IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 4099

Stromingsdoorgang

vlv.gifRechtbank ’s-Gravenhage 30 mei 2007, KG ZA 07-252. Fort Vale Engineering Limited tegen Pelican Worldwide B.V.

Octrooi kort geding over een bodemklep. De beslissing van de oppositie-afdeling over het Europese octrooi bepaalt i.c. de beschermingsomvang. De onduidelijkheid in het octrooi over hoe bepaalde geclaimde onderdelen moeten worden geïdentificeerd bij een uitvoeringsvorm die niet in het octrooi beschreven is, komt voor rekening van de octrooihouder. De SmartFlow van gedaagde valt niet onder de beschermingsomvang van het octrooi. Ook een door Pelican gevoerd “Gilette” verweer slaagt. € 63.108,80 proceskosten.

Fort Vale is houder van een Europees octrooi voor een bodemklep (“valve” of “ventielsamenstel”). Na verlening is een oppositieprocedure gevoerd. Pelican brengt een bodemklep op de markt onder de naam “SmartFlow”. Fort Vale betoogt dat de SmartFlow onder de beschermingomvang van het octrooi valt.

Pelican heeft het verleningsdossier van het octrooi overgelegd. De voorzieningrechter neemt de wijzigingen van de conclusies gedurende de verlening en de uitspraak van de oppositie-afdeling in aanmerking. De voorzieningenrechter komt op grond daarvan tot de conclusie dat de uitvindingsgedachte van het octrooi is beperkt tot: het voeren van de arm welke het sluitelement draagt door een opening in de wand van het stroomafwaartse gedeelte van de stromingsdoorgang zoals opgenomen in het kenmerkende gedeelte. (onderstreping IEF). De Voorzieningenrechter bepaalt vervolgens welk gedeelte van de SmartFlow als stromingsdoorgang moet worden aangemerkt en concludeert dat de arm van de SmartFlow niet in een opening van de wand van die stromingsdoorgang is opgenomen. De SmartFlow valt daarmee niet onder de beschermingsomvang van het octrooi.

Rechtsoverweging 4.17: De restrictieve uitleg welke de voorzieningrechter hanteert is gerechtvaardigd in het licht van de onduidelijkheid van het Octrooi op dit punt. Uit het Octrooi blijkt immers niet hoe de plaats van ventielinlaat en ventieluitlaat moet worden bepaald indien voor een geheel andere constructie is gekozen dan bij de afsluiter welke het Octrooi openbaart.

In rechtsoverweging 4.19 behandelt de voorzieningenrechter ook het door Pelican gevoerde “Gilette-verweer”: met de SmartFlow past Pelican op niet-inventieve wijze de stand van de techniek toe. De voorzieningenrechter bekijkt een Brits octrooi (stand van de techniek) en komt tot de conclusie dat de aanpassingen aan de bodemklep uit het octrooi die nodig zijn om de SmartFlow te verkrijgen, niet inventief zijn. Het “Gilette-verweer” van Pelican slaagt.  

Fort Vale wordt veroordeelt tot het vergoeden van € 63.108,80 proceskosten van Pelican.

Lees het vonnis hier.

IEF 4097

Geen dagblad

bvan.gifRechtbank Arnhem, 30 mei 2005, LJN: BA6045. Koninklijke BDU Uitgevers B.V. tegen Wegener Huis-Aan-Huis Kranten B.V.

Misleidende reclame. Een krant die niet dagelijks verschijnt mag geen dagblad heten. Uitgebreide overwegingen over wat een dagblad genoemd mag worden. Aan de beoordeling van het woord ‘het’ komt de voorzieningenrechter niet meer toe. 

Eiseres BDU geeft in Barneveld en omgeving geeft het dagblad genaamd ‘Barneveldse Krant’ uit. Deze krant verschijnt zes maal per week. Gedaagde Wegener is eveneens uitgever van kranten en brengt sinds 1 november 2006 in Barneveld en omgeving een gratis krant uit met als titel ‘Barneveld Vandaag’.

BDU maakt bezwaar tegen de aanprijzing van ‘Barneveld Vandaag’ als ‘Het dagblad’. BDU vindt dat het gebruik van de term ‘dagblad’ op de website en gevel van Wegener misleidend en daarmee onrechtmatig in de zin van artikel 6:194 BW is, omdat daarmee ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat ‘Barneveld Vandaag’ een dagblad is en daarmee (vijf tot) zes maal per week verschijnt.  ‘Barneveld Vandaag’ verschijnt slechts vier maal per week. 

