IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 5655

En nog meer verse rechtspraak...

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 februari 2008, rolnr. 06/669, Meadwestvaco Packaging Sytems LLC. Tegen A & R Carton B.V.(met dank aan Ricardo Dijkstra, Van Doorne).

Octrooirecht, doos met een aantal blikken. “25. Uit het voorgaande volgt dat in conclusie 1 van het verleende octrooi een in de oorspronkelijke aanvrage als essentieel omschreven kenmerk is weggelaten en dat mitsdien het onderwerp van het octrooi niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende aanvrage. Het octrooi is daarom nietig (dient vernietigd te worden). Dc door A & R nog gestelde vernietigbaarheid wegens gebrek aan inventiviteit behoeft hierna niet meer behandcld te worden.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 februari 2008, rolnr. 06/1466, Ranbaxy U.K. Ltd. c.s. tegen Warner-Lambert Company(met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek).

Octrooirecht, ABC farmaoctrooi. “25. Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige octrooi EP 0.247.633 B1 terecht als basisoctrooi is ingeroepen, zodat het ABC (ook) voldoet aan het bepaalde van artikel 3, aanhef en onder a, Verordening en derhalve niet nietig is. Dit brengt mee dat in het principale beroep de grieven 1-7 niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. Grief 8 in het principale beroep heeft naast voormelde grieven geen zelfstandige betekenis.”

Lees het arrest hier.

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 21 februari 2008, KG ZA 08-31 Odc/PvV, Sanoma Uitgevers B.V. tegen Wegter Consumenten B.V.(met dank aan Wim Maas, Howrey).

Merkenrecht, “4.3. Niet in geschil is echter dat het woord- en beeldmerk VT Wonen buiten de Benelux niet door Sanoma als merk is geregistreerd, hetgeen tot gevolg heeft dat het Wegter - evenals een ieder ander - in beginsel is toegestaan om het VT Wonen woord- en beeldmerk buiten de Benelux te gebruiken. Daarnaast is niet gebleken dat het Wegter in de op 4 september 2006 gesloten licentieovereenkomst, dan wel in de nadere aanvulling daarop van 21juni 2006, expliciet is verboden om het woord- en beeldmerk VT Wonen buiten de Benelux te gebruiken. Anders dan door Sanoma gesteld, kan evenmin uit artikel 1.2 van de Licentieovereenkomst (impliciet) een dergelijk verbod worden afgeleid. Dat, zoals in artikel 1.2 is vermeld, de licentie uitsluitend betrekking heeft op de Benelux betekent voorshands niet meer dan dat de overeenkomst en de daarin neergelegde afspraken van toepassing zijn in het Benelux gebied. Dit houdt dus geen verbod in voor Wegter het merk VT Wonen buiten de Benelux te gebruiken.”

Lees het vonnis hier.

HvJ EG, 21 februari 2008, zaak C-328/07, Commissie tegen Luxemburg.

Luxemburg berispt wegen niet-implementeren Handhavingsrichtlijn. “En n’ayant pas pris, dans le délai prescrit, les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à la directive 2004/48/CE du Parlement européen et du Conseil, du 29 avril 2004, relative au respect des droits de propriété intellectuelle, le Grand-Duché de Luxembourg a manqué aux obligations qui lui incombent en vertu de celle-ci.”

Lees het arrest hier(alleen beschikbaar in het Frans).

Rechtbank Assen, 30 januari 2008, LJN: BC4878, Eiser tegen Gedaagde.

Namaakzaak, maar geen IE-zaak. Niet is bewezen dat schilderijen vals/niet authentiek zijn “2.2.  De rechtbank is van oordeel dat de in deze procedure overgelegde rapporten weliswaar twijfels oproepen over de authenticiteit van de schilderijen. Echter, op basis van die rapporten kan naar het oordeel van de rechtbank niet voor juist worden gehouden dat de schilderijen daadwerkelijk vals/niet authentiek zijn. De rapporten zijn, mede in het licht van het door [gedaagde] gemotiveerd gevoerde verweer, onvoldoende helder en consistent gemotiveerd om die conclusie te kunnen dragen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5654

Zonder de blokjes

rijkslogo.JPGO.a. het AD bericht over een obscuur IE-recht, als je het al zo mag noemen: “ Het 60.000 euro kostende nieuwe logo van de rijksoverheid deugt niet. De Hoge Raad van Adel heeft het afgekeurd. (…) ,,Als er een willekeurig beeldmerk als logo van de overheid was gekozen, speelde dit probleem niet. Maar doordat er is gekozen voor een logo dat zo sterk op het officiële rijkswapen lijkt, moet het ook aan de eisen voldoen,’’ stelt E. Wolleswinkel, secretaris van de Hoge Raad van Adel.

Het rijkswapen waar het logo zo sterk op lijkt is net als de vlag en het volkslied een nationaal symbool. Voor het afbeelden gelden strenge regels. Op het rijkslogo van Studio Dumbar zijn de vereiste onderdelen van het rijkswapen weggelaten. Zo draagt de leeuw in het wapenschild geen kroontje en ontbreken de verplichte gouden blokjes in het wapenschild. Die blokjes zijn een verwijzing naar het huis van Nassau en dus naar het koninklijk huis. ,,Zonder de blokjes is het eerder het wapen van de Republiek der Verenigde Nederlanden,’’ concludeert Wolleswinkel.”

