IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 8597

Juridisch nieuwsbericht

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 10 februari 2010, HA ZA 09-507, De Nederlandse Dagbladpers & diverse uitgevers tegen Provincie Flevoland (met dank aan mr drs M.M.H. Brinke-Schulte, Provincie Flevoland).

Auteursrecht. (Papieren) knipselkranten. Auteursrechtvoorbehoud. Eiseressen, diverse dagbladuitgevers, maken bezwaar tegen papieren knipselkranten van de afdeling Communicatie & Bestuursondersteuning van de Provincie Flevoland. Vorderingen afgewezen. Het in de colofon van de dag- en weekbladen van eiser opgenomen auteursrechtvoorbehoud kan niet worden geëffectueerd ten aanzien van de berichten die zijn opgenomen in de papieren knipselkrant.

Een auteursrechtvoorbehoud kan niet worden gemaakt ten aanzien van ‘nieuws- en gemengde berichten’ (“Aangezien die berichten in het geheel geen voorwerp van auteursrechtelijke bescherming zijn”), ook niet als deze berichten wel een persoonlijk stempel van de maker bevatten. Geen strijd met artikel 5 Auteursrechtrichtlijn. “Artikel 5, eerste lid aanhef en sub c beperkt ingevolge sub o niet de vrijheid van de lidstaten om reeds bestaande beperkingen van het auteursrecht in de nationale wetgeving - zoals in Nederland ten aanzien van nieuws- en gemengde berichten in artikel 15 van de Auteurswet - te handhaven.” Drie-stappentoets is i.c. niet van toepassing. In citaten:

4.5. Het feit dat in het colofon van de dag- en weekbladen van eiseressen staat vermeld dat het auteursrecht uitdrukkelijk is voorbehouden, maakt dit niet anders, nu de onderhavige knipselkranten hoofdzakelijk berichten bevatten die zich volgens gebruik en verkeersopvattingen als 'nieuws- en gemengde berichten' aandienen, ten aanzien waarvan wettelijk is bepaald dat een auteursrecht voorbehoud niet kan worden gemaakt (artikel 15, tweede lid van de Auteurswet). Het was gedaagde dan ook toegestaan om de onderhavige berichten over te nemen in haar papieren knipselkranten, zonder dat een auteursrechtvoorbehoud daaraan in de weg kon staan en daarmee zonder een vergoeding aan eiseressen te betalen. Dat lijkt naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden te meer gerechtvaardigd in het voetspoor van het "do ut des" beginsel (Latijn voor: ik geef opdat gij geeft). De rechtbank merkt in dat verband op dat gedaagde inhoudelijk onweersproken heeft gesteld dat het merendeel van de artikelen uit de onderhavige knipselkranten betrekking heeft op nieuwsfeiten waarbij gedaagde is betrokken en die (deels) gebaseerd zijn op door gedaagde uitgegeven persberichten. Die artikelen zijn dus in de bron (mede) afkomstig van gedaagde zelf.

4.6. Er is voorts onvoldoende reden om met eiseressen te veronderstellen dat onder 'nieuws- en gemengde' berichten als bedoeld in artikel 15, tweede lid van de Auteurswet, uitsluitend berichten vallen 'zonder eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker'. Aangezien die berichten in het geheel geen voorwerp van auteursrechtelijke bescherming zijn, zou artikel 15, tweede lid van de Auteurswet bij zo'n beperkte uitleg van het begrip 'nieuws- en gemengde berichten', volledig zinledig zijn. Het dient er bijgevolg mede in het licht van de genoemde ratio van artikel 15, eerste lid van de Auteurswet, voor te worden gehouden dat onder 'nieuws - en gemengde' berichten niet alleen wordt verstaan mededelingen van louter feitelijke aard over gebeurtenissen die onlangs hebben plaatsgevonden, of die zullen plaatsvinden, maar tevens de berichten uit de dag- en weekbladen over nieuwsfeiten die mede een persoonlijk stempel van de maker bevatten.

