IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 8966

Personalia

Persbericht: Merkenbureau Zacco (voorheen Shieldmark) heeft het zittende management, Alice Slabbaert, Bas Kist en Volkert Teding van Berkhout, per direct uit zijn functie gezet. In 2008 verkochten Slabbaert, Kist en Teding van Berkhout merkenbureau Shieldmark aan Zacco. In 2010 hebben zij aangegeven het bedrijf terug te willen kopen. Zacco heeft naar aanleiding daarvan uiteindelijk besloten de samenwerking met het management met onmiddellijke ingang te beëindigen.
 
Alice Slabbaert, Bas Kist, Volkert Teding van Berkhout

IEF 8965

HvJ EU Portakabin - Primakabin

HvJ EU, 8 juli 2010, zaak C-558/08, Portakabin Ltd, Portakabin B.V. tegen Primakabin B.V. (prejudiciële vragen Hoge Raad der Nederlanden).

Merkenerecht. Keyword advertising. AdWords. Prejudiciële antwoorden van het Hof van Justitie  op de vraag of het opgeven van andermans merk als zoekwoord merkgebruik in de zin van één van de categorieën van art. 5 van de Richtlijn oplevert, en of daarbij de uitzonderingen van art. 6 en 7 van toepassing kunnen zijn. Geen legitiem gebruik wanneer het onmogelijk of moeilijk is om te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft afkomstig zijn van de merkhouder of een ander. In beginsel is merkgebruik wel toegestaan bij verkoop uitgeputte, tweedehands waren (behalve bij debranding).

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk een adverteerder kan verbieden om op basis van een zoekwoord dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van de merkhouder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, wanneer die reclame het de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.

2) Artikel 6 van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer het gebruik door adverteerders van tekens die gelijk zijn aan of overeenstemmen met merken als zoekwoorden in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet kan worden verboden ingevolge artikel 5 van die richtlijn, deze adverteerders zich in het algemeen niet op de in dit artikel 6, lid 1, vermelde uitzondering kunnen beroepen om aan dat verbod te ontkomen. De nationale rechter dient echter na te gaan of er, gelet op de omstandigheden van de zaak, inderdaad geen gebruik in de zin van artikel 6, lid 1, is geweest dat kan worden beschouwd als gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

3) Artikel 7 van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk een adverteerder niet kan verbieden om, op basis van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat deze adverteerder zonder toestemming van die houder als zoekwoord heeft geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor de wederverkoop van waren die door deze houder zijn vervaardigd en door hem of met zijn toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht, tenzij een gegronde reden in de zin van lid 2 van voormeld artikel rechtvaardigt dat deze houder zich hiertegen verzet, zoals een gebruik van dat teken dat de indruk wekt dat er een economische band bestaat tussen de wederverkoper en de merkhouder, of een gebruik dat de reputatie van het merk ernstig schaadt.

De nationale rechter, die dient te beoordelen of in de bij hem aanhangige zaak al dan niet sprake is van een gegronde reden:

–  kan niet op basis van het enkele feit dat een adverteerder het merk van een ander gebruikt onder de toevoeging van woorden die aangeven dat de betrokken waren worden doorverkocht, zoals „gebruikt” of „tweedehands”, constateren dat de advertentie de indruk wekt dat de wederverkoper en de houder van het merk economisch zijn verbonden of de reputatie van het merk ernstig schaadt;

–  moet vaststellen dat een dergelijke gegronde reden bestaat wanneer de wederverkoper zonder toestemming van de houder van het merk dat hij in het kader van de reclame voor zijn wederverkoopactiviteiten gebruikt, de vermelding van dit merk heeft verwijderd van de waren die door deze merkhouder zijn vervaardigd en in de handel gebracht en deze vermelding heeft vervangen door een etiket waarop de naam van de wederverkoper vermeld staat, waardoor dat merk onzichtbaar wordt gemaakt, en

–  moet in zijn overweging betrekken dat het een wederverkoper die is gespecialiseerd in de verkoop van tweedehands waren van een merk niet kan worden verboden gebruik te maken van dit merk om bij het publiek te adverteren voor zijn wederverkoopactiviteiten, die behalve de verkoop van tweedehands waren van bedoeld merk de verkoop van andere tweedehands waren omvatten, tenzij de wederverkoop van deze andere waren, gelet op de omvang, de presentatie of de slechte kwaliteit ervan, het imago dat de houder voor zijn merk heeft weten te creëren, ernstig zou kunnen schaden.