Lees hier meer.

IEF 5653

Bacardi/Anker, Jugiaans/De Jager, Excell / Brakel, Luba/Hannay, X/De Staat

Rechtbank Amsterdam, 6 februari 2008, HA ZA 07-180, Bacardi and Company Ltd. Tegene Anker Dranker B.V.(met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).

Drank & uitputting. “4.16 De omstandigheid dat, zoals Anker heeft aangevoerd, aan sommige etiketten op Bacardi-producten niet te zien is dat ze bestemd zijn voor de markt buiten de EER, betekent niet dan Anker hieruit mag concluderen dat Bacardi c.s. toestemming heeft gegeven voor verhandeling binnen de EER. Ook de aanwezigheid van het flessenbak-logo rechtvaardigt, zoals Bacardi c.s. terecht heeft gesteld, niet de conclusie dat Bacardi c.s. toestemming zou hebben verleend voor verhandeling binnen de EER.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Alkmaar, 14 februari 2008, KG ZA 07-411, Holding Jungiaans Instituut B.V. tegen De Jager (met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).

Auteursrecht. “4.4. Ten aanzien van het CADT-spel is voldoende aannemelijk dat, zoals De Jager c.s. betoogt, de elementen van het spel zich in beginsel lenen voor afzonderlijke auteursrechtelijke beoordeling. Zo kunnen de kaarten en het bord afzonderlijk van elkaar worden getoetst. Ook kunnen de verschillende onderdelen van het bord zelf van elkaar worden gescheiden, in die zin dat zij afzonderlijk beoordeeld zouden kunnen worden op hun auteursrechtelijke merites. Zo valt niet uit te sluiten dat bijvoorbeeld de afbeeldingen van mensfiguren afzonderlijk voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kunnen komen. Dit laatste kan ook gelden voor de layout en de teksten. Omdat elementen van elkaar te scheiden zijn, is niet voldaan aan het vereiste voor het kunnen aannemen van een gemeenschappelijk werk.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, HA ZA 07-2133, BRS Excell Glass B.V. tegen Portal S.A. & Brakel/Atmos B.V.

Octrooirecht. “4.22. De vakman waar het hier om gaat is een persoon die een ruime ervaring heeft met het beglazen van bouwwerken. Deze persoon is bekend met de noodzaak van het vastzetten van beglazingen in bouwwerken en de wijze waarop dat kan geschieden. Hij begrijpt dat een naar de stand van de techniek koud gebogen glasruit eenvoudig in die gebogen stand kan worden gehouden door toepassing van de onder alle omstandigheden (ook bij vlakke beglazingen) noodzakelijke vasthoudmiddelen en dat het gebogen kozijn het gebogen vlak biedt waarover de ruit kan worden gebogen. De techniek van het koud buigen en vastklemmen van thermisch gehard (niet-gelaagd) glas is de vakman bekend uit EP 468.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, KG ZA 07-1518, Luba Groep B.V. c.s. tegen El Hannay.

“4.12. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het ontbreken van verwarringsgevaar tussen het woordmerk LUBA en het woord/beeldmerk Luba Uitzend Buro enerzijds en het teken Lunajob anderzijds, heeft te gelden dat bij het publiek evenmin verwarring is te duchten tussen de genoemde merkenrechten en de handelsnamen Luba Uitzend Buro BV en Luba Uitzenddiensten BV enerzijds en de handelsnaam Lubajob anderzijds. El Hannay heeft met de handelsnaam Lunajob voldoende afstand genomen van de merkenrechten en de handelsnamen van Luba. De vorderingen van Luba dienen daarom ook in zoverre te worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ´s-Gravenhage, 20 februari 2008, HA ZA 07-1310, X. tegen De Staat der Nederlanden (Binnenlandse Zaken)

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. “4.7. Deze auteursrechtelijke claim van X moet falen. Het auteursrecht op de ontwerpen voor de ten processe bedoelde applicaties berust, als gezegd, ingevolge art. 7 Aw bij de Staat als toenmalige werkgever van X. Dat de applicaties grotendeels in vrije tijd en thuis zouden zijn ontwikkeld, zoals X ten slotte nog stelt, maar de Staat betwist, is bovendien – zo al relevant, gelet op de vaststaande (incidentele) opdracht – onvoldoende aannemelijk gemaakt door X. Voor zover nog bewijsbaar na te gaan, is het betreffende werk in ieder geval ook en wel in substantiële mate verricht op de werkplek van X bij CAS.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5652

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage,  19 februari 2008, KG ZA 07-1504 Meubelfabriek Vermeer B.V. tegen Marcel Van Dam Meubelen Import-Export B.V.

