IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9173

Een plaats van uitvoering

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 13 oktober 2010,  LJN: BO1296, Ortho King Europe B.V. en [C] c.s. tegen [Y] & Voxel Works S.L.

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Stukgelopen samenwerking. m.b.t. software m.b.t. orthopedische producten. Geschil in hoofdzaak betreft de gestelde inbreuk op diverse ie-rechten, dit vonnis in incident ziet op de internationale bevoegdheid. De rechtbank dient per (onderdeel van elke) afzonderlijke vordering van eiseres te onderzoeken of zij bevoegd is van (dat onderdeel van) die vordering kennis te nemen.  De rechtbank verklaart zich grotendeels onbevoegd. Aanhouding i.v.m. onduidelijkheid over soort merk (BX of CTM).

5.10.  Voor zover de vordering is gebaseerd op het merkrecht op “Ortho King”geldt het volgende. Onduidelijk is of Ortho King c.s. zich baseren op een voor de Benelux gedeponeerd merk dan wel op een Gemeenschapsmerk. Voor zover het een Benelux-merk betreft is de rechtbank niet bevoegd gelet op het volgende. Ingevolge artikel 4.6. Beneluxverdrag intellectuele eigendom (BVIE) wordt de territoriale bevoegdheid van de rechter inzake merken, behoudens uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst, bepaald door de woonplaats van de gedaagde, of door de plaats, waar de in geding zijnde verbintenis is ontstaan, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Gelet op het feit dat de vordering bestaat uit een zich onthouden van economisch gebruik (naar de rechtbank aanneemt: in de gehele EU) kan evenmin als met betrekking tot het non-concurrentiebeding een plaats van uitvoering worden bepaald, aangezien die verbintenis wordt gekarakteriseerd door een veelvoud van plaatsen waar zij is of moe(s)t worden uitgevoerd. Ortho King c.s. stellen dat omtrent de vervolgsamenwerking verschillende gesprekken zijn gevoerd in Nederland en Spanje, zodat niet valt vast te stellen waar de in het geding zijnde verbintenis is ontstaan. Derhalve kan de bevoegdheid met betrekking tot het door Ortho King c.s. gestelde merkrecht enkel worden bepaald door de woonplaats van gedaagde.

Voor zover de vordering is gebaseerd op een Gemeenschapsmerk is niet deze rechtbank, maar de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd. Immers betreft het in dat geval een vordering terzake een vermeende inbreuk als bedoeld in artikel 92 van de verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (de Gemeenschapsmerkverordening). In artikel 3 van de uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk voor vorderingen als bedoeld in artikel 92 van de Gemeenschapsmerkverordening is de rechtbank ’s-Gravenhage aangewezen als uitsluitend bevoegde rechter in Nederland.

Voor zover de vordering is gebaseerd op de (Nederlandse) Handelsnaamwet geldt het volgende. De Handelsnaamwet kent geen bijzondere bevoegdheidsbepaling. Derhalve geldt de hoofdregel dat de gedaagde dient te worden opgeroepen voor de rechter van zijn woonplaats. Een en ander betekent dat de rechtbank ook ten aanzien van dit onderdeel van het onder 2. gevorderde niet bevoegd is daarvan kennis te nemen.

Het onder 3. gevorderde gebod iedere inbreuk op het auteursrecht van Ortho King c.s. op het fotomateriaal te staken.

5.11.  De (Nederlandse) Auteurswet is van toepassing op alle auteursrechtelijke werken die voor de eerste maal of binnen dertig dagen na de eerste uitgave in een ander land zijn uitgegeven in Nederland, alsmede op alle zodanige werken waarvan de maker Nederlander is. Ortho King c.s. stellen dat het gewraakte fotomateriaal is gemaakt door [C], zodat de Auteurswet op de vordering van toepassing is. De Auteurswet kent geen bijzondere bevoegdheidsbepaling met betrekking tot auteursrechtinbreuk. Dat betekent dat de hoofdregel van artikel 2 lid 1 EEX-Vo van toepassing is, zodat de rechtbank niet bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen.