Daarnaast stelt zij dat  de aanprijzing van ‘Barneveld Vandaag’ een ongeoorloofde vergelijkende reclame-uiting als bedoeld in artikel 6:194a BW, omdat het woord ‘het’ de indruk wekt alsof ‘Barneveld Vandaag’ het enige en/of beste dag- danwel nieuwsblad van Barneveld en omgeving zou zijn.

De voorzieningenrechter concludeert dat er inderdaad sprake is van misleiding.

“4.3.  Voorshands geoordeeld acht de voorzieningenrechter de uitleg van het woord ‘dagblad’ zoals opgenomen in het Groot woordenboek van de Nederlandse Taal, van Van Dale (dagblad: blad dat tenminste zes maal per week verschijnt, dagelijks verschijnend nieuwsblad) van doorslaggevend belang in de onderhavige zaak.

Deze uitleg strookt ook met de andere door BDU weergegeven bronnen, die aangegeven dat eerst sprake is van een dagblad als dit gedurende vijf tot zes maal per week verschijnt. Uiteraard zijn de inhoud en de uitgave van een krant eveneens belangrijk, echter dit laat onverlet dat Wegener met het predicaat dagblad de pretentie heeft dat ‘Barneveld Vandaag’ dagelijks uitkomt, terwijl dit feitelijk niet het geval is. De consument wordt hierdoor misleid. Dat het relevante publiek volgens Wegener primair de adverteerder is, die op de hoogte is van de verschijningsfrequentie, en niet de lezer zelf, kan de voorzieningenrechter niet volgen, nu BDU heeft aangegeven dat het haar ook gaat om verlies van abonnees.

Voorts heeft Wegener aangegeven dat de reden waarom zij op dinsdag en zaterdag geen krant uitbrengt is, dat de opbrengsten van de advertenties dan zeer gering zijn. BDU heeft ter zitting verklaard dat ook zij, met name op dinsdag, met dit probleem kampt, maar toch op die dagen wel haar krant uitbrengt, hetgeen voorshands geoordeeld maakt dat BDU op een oneerlijke wijze moet concurreren met Wegener die haar krant ook als dagblad bestempelt.

4.4.  Het verweer van Wegener dat de grenzen voor wat betreft de aanduiding van een krant met de term dagblad met de tijd aan het vervagen zijn en steeds ruimer gezien moeten worden, kan niet slagen. Immers vooralsnog dient op grond van de door BDU aangevoerde bronnen te worden aangenomen dat een dagblad in Nederland dagelijks, dan wel vijf tot zes maal per week, verschijnt. Op hetgeen in de toekomst nog zal geschieden, kan en zal de voorzieningenrechter thans niet anticiperen.

Dat Het Oplage Instituut (hierna: HOI) de kranten ‘Almere Vandaag’ en ‘Alphen CC’ als dagbladen omschrijft maakt het voorgaande niet anders nu zij, zo blijkt uit de algemene voorwaarden van HOI, geen onderscheid maakt tussen kranten en dagbladen en slechts drie mediumgroepen hanteert (dagbladen, publiektijdschriften en vaktijdschriften). Nu uit de door Wegener overgelegde productie van het Handboek van de Pers vooralsnog onvoldoende duidelijk is geworden of zij wel een onderscheid maakt tussen de begrippen krant en dagblad, en wanneer volgens het Handboek een blad een dagblad is, treft ook het verweer dat de vier respectievelijk drie maal per week uitgegeven bladen ‘Almere Vandaag’ en ‘Alphen CC’ in dat Handboek als (regionale) dagbladen worden aangemerkt geen doel.”

4.5.  Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Wegener met het gebruik van de term dagblad voor haar krant ‘Barneveld Vandaag’ bij de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument een onjuiste voorstelling wekt en dat de consument daardoor wordt misleid in de zin van artikel 6:194 BW. Wegener wordt dan ook bij wijze van ordemaatregel vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis verboden om ‘Barneveld Vandaag’ aan te prijzen als dagblad. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden die zal worden gemaximeerd.

4.6.  Nu hiervoor is bepaald dat Wegener voor haar krant ‘Barneveld Vandaag’ geen gebruik meer mag maken van de term dagblad, komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan de vordering om de aanprijzing ‘Het dagblad van Barneveld’ te staken.”