“2.17. De gelijkenis tussen de meubels van Vermeer en Lapere en de meubels uit de Equatorlijn is zodanig dat vooralsnog moet worden aangenomen dat Van Dam Meubelen de meubels van Vermeer en Lapere heeft nagemaakt in de zin van artikel 19 lid 1 GeMoV. Het gevorderde verbod is dus in beginsel toewijsbaar. Het verbod dient te worden beperkt tot de lidstaten van de Europese Gemeenschap. Het verbod kan zich tot alle lidstaten uitstrekken op grond van het bepaalde in artikel 90 lid 3 GeMoV. Het verbod is op deze grondslag in tijd beperkt tot september 2008. Omdat de kasten voorshands tevens moeten worden aangemerkt als een slaafse nabootsing van de meubels van Vermeer en Lapere geldt het verbod ook nadien, maar uitsluitend voor Nederland. De auteursrechtelijke grondslag kan onbesproken blijven omdat deze grondslag niet kan leiden tot een ruimere toewijzing van de vorderingen.”.

Lees het vonnis hier.

GvEA, 18 februari 2008, beschikking in zaak T-410/07 R, Jurado Hermanos, SL tegen OHIM.

Doorhaling Gemeenschapsmerk. Gerecht bevestigt de afwijzing door de afdeling merkenadministratie en juridische aangelegenheden van het verzoek tot herstel in de vorige toestand dat is ingediend door verzoekster, licentiehoudster voor het merk waarop het geding betrekking heeft, op grond dat de inschrijving van het merk is doorgehaald omdat de merkhouder die inschrijving niet heeft vernieuwd.

Lees de beschikking hier (geen Nederlandse versie beschikbaar). 

HvJ EG, 14 februari 2008, zaakC-450/06, Varec SA tegen de Belgische Staat.

Prejudiciële vragen over overheidsopdrachten en het evenwicht tussen beginsel van hoor en wederhoor en recht op eerbiediging van zakengeheimen. “Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht: (…) dat de voor de beroepsprocedures verantwoordelijke instantie (…) de vertrouwelijkheid en het recht op eerbiediging van zakengeheimen moet waarborgen met betrekking tot de informatie die is vervat in door de betrokken partijen, in het bijzonder door de aanbestedende dienst, aan haar overgelegde dossiers, ook al kan zijzelf van deze informatie kennis nemen en deze in haar beschouwing betrekken. Het staat aan deze instantie om te oordelen in welke mate en op welke wijze de vertrouwelijkheid en het geheime karakter van deze informatie moet worden gewaarborgd, rekening houdend met de vereisten van een effectieve rechtsbescherming en van de eerbiediging van het recht van verweer van de procespartijen en, in het geval van een beroep bij een rechter of bij een instantie die een gerecht is in de zin van artikel 234 EG, met het vereiste dat de procedure op alle onderdelen het recht op een eerlijk proces eerbiedigt.”

Lees het arrest hier.

IEF 5651

In de orde van twintig seconden

Rechtbank Maastricht 23 januari 2008, HA ZA 06-1003, Private Limited Company Ofpact Ltd tegen Vandehof c.s. (met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Bodemprocedure. Tussenvonnis. Auteursrecht inbreuk aangenomen bij gebruik filmfragmenten op website. Gebruik van de filmfragmenten verder gaat dan de uitzondering die in Dior/Evora is neergelegd. Beroep op het citaatrecht gaat niet op.

Ofpact houdt zich bezig met de groothandel in en de verhuur van erotische DVD’s alsmede de controle van legale verhuur en vertoning van deze DVD’s. In de onderhavige procedure treedt Ofpact op voor zeven producenten van erotische films.

Cyborg exploiteert een website waarop korte filmfragmenten van 20 seconden te zien van de films van de producenten voor wiens rechten Ofpact opkomt. Ofpact beticht Cyborg dan ook van auteursrechtinbreuk. Cyborg voert gemotiveerd verweer.

De rechtbank is van oordeel dat Ofpact haar bevoegdheid om op te treden voor de zeven producenten niet ontleend aan art. 3:305a BW. Daaraan staat in de weg dat Ofpact een Engelse limited is en dat is niet te verglijken met een stichting of een vereniging. Voorts kan een collectieve actie als bedoeld in art 3:305a BW niet strekken tot schadevergoeding en dat is juist de bedoeling van Ofpact. Toch is de rechtbank van mening dat Ofpact via de rechtsfiguur “cessie ter incasso” op eigen naam ten behoeve van een derde een vordering kan instellen.

Het toepasselijke recht is op grond van artikel 5 BC het Nederlandse recht nu vaststaat dat de vorderinggericht is tegen een in Nederland gevestigde onderneming die vanuit Nederland de beelden op de website plaatst.

Cyborg stelt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk, omdat uit art. 23 Aw volgt dat het tentoonstellen en openbaren van een filmfragment ten behoeve van openbare verkoop van het product geen inbreuk op het auteursrecht tot gevolg heeft.

De rechtbank is echter van oordeel onder verwijzing naar Dior/Evora dat het gebruik van de filmfragmenten verder gaat dan de uitzondering die in dat arrest is neergelegd. Ten eerste hebben de filmfragmenten het primaire doel om reclame te maken voor de eigen website van Cyborg en worden zij niet rechtsreeks getoond in verband met de verkoop van de films zelf. Ten tweede vertoont Cyborg fragmenten terwijl het vertonen van de hoes of verpakking van de film ook voldoende zou zijn geweest voor de aanprijzing van de films. Bovendien mag uit het feit dat Cyborg betaling verlangd voor het bekijken van de fragmenten deze fragmenten een losstaand doel dienen.