Conclusie

5.12.  De conclusie is dat deze rechtbank slechts bevoegd is kennis te nemen van de vordering tot verklaring voor recht dat [Y] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en van de vordering tot overdracht van stukken en dat de rechtbank onbevoegd is om van de overige vorderingen kennis te nemen.

5.13.  De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen opdat Ortho King c.s. zich uitlaten omtrent de vraag of Ortho King c.s. zich baseren op een voor de Benelux gedeponeerd merk dan wel op een Gemeenschapsmerk en (in het laatste geval) of zij wensen dat de vordering terzake het Gemeenschapsmerk wordt verwezen naar de rechtbank te ’s-Gravenhage. Tevens dienen Ortho King c.s. zich uit te laten omtrent de vraag of zij de vorderingen waarvan deze rechtbank kennis kan nemen door deze rechtbank behandeld willen zien dan wel of zij ervoor kiezen alle vorderingen in te trekken teneinde deze aan de Spaanse rechter voor te leggen.

Lees het vonnis hier

IEF 9172

Mee Europa in!

Rechtbank Alkmaar, 20 oktober 2010, LJN: BO1324, AZ N.V. tegen Toerkoop Zonvaart c.s.

Merkenrecht. Voortgezet conflict na ex parte (vzr. Rechtbank Alkmaar, 12 oktober 2009, IEF 8265).  Gebruik van aanduiding voetbalreizenAZ.nl, met onderschrift “reis met AZ mee Europa in” op website van reisbureau. Geen toelaatbaar refererend merkgebruik. Paneuropees verbod

"AZ heeft niet bestreden dat enig gebruik van de aanduiding AZ in de commerciële uitingen van Toerkoop nodig is, wil zij aan het publiek kenbaar maken dat zij reizen naar voetbalwedstrijden van AZ in het buitenland aanbiedt. AZ betoogt echter op goede gronden dat Toerkoop daarin verder is gegaan dan nodig is. Dat wordt al geïllustreerd doordat de na aanpassing gebruikte website een veel minder directe link naar AZ legt. Ook met deze website is Toerkoop (kennelijk) in staat om de AZ-supporters onder het publiek duidelijk te maken dat zij voor reizen naar hun favoriete club bij Toerkoop aan het juiste adres zijn.

Ook overigens is de gewraakte website geschikt om de indruk te wekken dat er een band bestaat tussen AZ en degene die de voetbalreizen aanbiedt. De kans op associatie wordt versterkt door het gebruik van dezelfde kleur rood als in het AZ logo wordt gebruikt, door de ovale ring om de aanduiding AZ, die verwijst naar het AZ-logo en door de zin "Reis met AZ mee Europa in!". Van toelaatbaar refererend merkgebruik is dan ook geen sprake.

Vast staat dat AZ op 9 november heeft gevraagd om het tekenen van een onthoudingsverklaring en om betaling van de tot dan geliquideerde kosten. Op het een noch het ander is met steekhoudende argumenten gereageerd. AZ kan dan ook niet het recht worden ontzegd om haar positie in relatie tot het gewraakte gebruik van de aanduiding door middel van een rechterlijk verbod zeker te stellen. Dat spreekt temeer nu Toerkoop in dit geding volhoudt dat zij de website onverplicht heeft aangepast.

(…) Beveelt Toerkoop om het gebruik van de merkaanduiding AZ of een daarop inbreuk makende aanduiding met onmiddellijke ingang na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, te staken en gestaakt te houden, in alle lidstaten van de Europese Unie, alles op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,-- per dag voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) waarop een overtreding voortduurt, tot een maximum van euro 50.000,--. "

Lees het vonnis hier.

IEF 9171

Voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik

HvJ EG, 21 oktober 2010, zaak C-467/08, Sociedad General de Autores y Editores (SGAE) tegen Padawan S. L. (prejudiciële vragen v Audiencia Provincial de Barcelona, Spanje).