De vordering tot rectificatie wordt toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4096

Het identiteitsverschil

rs.gifRechtbank Arnhem, 15 mei 2007, LJN: BA6170. Fairfield & Sons Inc. & Rosetta Stone, Inc. tegen  Eurolinguist B.V.

Opzegging distributieovereenkomst. Geschil over geld, merken en domeinnamen. Rechthebbende op domeinnamen niet gedagvaard: vereenzelviging kan slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Proceskosten gematigd omdat het maar een deelproces is.

Het Amerikaanse Fairfield ontwikkelt onder het merk Rosetta Stone software voor taaltrainingen. Fairfield heeft taleninstituut Eurolinguist aangesteld als distributeur voor Rosetta Stone producten voor de Nederlandstalige gebiedsdelen van de Benelux. Elol.nl, enig aandeelhouder en bestuurster van Eurolinguist,  heeft  de domeinnamen www.rosettastone.nl en www.rosettastone.be laten vastleggen.

Eurolinguist heeft de overeenkomst opgezegd en vezoekt o.a. om betaling van openstaande facturen, een verhandelverbod, het staken van het merkgebruik en overdracht aan haar van de domeinnamen.

Kort samengevat is de conclusie dat Eurolinguist vanwege de beëindiging van de distributierelatie de verhandeling van Rosetta Stone producten en het gebruik als distributeur (reseller) van de Rosetta Stone merknamen zal dienen te staken en de in het kader van de distributierelatie nog in haar bezit zijnde Rosetta Stone materialen zal dienen te retourneren. Het is Eurolinguist wel toegestaan om de Rosetta Stone producten te blijven gebruiken en/of aan te bieden in haar eigen taleninstituut. In haar instituut en in haar reclamemateriaal zal ze de naam Rosetta Stone mogen blijven gebruiken voor zover zij daarmee verwijst naar de gebruikte taaltrainingen met behulp van de Rosetta Stone methode. Voor wat betreft de domeinnamen is de verkeerde partij aangesproken:

“4.10.  Kernvraag is of het gebruik van de domeinnamen door Eurolinguist kan worden aangemerkt als merkgebruik in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE (‘gebruik anders dan ter onderscheiding van waren of diensten). Met betrekking tot de op naam van Elol geregistreerde domeinnamen www.rosettastone.nl en www.rosettastone.be kan niet worden gesteld dat Eurolinguist daarop een exclusief gebruiksrecht heeft. Elol is exclusief rechthebbende op deze domeinnamen. Het gaat het te ver om, zoals Fairfield wenst, het identiteitsverschil tussen Elol en Eurolinguist volledig weg te denken.

Vereenzelviging kan slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Het enkele feit dat Elol volledige zeggenschap heeft over Eurolinguist, of dat op de website van Elol dezelfde informatie te vinden is als op de website van Eurolinguist, volstaat hiertoe niet. Fairfield heeft voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit de verwevenheid van beide rechtspersonen kan worden afgeleid en had ook Elol moeten dagvaarden. Nu Fairfield dit heeft nagelaten, zal de vordering jegens Eurolinguist tot staking van het gebruik van de domeinnamen rosettastone.nl en rosettastone.be en tot overdracht van deze domeinnamen jegens Eurolinguist worden afgewezen. Niettemin heeft Eurolinguist ter zitting verklaard deze domeinnamen te hebben doorgelinkt naar www.talendomein.nl van PC media, de beoogde (nieuwe) distributeur van Rosetta Stone producten, waarmee tot aan de bindende einduitspraak in arbitrage eventuele schade of verwarring wordt voorkomen.”

De werkelijke proceskosten worden vervolgens gematigd, omdat het in feite een deelproces vormt van een omvangrijkere bodemprocedure:

“4.13.  De voorzieningenrechter stelt vast dat Eurolinguist weliswaar nalatig is gebleven om na beëindiging van de overeenkomst aan alle uit artikel 6 van de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen, maar op beperkte schaal. In dat licht, terwijl dit kort geding in feite een deelproces vormt van een omvangrijkere bodemprocedure, verzet de billijkheid zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in dit kort geding tegen een volledige proceskostenveroordeling van Eurolinguist. Eurolinguist zal als de deels in het ongelijk gestelde partij op de gebruikelijke wijze door vaststelling van een forfaitair bedrag worden veroordeeld in de proceskosten van Fairfield c.s.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4075

Liberalisering regels commerciële omroep

Persbericht CvdM

Het Commissariaat voor de Media heeft in het streven naar een meer gelijkwaardige positie voor de spelers op de Nederlandse commerciële televisiemarkt een aantal beleidsregels aangepast.