4.7. Het standpunt van eiseressen dat het overnemen van de laatstgenoemde berichten uit haar dag- en weekbladen in de papieren knipselkranten van gedaagde strijd oplevert met artikel 5, eerste lid aanhef en sub c en/of artikel 5, derde lid van de Auteursrechtrichtlijn, kan haar evenmin baten. Artikel 5, eerste lid aanhef en sub c beperkt ingevolge sub o niet de vrijheid van de lidstaten om reeds bestaande beperkingen van het auteursrecht in de nationale wetgeving - zoals in Nederland ten aanzien van nieuws- en gemengde berichten in artikel 15 van de Auteurswet - te handhaven. En ten aanzien van de vraag of de onderhavige knipselkranten strijd opleveren met artikel 5, derde lid van de richtlijn, geldt dat cruciaal is of de knipselkranten 'afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de uitgevers van de voornoemde dag- en weekbladen al dan niet onredelijk wordt geschaad'.

4.8. Eiseressen stellen dat zij schade hebben geleden door het feit dat gedaagde een papieren knipselkrant vervaardigde, maar een genoegzame onderbouwing op dit punt ontbreekt. Concreet blijkt dan ook uit niets dat zich hier een situatie heeft voorgedaan die in strijd zou zijn met artikel 5, derde lid van de Auteursrechtrichtlijn. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat uit het door partijen genoemde vonnis van 2 maart 2005 van de rechtbank Den Haag blijkt dat eiseressen in die procedure de analoge knipselkrantenpraktijk van de betrokken overheidsinstanties niet langer hebben bestreden (LJN: AS8778).

4.9 De vorderingen van eiseressen worden, gelet op het vorenstaande, afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8596

Nederlandse Octrooipostzegels / 100 jaar Rijksoctrooiwet

‘Op donderdag 11 februari 2010 is in de kunsthal in Rotterdam tijdens een feestelijke bijeenkomst officieel het eerste velletje octrooipostzegels uitgereikt. TNT post maakte, naar aanleiding van een aanvraag van de heer G. Kleisterlee van Philips en mevrouw M. Van der Hoeven, minister van Economische Zaken, tien speciale octrooipostzegels, naar aanleiding van het jubileumjaar van de Rijksoctrooiwet.

De officiële uitreiking van het eerste postzegelvel  was tevens de aftrap voor de festiviteiten rond het jubileumjaar van de Rijksoctrooiwet; die bestaat in 2010 maar liefst 100 jaar.
Guus Broesterhuizen, directeur van NL Octrooicentrum, somde voor de genodigden in de Kunsthal in Rotterdam alvast een aantal gebeurtenissen voor komend jaar op. In april start de reizende tentoonstelling – de patent parade- bij 11 openbare bibliotheken in het land. Daarnaast is er een open dag bij NL Octrooicentrum en verschijnt er een mooi jubileumboek over 100 jaar octrooien.

De 10 meest gelikte uitvindingen: In samenwerking met de Orde van Octrooigemachtigden maakte NL Octrooicentrum een voorselectie uit de honderdduizenden Nederlandse uitvindingen. Uiteindelijk werden de volgende tien Hollandse vindingen afgebeeld:

- duikboot van Cornelis Drebbel (1620)
- verrekijker van Hans Lipperhey (1608)
- kunstnier van Willem Kolff (1943)
- kettingkast van Mw. W. van der Woerd (1974)
- Dyneema-vezel van DSM (1979)
- automatische handschriftherkenning van TNT Post (1980)
- Vacuvin (vacuümafsluiter voor wijnflessen) van Bernd Schneider (1987)
- melkrobot van Van der Lely (1987)
- moderne LED-verlichting van Philips (2007)
- zonneauto van het Solar Team Twente (2009)

Tijdens de bijeenkomst in Rotterdam kregen Chris Buijink, secretaris-generaal van Economische Zaken en Ruud Peters, CEO Philips Intellectual Property & Standards op ludieke wijze het eerste postzegelvel '100 jaar Rijksoctrooiwet' uitgereikt. Na een uitleg over het ontwerp van de zegels door Theo Peters van Comma-S, kwam het eerste postzegelvel kunstig ‘aangevlogen’ door de meest innovatieve postduif ter wereld; de DelFly. Dit kleinste Micro Aerial Vehicle ter wereld van de TU Delft, vloog draadloos op mevrouw Katja Veen, Manager Consumentenmarkt van TNT Post, af. Zij reikte vervolgens de twee eerste, ingelijste exemplaren uit. Dit alles onder toeziend oog van Ab van Ravenstein (directeur Agentschap NL), Guus Broesterhuizen (NL Octrooicentrum) en Hans de Groene (directie Innovatie). Een aantal speciaal aanwezige genodigden, zoals mevrouw W. van der Woerd, zag hun uitvinding vandaag op een postzegel vereeuwigd.’