Auteursrecht. Heffingen. Beperking voor privé-kopie is toegestaan. Een heffing voor privé-gebruik kopieën is echter alleen toegestaan als het ook echt privé-gebruik betreft: een ongedifferentieerde toepassing van de heffing op alle types reproductiemedia is in strijd met de richtlijn. Eerst even alleen het persbericht (arrest zelf is nog niet beschikbaar): “De toepassing van de „heffing voor het kopiëren voor privé-gebruik” op reproductiemedia die voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik door ondernemingen en beroepsuitoefenaars worden aangeschaft, is in strijd met het Unierecht. Een dergelijke heffing kan op reproductiemedia worden toegepast wanneer zij door natuurlijke personen voor privé-gebruik kunnen worden gebruikt.

De lidstaten kunnen toestaan dat voor privé-gebruik kopieën worden gemaakt, mits de rechthebbenden een „billijke compensatie” ontvangen. Die compensatie moet ertoe bijdragen dat de rechthebbenden een passende beloning ontvangen voor het gebruik van hun werken of ander beschermd materiaal.

(…) de ongedifferentieerde toepassing van de heffing op alle types installaties, apparaten en media voor digitale reproductie, ook in het geval waarin andere dan natuurlijke personen deze installaties, apparaten en media duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik aanschaffen, in strijd met de richtlijn.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:  1) Het begrip „billijke compensatie” in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is een autonoom unierechtelijk begrip dat uniform moet worden uitgelegd in alle lidstaten die een uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik hebben ingevoerd, ongeacht hun bevoegdheid om binnen de door het Unierecht en in het bijzonder door die richtlijn gestelde grenzen de vorm, de wijze van financiering en inning en het niveau van deze billijke compensatie te bepalen.

2) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het tussen de betrokken personen te vinden „rechtvaardige evenwicht” impliceert dat de billijke compensatie moet worden berekend op basis van het criterium van de schade geleden door de auteurs van beschermde werken als gevolg van de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik. Een regeling volgens welke de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze op die grond juridisch of feitelijk ter beschikking van privé-gebruikers stellen of daarmee ten behoeve van hen reproductiediensten verrichten, de billijke compensatie dienen te financieren, voldoet aan de vereisten van dit „rechtvaardige evenwicht”, aangezien die personen de daadwerkelijke last van die financiering kunnen afwentelen op de privé-gebruikers.

3) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat er een verband moet bestaan tussen de toepassing van de heffing voor de financiering van de billijke compensatie op installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie en het vermoedelijke gebruik van deze installaties, apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties voor privé-gebruik. Bijgevolg is de ongedifferentieerde toepassing van de heffing voor het kopiëren voor privé-gebruik, met name met op installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie die niet ter beschikking van privé-gebruikers worden gesteld en duidelijk bestemd zijn voor andere doelen dan voor het kopiëren voor privé-gebruik, niet in overeenstemming met richtlijn 2001/29. 

Lees het arrest hier. Persbericht hier,

IEF 9170

Een te brede conclusie

Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 oktober 2010, HA ZA 10-57, Bayer Health Care LLc tegen Abbott B.V.

Octrooirecht. Eiser Bayer stelt dat Abbott met het geneesmiddel Humira inbreuk maakt op eisers Europese octrooi m.b.t. ‘humane monoklonale anti TNFα-antilichamen.’ De rechtbank oordeelt echter, anders dan de TKB,  dat het octrooi niet nawerkbaar is, omdat er sprake is van een te brede conclusie. Vernietiging  van het NL deel van het octrooi. 1019h proceskosten €600.000.

6.9. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het Octrooi niet nawerkbaar is nawerkbaar is, omdat er sprake is van een te brede conclusie. Bayer claimt meer, te weten kort gezegd ook hoogaffiene antilichamen, dan zij zelf technisch gezien mogelijk heeft gemaakt.

6.10. De rechtbank merkt op dat haar oordeel afwijkt van het oordeel van de TKB neergelegd in haar beslissing van 2 december 2009. Het afwijkende oordeel volgt echter niet uit een verschil van inzicht met betrekking tot de niet-nawerkbaarheid van hoge affiene TNFa anti-lichamen, maar uit een verschil inzicht over de uitleg van conclusie 1 in de huidige vorm. (…)

(…) 6.12. In deze zaak betwist een van de opposanten, Abbott, andermaal de nawerkbaarheid van het Octrooi. Deze rechtbank is bevoegd dat argument in volle omvang te beoordelen. Deze rechtbank dient daartoe ook een eigen oordeel te vormen omtrent de breedte van de claim.