Ook het beroep op het citaatrecht van art. 15a Aw wordt afgewezen. Filmfragmenten kunnen an sich wel een citaat zijn in de zin van dit artikel, maar het commerciële doel dat Cyborg dient met het vertonen van de filmfragmenten is niet onder de doeleinden van het wetsartikel te plaatsen.

Cyborg pleegt derhalve auteursrechtinbreuk.

De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de schade verantwoord vast te stellen. Ofpact wordt de gelegenheid geboden om haar schadeposten nader te onderbouwen. Ook Cyborg mag haar verweer nader onderbouwen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5650

Portretrecht (geen IE)

Rechtbank Amsterdam 6 februari 2008, HA ZA 07-1942, Koninklijke hoogheden tegen Audax B.V. c.s.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Bodemprocedure. Onrechtmatige perspublicatie. Schending portretrecht. ‘Caroline van Hannover’-zaak. Privacy-belangen wegen i.c. zwaarder dan het recht op vrije meningsuiting. De volledige proceskostenveroordeling wordt afgewezen. Het portretrecht is een species van de onrechtmatige daad en valt volgens de rechtbank  niet onder 1019 Rv. 

Prinses Maxima is met haar dochters op het strand gesignaleerd en dat wordt door het roddelblad Party als exclusief nieuws gebracht zorgvuldig gedocumenteerd met foto’s van onze Koninklijke Hoogheden. De Koninklijke Hoogheden vorderen onder meer een verbod en schade. De rechtbank oordeelt als volgt:  

“5.1. Nu vaststaat dat de gewraakte foto’s zijn gemaakt zonder een daartoe strekkende opdracht van eisers en zonder hun toestemming, is op grond van artikel 21 Auteurswet openbaarmaking daarvan niet geoorloofd voor zover een redelijk belang van eisers zich tegen openbaarmaking verzet. Onder het redelijk belang van artikel 21 Auteurswet valt de bescherming van de geportretteerde tegen inbreuken op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Indien een dergelijke inbreuk is gemaakt kan het antwoord op de vraag of die openbaarmaking jegens de geportretteerde ook onrechtmatig is, slechts worden gevonden door een afweging die, met inachtneming van alle bijzonderheden van het gegeven geval, ertoe strekt na te gaan welk recht zwaarder weegt: dat van de geportretteerde gevrijwaard te blijven van inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer of dat van degene die het portret gepubliceerd heeft op vrijheid van meningsuiting. Bij die belangenafweging kan elke omstandigheid worden betrokken zoals de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, de persoon om wie het gaat, de juistheid van de (bijgaande) informatie, de context waarin het portret werd gepubliceerd, de plaats waar en de wijze waarop de foto tot stand kwam en het maatschappelijk belang van de desbetreffende publicatie, waarbij heeft te gelden dat publieke figuren meer hebben te dulden dan andere personen.”

Hoewel de Koninklijke Hoogheden publieke figuren zijn, zijn ze niet vogelvrij. Het bevredigen van de nieuwsgierigheid van delen van de bevolking weegt niet zwaarder dan het recht op bescherming van de privacy waar ook publieke figuren onmiskenbaar recht op hebben. Dat betekent volgens de rechtbank echter niet dat van de Koninklijke Hoogheden alleen foto’s zouden mogen worden gepubliceerd met voorafgaande toestemming van eisers (dan wel in hun verlengde van de Rijksvoorlichtingsdienst). De media heeft geen toestemming nodig van eisers om foto’s te plaatsen die een bijdrage aan het publiek debat leveren.

De gewraakte foto’s leveren volgens de rechtbank echter geen bijdrage aan het publiek debat. Het gevorderde verbod wordt dan ook toegewezen.

De rechtbank merkt nog op dat de omstandigheid dat de onderhavige foto’s zijn genomen terwijl Prinses Máxima en haar twee dochters zich op een openbaar strand bevonden temidden van het overige strandpubliek alwaar zij zijn gefotografeerd door een toevallig aanwezige fotograaf (dit in tegenstelling tot hetgeen het geval was in de zaak van Rb Amsterdam 29 maart 2006, 326290 / HA ZA 05-2837; LJN: AV7581), het voorgaande niet anders maakt. Eisers hoeven immers niet te dulden dat van duidelijke privé-activiteiten foto’s worden gemaakt die daarna ook worden gepubliceerd. Volgens de rechtbank is dat een vorm van “harassment” die een grote inbreuk maakt op hun recht op privacy.

De vorderingen tegen moedermaatschappij Audax worden afgewezen nu van bijzondere omstandigheden die een dergelijke “doorbraak van aansprakelijk” zouden rechtvaardigen niet is gebleken.

De (immateriële) schade wordt door de rechtbank begroot op EUR 1.000 p.p.