In de Beleidsregels ontheffing programmatitel voor de commerciële omroep zijn de voorwaarden kenbaar gemaakt waaronder het vermelden of tonen van een naam of beeldmerk van een sponsor in de titel van een gesponsord programmaonderdeel is toegestaan. Uitgangspunt blijft dat de scheiding tussen redactie en commercie gewaarborgd dient te blijven. De omroepinstelling zal dat in een ontheffingsverzoek ook moeten aantonen. Verder is het voortaan toegestaan producten en diensten van de sponsor in beeld te brengen mits dat op neutrale wijze gebeurt. Lees hier verder.

IEF 4073

Bewijs- en beschrijvend

Rechtbank Arnhem, 1 juni 2007, KG ZA 07-304. Synthon B.V. tegen Astallas Pharma Inc. (met dank aan Mark van Gardingen, Brinkhof).

Wellicht nootwaardig vonnis over (grensoverschrijdend) bewijs- en beschrijvend beslag (inzagerecht) ex. artt. 1019b-d Rv. in een farma-octrooizaak. 

Astallas Pharma Inc. had bewijs- en beschrijvend beslag gelegd ten laste van Synthon BV om bewijs te bewaren ten behoeve van een Duitse procedure over een Duits octrooi (geneesmiddel regen prostraatvergroting). Onmiddellijk na de beslaglegging door de deurwaarder hebben een advocaat en een octrooigemachtigde van Astellas Pharma van de deurwaarder inzage gekregen in de beslagen informatie, en zij hebben daarvan een rapport gemaakt. Dat rapport hebben zij ingebracht in de Duitse procedure.

De Rechtbank Arnhem beantwoord eerst de vraag vooraf of de bewijs- en beschrijvend beslag regels van artt. 1019 e.v. Rv wel toepasselijk zijn voor het verkrijgen en bewaren van bewijs in het kader van de handhaving van buitenlandse IE rechten. Synthon had gewezen op de tekst van art. 1019 Rv, op de MvT en op de tekst van art. 2 van de Handhavingsrichtlijn, die alle een territoriaal begrensde toepasselijkheid lijken voor te schrijven. De voorzieningenrechter stelt evenwel dat de Nederlandse regels ook toepasselijk moeten zijn in verband met de handhaving van buitenlandse IE rechten, en verwijst daarvoor onder meer paragrafen 7 en 8 van de considerans van de Handhavingsrichtlijn en naar art. 31 EEX-Verdrag / art. 24 EEX-Verordening.

“4.5 Met dit een en ander valt in het geheel niet te verenigen dat bij grensoverschrijdende inbreuken in ene geval als het onderhavige voor handhaving in een lidstaat geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de in de nationale wetgeving van een andere lidstaat ter uitvoering van de Handhavingsrichtlijn geboden (handhavings)mogelijkheden.”

De rechter overweegt verder dat het doel van een conservatoir (bewijs)beslag uitsluitend is om bewijsstukken veilig te stellen en dus de bestaande situatie te conserveren, en niet om de beslaglegger de mogelijkheid te bieden om met het beslag inhoudelijk kennis te doen nemen van bewijsstukken en daarover de beschikking te krijgen. Het is volgens de Voorzieningenrechter vervolgens aan de bodemrechter na een contradictoir debat om te beslissen wat er met de in beslaggenomen stukken moet gebeuren. Een verlof tot het leggen van bewijsbeslag kan dus niet automatisch ook een inzagerecht inhouden voor de beslaglegger. (4.13)

De rechter overweegt ook, in r.o. 4.14, dat in geval van beschrijvend beslag, de beschrijving door de deurwaarder had dienen te geschieden, en niet door de beslaglegger (of haar advocaat/octrooigemachtigde) zelf. Een dergelijke beschrijving moet, zie r.o. 4.15, overigens beperkt blijven tot een omschrijving van hetgeen is ingezien zodat het in een later stadium identificeerbaar is. De beschrijving mag derhalve geen gedetailleerde gegevens bevatten.

Lees het vonnis hier.

IEF 7729

Synthon vs. Astallas Pharma: Cross border evidentiary- and descriptive attachment

Arnhem District Court, 1st  june 2007, KG ZA 07-304. Synthon B.V. vs. Astallas Pharma Inc.