Lees het arrest hier

IEF 8964

Het laatste stukje van de puzzel

Persbericht Commissie EU: “Vandaag werd een voorstel inzake vertaalregelingen voor een toekomstig EU-octrooi, het laatste stukje van de puzzel dat nodig is om een uniform EU-octrooi te kunnen verwezenlijken, door de Europese Commissie voorgesteld.

Volgens het huidige voorstel voor een verordening van de Raad zouden de kosten voor een EU-octrooi dat de 27 lidstaten beslaat, minder dan 6 200 EUR bedragen, waarvan slechts 10% voor vertalingen zou zijn bestemd.

Het voorstel van de Commissie bouwt voort op het bestaande taalstelsel van het EOB. De Commissie stelt voor dat EU-octrooien in één van de officiële talen van het EOB (Engels, Frans of Duits) worden onderzocht en verleend. Het verleende octrooi zal in deze taal worden gepubliceerd, die tevens de authentieke (zijnde juridisch bindende) tekst zal uitmaken. De publicatie zal vertalingen van de conclusies in de twee andere officiële EOB-talen bevatten. De conclusies zijn het onderdeel van het octrooi dat de omvang van de bescherming van de uitvinding bepaalt.

Van de octrooihouder worden er geen verdere vertalingen in andere talen vereist, behalve in het geval van een rechtsgeschil betreffende het EU-octrooi. In dit geval kan er van de octrooihouder worden geëist dat hij of zij op zijn of haar kosten verdere vertalingen verschaft. Zo moet de octrooihouder desgevallend een kopie van het octrooi in de taal van de veronderstelde inbreukmaker verschaffen, of in de taal van de gerechtelijke procedure indien deze van de taal van het octrooi verschilt.

Het voorstel van de Commissie bevat ook begeleidende maatregelen die moeten worden overeengekomen om het octrooistelsel meer toegankelijk voor innovatoren te maken. Ten eerste moeten in alle officiële EU-talen machinevertalingen van hoge kwaliteit van EU-octrooien ter beschikking worden gesteld. Europese uitvinders zullen bijgevolg een betere toegang genieten tot technische informatie over octrooien in hun moedertaal. Ook zullen uitvinders de mogelijkheid hebben aanvragen in hun eigen taal in te dienen indien zij afkomstig zijn van EU-landen die een andere taal dan Engels, Frans of Duits als officiële taal hebben, om hun toegang tot het EU-octrooi te vergemakkelijken. De kosten van de vertaling in de proceduretaal van het EOB (Engels, Frans of Duits, door de aanvrager te kiezen wanneer hij of zij de aanvraag indient) zullen voor vergoeding in aanmerking komen.

Lees het volledige bericht hier.

 


 

IEF 8963

101 lid 2 onder a en lid 4 GKVo jo 78 lid 2 sub a ZPW

Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 juli 2010,  HA ZA 10-729, Better3fruit N.V. tegen V.O.F. Fruit/boomkwekerij De Appelaar

Kwekersrecht. Appelras. Bevoegdheidsincident. Eiser stelt in de hoofdzaak dat gedaagde (die een fruitteeltovereenkomst heeft gesloten met een sublicentienemer van eiser) zonder toestemming door oculatie van de gekochte bomen het aantal bomen heeft uitgebreid en daarmee inbreuk maakt op het kwekersrecht van eiser. Gedaagde stelt dat de rechtbank Den Haag i.c. onbevoegd is. Vordering afgewezen:

4.1. De vorderingen van Better3fruit zijn gebaseerd op een communautair kwekersrecht. De rechtbank ’s-Gravenhage is exclusief bevoegd van die vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 101 lid 2 onder a en lid 4 GKVo jo 78 lid 2 sub a ZPW. Het feit dat Better3fruit daarnaast stelt dat De Appelaar haar contractuele verplichtingen jegens Greenstar niet nakomt en dat in de overeenkomsten tussen die partijen een bevoegde rechter wordt aangewezen maakt dat niet anders. Zoals De Appelaar zelf constateert is Better3fruit geen partij bij die overeenkomsten. De onder (1) gevorderde verwijzing is derhalve niet aan de orde. Voor het incidenteel gevorderde onder (2) en (3) bestaat gezien het voorgaande eveneens geen rechtsgrond, daargelaten de vraag of deze vorderingen zich lenen voor beslissing in een incident.

Lees het vonnis hier.

IEF 8962

Niet voorziet in de gewenste rechtsingang

Rechtbank ’s-Gravenhage (Kamer voor het Kwekersrecht) , 7 juli 2010,  HA ZA 08-2008, Danziger Dan Flower Farm tegen Biological Industries Plant Propagation Ltd c.s. (met dank aan Thijs van Aerde, Houthoff Buruma)

Kwekersrecht. Procesrechtelijk incident in de bodemprocedure in het langdurige kwekersrechtelijke geschil tussen  Danziger en Biological Industries (kwekersrecht op gipskruid, zie eerdere berichten hier). BI vordert bij wijze van provisionele vordering dat, voor de duur van de bodemprocedure, het inbreukverbod wordt opgeheven dan wel dat de executie wordt geschorst.

De Kamer voor het Kwekersrecht van de Rechtbank Den Haag wijst de provisionele vordering (én het pleidooiverzoek) af wegens strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, strijd met de goede procesorde en (vordering als executiegeschil) omdat een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de voet van art. 351 Rv. bij de hogere rechter moet worden ingediend en BI niets heeft gesteld in het kader van art. 438 Rv (bijv: dat de executie vexatoir is of dat Danziger haar executierecht misbruikt). “Samenvattend concludeert de rechtbank dat de wet niet voorziet in de door BI gewenste rechtsingang, met ander woorden de provisionele vordering is niet ontvankelijk.”

Lees het vonnis hier.

IEF 8961

Volstrekt onvergelijkbare automobielen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 juli 2010, KG ZA 10-648, Bayerische Motoren Werke AG & Rolls Royce Motor Cars Ltd tegen ABC Specials B.V. (met dank aan Charlotte Vrendenbarg & Lars Bakers, Bingh Advocaten).

Merkenrecht. Modellenrecht. Eisers BMW en Rolls Royce maken bezwaar tegen de verhuur door gedaagde van een met originele (en eveneens als merk of model geregistreerde) Rolls Royceonderdelen aangepaste (en na sommatie nog nader aangepaste) Chrysler. Vorderingen afgewezen. “De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat sprake is van volstrekt onvergelijkbare automobielen en dat het ondenkbaar lijkt dat het geïnformeerde publiek bij beschouwing van de Limousine zal menen met een "Rolls Royce" van doen te hebben.”

Merkenrecht: 4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het meest in het oog springende gemeenschappelijke kenmerk van de drie Grille merken is dat de omtreksvorm wordt ingevuld door uitsluitend verticale spijlen of lamellen. De door ABC gebruikte grille heeft - na de wijzigingen die ABC naar aanleiding van de sommatie heeft aangebracht - een rooster waarvan juist de horizontale elementen dominant zijn. Daarbij komt wat het 1928 Grille merk en het 1971 Grille merk betreft nog dat de hoogte - breedte verhoudingen van de ABC grille anders zijn dan die beide merken. Van het 2003 Grille merk wijkt de ABC grille bovendien af, bij nauwkeurige beschouwing, doordat het een zichtbare deelnaad heeft die in het merk niet is terg te vinden.