Het verbod voor de toekomst wordt afgewezen. Dit zou een te grote beperking zijn voor de vrijheid van meningsuiting die op grond van voorliggende omstandigheden (nog) niet is gerechtvaardigd. 

De volledige proceskostenveroordeling wordt afgewezen. Het portretrecht is een species van de onrechtmatige daad en valt volgens de rechtbank  niet onder 1019 Rv. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5649

Misleidende en onjuiste uitingen

Rechtbank Amsterdam 7 februari 2008, KG ZA 07-2481, IRDA tegen NORMA en SENA (met dank aan Marcel Bunders, Hellingman Bunders Advocaten).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Kort geding. Misleidende en onjuiste uitingen van NORMA en SENA. In de belangenafweging is ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van IRDA een beperking van de vrijheid van meningsuiting van NORMA en SENA gerechtvaardigd.

IRDA en NORMA houden zich bezig met het beheer van rechten en vergoedingsaanspraken van de bij hen aangesloten uitvoerende kunstenaars en in het bijzonder van artiesten, musici, acteurs en actrices.

SENA houdt zich voor de uitvoerende kunstenaars en fonogrammenproducenten bezig met de inning en de verdeling van de vergoeding ingevolge artikel 7 Wnr.  Stichting Thuiskopie is belast met de inning en verdeling van de zogeheten thuiskopievergoeding als bedoeld in artikel 16c Aw en 10 sub e Wnr.  IRDA is enige tijd als verdelingsorganisatie voor de thuiskopiegelden aangewezen geweest door Thuiskopie. Daarna heeft Thuiskopie SENA en NORMA aangewezen als verdelingsorganisatie voor de thuiskopiegelden.

IRDA en Thuiskopie zijn vervolgens in een juridische strijd over de verdeling van de thuiskopiegelden verwikkeld geraakt waarin IRDA uiteindelijk aan het langste eind trok. Thuiskopie diende aan IRDA een bedrag van iets meer dan EUR 1.000.000,- aan thuiskopiegelden over te maken.

Op 9 november 2007 hebben SENA en NORMA zich per brief gezamenlijk tot alle uitvoerende kunstenaars in Nederland gewend. In deze brief worden allerlei uitingen gedaan die volgens IRDA misleidend en onjuist zijn.  Zo wordt de IRDA door SENA en NORMA aangewreven dat zij de afgelopen vier jaar geen gelden meer heeft geïncasseerd en verdeeld, maar wel de positie van de uitvoerende kunstenaars wel ernstige schade heeft toegebracht. Ook worden de uitvoerende kunstenaars opgeroepen hun aanmelding bij IRDA op te zeggen.

IRDA vordert in kort geding onder meer een verbod en rectificatie van de misleidende en onjuiste uitingen in de brief van de SENA en NORMA. Deze vorderingen worden door de Voorzieningenrechter toegewezen. Een aantal uitingen in de gewraakte brief acht de Voorzieningenrechter inderdaad misleidend dan wel onjuist.

De Voorzieningenrechter oordeelt vervolgens dat het belang van IRDA om in de concurrentie om de gunst van de deelnemende kunstenaar gevrijwaard te blijven van onjuiste en onrechtmatige berichtgeving over IRDA, haar posities en prestaties zwaarder wegen dan het belang van NORMA en SENA bij hun aanspraak op vrijheid van meningsuiting. Het opgelegde verbod en rectificatie leveren een beperking op van de vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM die in dit geval als op de wet gegrond, in een democratische samenleving noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van IRDA.

Lees het vonnis hier.  

IEF 5648

Exploitatie

Rechtbank Amsterdam, 6 februari 2008, HA ZA 06-4034, Intersong Basart Publishing Group B.V. c.s tegen Van Hemert (met dank aan Margriet Koedooder, De Vos & Partners).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Bodemprocedure. Ontbinding muziekuitgavecontracten rechtsgeldig vanwege het niet nakomen van de exploitatieverplichting. Het zou de eerste keer zijn dat een auteur van (populaire) muziekwerken op deze wijze zijn muziekuitgaverechten terug krijgt.

Kern van het geschil tussen partijen is of Van Hemert rechtsgeldig de met Intersong c.s. gesloten muziekuitgavecontracten heeft ontbonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.

De rechtbank is van oordeel dat Intersong c.s. tekort zijn gekomen in de exploitatieverplichting. Deze exploitatieverplichting ligt, anders dan Intersong c.s. betogen, op grond van de wederzijdse verwachtingen wel degelijk besloten in het contract volgens de rechtbank. 

Anders dan Van Hemert stelt is de exploitatieverplichting een inspanningverplichting en geen resultaatsverplichting, hetgeen inhoudt dat Intersong c.s. zich voortdurend en maximaal zouden inspannen om uit de werken het maximale rendement te halen, zeker indien zij daartoe door de auteur worden aangezet. De tekortkoming i.c. blijkt volgens de rechtbank met name gelegen in het niet (tijdig) verschaffen van exploitatieoverzichten, ondanks dat daar een aantal keer om is gevraagd.