Lees hier iets meer. Filmpje op youtube hier.

Foto uitreiking (klik voor vergroting):  v.l.n.r. Hans de Groene (directie Innovatie, EZ), Guus Broesterhuizen (directeur NL Octrooicentrum) met de DelFly, Chris Buijink (Secretaris-Generaal van het ministerie van Economische Zaken) en Ab van Ravenstein (directeur Agentschap NL).

IEF 8595

Normaal gebruikte mustang (HB)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 20 juni 2009,  LJN: BL3720, Mustang Bekleidungswerke Gmbh tegen geïntimeerde.

Merkenrecht. Hof vernietig vonnis waarvan beroep (Rechtbank ‘s-Gravenhage, 8 februari 2006, IEF 1607). Appellante (woordmerken MUSTANG voor kleding en schoeisel) maakt bezwaar tegen geïntimeerdes woord/beeld merken  CALZADOS MUSTANG  en SIXTYSEVEN BY MUSTANG, ook voor schoeisel.

Vordering tot vervallenverklaring wegens non-usus CALZADOS MUSTANG afgewezen; gebruik in gewijzigde vorm. Gebruik in de distributeursmarkt is voldoende gebruik voor normaal gebruik. Geen loutere decoratie beeldmerk, maar merkgebruik, ook als het merk niet op de waren zelf is aangebracht. Nietigheid SIXTYSEVEN BY MUSTANG.  Geen rechtsverwerking. In citaten:

Usus: 11. Het hof is van oordeel dat het totaalbeeld van het merk in het bijzonder wordt bepaald door het op de voorgrond van het merk afgebeelde paard en het, "daar overheen" in grote letters afgedrukte, woord MUSTANG. Dit geldt temeer nu het beeld van het paard en het woord MUSTANG door haar betekenis ((prairie)paard) elkaar versterken. Het woord CALZADOS is geschreven is in kleine(re) letters (dan het woord MUSTANG) en geplaatst op de rand van de zich achter het paard bevindende cirkel tussen het hoofd en de staart van het paard. Hierdoor neemt het in het in het merk, gelet op de overige onderdelen daarvan, een zodanig ondergeschikte - te verwaarlozen - plaats in dat het niet bepalend is voor het onderscheidend vermogen en het merkenrechtelijk relevante totaalbeeld van het merk en wordt door het weglaten daarvan het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven niet gewijzigd. Dat geldt zeker voor zover het woord (in de distributeursmarkt, op welke markt, zoals uit het geen hierna zal worden overwogen volgt, geïntimeerde dit teken juist gebruikt) als beschrijvend moet worden aangemerkt, maar naar het oordeel van het hof ook voor zover het woord (in de consumentenmarkt) niet beschrijvend is.

Appellante heeft nog aangevoerd dat het woord CALZADOS [Spaans voor ‘schoenen’-IEF] in de Benelux een onderscheidend onderdeel is van het merk en het weglaten van een onderscheidend element per definitie het onderscheidend vermogen van het merk wijzigt. Zij stelt dat het woord CALZADOS de beschermingsomvang van het merk beïnvloedt en geïntimeerde zich met een beroep op haar merk zou kunnen verzetten tegen het gebruik van het woord CALZADOS door derden, hetgeen in strijd zou zijn met de rechtszekerheid en de merkenrechtelijke gebruiksverplichting.
Het hof deelt dit oordeel niet, nu het totaalbeeld van het merk wordt bepaald door voornoemde andere onderdelen van het merk. Daarvan uitgaande en in aanmerking nemende dat bij de inbreukvraag moet worden uitgegaan van het min of meer vage totaalbeeld dat bij het publiek blijft hangen, zal geïntimeerde zich naar het oordeel van het hof niet zonder meer met een beroep op merk A kunnen verzetten tegen elk gebruik door derden van het woord CALZADOS in de Benelux. Dit geldt te meer als het zou gaan om gebruik door een derde op de distributeursmarkt voor schoeisel, waar CALZADOS als beschrijvend moet worden aangemerkt. Bij gebruik door een derde op de consumentenmarkt zal als relevante omstandigheid bij de vraag naar verwarringsgevaar moeten worden meegewogen dat geïntimeerde haar merk slechts gebruikt (zonder CALZADOS) op een andere markt.

