IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 5440

Proceskosten Amsterdam

Gerechtshof Amsterdam, 25 oktober 2007, LJN: BC1420, Dicom Art Invest B.V. c.s. IAG Group B.V. c.s.

Arrest over geschil tussen Dicom en IAG over betaling in het kader van door partijen overeengekomen intentieverklaring, akte van overdracht en addendum, met betrekking tot een softwarepakket.

“4.8. Het onderhavige geding betreft de nakoming van financiële verplichtingen die voortvloeien uit een transactie waarbij intellectuele eigendomsrechten zijn overgedragen. De intellectuele eigendomsrechten zelf staan niet ter discussie; het geding strekt dan ook niet tot handhaving daarvan. Dit brengt mee dat de Handhavingsrichtlijn en het bepaalde in artikel 1019h Rv niet van toepassing zijn. Het hof zal de hoogte van de proceskosten berekenen op basis van het gebruikelijke liquidatietarief.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank Amsterdam, 10 januari 2008, KG ZA 07-2166 OdC/MV, ACS Filtertechniek tegen Group Air Cooling Services B.V.(met dank aan Annelies van Zoest, GoversVanZoest). 

Partijen, althans hun advocaten, hebben n.a.v. een handelsnaam- en merkenrechtelijk geschil (inmiddels op de Haarlemse slaaprol) over het teken ACS een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Eiser stelt dat gedaagde in strijd met deze overeenkomst heeft gehandeld, gedaagde betwist de geldigheid van de overeenkomst. De voorzieningenrechter acht het echter aannemelijk dat er sprake was van wilsovereenstemming en gaat uit van de geldigheid van de overeenkomst. Gedaagde heeft de overeenkomst geschonden en dient de volledige proceskosten van eiser te vergoeden:

“4.7 Group Air Cooling Services zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij worden de volledige kosten als bedoeld in artikel 1019h Rv toegewezen, aangezien hier sprake is van inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van ACS, Aan het verweer dat het hier een andersoortig geschil betreft, te weten een geschil over een vaststellingsovereenkomst, zal worden voorbijgegaan aangezien de kern van die overeenkomst bestaat uit bescherming van de intellectuele eigendomsrechten van ACS.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5439

Alzoo méér dan vijf opeenvolgende jaren

rev.gifRechtbank ’s-Hertogenbosch, 9 januari 2008, HA ZA 07-144,  Ivan Vos Holding B.V. en REV’IT! Sport International B.V. tegen Dainese S.P.A. (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Bewust gedogen gebruik Benelux merk. Verklaring voor recht toegewezen op grond van artikel 14bis BMW. Dainese kan zich niet meer kan verzetten tegen gebruik door REV’IT van haar merk in de Benelux.

“4.4 REV’IT!  c.s. hebben gesteld (DV, p. 18 e.v.) dat zij haar merk in een transparante niche markt met beperkte omvang, waar de spelers elkaar kennen, actief heeft gebruikt. Daartoe heeft zij onder meer gesteld:
a. dat zij prominent haar merk adverteerde en daartoe pagina’s in vooraanstaande motorsport-tijdschriften (o.m. Moto ’73; Motoren en Toerisme; Motorrijder) vanaf 1996 overgelegd (REV’IT!, prod. 5) waarop paginagrote advertenties van haarzelf voorzien van haar merk, in welke tijdschriften en veelal in dezelfde nummers ook Dainese SPA paginagroot adverteerde;
b. dat REV’IT! vanaf 1995 aanwezig was (kennelijk met een stand) op vooraanstaande beurzen voor de motorsport (o.m. RAI Amsterdam, IFMA Keulen; EICMA Milaan).
Dainese heeft een en ander onweersproken gelaten. Dienaangaande wordt overwogen:

4.4.1. Het kan Dainese SPA in de twaalf jaren na 1995 onmogelijk zijn ontgaan dat REV’IT! haar merk gebruikte op dezelfde beurzen waarop zij, Dainese SPA zelf aanwezig was en in dezelfde tijdschriften als waarin zij, Dainese SPA, ook zelf adverteerde. Zonder toelichting, welke ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat Dainese SPA zich daarvan en van andere promotionele activiteiten van REV’IT! waarop haar merk duidelijk zichtbaar werd gebruikt, niet bewust was.