De rechtbank komt voorts toe aan de vraag of is voldaan aan de formele ontbindingsvereisten. De rechtbank oordeelt dat Intersong c.s. na het verstrijken van de termijn gesteld in de brief van 8 december 2005, waar duidelijk is aangegeven wat de klachten waren, in verzuim zijn geraakt. De brief van 8 december 2005 is volgens de rechtbank tevens aan te merken als een schriftelijke ontbindingsverklaring. Doordat medegedeeld wordt dat bij geen reactie de PALM/NMUV-procedure gestart zal worden, is immers sprake van een voorwaardelijke ontbinding. Na drie maanden heeft Van Hemert Intersong c.s. op de hoogte gesteld van het starten van deze procedure. Hieruit is volgens de rechtbank duidelijk dat Van Hemert de overeenkomst wenst te ontbinden, nu dit een ontbindingsprocedure betreft en dat hij de aangekondigde ontbinding heeft doorgezet.

De vorderingen van Intersong c.s. worden dan ook afgewezen en de reconventionele vorderingen van Van Hemert worden toegewezen.

Lees het vonnis hier. Persbericht De Vos & partners hier

IEF 5646

40 – 45d (HB)

svo2.bmpGerechtshof ’s-Gravenhage,  31 januari 2008, rolnummer: 06/971, Holierhoek tegen Rob Houwer Film & TV Producties B.V. c.s (met dank aan  Marc de Kemp, Houthoff Buruma).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Hoger beroep bodemprocedure. Auteursrecht. Overgangsrecht. Proefproces over de toepasselijkheid van artikel 45d Auteurswet op de destijds gesloten scenario-overeenkomst en de exploitatierechten met betrekking tot de het filmwerk Soldaat van Oranje. Het Hof wijst de vorderingen van Holierhoek af.

Kees Holierhoek is scenario-schrijver en ook voorzitter van de stichting LIRA, een belangenorganisatie van auteurs. Holierhoek is samen met drie anderen (de heren Gerard Soeteman, Paul Verhoeven en Erik Hazelhoff Roefzema) co-scenarioschrijver geweest van de alom bekende en bekroonde film Soldaat van Oranje, die in 1977 in première ging te Amsterdam. Producent van deze succesvolle Nederlandse speelfilm is Houwer Film BV.

Met het oog op de te produceren speelfilm hadden Houwer Film BV en Holierhoek al op 9 september 1975 een overeenkomst gesloten, op grond waarvan scenarist Holierhoek als wederprestatie voor a) het samen met anderen schrijven van het draaiboek voor de film Soldaat van Oranje en b) de algehele overdracht van alle auteursrechten aan filmproducent Houwer Film BV een bedrag van Fl. 22.500,- heeft ontvangen.

Bij aangetekende brief van 8 april 2004 heeft de huidige advocaat van Holierhoek jegens Rob Houwer aanspraak gemaakt op alsnog een billijke vergoeding voor de (verdere) exploitatie van de speelfilm Soldaat van Oranje, waaronder de verhuur van DVDs.

Het gaat Holierhoek in deze proefprocedure om de reikwijdte van art. 45d Auteurswet. Holierhoek stelt dat een scenarioschrijver in de praktijk bij een overeenkomst met een filmproducent vaak gedwongen wordt afstand te doen van het recht op een billijke vergoeding voor iedere vorm van onvoorziene exploitatie van het filmwerk waaronder die door verhuur. Producenten weigeren daardoor vaak scenarioschrijvers mee te laten delen in de toekomstige opbrengsten van succesvolle speelfilms. Die praktijk is in strijd met deze wettelijke regeling, die voor wat betreft de billijke vergoedingen van dwingend recht is.

Een eenmalige afkoopsom is ook niet te rijmen met de ratio van de voor de rechtspraktijk onduidelijke regeling van art. 45d Auteurswet, welke ratio is de bescherming van de zwakke onderhandelingspositie van de auteur tegenover de filmproducent, aldus Holierhoek.

Het Hof oordeelt echter in het nadeel van Holierhoek. Het onderhavige overgangsrecht uit 1985 laat volgens het Hof geen andere conclusie toe, dan dat de per 1 augustus 1985 ingevoerde wetsartikelen 45a t/m 45g Auteurswet toepassing missen nu speelfilm Soldaat van Oranje reeds voor 1 augustus 1985 was voltooid. “(…) nu de artikelen 45a-45g niet van toepassing zijn verklaard op een weliswaar aangevangen maar nog niet voltooid filmwerk, geldt naar het oordeel van het hof a fortiori dat de artikelen 45a-45d niet van toepassing zijn op een voltooid filmwerk (…)”

De Wet op de naburige rechten voorziet niet in overgangsrecht met betrekking tot het invoeren van de derde en vijfde volzin van artikel 45d aw, omdat de wet – aldus de MvT – slechts een verduidelijking van de bestaande regeling betreft. Nu de Wet op de naburige rechten niet een bepaling bevat dat de daarbij ingevoegde derde volzin van artikel 45d dwingend recht bevat of dat daarvan geen afstand kan worden gedaan, is het Hof van oordeel dat het daarbij gaat om regelend recht. Hiermee is volgens het Hof in overeenstemming hetgeen is vermeld in de MvT, namelijk dat de praktijk veelal in de contracten afspraken worden gemaakt over de exploitatie van het filmwerk en de aan de makers/de uitvoerende kunstenaars toekomende vergoeding. Ook de eis van een schriftelijke overeenkomst (vijfde volzin), op zichzelf wel dwingend recht, dwingt niet tot een andere opvatting. Daar komt bij dat het gaat om een verduidelijking van de bij de wetswijzigingen van 1985 ingevoegde bepalingen welke volgens het Hof evenmin dwingendrechtelijk van aard zijn.