(…) 6.22. Tegen de achtergrond van deze beslissing T 1063/06 ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding haar oordeel onder 6.9 te heroverwegen. Daar zou eerst aanleiding toe zijn indien Bayer de conclusies verder zou beperken, des dat hoog affiene antilichamen er niet meer onder vallen.

(…) 6.26. Zoals onder 6.9 is verwoord, slaagt het door Abbott gevoerde niet-nawerkbaarheidsargument. De overige in conventie en in reconventie gevoerde verweren kan de rechtbank dan onbesproken laten. De vorderingen in conventie dienen te worden afgewezen, de vordering in reconventie zal worden toegewezen met dien verstande dat de vernietiging zich beperkt tot Nederland.

6.27. Wat betreft de proceskosten zijn partijen overeengekomen dat deze dienen te worden gesteld op het bedrag van € 600.000 door de in het ongelijk gesteld partij te betalen aan de wederpartij.(…)

Lees het vonnis hier (via EPLAW Patentblog).

IEF 9169

Traptreden in een lint

Vzr. Rechtbank Breda, 20 oktober 2010, KG ZA 10-522, Dirrix tegen Eestairs Nederland B.V. (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).

Auteursrecht. Architect (eiser) stelt auteursrechthebbende te zijn met betrekking tot een trap met “traptreden in een lint van 'gevouwen' stripstaal” (afbeelding, links) en maakt bezwaar tegen de door gedaagde aangeboden ZigZagtrap (rechts). De vorderingen worden toegewezen. Opdrachtgeversauteursrecht niet aannemelijk gemaakt. Geen overtuigende prior art. Totaalindrukken “maken te weinig verschillen.” Inbreuk aangenomen. In citaten: 

3.4. Het verweer van Eestairs dat Dirrix geen auteursrechthebbende is, wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Eestairs heeft enkel aangevoerd dat het niet uitgesloten is dat de opdrachtgever van de bewuste woning auteursrechthebbende is omdat wel eens sprake zou kunnen zijn van een eigen uitgewerkt idee van de opdrachtgever. Eestairs kan echter, mede in het licht van de door Dirrix overgelegde producties 3 en 10, niet volstaan met het uiten van vermoedens. Zij had haar verweer nader dienen te concretiseren. Aannemelijk is derhalve dat Dirrix de maker van de trap is en mitsdien auteursrechthebbende.

(..) 3.6. (…) Anders dan Eestairs meent, kan op grond van de overgelegde foto's in voldoende mate worden beoordeeld of de trap van Dirrix voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. De totaalindruk van de trap van Dirrix wordt met name bepaald door de uitvoering van de traptreden in een lint van 'gevouwen' stripstaal waarbij telkens twee treden (om en om) aan één zijde met elkaar verbonden zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Dirrix bij de vormgeving van de trap wel degelijk, voor het bereiken van het beoogde technische resultaat niet noodzakelijke, subjectieve keuzes gemaakt, die juist de totaalindruk van de trap bepalen en die hebben geresulteerd in een oorspronkelijk ontwerp met eigen karakter dat het persoonlijke stempel van de maker draagt. De vorm en het uiterlijk van de trap van Dirrix wijken zodanig af van de door Dirrix overgelegde reeds eerder in de handel gebrachte trappen, dat daaruit in voldoende mate blijkt van persoonlijke, creatieve keuzes van Dirrix als maker.