Normaal gebruik:  15. Naar het oordeel van het hof kan evenwel in het midden blijven of het merk ook in de consumentenmarkt is gebruikt, nu het merk naar het oordeel van het hof (in ieder geval) normaal is gebruikt in de distributeursmarkt en dit voldoende is voor rechtshandhavend gebruik.

Decoratie: 16. Appellante heeft nog gesteld dat het onderhavige gebruik van merk A zal worden opgevat als decoratie. Of sprake is van merkgebruik is afhankelijk van de opvattingen van het terzake relevante publiek. Noch het merk op zichzelf, noch de wijze van gebruik geven aanleiding om te veronderstellen dat het publiek het gebruik uitsluitend zal opvatten als decoratie. Het totaalbeeld van het merk wordt bepaald door het paard en het woord MUSTANG. Deze concrete, eenvoudig definieerbare elementen zullen in het algemeen niet als louter decoratie worden gezien. Het gebruik van (de belangrijkste onderdelen van) dit woord/beeldmerk op verpakkingen en op de brieven en facturen aan distributeurs in verband met levering van schoeisel, naast het gebruik van de (handels)naam Mustang Inter S.L, zal naar het oordeel van het hof door het relevante publiek - de afnemers van Mustang Inter S.L.- als merkgebruik worden opgevat. Dat geldt ook als het merk niet op de waren zelf is aangebracht. In artikel 2.20, lid 2, sub a en sub b, BVIE wordt het aanbrengen van het merk op verpakking en in stukken voor zakelijk gebruik ook genoemd als voorbeeld van (merk)gebruik. Redenen om dit geval anders te oordelen zijn gesteld noch gebleken.

Nietigheid SIXTYSEVEN BY MUSTANG: 20. Dat het publiek de vermelding BY MUSTANG (slechts) zal opvatten als een verwijzing naar de door Mustang Inter L.S. gebruikte handelsnaam en dat er daarom geen sprake zou zijn van verwarringsgevaar - zoals geïntimeerde stelt en de rechtbank heeft aangenomen - kan het hof niet volgen. Appellante en geïntimeerde gebruiken het woord MUSTANG beide als (onderdeel van) hun handelsnaam en als (onderdeel van) hun merken, ter onderscheiding van hun waren. Dat het publiek onder die omstandigheden uit de vermelding BY MUSTANG zou afleiden dat de onder merk C aangeboden waren van geïntimeerde en niet van appellante afkomstig zouden zijn, valt niet vol te houden. Het verwarringsgevaar is nu juist gelegen in het gebruik van het woord MUSTANG en daaraan kan het gebruik van het woord BY niet afdoen. Door de vermelding BY MUSTANG is er een reëel risico dat het publiek meent dat de onder dat merk aangeboden waren afkomstig zijn van appellante en daarmee is sprake van verwarringsgevaar.
 