Cross border evidentiary- and descriptive attachment (artt. 1019b-d Rv.) in a pharmaceutical patent case.  Astallas Pharma inc had an evidentiary- and descriptive attachment made in order to secure proof in a case about a German medical patent. Immediately after the attachment Astellas’s bailiff, solicitor and patent agent gained access to the attached patent and information contained in it. They made a report of this information. This report was subsequently used in the German case.

The Arnhem District court first answered the question whether or not the evidentiary and descriptive attachment rules laid out in articles 1019 f. Rv (Dutch Code on Civil Procedure) were applicable in obtaining and retaining evidence in cases concerning foreign IP rights infringements. Synthon pointed to the text of article 1019 f Rv, to the explanatory memorandum to the act and to the second article of the Enforcement Directive, all of which seem to point out territorial limitations of these provisions. The District Court Judge, however, ruled the rules do apply. Referring to paragraphs 7 and 8 of the memorandum to the Enforcement directive and to article 31 of the EEX-treaty and article 24 of the EEX-directive.

 “4.5 With all this, it is irreconcilable that in the case of cross-border infringements as the current matter for enforcement in a member state no use could be made of the (enforcement) possibilities provided in the national laws of another member state for the implementation of the Enforcement Directive.”

The court considers that the prejudgement attachment is executed with the end to conserve an existing situation and not to give the person levying the attachment a possibility to learn what is in the patent or keep this as evidence. The court considers that it is for a different procedure on merits to rule on what should happen to the evidence subsequently. A decision to allow an attachment does not automatically contain the right of inspection (4.13).

The court also states, in consideration 4.14, that in case of a descriptive attachment, the description has to be made by a bailiff and not by the person levying the attachment (or their solicitor or patent agent). Such a description has to be limited to a description of what has been examined so that it is identifiable at a later stage. Thus the distribution may not contain detailed information. (Consideration 4.15).

Read the entire judgement here.

 

IEFenglish

IEF 4072

Wilde Whiskeys

whisk.gifRechtbank Amsterdam, 30 mei 2007, HA ZA 05-2461. Austin Nichols & Co. Inc. tegen Stichting Lodestar (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Tweede whiskeyzaak van vandaag, Wild Turkey tegen Wild Geese, het Beneluxdeeltje van een wereldwijde procedure tussen beide merken. Vonnis over belanghebbenden bij vragen verval merk, normaal gebruik, gebruik door derde, heilung in internationale procedures, overeenstemming & nietigheid en dagvaardingen & central attacks.  

Austin Nichols maakt op grond van haar whiskeymerk Wild Turkey (Benelux woord- en beeldmerk) bezwaar tegen het Beneluxmerk Wild Geese van Stichting Lodestar. Austin vordert dat het merk, dat al is ingeschreven in 1999, nietig dan wel vervallen wordt verklaard. Aangezien het merk tevens de basisregistratie is voor een internationale merkregistratie van het teken Wild Geese, zou daarmee ook de gehele internationale registratie vervallen; een zogenaamde central attack. Gezien de leeftijd van het merk houdt de rechtbank bij de beoordeling de artikelen uit de BMW aan.

De rechtbank oordeelt allereerst dat Austin wel kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de vervallenverklaring. Niet is gebleken dat er bijzondere omstandigheden zijn die in verhouding tot Lodestar onbehoorlijk handelen zou opleveren. De afgebroken onderhandelingen van Lodestar met een met een concerngenoot van Austin  kunnen niet als zodanig worden aangemerkt.

Ten aanzien van de gestelde non-usus stelt de rechtbank dat de bewijslast moet worden omgedraaid:

“4.8. (…) Gelet op de vanaf 2001 daterende procedures waarin Austin Nichols zich wereldwijd verzet tegen het gebruik van het teken WILD GEESE, kan beginnend of hernieuwd gebruik van het merk drie maanden voorafgaand aan de vordering tot vervallenverklaring (de dagvaarding) krachtens artikel 14C lid 1 BMW het verval van het merk WILD GEESE niet herstellen, omdat het ervoor moet worden gehouden dat Lodestar toen al kennis had van de mogelijkheid dat een vervallenverklaring ook in de Benelux kon en zou worden ingesteld.