Eestairs heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de door haar overgelegde ontwerpen van trappen (productie 2 en 4) eerder op de markt zijn gebracht dan de trap van Dirrix, zodat het verweer dat de trap van Dirrix niet nieuw is wordt gepasseerd. Uit het vorenstaande volgt dat de trap van Dirrix als werk in de zin van artikel 10 lid 1 Aw moet worden aangemerkt en aldus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

3.7. Ten slotte dient te worden beoordeeld of Eestairs inbreuk op dit recht heeft gemaakt. Vergelijking van de beide trappen wijst uit dat de ZigZag trap in zodanige mate auteursrechtelijk beschermde trekken van de trap van Dirrix vertoont dat de totaalindrukken die de beide trappen maken te weinig verschillen om te kunnen oordelen dat de ZigZag trap als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. Ook de ZigZag trap van Eestairs heeft de kenmerkende uitvoering van de traptreden in een lint van 'gevouwen' stripstaal waarbij telkens twee treden (om en om) aan één zijde met elkaar verbonden zijn. De aanwezige verschillen zijn van ondergeschikte betekenis en doen niet af aan de overeenstemmende totaalindruk. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vertonen de beide trappen zoveel gelijkenis dat dit geen toeval kan zijn.Aan de stelling van Eestairs dat de trap van Dirrix niet en de ZigZag trap wel zou voldoen aan bouwvoorschriften doet aan het vorenstaande niet af.

3.8. Uit het vorenstaande volgt dat Eestairs met de ZigZag trap inbreuk maakt op het aan Dirrix toekomende auteursrecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 9168

Op wezenlijk andere wijze

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 19 oktober 2010, HA ZA 07-3614, AGA Medical Corporation tegen Occlutech GmbH (met dank aan Marjanka Vermunt, Brinkhof).

Octrooirecht. Eerst even kort. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 oktober 2008, IEF 7214) en veroordeelt AGA in de kosten. Verklaring voor recht dat de occlusie-inrichtingen (voor het dichten van gaten in het atriale septum – het tussenschot tussen de hartkamers) van Occlutech niet vallen onder de beschermingsomvang van AGA’s Europese octrooi.

Letterlijke en equivalente inbreuk: 13.1 In de hiervoor in 4. en 5. genoemde septumafsluiters van Occlutecht ontbreken volgens Occlutech drie kenmerken: het zijn geen embolisatie-inrichtingen, er is geen klem,maar een las, en er zijn geen twee klemmen aan de einden. Slechts met dit laatste is AGA het eens: de Occlutech-inrichtingen hebben slechts één einde van de inrichting een klem. Nu de beschermingsomvang van het octrooi beperkt is tot medischeinrichtingen met aan elk einde een klem, maken de septumafsluiters van Occlutech geen letterlijke inbreuk, ook al zou de las aan het ene uiteinde als een klem worden opgevat

13.2 Er is ook geen sprake van equivalentie in het geval er bij de septumafsluiters van Occlutech één klem aanwezig is. De afsluitende werking aan het uiteinde van de septumafsluiters van Occlutech waar geen klem aanwezig is wordt op wezenlijk andere wijze tot stand gebracht dan met een klem die is aangepast voor het klemmen van de draden aan zulk een uiteinde. 

Nietigheid: 14. Aangezien geen inbreuk wordt gemaakt behoeft de voor de voorwaardelijke ingestelde vordering te beantwoorden nietigheidsvraag geen beantwoording meer.

Lees het arrest hier.

IEF 9167

Voorzien van het merk van een ander

Nike polsbandHoge Raad, 5 oktober 2010, LJN: BN9363, Strafzaak polsbandjes & riemen

Merkenrecht. Strafrecht. Art. 337 Sr. Invoer (op Schiphol, vanuit Thailand) van 89 polsbandjes en 12 riemen valselijk voorzien van een merk waarop een ander recht heeft (Nike & Mickey Mouse). Verweer dat de inbeslaggenomen polsbandjes niet vallen onder de klassen waarvoor het merk (Nike) is gedeponeerd en dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid hoe de polsbandjes eruit zagen, is gelet op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen op toereikende gronden verworpen. De polsbandjes vallen gewoon onder de klasse ‘kleding’ van de merkregistratie van Nike.