 Rechtsverwerking: 22. (…)  Appellante heeft gemotiveerd betwist dat zij het gestelde gebruik meer dan vijf jaar heeft gedoogd, stellende dat zij pas sedert 2002 van de activiteiten van geïntimeerde in de Benelux op de hoogte is. Dat appellante gedurende vijf jaar voor de inleidende dagvaarding daadwerkelijk wist van het gebruik in de Benelux, hetgeen nodig is om van bewust gedogen te kunnen spreken, blijkt niet uit de overgelegde stukken. Dat appellante in eerste aanleg heeft erkend dat geïntimeerde eind jaren negentig in de Benelux actief is geworden impliceert nog niet dat zij van die activiteiten toen al op de hoogte was. Ook de tussen partijen gevoerde, over en weer in 1998 aanhangig gemaakte oppositieprocedures bij het OHIM en de tussen partijen in 2000 gevoerde correspondentie, die kennelijk over de situatie in Duitsland gaat (daarin is sprake van een procedure in Düsseldorf en een beurs in Keulen), althans waarvan niet blijkt dat die betrekking heeft op de Benelux, brengen niet noodzakelijkerwijs wetenschap met gebruik in de Benelux mee. Die wetenschap kan ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de door geïntimeerde aanhangig gemaakte oppositie mede was gebaseerd op de internationale inschrijving van merk A "with effect in Italy and the Benelux countries", nu deze oppositie ook gebaseerd was op Spaanse inschrijvingen van MUSTANG-merken en de merken in Spanje al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw worden gebruikt en zelfs bekend zouden zijn, zodat de vraag naar gebruik van de merken (in de Benelux) niet relevant was. Pas in 2004 heeft appellante beslag in België doen leggen op van geïntimeerde afkomstige schoenen voorzien van de aanduiding MUSTANG (zie productie 7 CvR). Geïntimeerde heeft ter zake ook geen concreet bewijs aangeboden, zodat het hof aan de stelling van geïntimeerde dat appellante voormeld gebruik in de Benelux bewust heeft gedoogd als onvoldoende onderbouwd voorbij gaat.

Voorts gaat de rechtsverwerking niet verder dan het gebruik van een ingeschreven merk dat daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en is gedoogd en geeft het geen recht op een uitgebreider merk(gebruik). Geïntimeerde stelt wel dat zij merken heeft gebruikt waarvan het woord MUSTANG onderdeel uitmaakt, maar dat zij merk C al meer dan vijf jaar voor de inleidende dagvaarding heeft gebruikt is gesteld noch gebleken, terwijl dit merk pas in 2004 is ingeschreven. Ook als appellante zich (inmiddels) niet meer zou kunnen verzetten tegen gebruik van bepaalde MUSTANG (bevattende) merken, brengt dat naar het oordeel van het hof niet mee dat zij niet de nietigverklaring zou kunnen vorderen van nieuwe- nog niet (vijf jaar gedoogde en) gebruikte en ingeschreven - merken. Zij blijft er een te rechtvaardigen belang bij hebben dat geïntimeerde niet rechten verwerft met betrekking tot nieuwe merken, die verwarring kunnen wekken met haar oudere merken.

Lees het arrest hier.

IEF 8594

Eine für das Zielpublikum ohne Weiteres verständliche Botschaft

Gerecht, 9 februari 2010, zaak T-113/09, PromoCell bioscience alive GmbH tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving Gemeenschapswoordmerk SupplementPack (farmaceutische preparaten). Beschrijvend.

40. Zu den Waren der Klassen 1 und 5 des Abkommens von Nizza hat die Beschwerdekammer in Randnr. 18 der angefochtenen Entscheidung zu Recht die Auffassung vertreten, dass die Zusammenschreibung der beiden Wörter, aus denen die angemeldete Marke besteht, von den maßgeblichen Verkehrskreisen ohne Weiteres als Bezeichnung von Grund- oder Rohstoffen für die medizinische oder pharmazeutische Industrie verstanden werde, bei denen es sich um ein Element oder eine Kombination von Elementen handele, die eine Ergänzung eines chemischen oder biologischen Grundstoffs darstellten.

41. Ebenso zutreffend hat die Beschwerdekammer in den Randnrn. 19 und 20 der angefochtenen Entscheidung hinsichtlich der Dienstleistungen der Klassen 41 und 42 des Abkommens von Nizza ausgeführt, dass die maßgeblichen Verkehrskreise eine Anzeige mit der Bezeichnung SupplementPack als Werbung für zusätzliche Dienstleistungen oder Zusatzangebote verstünden, die ein Angebot im Bereich Ausbildung, Fortbildung und Seminare ergänzten.