4.9. Alhoewel in beginsel de bewijslast terzake de non-usus op Austin Nichols rust, die zich immers op de rechtsgevolgen van de non-usus beroept, zal de rechtbank gelet op de bewijstechnische problemen die een dergelijke (negatieve) bewijsopdracht voor Austin Nichols met zich brengt, gebruik makend van haar in artikel 5 lid 2 aanhef en onder a BMW toegekende bevoegdheid, Lodestar belasten met het bewijs van het normale gebruik van haar merk in de Benelux in de relevante periode.

4.10. (…) Tussen partijen is verder niet in geschil dat ook van normaal gebruik sprake kan zijn indien het merkgebruik heeft plaatsgevonden in het kader van (voldoende) promotionele activiteiten die erop gericht zijn afzet voor het merk te vinden in de Benelux.

De bewijsstukken van Lodestar, o.a. over het gebruik van het merk door een derde op beurzen, acht de rechtbank vooralsnog echter onvoldoende. Van een geldige reden voor non-usus is geen sprake.”

“4.15. Gelet op het vorenstaande heeft Lodestar het bewijs dat zij haar merk WILD GEESE in de relevante periode normaal heeft gebruikt in de Benelux nog niet geleverd. De rechtbank zal Lodestar toelaten tot het leveren van (nader) bewijs dat zij in de relevante periode haar merk normaal heeft gebruikt in de zin van de BMW.

4.16. Met Austin Nichols is de rechtbank van oordeel dat, indien het merk WILD GEESE voor vervallenverklaring wegens non-usus in aanmerking komt en Lodestar dus niet in vorenbedoeld bewijs slaagt, door Lodestar onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld om van een geldige reden voor dit niet-gebruik in de zin van artikel 5 lid 2 sub a BMW uit te kunnen gaan.

De omstandigheid dat de onderhandelingen met Irish Distillers lang hebben geduurd en mogelijk door Irish Distillers onnodig zijn vertraagd, is onvoldoende om van een geldige reden uit te kunnen gaan. Deze omstandigheid, die meebracht dat Lodestar nog niet daadwerkelijk met whiskey op de markt kon komen, behoort wel degelijk tot haar ondernemersrisico, onder meer omdat zij op voorhand ermee bekend was dat het op de markt brengen van whiskey uitsluitend mogelijk was via Irish Ditillers ofwel via Cooley’s. Daarbij komt dat zij in 2002 een overeenkomst met Cooley’s heeft gesloten en toen nog ruim de tijd had om haar merk normaal in de Benelux te gaan gebruiken. Voorts is niet komen vast te staan dat het aan Austin Nichols is toe te rekenen dat aan Lodestar meermaals de toegang is ontzegt tot de belangrijkste internationale (sterke) drank beurs te Cannes.”

De nietigverklaring  op grond van verwarringsgevaar is niet toewijsbaar, omdat de merken onvoldoende overeenstemmen. Ook de central attack faalt. De uiteindelijk juiste dagvaarding is net te laat betekent:

“4.28. Pas op 4 juli 2005, na het verstrijken van de hier relevante termijn van vijf jaar is Austin Nichols overgegaan tot juiste betekening van de dagvaarding aan het adres van de bestuurder volgens het Haags Betekeningsverdrag. Het staat vast dat de toen verzonden dagvaarding wel door de bestuurder van Lodestar is ontvangen, dit wordt immers door Lodestar erkend. Deze dagvaarding van 4juli 2005 moet dan ook worden geacht de basis te vormen van deze procedure.

4.29. Gelet op het vorenstaande kan niet worden geconcludeerd dat betekening van de dagvaarding vóór 21juni 2005 heeft plaatsgevonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat Austin Nichols de rechtsvordering tot nietig dan wel vervallenverklaring niet binnen de hier relevante periode van vijfhaar heeft ingesteld.”

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden om Lodestar in de gelegheid te stellen om gebruik aan te tonen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4071

Ondertussen in het koninkrijk

jwbl.gifHoge Raad, 1 juni 2007, LJN: BA3525. Diageo Brands B.V. tegen Esperamos N.V. C.S.

Antillenzaak. Vordering op grond van merkinbreuk en o.d. tot verbod verkoop van flessen whisky waarvan identificatienummers zijn verwijderd afgewezen. In de aangehechte conclusie  van Verkade, zoals altijd weer het lezen waard, wordt met betrekking tot uitputting en parallelimport ook vrij uitvoerig ingegaan de Benelux/EU-situatie.