Uitgebreide conclusie A-G Vegter. “De vraag of artikel 337, eerst lid, aanhef en onder b, Sr van toepassing is op waren die zijn voorzien van het merk van een ander dat die ander (slechts) voor een ander soort waren heeft gedeponeerd wordt in de literatuur uiteenlopend beantwoord. Ik geef een overzicht.” (…) Het is echter de vraag of het feit dat in de MvT bij de laatste wijziging van artikel 337 Sr bij de definitie in de Verordening wordt aangeknoopt betekent dat de strafrechtelijke bescherming van de merkgerechtigde is beperkt tot de (categorieën van) waren waarvoor het merk is ingeschreven. Het aangehaalde arrest van 6 februari 1996 dwingt ook niet tot de conclusie dat, voor zover hier van belang, slechts het invoeren van waren die zijn voorzien van een merk dat een ander voor de desbetreffende categorie waren heeft geregistreerd strafbaar is op grond van artikel 337, eerste lid, aanhef en onder b, Sr. Uit het feit dat het merk Le Papillon was gedeponeerd voor, kort gezegd, (ballet)kleding kon de politierechter uiteraard afleiden dat sprake was van een merk waarop een ander recht had. Maar dat wil niet zeggen dat dat niet zo was geweest als bijvoorbeeld valse Papillon-sportdrank op de markt zou zijn gebracht.”

Lees het arrest en de conclusie hier

IEF 9166

Het opvolgen van de instructies

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2010, KG ZA 10-1120, Safeway GmbH tegen Kedge Holding B.V

Octrooirecht. Indirecte inbreuk? Vervolg op eerdere uitspraken. Montage-instructie gebruikers. Er is ook sprake van indirecte inbreuk indien men weet of het gezien de omstandigheden duidelijk is dat gebruikers de montage-instructies niet zullen opvolgen.

Safeway en Kedge houden zich bezig met de ontwikkeling en productie van zekeringsinrichtingen, dat wil zeggen inrichtingen om een verankering op een dak te maken waaraan een persoon die op dat dak werkzaamheden moet uitvoeren, een valbeveiliging kan bevestigen. Kedge is houdster van Europees octrooi EP 991 voor een zekeringsinrichting voor een valbeveiliging en van Europees octrooi EP 871 voor een object voorzien van een zekeringsinrichting voor een persoonlijke valbescherming. EP 871 is een afsplitsing van EP 991.

Safeway heeft twee soorten zekeringsinrichtingen ontwikkeld, genaamd Horb en Horb Twin. Bij vonnis van 10 maart 2010 heeft de rechtbank verklaard voor recht dat de Horb en de Horb Twin niet onder de beschermingsomvang van EP 991 vallen [IEF 8669]. Op 5 augustus 2010 heeft de voorzieningenrechter het door Kedge gevorderde verbod op grond van EP 871 op de verhandeling van de Horb en de Horb Twin toegewezen [IEF 9034].

Safeway heeft naar aanleiding van het kort geding vonnis de Horb en de Horb Twin aangepast. De aangepaste Horb en de Horb Twin noemt zij Horb Plus, respectievelijk Horb Twin Plus. Safeway is voornemens de Horb Plus en de Horb Twin Plus op de markt te brengen met een montage-instructie waarin het vastschroeven van de inrichting als verplicht wordt voorgeschreven. Safeway overweegt daarnaast een sticker op de metalen plaat aan te brengen met de vastschroefinstructie. Safeway vordert, kort gezegd, Kedge te bevelen zich tegen deze verhandeling niet te verzetten.

De voorzieningenrechter is met Kedge van oordeel dat Safeway geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen voor zover die zich richten tegen het optreden door Kedge op grond van EP 991, nu de rechtbank reeds voor recht heeft verklaard dat de Horb en de Horb Twin geen inbreuk maken op EP 991 en gesteld noch gebleken is dat het Hof op korte termijn mogelijk anders zal beslissen.

Wel bestaat een reële dreiging dat Kedge zal optreden tegen de Horb Plus en de Horb Twin Plus op basis van EP 871. Niet in geschil is dat Safeway geen directe inbreuk maakt op EP 871 omdat Safeway geen zekeringsinrichtingen bevestigt op objecten. Zij levert de zekeringsinrichtingen slechts. De discussie richt zich dan ook op de vraag of Safeway door verhandeling van de Horb Plus en Horb Twin Plus indirect inbreuk maakt.