42. Folglich vermittelt das angemeldete Zeichen eine für das Zielpublikum ohne Weiteres verständliche Botschaft, so dass die Marke SupplementPack in ihrer Gesamtheit betrachtet einen nicht nur mutmaßlichen, sondern hinreichend direkten und konkreten Zusammenhang mit den betroffenen Waren und Dienstleistungen aufweist.

Lees het arrest hier.

IEF 8593

Thuiszone

Gerecht, 10 februari 2010, zaak T-344/07, O2 (Germany) GmbH & Co tegen OHIM

Gemeenschapsmerk  Weigering inschrijving gemeenschapswoordmerk Homezone. Onjuiste argumentatie Kamer van Beroep OHIM.

80. Aangezien de kamer van beroep voor geen enkele van de betrokken waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42 het bewijs van het beschrijvend karakter van de term „homezone” heeft geleverd, kon de kamer van beroep bovendien in elk geval daaruit niet afleiden dat deze term elk onderscheidend vermogen miste.

81. Hieruit volgt dat de kamer van beroep niet heeft aangetoond dat het merk Homezone elk onderscheidend miste voor de betrokken waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42.

Lees het arrest hier.

IEF 8592

Krankenkasse

Gerecht, 11 februari 2010, zaak T-289/08, Deutsche Betriebskrankenkasse (Deutsche BKK) tegen OHIM.

Gemeenschapsmerk. Weigering inschrijving Gemeenschapswoordmerk Deutsche BKK. Geen onderscheidend vermogen, beschrijvend. Geen inburgering.

43 Dieses Vorbringen der Klägerin ist zurückzuweisen. Zwar ist es wegen der genannten Reform durchaus möglich, dass „bkk“ nunmehr in der Firma von Krankenkassen aufgeführt wird, die keine Betriebskrankenkassen im herkömmlichen Wortsinn sind oder mehr sind, doch ändert dies nichts daran, dass diese Buchstabengruppe unabhängig davon, ob sie in Verbindung mit dem Namen eines Unternehmens oder mit einer geografischen oder einer Phantasiebezeichnung verwendet wird, als gängige Abkürzung für „Betriebskrankenkasse“ weiterhin die maßgeblichen Verkehrskreise auf die Krankenversicherungstätigkeit und -dienstleistungen hinweist und damit im Hinblick auf die Art der in der Anmeldung genannten Versicherungsdienstleistungen nach wie vor beschreibend ist.

Lees het arrest hier.

IEF 8591

&R&E&I&F&E&N&

HvJ EG, 10 februari 2010,  Conclusie A-G Trstenjak in zaak C-569/08, Internetportal und Marketing GmbH tegen Richard Schlicht (verzoek van het Oberste Gerichsthof (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing)

Merkenrecht. Domeinnamen. .eu-topniveaudomein. Registratie van een domein door eigenaar van nationaal merk, dat enkel is verworven teneinde deze registratie mogelijk te maken gedurende eerste deel van stapsgewijze registratie ("&R&E&I&F&E&N&" als variant op het Duitse woord REIFEN (Banden). Te kwader trouw ingeschreven merk.

14. Verzoekster beheert websites en verkoopt waren via internet. Teneinde gedurende het eerste deel van de stapsgewijze registratie domeinnamen te kunnen registreren, heeft zij bij het Zweedse merkenregister met succes aanvragen ingediend tot inschrijving van in totaal 33 Duitse soortnamen als merk, telkens met gebruikmaking van het speciale teken „&” voor en na elke letter of tussen alle letters. Verzoeksters aanvraag van 11 augustus 2005 betrof de inschrijving van het woordmerk „&R&E&I&F&E&N&” in internationale klasse 9 (veiligheidsriemen), die op 25 november daaropvolgend heeft plaatsgevonden.

15. Verzoekster is nooit van plan geweest om dit merk voor veiligheidsriemen te gebruiken, maar veronderstelde op basis van een verklaring van PricewaterhouseCoopers, een onderneming die door EURID was belast met het onderzoek van domeinnaamaanvragen, dat bij de registratie van dit merk als domeinnaam onder het .eu-topniveaudomein overeenkomstig de „transcriptieregel” de „&”-tekens moesten worden geschrapt zodat het woord „banden” overbleef, dat volgens haar als soortnaam in geen geval kon worden beschermd op grond van het merkenrecht.