(…)

4.5. Genoemde verschillen, in het bijzonder de aanwezigheid van horizontale strippen, maken dat naar voorlopig oordeel geen sprake is van zodanig overeenstemmende tekens dat gevaar voor verwarring bestaat ten aanzien van de Grille merken. Ook zal het relevante publiek geen verband leggen tussen het door ABC gebruikte teken -de grille - en de Grille merken van BMW. De vorderingen van BMW C.S., voor zover gebaseerd op de merkrechten van BMW, zullen dan ook worden afgewezen.

Modellenrecht: 4.7. BMW c.s. stoelen het op het Rolls Royce Phantom model gebaseerde inbreukargument in belangrijke mate op de, naar zij stellen, sterke overeenkomst van de vooraanzichten van het model en de Limousine. De voorzieningenrechter merkt op dat voor de inbreukvraag bepalend is of de algemene indruk die de Limousine bij het geïnformeerde publiek wekt overeenkomt met de die van het model in zijn geheel. Nu die algemene indruk naar voorlopig oordeel anders is, kan in het midden blijven in welke mate de vooraanzichten, in geïsoleerde beschouwing, een zelfde indruk maken.

4.8. Zou toch voor een geïsoleerde beschouwing van het vooraanzicht worden gekozen dan geldt dat de Limousine een duidelijke horizontale of roosterstructuur heeft in de grille, welke niet kenbaar is bij het model zoals gedeponeerd. Daarnaast heeft de Limousine twee extra voorlichten. Het Rolls Royce Phantom model heeft dat niet en zou daar ook de ruimte niet voor hebben vanwege een geheel andere hoger opgetrokken bumper. Aan het vooraanzicht dragen tenslotte nog de achteruitkijkspiegels bij, welke bij de Limousine onvergelijkbaar zijn

4.9. De vorderingen van BMW c.s., voor zover gebaseerd op het modelrecht van BMW, zullen eveneens worden afgewezen.

Slaafse nabootsing: 4.10. In het kader van de beoordeling van de slaafse nabootsing is de voorzieningenrechter ook in de gelegenheid gesteld een werkelijke Rolls Royce Phantom direct te vergelijken met een daarnaast opgestelde Limousine. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat sprake is van volstrekt onvergelijkbare automobielen en dat het ondenkbaar lijkt dat het geïnformeerde publiek bij beschouwing van de Limousine zal menen met een "Rolls Royce" van doen te hebben

Lees het vonnis hier.

IEF 8960

Vacatures (maar doe geen moeite, is al geregeld)

Staatscourant Nr. 10097, 1 juli 2010: Samenstelling Commissie Auteursrecht.

"De Commissie Auteursrecht is een adviescollege van de Minister van Justitie. De Commissie heeft vier vacatures voor nieuwe leden. Deze vacatures worden ingevolge artikel 11, derde lid, van de Kaderwet adviescolleges door deze advertentie openbaar gemaakt. Geschikte kandidaten hebben zich reeds bereid verklaard de verschillende vacatures te vervullen. Contactpersoon: mr. M.J.H. Langendoen, tel. 070-3707333."

Lees de advertentie hier.

IEF 8959

Het voortgezette gebruik van een figuratief element

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 juli 2010, Kroon Kozijn Nederland B.V. tegen Elbas B.V.

Merkenrecht. Eiser Kroon maakt bezwaar tegen het gebruik van een kroon en andere vormgevingselementen in het nieuwe logo van voormalig dealer Elbas. Vorderingen afgewezen.  Geen verwarringen en hoewel “het voortgezette gebruik van een figuratief element dat conceptueel verwijst naar een vroege samenwerkingspartner veelal onrechtmatig” is, is in dit geval geen sprake van een identiek figuratief element en bovendien gebruikt gedaagde, met gestelde toestemming, in haar nieuwe logo een kroon die identiek is aan die van een van haar huidige leveranciers. 