4.4.2. Desondanks heeft, naar REV’IT! onweersproken stelde, Dainese SPA tot 10 december 2004 nooit tegen dit merkgebruik van REV’IT opgetreden. (…)”

Lees het vonnis hier.

IEF 5438

Frezen met grote frezen

fre.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 9 januari 2008, KG ZA 07-1257, Diamantgereedschap Nederland B.V. tegen Talen en Delasco

Technisch/utilitair bepaalde sleuvenslijpmachine. Met technisch/utilitair bepaalde ingrepen kan men zich in het modelrecht (en ook in het auteursrecht) niet onderscheiden van de markt. Het leerstuk van de slaafse nabootsing hanteert geen andere maatstaven. Afbeeldingen in het vonnis.

Diamantgereedschap Nederland ontwikkelt en verhandelt producten voor de voorbewerking van vloeren, onder meer een apparaat voor het infrezen van sleuven in bestaande vloeren, ten behoeve van vloerverwarming (Floormill). Delasco heeft in opdracht van Talen een Floormill aangepast, omdat deze niet goed functioneerde. De machine is verstevigd, er is een softstarter aangebracht en thermische beveiliging. Delasco heeft voorts in opdracht van Talen een geheel nieuwe 220 volts machine, twee grijze sleuvenslijpmachines voor 380 volt en drie losse frames gemaakt. Een van de machines is door Talen uitgeleend aan een producent, die deze ter aankleding van zijn stand op de Internationale Bouwbeurs heeft geplaatst.

Diamantgereedschap vordert onder meer een verbod op het freesapparaat – met nevenvorderingen – op grond van een NIG en slaafse nabootsing.

“4.4. Een sleufslijpmachine is een specifiek soort gereedschapmachine en moet worden aangemerkt als een technisch/utilitair product. Dergelijke producten kunnen weliswaar een eigen karakter hebben, doordat constructeurs daarvan te maken hebben met deels tegenstrijdige technische eisen en daarbij keuzes moeten maken die tot op zekere hoogte een subjectief karakter dragen. Dat neemt niet weg dat in zeer overwegende mate het ontwerp voor sleufslijpmachines technisch is bepaald. Anders gezegd: de vormgeving van de sleufslijpmachine vloeit vrijwel uitsluitend voort uit de wens of noodzaak zekere technische effecten te bewerkstelligen. Daar dienen tevens onder te worden begrepen wettelijke beveiligingseisen en zaken als gebruiksvriendelijkheid en arbeidsergonomie bij het gebruik.

4.5. Diamantgereedschap heeft in deze procedure een aantal afbeeldingen van op de markt zijn de sleuvenslijpmachines overgelegd welke ook naar opvatting van de voorzieningenrechter alle een geheel verschillende gedaante hebben. In zoverre is de Floormill in nieuw van gedaante. Dit brengt evenwel niet met zich mee dat daardoor de Floormill zich – in modelrechtelijke zin – onderscheidt van de rest van de markt. De overgelegde afbeeldingen illustreren slechts dat de constructeurs van sleuvenslijpmachines bij voortduring technisch bepaalde keuzes maken en dat die keuzes tot verschillende uitkomst kunnen leiden.

4.6. Diamantgereedschap geeft zelf aan waarom de Floormill anders is dan de rest van de markt. Bij de Floormill is gekozen voor een opengewerkt achthoekig smal frame dat van binnen is opengewerkt. Door het smalle open frame kan worden gekeken. Deze keuze voor een open frame ziet de voorzieningenrechter inderdaad niet terug op de rest van de markt maar dient wel als technisch/utilitair te worden begrepen omdat daardoor zicht op het werkgebied wordt verkregen. De smalheid van het frame is evenzo technisch bepaald, omdat dit bijdraagt aan de wendbaarheid en het mogelijk maakt tot dicht bij muurvlakken te werken, en komt ook terug bij alle andere machines op de markt.

4.7. Met technisch/utilitair bepaalde ingrepen kan men zich in het modelrecht (en ook in het auteursrecht) niet onderscheiden van de markt. Het leerstuk van de slaafse nabootsing hanteert geen andere maatstaven.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5437

Kasdekreinigers

kasdek-k.gifVzr. Rechtbank Amsterdam, 20 december 2007, KG ZA 07-2247 WT/PvV, Besseling & All Techniek B.V. tegen Brinkman Tuinbouw Techniek B.V. (met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten)

Wel gemeld, nog niet samengevat. Slaafse nabootsing kasdekreiniger. Gebruiken van foto’s product wederpartij voor eigen promotie.