(…)

119. Gelet op het bovenstaande, geef ik het Hof in overweging op de volgende wijze te antwoorden op de door het Oberste Gerichtshof gestelde prejudiciële vragen:

1) Artikel 21, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het .eu-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een nationaal merk een recht heeft in de zin van deze bepaling, zolang bedoeld merk niet door de bevoegde autoriteiten of rechter en volgens de in het nationaal recht vastgestelde procedures, wegens kwade trouw of anderszins, nietig is verklaard.

Er is ook dan sprake van dat recht wanneer het merk waarop de registratie van het domein is gebaseerd, afwijkt van de domeinnaam tengevolge van de terechte verwijdering daaruit van de speciale tekens in genoemd merk. Het staat aan de verwijzende rechter om te onderzoeken of genoemde speciale tekens hadden kunnen worden getranscribeerd.

2) Voor het onderzoek van kwade trouw in de zin van artikel 21, lid 1, sub b, juncto lid 3, van verordening nr. 874/2004, waarvan de criteria niet limitatief zijn, moet de nationale rechter alle relevante omstandigheden van het onderhavige geval in aanmerking nemen, en met name:

–      de omstandigheden waarin het merk is verkregen, met name het oogmerk om het niet te gebruiken op de markt waarvoor om de bescherming is verzocht;

–      het feit dat het gaat om een aan de Duitse taal ontleende soortnaam; en

–      het mogelijk onrechtmatige gebruik van het teken ‚&’ teneinde de toepassing van de transcriptieregels van artikel 11 van verordening nr. 874/2004 te beïnvloeden,

         aangezien het enige oogmerk van de inschrijving van het merk het kunnen aanvragen is van de registratie van de met het merk overeenkomende domeinnaam tijdens het door genoemde verordening vastgestelde eerste deel van de registratie van domeinnamen (‚sunrise period’).”

Lees de conclusie hier.

IEF 8590

De lesmethode

Rechtbank Groningen, 10 februari 2010, Wolters Noordhoff B.V. tegen B. (met dank aan Adonna Alkema & Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Auteurscontract. Stukgelopen samenwerking na gesteld onvoldoende functioneren. Hoofdredacteur lesmethode stelt onvoldoende financieel gehonoreerd te zijn en beroept zich i.c. o.a. op het auteursrecht op de lesmethode. Rechtbank oordeelt dat auteursrecht middels de overeenkomst is overgedragen aan Wolters Noordhoff. Ook geen ‘blokkeringsrecht’ i.v.m. onvoldoende betaling. Partijen verschillen van mening over hoogte afkoopsom (een ‘verdere vruchtbare samenwerking’ is onmogelijk): gevorderd bedrag van €470.763,- wordt gematigd tot 53.007,92, na aftrek voorschot.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het in artikel 6.1 van de overeenkomsten bepaalde het auteursrecht dat rust op hetgeen B. in opdracht van Wolters Noordhoff in het kader van het […]-project voor de jaargangen 5 en 7 heeft ontwikkeld, ontworpen of geschreven, met de ondertekening van de overeenkomsten door B. op Wolters Noordhoff is overgegaan.

5.5. Nu het auteursrecht op de werken van B. op Wolters Noordhoff is overgegaan, maakt Wolters Noordhoff bij de gebruikmaking van de werken geen inbreuk op een auteursrecht van B. zodat de vordering onder I zal worden afgewezen.

5.6. Met hetgeen B. onder II heeft gevorderd, te weten dat het gebruik door Wolters Noordhoff van de door hem geleverde werken moet worden verboden tot het moment dat Wolters Noordhoff de aan hem toekomende vergoeding volledig heeft betaald, heeft B. miskend dat een 'blokkeringsrecht’ hem niet toekomt. In artikel 6.1 van de overeenkomsten is immers ongeclausuleerd bepaald dat de volledige auteursrechten en eventuele andere rechten op alle onderdelen van het werk op het moment van ondertekening bij voorbaat aan Wolters Noordhoff worden overdragen. (…).