Hoewel de zesde volzin van artikel 45d Aw wel dwingend recht is, hetgeen volgt uit de artikel 4 van richtlijn 92/1000/EEG, ziet dit volgens de MvA niet op andere exploitatievormen dan verhuur.

Holierhoek stelt voorts dat hij tijdig een beroep heeft gedaan op bedoelde billijke vergoeding door zijn brieven van 1 december 1995 en 29 november 1996. Houwer BV. c.s. beweren deze brieven nooit te hebben ontvangen. Het Hof overweegt dat deze brieven zijn gericht aan de verkeerde rechtspersoon en bovendien niet juist zijn geadresseerd. Voorts overweegt het hof dat het aan Holierhoek is om te bewijzen dat de brieven Houwer BV. c.s. daadwerkelijk hebben bereikt. Holierhoek slaagt niet in dit bewijs en zijn bewijsaanbod wordt als niet voldoende geconcretiseerde terzijde geschoven.

Ook Holierhoeks stelling dat de aanspraak op een billijke vergoeding ter zake van verhuur van een filmwerk niet noodzakelijkerwijs behoeft te worden gericht tot de producent maar zich kan richten tot de LIRA of een andere collectieve rechtenorganisatie, dan wel dat aanspraak kan worden gemaakt door middel van een publicatie, wordt verworpen. Uit het bepaalde in artikel III lid 3 van de wet van 21 december 1995 in samenhang met artikel 45d Aw volgt naar het oordeel van het Hof dat de aanspraak moet worden gericht aan de producent van het desbetreffende filmwerk.

Artikel 45d Aw is derhalve volgens het hof niet van toepassing op de scenario-overeenkomst van 1975. de gevorderde verklaring voor recht wordt aldus afgewezen. Vervolgens komt het beroep op artikel 2 lid 2 Aw en het (gewone) vermogensrecht aan de orde.

De overeenkomst tussen partijen uit 1975 laat naar het oordeel van het Hof geen andere redelijke uitleg op de voet van het Haviltex-criterium toe, dan dat Holierhoek aan Houwer Films BV tegen betaling van een lumpsum onder meer alle mogelijke auteursrechten overdroeg, waaronder ook die voor destijds wellicht minder voorzienbare toekomstige exploitatievormen inclusief de verhuur van DVDs. Het Hof geeft hiervoor in r.o. 7.5 en 7.6 een interessante goederenrechtelijke onderbouwing die omwille van het karakter van deze samenvatting achterwege wordt gelaten.

Ook van onvoorziene omstandigheden als (thans) bedoeld in art. 6:258 BW is niets relevants gesteld of gebleken.

De slotsom van de Hof luidt dat de vorderingen van Holierhoek om de voormelde redenen moeten worden afgewezen.

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Den Haag in eerste instantie: IEF 1926.

IEF 5645

Het rechte slaapzakmodel

bestekhouder.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 12 februari 2008, KG C0700233/RO, Driessen tegen Europochette(met dank aan Diederik Stols Diederik Stols, DLA Piper).

Arrest in de bestekenvelopjeszaak. Modellenrecht. Gebruiksfunctie model speelt rol. Resultaatgerichte leer bij technische functie. Verhoging proceskostenveroordeling eerste instantie.

Geïntimeerde Europochette is houdster van een internationaal model en een gemeenschapsmodel met betrekking tot een bestekhouder (een soort enveloppe die in sommige eetgelegenheden wordt gebruikt om een papieren servet, al dan niet tezamen met bestek, op de tafel te presenteren). Appelante Driessen houdt zich bezig met de handel in enveloppen, onder meer voor de gastronomie. Het hof volgt in het onderhavige hoger beroep in grote lijnen de Rechtbank Roermond die in eerdere instantie oordeelde dat  een door Driesen verhandelde bestekhouder inbreuk maakt op het modelrecht van Europochette.

De bevoegdheid ten aanzien van het gemeenschapsmodel, levert geen problemen op. Het hof corrigeert impliciet de motivering van de rechtbank, maar het resultaat is hetzelfde (r.o. 4.2).

Inhoudelijk stelt het hof dat de modellen van Europochette geldig zijn (nieuw, eigen karakter), waarbij het en passant een aardig inkijkje geeft in de wereld van de enveloppe (4.4. e.v.).  Over het oordeel van het hof dat de bestemming, de gebruiksfunctie, van het model een rol speelt is discussie mogelijk.

“4.4. (…) Anders dan Driessen, is het hof derhalve voorshands van oordeel dat de modellen van Europochette in relevante mate afwijken van de genoemde reeds eerder bestaande bestekhouders.