4.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat naar voorlopig oordeel de door Elbas gebruikte tekens weliswaar op enkele punten – het gebruik van de kleuren geel en rood, het lettertype, de term “kozijn”, (een deel van) het kader met afgeronde hoeken en wellicht ook het gebruik van een gestileerde kroon – overeenkomsten vertonen met de Kroonmerken, maar dat er ook belangrijke verschillen zijn. De verschillen – de afwijkende firmanamen, waarbij Elbas, respectievelijk Kroon de dominerende woordelementen zijn, de verschillen in vormgeving van de kaders, de verschillen in vormgeving van de afgebeelde kronen (in de Kroonmerken opgenomen als onderdeel van het kader), de in de tekens van Elbas ontbrekende driedimensionale suggestie – acht de voorzieningenrechter van groter gewicht dan de overeenkomsten. Er is naar voorlopig oordeel dan ook geen sprake van gelijke of overeenstemmende tekens, en zo is er ook geen sprake van inbreuk op de merkrechten van Kroon c.s.

4.4. Door Kroon c.s. is voorts aangevoerd dat Elbas door het gebruik van een gestileerde afbeelding van een kroon op onrechtmatige wijze zou suggereren dat er een verband is tussen haarzelf en Kroon Kozijn. Kroon c.s. stelt dat met name het voortgezette gebruik van een gestileerde kroon een voortzetting van de vroegere samenwerking suggereert en daarom onrechtmatig is.

4.5. Naar voorlopig oordeel is het voortgezette gebruik van een figuratief element dat conceptueel verwijst naar een vroege samenwerkingspartner veelal onrechtmatig. In dit geval is er geen sprake van een identiek figuratief element. Van het figuratieve element in de Kroonmerken kan zelfs betwijfeld worden of zij als een kroon zijn aan te merken, mede door de 3D weergave zal eerder worden gedacht aan een serie dakkappen dan aan een kroon. Dit neemt echter niet weg dat de huidige kroon van Elbas conceptueel wel verwijst naar de naam van haar vroegere partner.

4.6. Elbas heeft er evenwel op gewezen dat de kroon die zij thans gebruikt gelijk is aan de kroon welke volgens Elbas wordt gebruikt als logo door haar leverancier van profielen waaruit zij haar kozijnen samenstelt. Het bedoelde logo is door Elbas ter zitting getoond en ziet er uit als volgt.

4.7. Elbas heeft toegelicht dat Schüco al jaren, ook van voor en tijdens de samenwerking met Kroon Kozijn, haar leverancier is. Zij stelt toestemming van Schüco te hebben gekregen om dit logo, het kroontje, te gebruiken.

4.8. Door Kroon c.s. is dit relaas niet deugdelijk betwist. Naar voorlopig oordeel is het gebruik van dit kroontje met toestemming van de rechthebbende niet onrechtmatig jegens de rechthebbende maar ook gerechtvaardigd in de relatie van Elbas tot Kroon c.s. Kroon c.s. kan zich niet verzetten tegen het gebruik door Elbas van een logo van haar leverancier. Het gebruik van dit specifieke kroontje is dan ook niet onrechtmatig.

 Lees het vonnis hier.

IEF 8958

Het (standaard) proces-verbaal Merkvervalsing/Piraterij

Gerechtshof Amsterdam, 17 juni 2010, LJN: BN0072, Strafzaak (invoer gepirateerde DVD’s Schiphol)
 
Strafrecht. Auteursrecht. Verstekvonnis. Invoer gepirateerde DVD's op Schiphol. Ontoereikend standaard proces-verbaal.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 18 juli 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een of meer voorwerp(en), waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat, te weten zevenentwintig (27) datadragers bestaande uit althans één of meer dvd's voorzien van onder andere de titel(s) Burnout en/of Star Wars en/of God of War, heeft ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd.