5.10. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is van belang hetgeen partijen daaromtrent onderling hebben afgesproken. In dit kader is het bepaalde in artikel 11.2 van de overeenkomsten van belang. In dit artikel is bepaald dat wanneer een auteur zijn medewerking aan het project tussentijds beëindigt Wolters Noordhoff in overleg met het auteursteam vaststelt welk deel van het honorarium het uitgetreden lid ontvangt. Als richtlijn is daarbij opgenomen dat het uitgetreden lid in principe een honorariumaandeel ontvangt naar rato van de bijdrage aan de uiteindelijke editie, tenzij de omstandigheden van de beëindiging aanleiding geven voor een andere verdeling.

5.16. In algemene zin overweegt de rechtbank vooraf het volgende aangaande dit onderdeel van het geschil. In een geval waarin een team van personen aan één product werkt, laat zich bezwaarlijk vaststellen wat exact ieders aandeel is geweest. Dat geldt in het bijzonder ia het geval dat de één voortbouwt op de inbreng van de ander, zoals het geval is in de onderhavige samenwerking tussen auteur en hoofdauteur. Hier heeft zich in dit verband ook de relevante omstandigheid voorgedaan dat B. voortijdig zijn, , werkzaamheden heeft beëindigd, waarbij zijn inbreng is 'verwaterd in het vervolgens door anderen opgestelde eindproduct. (…)

5.18. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat B. als hoofdauteur niet op de door Wolters Noordhoff gewenste wijze heeft gefunctioneerd en hij in de jaren 2003, 2004 en 2005 vanwege ziekte meerdere malen en gedurende langere tijd zijn werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen.

5 .22. Uit het voorgaande volgt dat B. ais conceptontwikkelaar en hoofdauteur een bijdrage aan […]  heeft geleverd, maar niet in de mate die hij heeft gesteld.

Lees het vonnis hier.

IEF 8589

Onel in beroep

Press Release Onel trademarks: "Today, ms. Kriek Wille of Van Doorne, attorney of Leno Merken in this case, filed an appeal against the decision of the BOIP with the Appeal Court of The Hague. The position of Leno Merken is that this decision of the BOIP is contrary to what the European Court of Justice has said in landmark cases such as Ansul ./. Ajax where the Court gives a definition of what genuine use is without mentioning any territorial requirement. Furthermore, this decision is contrary to the goal of the Community trademarks, namely a development of business without any barriers. The defendant now has several weeks to reply."

IEF 8588

Filteren

Hof van Beroep te Brussel, 28 januari 2010, Scarlet Extended tegen SABAM (met dank aan Kristof Neefs, Altius). 

Auteursrecht. Prejudiciële vragen  aan het HvJ inzake ISP content filtering (voor eerste aanleg, zie IEF 4301)/ Engelse vertaling van een gedeelte van het Franstalige arrest: 

1. Do Directives 2001/29 and 2004/48, read in conjunction with Directives 95/46, 2000/31 and 2002/58 and interpreted with regard to Articles 8 and 10 of the European Convention on Human Rights, allow Member States to authorize a national court, seized in a procedure on the merits and on solely on the basis of the legal provision which holds that “They [the national court] can equally impose a prohibitory injunction on intermediaries whose services are relied upon by a third party to infringe copyright or a neighbouring right”, to order an ISP to put into place, vis-a-vis all of its customers, in abstracto and as a preventive measure, at the expense of the ISP and without limitation in time, a system filtering all electronic communications, both incoming and outcoming, passing through its service, in particular by means of peer to peer software, with the aim to identify the circulation on its network of electronic files containing a musical, cinematographic or audiovisual work to which the claimant alleges to enjoy rights and to then block the transfer thereof, either at the request or at the time it is sent?
 
2. In case question 1 is answered in the positive, do these directives require that the national court, seized to rule over a request for injunctive relief against an intermediary on whose services a third party relies to infringe a copyright, applies the principle of proportionality when it is asked to rule over the efficacy and the dissuasive effect of the requested measure?

Lees het arrest hier.