In dit verband verschillen partijen ten eerste van mening over de beantwoording van de vraag of er sprake is van toepassing van de in conclusie 1 van EP 871 geclaimde uitvinding als de Horb Plus en de Horb Twin Plus aan het dak worden bevestigd door de mat niet alleen te lijmen of smelten, maar ook aan het dakoppervlak vast te schroeven. De voorzieningenrechter is met Safeway van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord.

Daarnaast verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de Horb Plus en Horb Twin Plus bestemd zijn voor bevestiging zonder het dakoppervlak te perforeren in de zin van conclusie 1 EP 871.

“4.10 Het betoog van Safeway dat het enkele bijsluiten van montage-instructies waarin staat dat de Horb Plus en de Horb Twin Plus moeten worden vastgeschroefd aan het dak, uitsluit dat die zekeringsinrichtingen bestemd zijn voor toepassing van de in conclusie 1 van EP 871 geclaimde uitvinding, treft geen doel. Naar voorlopig oordeel is er ook sprake van indirecte inbreuk op EP 871 indien Safeway weet of het gezien de omstandigheden duidelijk is dat gebruikers de montage-instructies niet zullen opvolgen en de Horb Plus en de Horb Twin Plus zullen bevestigen door de mat enkel te lijmen of smelten aan het dakoppervlak. Dat betekent, anders dan Safeway suggereert, niet dat haar in dat geval wordt verweten dat de gebruikers haar instructies niet opvolgen. Het verwijt is dan niet dat haar afnemers haar instructies niet opvolgen, maar dat zij producten verhandelt waarvan zij weet, of dient te beseffen, dat afnemers die, ondanks de montage-instructies, zullen gebruiken om inbreuk te maken op EP 871.”

Het enkele geven van een waarschuwing of instructie in een handleiding sluit niet uit dat de leverancier weet of dient te beseffen dat de producten bestemd zijn voor toepassing van de uitvinding in de zin van artikel 73 lid 1 ROW.

De voorzieningenrechter concludeert dat op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of en in welke mate de gebruikers de instructies van Safeway zullen opvolgen. Gegeven het feit dat het in deze procedure niet Kedge is die een inbreukverbod vordert, maar Safeway is die een handhavingsverbod vordert, werkt die onduidelijkheid in het nadeel van Safeway. De gevraagde voorziening zal daarom worden afgewezen.

Matiging proceskosten tot EUR 20.000, gelet op het feit dat Kedge over deze techniek en octrooien al tenminste twee andere procedures heeft gevoerd.

Lees het vonnis hier.

IEF 9165

Nijntje vs Kathy

O.a. De Telegraaf bericht: “Nijntje verkeert in staat van oorlog met haar Japanse tweelingzusje Kathy. Vanmorgen worden de Japanners die haar bedachten voor de Nederlandse rechter gesleept. (…) Sanrio, vooral bekend van Hello Kitty, produceert sinds vorig jaar wereldwijd speelgoed en kleding waarop het nagebootste konijntje staat. Daarmee schaden de Japanners Bruna financieel en schenden zij diens auteursrecht, vindt Bruna zelf. Sanrio werd al vaker gevraagd te stoppen met het kopiëren van Nijntje.”

IEF 9164

The fight against IPR infringements outside the borders

"In 2004, the European Commission adopted a Strategy for the Enforcement of Intellectual Property Rights (IPRs) in Third Countries [hier], aiming to reduce the level of IPR infringements beyond EU borders, in particular in countries where it has reached worrying proportions and is seriously harming EU right holders.

The replies to the questions below will be taken into consideration in order to allow DG TRADE to review its priorities in that area. In particular, combined with other sources of input, it will enable the Commission to update its list of "priority countries" (cf. "IPR Enforcement Report 2009" [hier]).

Since the purpose of this exercise is to focus on the fight against IPR infringements outside the borders of the European Union, this survey focuses on those non-EU countries which are the most relevant to the EU from a trade policy perspective (in particular, least-developed countries are not covered). Respondents should reply to one questionnaire per country. Replies can be provided for as many countries as deemed necessary, and will not be published individually.

Lees het volledige bericht hier.