Besseling is een bedrijf dat zich richt op machinebouw en installatietechniek voor de agrarische sector. Zij produceert en verkoopt onder meer kasdekreinigers. Brinkman is toeleverancier  voor glastuinbouw. Partijen hebben in het verleden onder meer een exclusiviteitsovereenkomst gesloten met betrekking tot de exclusieve samenwerking op het gebied van kasdekreinigers, zij hebben een intentieverklaring gesloten over de verkoop van dakwassystemen en Binkman heeft een geheimhoudingsverklaring ondertekend met betrekking tot vertrouwelijke informatie over Besseling in het kader van een mogelijke overname door Brinkman van Besseling. Brinkman kondigt op een gegeven moment aan een nieuwe kasdekreiniger te zullen introduceren, die op de Horti-Fair door Brinkman is getoond.

“Gelet op het voorgaande [grote gelijkenis, irrelevante verschillen en de rest van de markt, IEF] is voorshands voldoende aannemelijk dat de kasdekreiniger van Brinkman c.s. een nabootsing is van de kasdekreiniger van Besseling. Te meer nu Brinkman c.s. niet heeft betwist dat zij bij toeleveranciers van Besseling heeft verzocht om soortgelijke onderdelen te leveren als die Besseling voor haar kasdekreiniger gebruikt. Daarnaast heeft Brinkman c.s. onvoldoende onderbouwd waarom zij op de elementen die de totaalindruk bepalen, zoals de frameconstructie waaraan de borstels zijn opgehangen geen andere weg heeft ingeslagen. Dat met het nalaten daarvan door Brinkman c.s. verwarring wordt gesticht hij het relevante publiek is voorshands voldoende aannemelijk, te meer nu Brinkman c.s. ter zitting heeft erkend dat zij hij de promotie van haar eigen kasdekreiniger foto’s heeft gebruikt van de kasdekreiniger van Besseling. Geoordeeld wordt daarom dat met de nabootsing door Brinkman c.s. van de kasdekreiniger van Besseling onrechtmatig handelen van Brinkman c.s. oplevert.”

Het door Besseling gevorderde verbod op de kasdekreiniger van Brinkman op grond van slaafse nabootsing wordt toegewezen, samen met een aantal nevenvorderingen (waaronder een rectificatie).

Lees het vonnis hier. Grotere afbeeldingen hier..

IEF 5436

Het stramien van het format

fldld.gifRechtbank Amsterdam van 19 december 2007, A. tegen Armada Productions BV. 

Wel gemeld, nog niet samengevat. Auteursrecht op format van de Flodder films en Flodder televisieprogramma’s. Voor een voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar format,  is het niet noodzakelijk dat voor de schepping van de films of televisie-afleveringen een format is ontwikkeld en vastgelegd.

Eiser in deze procedure “A”. A is als scenarist en regisseur betrokken geweest bij drie films en de televisieserie over de familie Flodder en is dus waarschijnlijk Dick Maas. De films en televisieprogramma’s zijn geproduceerd door First Flodder Features BV (“FFF”). FFF is failliet en de curator heeft alle rechten, waaronder de “onderliggende auteursrechten”, op de flodderfilms en televisieserie willen overdragen aan gedaagde, Armada Productions BV.

A vordert i.c. ondermeer dat de rechtbank voor recht verklaart dat hij rechthebbende is op het Flodder format en dat Armada wordt verboden nieuwe films of televisieprogramma’s te maken die op dat format zijn gebaseerd. Op grond van deze vorderingen overweegt de rechtbank dat het in deze procedure niet gaat over de vraag wie rechthebbende is op het auteursrecht op de Flodderfilms en de Flodder televisieserie, maar dat de vraag is wie rechthebbende is op het aan die films en de televisieserie ten grondslag liggende format.

Vervolgens overweegt de rechtbank dat, wil er sprake zijn van een voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar format, het niet noodzakelijk is dat voor de schepping van de films of televisie-afleveringen een format is ontwikkeld en vastgelegd. Als er – volgens de rechtbank – vanuit één werk later andere werken worden gemaakt, gebaseerd op het stramien dat aan dat eerdere werk ten grondslag ligt, kan aan dat stramien als format auteursrechtelijke bescherming toekomen, mits het stramien voldoende uitgewerkt is, het een oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Omdat A de schrijver en regisseur was van de eerste twee Flodder films en mede-auteur van de derde Flodder film en een deel van de Flodder televisieserie, neemt de rechtbank aan dat A als maker van het format moet gelden.