4.5. Dat er al jaren hooggesloten enveloppen bekend zijn die, zoals Driessen stelt, zeer dicht in de buurt komen van het uiterlijk en de maatvoeringen van de Europochette, doet hier niet aan af. Niet gesteld of gebleken is dat hooggesloten enveloppen zoals loonzakjes en collecteenvelopjes ten tijde van de inschrijving van de modellen van Europochette reeds toepassing hadden gevonden in de horeca om bestek/servetten te presenteren. Bovendien is reeds bij de eerste aanblik van de Europochette duidelijk dat het deze niet bestemd is om als enveloppe in de traditionele zin te worden gebruikt (of zoals Driessen dat stelt 'om voorwerpen te omvatten"), omdat een plakrand ontbreekt en bovendien de niet gesloten zijde niet - zoals te doen gebruikelijk bij enveloppen - is voorgevouwen om de enveloppe te kunnen sluiten.

Bij het oordeel over de technische bepaaldheid lijkt het hof de zogenaamde resultaatgerichte leer toe te passen en ook daar is discussie over mogelijk.

“4.7. Driessen heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de uiterlijke kenmerken van de Europochette uitsluitend door de technische functie worden bepaald. Ook dat standpunt verwerpt het hof. Reeds uit het enkele feit dat - zoals uit de producties van Driessen blijkt - er andere bestekhouders, dan die waarvoor Europochette haar modelrecht verkreeg, op de markt zijn die voor hetzelfde gebruik geschikt zijn, doch een andere vorm hebben, volgt dat de vormgeving van de bestekhouder van Europochette niet noodzakelijk is voor het bereiken van het technische effect (het op gemakkelijke, snelle en smaakvolle wijze presenteren van bestek, al dan niet tezamen met een servet). Blijkens die producties zijn vele variaties en mogelijkheden denkbaar, zoals een ander maatvoering, andere lengte/breedteverhouding, gesloten modellen (waarin het bestek geheel verdwijnt) of juist geopende (waarbij het bestek uitsteekt) , de wijze waarop het voor- of onderblad zijn afgesneden en het al dan niet omvouwbaar maken van het onderblad. Het valt dan ook niet in te zien dat het slaapzakmodel met een recht afgesneden voorblad, waarop Europochette het modelrecht houdt, noodzakelijk is voor het verkrijgen van bovenomschreven technisch effect en dat het model op die grond geen bescherming zou genieten."
Over de inbreukvraag is het hof vervolgens vrij kort. De verschillen tussen de envelopjes zijn van ondergeschikt belang.

“4.9. (…) Het hof benadrukt hierbij dat het gaat om een vergelijking van de modellen zoals geregistreerd en de bestekhouder zoals door Driessen wordt gebruikt. 4.11. Door de grote mate van overeenstemming tussen de Europochette en de bestekhouder van Driessen (vgl. r.o.

4.10), bezien in het licht van de voldoende ruimte die een ontwerper van een bestekhouder heeft bij de ontwikkeling daarvan (vgl. r.o. 4.7) is naar het oordeel van het hof de conclusie gerechtvaardigd dat de bestekhouder van Driessen bij een horeca-ondernemer geen andere algemene indruk zal wekken dan de Europochette. Het hof concludeert dan ook dat Driessen met haar bestekhouder inbreuk maakt op de Europochette.”

Nu inbreuk is vastgesteld wordt Driessen ook veroordeeld in de proceskosten van Europochette, waarbij de proceskosten in eerste aanleg alsnog worden verhoogd.

“4.14. (…) Het bedrag dat Europochette in dat kader vermeldt, € 15.140,40 betreft de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Het hof stelt vast dat de hoogte van dit door Europochette gevorderde bedrag niet bestreden is door Driessen (die zelf een nog hoger bedrag vorderde). Door de voorzieningenrechter is ter zake van de kosten van het geding in eerste aanleg toegewezen een bedrag van £ 8.247,20.

Europochette heeft er op gewezen dat de voorzieningenrechter ten aanzien van de kostenveroordeling heeft verzuimd om rekening te houden met de kosten van de inleidende dagvaarding, de reiskosten voor de zitting in Roermond en het vastrecht voor de eerste aanleg (welke kosten volgens de specificatie van Europochette respectievelijk € 74,02, € 74/70 en € 248,= bedragen, derhalve in totaal £ 396,72).

Nu de advocaat van Driessen zich ter zitting niet tegen toewijzing van die kosten heeft verzet indien Europochette in het gelijk zou worden gesteld, zijn deze kosten toewijsbaar. Het hof zal dan ook de proceskostenveroordeling uit de eerste aanleg vernietigen en verhogen met de zojuist genoemde kosten. Een en ander brengt mee dat overeenkomstig de specificatie van Europochette terzake de kosten van het hoger beroep een bedrag van £ 6.496,48 zal worden toegewezen (€ 15.140,40 min € 8.247,20 min 396,72),

Lees het arrest hier. Eerder vonnis Rechtbank Roermond hier. Eerder vonnis Rechtbank ’s-Gravenhage hier.