Het hof overweegt dat het, in het door de Belastingdienst/Douane West gebruikte (standaard) proces-verbaal Merkvervalsing/Piraterij, waarop slechts een aantal titels is vermeld, niet het bewijs kan vinden dat op de inbeslaggenomen DVD’s met inbreuk op eens anders auteursrecht werken zijn vervat. Dat bewijs kan evenmin worden gegrond op het proces-verbaal van bevinding van de verbalisant [verbalisant], omdat de daarin door de verbalisant vermelde constateringen daartoe naar het oordeel van het hof ontoereikend zijn.

Reeds op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Lees het arrest hier.

IEF 8957

Als residu aanwezig

HvJ EU, 6 juli 2010, zaak C-428/08, Monsanto Technology LLC tegen Cefetra BV e.a. (Prejudiciële vragen Rechtbank ’s-Gravenhage).

Octrooirecht. Octrooi op genetische informatie. Het Hof van Justitie buigt zich voor het eerst over de uitlegging van de strekking van de Europese regeling inzake de bescherming van biotechnologische uitvindingen.

Perscommuniqué HvJ EU: Monsanto kan zich niet verzetten tegen de verhandeling binnen de EU van Argentijns sojameel waarin een door deze onderneming geoctrooieerde DNA-sequentie als residu aanwezig is. Een Europees octrooi kan alleen worden ingeroepen voor een uitvinding die daadwerkelijk de functie heeft waarvoor zij is geoctrooieerd

De Rechtbank ’s-Gravenhage, waar Monsanto beroep heeft ingesteld, heeft aan het Hof van Justitie de vraag voorgelegd of het enkele feit dat een door een Europees octrooi beschermde DNA-sequentie aanwezig is, reeds meebrengt dat bij de verhandeling van het meel in de Europese Unie inbreuk wordt gemaakt op het Europese octrooi van Monsanto.

Het Hof stelt vast dat volgens de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, aan de bescherming die een Europees octrooi biedt de voorwaarde is gekoppeld dat de genetische informatie die in het geoctrooieerde materiaal is opgenomen of waaruit dat materiaal bestaat haar functie uitoefent in het materiaal waarin zij is opgenomen. Dienaangaande zet het Hof uiteen, dat de functie van de uitvinding van Monsanto wordt uitgeoefend wanneer de genetische informatie de sojaplant waarin zij aanwezig is beschermt tegen de werking van het herbicide glyfosaat. Deze functie van de beschermde DNA-sequentie kan echter niet meer worden uitgeoefend wanneer zij slechts als residu aanwezig is in het sojameel, dat een dode materie is die wordt verkregen door soja aan verschillende behandelingen te onderwerpen.

Hieruit volgt dat de aan een Europees octrooi verbonden bescherming is uitgesloten wanneer de genetische informatie niet meer de functie vervult die zij had in de oorspronkelijke plant waaruit het sojameel is ontstaan.

Een dergelijke bescherming kan niet worden verleend op grond dat de genetische informatie die in het sojameelaanwezig is zijn functie eventueel opnieuw zou kunnen uitoefenen in een andere plant. Daartoe zou de DNA-sequentie daadwerkelijk in die andere plant moeten worden ingebracht, waarna met betrekking tot deze laatste bescherming aan het Europese octrooi kan worden ontleend.

In die omstandigheden kan Monsanto niet op basis van de richtlijn het in de handel brengen van sojameel uit Argentinië waarin haar biotechnologische uitvinding als residu aanwezig is, verbieden.

Tot slot merkt het Hof op dat met de richtlijn niet verenigbaar is een nationale regel die absolute bescherming verleent aan een geoctrooieerde DNA-sequentie als zodanig, ongeacht of zij in de materie waarin zij aanwezig is haar functie uitoefent. De bepalingen van de richtlijn op grond waarvan die functie daadwerkelijk moet worden uitgeoefend brengen immers een uitputtende harmonisatie op het onderhavige gebied in de Europese Unie tot stand.

Lees het arrest hier. Volledige perscommuniqué hier.