De rechtbank onderzoekt vervolgens of A zijn rechten op het format in het verleden heeft overgedragen aan een derde. Indien dat kan worden vastgesteld, moeten de vorderingen van A worden afgewezen. De rechtbank bespreekt twee aktes waaruit een dergelijke overdracht zou kunnen blijken maar komt tot de conclusie dat die aktes onvoldoende zijn om een dergelijke overdracht te bewijzen. Armada wordt toegelaten de overdracht van het format alsnog te bewijzen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5435

De Nieuwe Regeling

dnr2005.gifKamerstuk 30501, nr. 28, Tweede kamer. Regels voor het gunnen van overheidsopdrachten door aanbestedende diensten en opdrachten door speciale-sectorbedrijven (Aanbestedingswet); Brief van de minister van Economische Zaken met nadere informatie over aanbesteden.

Architectenovereenkomsten. "U heeft mij gevraagd aan te geven wat de verhouding is tussen het auteursrecht van architecten enerzijds en het aanbestedingsrecht anderzijds. Tevens heeft u mij gevraagd om te bekijken of de standaardvoorwaarden voor de architect, De Nieuwe Regeling 2005 (Rechtsverhouding opdrachtgever-architect, ingenieur en adviseur, hierna:DNR 2005) op het punt van het auteursrecht in strijd zijn met het aanbestedingsrecht.

Voor architectenovereenkomsten wordt veelal gebruik gemaakt van de DNR 2005. In de DNR 2005 wordt als uitgangspunt genomen dat het auteursrecht van het uit te voeren gebouw bij de architect blijft. De DNR 2005 stelt echter niet dat het auteursrecht gelijk staat aan een eerste recht op verbouw. Dit betekent dat iedere architect kan worden gevraagd het ontwerp te maken voor de verbouwing. Het auteursrecht houdt in dat een architect zich kan verzetten tegen een voorgenomen verbouwing van dat gebouw indien die verbouwing (als zodanig of het specifieke ontwerp van de verbouwing) een aantasting van dat auteursrecht oplevert. Bij de aanbesteding van het ontwerp van de verbouwing, resp. de uitvoering van de verbouwing geldt het auteursrecht op het oorspronkelijke ontwerp als een randvoorwaarde voor de aanbestedende dienst en voor potentiële aanbieders.

Als een architect zich met recht heeft verzet tegen de verbouwing, heeft dit niet tot gevolg dat deze architect het recht heeft om het ontwerp voor de verbouwing te maken of uit te voeren. Wel betekent dit dat de eigenaar van het gebouw de voorgenomen verbouwing niet mag uitvoeren, of dat hij de verbouwing niet mag uitvoeren overeenkomstig het ontwerp waartegen de architect zich met succes heeft verzet. Indien het verzet van de architect niet slaagt, mag de eigenaar van het gebouw de voorgenomen verbouwing uitvoeren. Het ontwerp van deze verbouwing mag door elke andere architect gemaakt worden, respectievelijk door iedere aannemer uitgevoerd worden. Als de eigenaar van het gebouw aanbestedingsplichtig is moet hij deze opdracht uiteraard aanbesteden wanneer met deze opdracht een bedrag is gemoeid dat gelijk is aan of hoger is dan de Europese aanbestedingsdrempel.

Indien een aanbestedende dienst met een ondernemer afspreekt dat die ondernemer een eerste recht op verbouw heeft, is die afspraak in strijd met de aanbestedingsregels wanneer met deze opdracht een bedrag is gemoeid dat gelijk is aan of hoger is dan de Europese aanbestedingsdrempel. Voor zover een aanbestedende dienst een eerste recht op verbouw afspreekt met een ondernemer dient hij daarbij de mogelijkheid open te houden om opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan de Europese aanbestedingsdrempel overeenkomstig de aanbestedingsregels aan te besteden. Een afspraak betreffende eerste recht op verbouw doet immers niet af aan de aanbestedingsplicht die een aanbestedende dienst op grond van de aanbestedingsregels heeft." 