In deze Antilliaanse (kortgeding-)zaak verzet merkhouder Diageo zich tegen de verhandeling door de supermarktondernemingen Esperamos c.s. van 'Johnnie Walker' en 'Black Label' whisky's, waarbij controletekens op de achterzijde van de etiketten 'weggelaserd' zijn.

Het GEA heeft de - op Diageo's Nederlands-Antilliaanse merkrechten en op 'onrechtmatige daad' gebaseerde - vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van het GEA bevestigd.
In cassatie bestrijdt Diageo 's hofs vonnis over vrijwel de volle breedte. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

“3.5 Onderdeel III onder A betoogt dat het hof is uitgegaan van een onvolledig en daarom onjuist uitgangspunt ten aanzien van de wezenlijke functie van het merk, omdat ook het belang van reclame en goodwill in aanmerking moet worden genomen. Het onderdeel faalt omdat het hof bij de beantwoording van de hem voorgelegde vraag terecht is uitgegaan van de herkomstgarantie als wezenlijke functie van het merk.

3.6 Onderdeel IV (…) Het onderdeel ziet voorts eraan voorbij dat het hof heeft aannemelijk geacht dat de identificatienummers (vrijwel) uitsluitend zijn aangebracht met het doel parallelimport tegen te gaan en dat, nu deze parallelimport is toegestaan, het verwijderen van de nummers in dit verband niet onrechtmatig is. In het oordeel van het hof ligt besloten dat het de stellingen van Diageo met betrekking tot mogelijke andere belangen die door de verwijdering van deze nummers zouden zijn geschonden, heeft verworpen.

Ten slotte kunnen ook de klachten die inhouden dat het hof heeft miskend dat de nummers een legitiem middel vormen om wanprestatie van de leden van de verkooporganisatie op te sporen, niet tot cassatie leiden, omdat de stellingen van Diageo onvoldoende feiten inhouden waaruit zou kunnen volgen dat Esperamos c.s. de hier bedoelde wanprestatie hebben uitgelokt dan wel onrechtmatig van eventuele wanprestatie hebben geprofiteerd, zodat het hof op deze stellingen niet behoefde in te gaan.”

Lees het arrest hier.

IEF 4070

Liberalisering

Persbericht CvdM: Liberalisering regels commerciële omroep. Het Commissariaat voor de Media heeft in het streven naar een meer gelijkwaardige positie voor de spelers op de Nederlandse commerciële televisiemarkt een aantal beleidsregels aangepast.

In de Beleidsregels ontheffing programmatitel voor de commerciële omroep zijn de voorwaarden kenbaar gemaakt waaronder het vermelden of tonen van een naam of beeldmerk van een sponsor in de titel van een gesponsord programmaonderdeel is toegestaan. Uitgangspunt blijft dat de scheiding tussen redactie en commercie gewaarborgd dient te blijven. De omroepinstelling zal dat in een ontheffingsverzoek ook moeten aantonen. Verder is het voortaan toegestaan producten en diensten van de sponsor in beeld te brengen mits dat op neutrale wijze gebeurt.

Om crossmediale samenwerking tussen bedrijven die mediacontent produceren en verspreiden te faciliteren, is in de Beleidsregels ontheffing zendernaam het (al langer gevoerde) beleid vastgelegd dat de naam van bijvoorbeeld een tijdschrift verwerkt mag worden in de naam van een commerciële zender. Het moet wel gaan om een eigen uitgave van de omroep. Gevallen waarin aan een zender van een reguliere omroep een naam van een uitgave van een derde gekoppeld wordt, vallen niet onder deze regeling.

Door aanpassing van de Beleidsregels sponsoring commerciële omroep (BSCO) is het voortaan toegestaan slogans te plaatsen op billboards waarop de sponsors staan vermeld. De slogan mag uitsluitend de (naams)bekendheid van de sponsor bevorderen en niet aansporen tot het kopen van producten. Nieuw is dat de billboards met programmasponsors voortaan rond voorbeschouwing, wedstrijdverslag en nabeschouwing van sportwedstrijden mogen worden geplaatst. Deze worden als aparte programmaonderdelen gezien.

Lees hier meer.

IEF 4069

Statistieken

Aan de grenzen van de EU worden steeds meer namaak artikelen ontdekt. In 2006 ging het om een totale waarde van 250 miljoen (ter vergelijking, in 2005 en 2004 ging het om bedragen van resp. 75 en 100 miljoen).

Lees hier en hier meer