Lees het kamerstuk hier.

IEF 5434

Misbruik van de beeltenis

anfr.gifKamervragen, vraagnr. 2070809400. Vragen van de leden Van Baalen en Teeven (beiden VVD) aan de minister van Justitie over het gebruik door Boomerang en een t-shirt-fabrikant van een beeltenis van Anne Frank met een «Arafat-shawl». (Ingezonden 24 januari 2008)

Vraag 3: "Bent u bereid om aan het Openbaar Ministerie te vragen te onderzoeken of een dergelijk misbruik van de beeltenis van Anne Frank wettelijk is toegestaan dan wel strafbaar is?"

Lees alle vragen hier.

IEF 5433

Ter kennis brengen

Kamerstuk, 30 952, nr. 9, Tweede Kamer. Ter kennisname voorgelegde verdragen; Brief minister ter kennisgeving van twee verdragen. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken.

"Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Den Haag, 17 januari 2008,

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen moge ik u hierbij de volgende twee verdragen ter kennis brengen:

– de op 10 oktober 2007 te ’s-Gravenhage totstandgekomen zetelovereenkomst voor de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) (Trb. 2007, 202) (...).

Ingevolge artikel 7, onderdeel a, van genoemde Rijkswet behoefden deze verdragen niet de goedkeuring van de Staten-Generaal. De minister van Buitenlandse Zaken, M. J. M. Verhagen

Lees de brief hier.

IEF 5432

Normale exploitatie

adhoc.gif(Ex Parte) Beschikking vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, rolnummer: 07/1880.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Toewijzing ex parte verzoek in databankenzaak. Met een wellicht interessante procesrechtelijke passage, die aangeeft dat er ook bij ex parte toch nog wel enig weerwoord is, maar dan van de rechter : "De voorzieningenrechter heeft vervolgens telefonisch contact gehad met de raadsman van verzoeker. Hierbij is een nadere toelichting en een nadere onderbouwing verzocht. De raadsman heeft vervolgens zijn verzoekschrift aangepast en dit per per e-mail naar de voorzieningenrechter gezonden." 

Verzoekster Ad Hoc Data B.V. (AHD) beticht Kagenaar van inbreuk op aan haar toekomende rechten op een direct-marketing databank. AHD heeft geconstateerd dat op de website van Kagenaar gegevens staan vermeld die afkomstig zijn van de door AHD aangeboden databanken. AHD heeft dit kunnen vaststellen aan de hand van het op de site zoeken naar namen van niet-bestaande bedrijven  die zij aan haar databanken heeft toegevoegd (zogenaamde 'sleepers') om misbruik van de databank te kunnen opsporen. Kagenaar heeft toegegeven althans niet betwist dat zij van de databank gebruik maakt.

AHD stelt de handelswijze van Kagenaar in strijd komt met de normale exploitatie van de databank en dat aan de belangen van AHD ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht: "Het publiekelijk ter beschikking stellen van databankgegevens is geen normale exploitatie van de door AHD tegen betaling op de markt gebrachte databanken." (zie 12)

De rechter wijst de gevorderde voorziening toe.

Lees de beschikking hier.

IEF 5431

Les Pages Jaunes

pjcom.gifGvEA, 13 december 2007, zaak T-134/06, Xentral LLC tegen OHIM / Pages jaunes SA.

Wel gemeld maar nog niet besproken. Geschil draait o.a. om de vraag of een oudere domeinnaam van geopponeerde aanvrager kan worden ingeroepen tegen jongere nationale merkregistratie van opposant. Nee, oordeelt het GvEA. Daarnaast kunnen weinig onderscheidende woordelementen in een woord/beeldmerk wel het dominerend bestanddeel binnen dat merk vormen.

Xentral heeft in 2000 een aanvraag ingedien voor het woordmerk 'pagesjaunes.com'. Pages Jaunes s.a. stelt oppositie in op grond van haar oudere handelsnaam en nationale registratie van het woord/beeldmerk PAGES JAUNES. Xentral werpt hiertegen in dat haar domeinnaam pagesjaunes.com weer dateert van vóór de door Pages Jaunes s.a. ingeroepen rechten. Xentral verwees hierbij ook naar een UDRP uitspraak waarin de rechten op de domeinnaam pagesjaunes.com van Xentral SA prevaleerden boven de rechten op het beeldmerk van Pauges Jaunes s.a.

Het GvEA verwerpt het verweer van de Xentral. Zonder op de vraag in te gaan of er aan de domeinnaam uberhaupt rechten kleven, stelt het Gerecht dat het niet de bevoegdheid heeft om over de geldigheid van het nationale merk te oordelen:

37. Zolang het oudere gemeenschapsmerk daadwerkelijk wordt beschermd, is het bestaan van een nationale inschrijving die of een ander recht dat ouder is dan dit merk bijgevolg niet relevant in het kader van een tegen een gemeenschapsmerkaanvraag ingestelde oppositie, ook al is het aangevraagde gemeenschapsmerk gelijk aan een ouder nationaal merk van verzoekster of een ander recht dat ouder is dan het nationale merk waarop de oppositie is gebaseerd [zie in die zin arrest Gerecht van 1 maart 2005, Fusco/BHIM – Fusco International (ENZO FUSCO), T-185/03, Jurispr. blz. II-715, punt 63]. Zelfs als ervan zou worden uitgegaan dat rechten op een domeinnaam kunnen worden gelijkgeschakeld aan een oudere nationale inschrijving, kan het Gerecht dus hoe dan ook geen uitspraak doen over een conflict tussen een ouder nationaal merk en oudere rechten op domeinnamen, nu dit niet onder zijn bevoegdheid valt.

38. In de onderhavige zaak heeft verzoekster daadwerkelijk op basis van haar domeinnaam „pagesjaunes.com” bij de bevoegde nationale autoriteiten de nietigverklaring van de verschillende PAGES JAUNES-merken waarvan interveniënte houdster is, trachten te verkrijgen. Haar verzoek om nietigverklaring is evenwel bij beslissingen van het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) van 14 mei 2003 en de Cour d’appel de Paris (Frankrijk) van 30 maart 2005 verworpen. Daar in beide beslissingen bovendien niet de geldigheid van het in de onderhavige zaak aangevoerde oudere merk is onderzocht, maar van andere PAGES JAUNES-merken waarvan interveniënte houdster is, zijn deze beslissingen hoe dan ook niet van belang voor de onderhavige zaak, nu het oudere merk nog steeds geldig is.

Het gerecht gaat vervolgens in op de vraag of er overeenstemming is tussen het aangevraagde merk pagesjaunes.com en het oudere woord/beeldmerk PAGES JAUNES, waarbij eerst wordt stilgestaan bij het onderscheidend karakter van het woord/beeldmerk:

53.  In de onderhavige zaak is de uitdrukking „pages jaunes” het dominerende bestanddeel van het oudere merk. Zij steekt immers duidelijk af tegen het oudere merk in zijn geheel door de grootte van de letters waarin zij is geschreven en de omvang ervan ten opzichte van het merk. Zoals het BHIM terecht heeft vastgesteld, ontbeert de grafische voorstelling van de woorden „les pages jaunes”, geschreven in witte letters tegen een zwarte achtergrond, daarenboven originaliteit en moet zij dus, anders dan verzoekster betoogt, als een verwaarloosbaar element in de visuele perceptie van dat merk worden beschouwd. Bovendien is het lidwoord „les” geschreven in een kleiner lettertype, wat het visuele belang ervan verkleint. Bijgevolg wordt de visuele indruk van het oudere merk gedomineerd door het woordbestanddeel „pages jaunes”, aangezien de overige bestanddelen van dit merk verwaarloosbaar zijn.

54.  Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door verzoeksters argument dat de uitdrukking „pages jaunes” geen onderscheidend vermogen heeft omdat zij omschrijvend en gebruikelijk is en een soortnaam vormt. Het eventuele zwakke onderscheidende vermogen van een bestanddeel van een samengesteld merk betekent immers niet noodzakelijkerwijs dat dit geen dominerend bestanddeel kan zijn, daar het immers met name vanwege zijn positie binnen het teken of zijn afmetingen in het oog kan springen van de consument en in zijn geheugen kan blijven hangen [arrest Afbeelding van koeienhuid, reeds aangehaald, punt 32; zie in die zin ook arrest Gerecht van 13 juli 2004, AVEX/BHIM – Ahlers (a), T-115/02, Jurispr. blz. II-2907, punt 20].

De merken worden overeenstemmend geacht en het beroep van Xentral wordt verworpen.

Lees het arrest hier.