IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 3472

Het ontbreken van een vocaal aspect

pd.gifGerechtshof Amsterdam, 22 januari 2007,  LJN: AZ7369. De fiscale eenheid X Holding B.V. tegen de inspecteur van de belastingdienst.

Fiscaalrecht , maar wellicht dat IE-advocaat er ooit nog eens zijn of haar voordeel mee kan doen: Peepshow is toneelvoorstelling.

“Bij de in geding zijnde peepshows is sprake van een toneel, waarop door een of meer personen een voorstelling wordt gegeven die door een aantal personen tegen betaling kan worden bijgewoond. Het verlenen van toegang tot deze shows is daarvan uitgaande naar het oordeel van het Hof naar zijn aard het verlenen van toegang tot een toneelvoorstelling. Daaraan doet het (erotische) karakter van de voorstelling niet af, evenmin als de omstandigheid dat sprake is van een doorlopende voorstelling waarbij de uitvoerende personen elkaar afwisselen, en dat de tijd die men naar de voorstelling kan kijken afhankelijk is van de betaalde vergoeding. Ook doet daaraan naar het oordeel van het Hof niet af dat de bezoekers van de shows op een meer afgezonderde wijze de voorstelling volgen dan gebruikelijk is voor het bijwonen van toneelvoorstellingen. Het eventueel ontbreken van een vocaal aspect aan de voorstelling ontneemt die voorstelling evenmin het karakter van een toneeluitvoering. In dit verband merkt het Hof volledigheidshalve nog op dat blijkens de tekst van de post pantomimes uitdrukkelijk tot de toneelvoorstellingen worden gerekend.”

Lees het arrest hier.

IEF 3470

Het Schandpaaleffect

sg.gifRechtbank Amsterdam,  24 januari 2007, LJN: AZ7825. Stichting Genealogie Nederland tegen de vereniging TROS.

Rechtmatige aantasting in eer en goede naam, misleidende mededeling, wel schending portretrecht, immateriële schadevergoeding geportretteerde.

Tros Opgelicht zaak. Veel persrecht en klein beetje portretrecht. De Stichting Genealogie Nederland biedt per postorder aan het publiek genealogiekronieken aan. Zij heeft een mailing van 45.000 stuks doen rondgaan, bevattende een brief met bestelformulier waarin de uitgave 'De Kroniek van het oude geslacht [de familienaam van de aangeschreven persoon]' werd aangeboden, met gratis familiewapen en gratis boekje over genealogie, voor EUR 49,95. Opgelicht heeft aandacht besteed aan de Stichting, voorzitter A. en de in de mailing aangeboden kroniek en wederom gewaarschuwd en geadviseerd om niet op de mailing in te gaan. De Stichting maakt hiertegen bezwaar.

“In de uitzendingen zijn de kijkers gewaarschuwd en is hen geadviseerd niet in te gaan op het aanbod van de Stichting en haar voorzitter A, dat als malafide wordt gepresenteerd. Aldus zijn de Stichting c.s. aangetast in hun eer en goede naam, zodat thans de vraag aan de orde komt of die aantasting ook onrechtmatig is."

In de eerste plaats is de rechtbank met Tros van oordeel dat de mailing van de Stichting misleidend is als bedoeld in artikel 6:194 BW. (…) Het 'genealogisch register' blijkt echter niet meer te zijn dan een opsomming van personen met dezelfde achternaam (althans gelieerd aan die achternaam) en persoonsgegevens zoals namen van ouders, geboortedatum, doopdatum en –plaats en trouwdatum. (…) Het gratis aangeboden familiewapen, waarvan in de mailing wordt vermeld dat A tijdens zijn onderzoeken daarop is gestuit, blijkt door of in opdracht van de Stichting ontworpen te zijn. (..) disclaimers doen niet af aan de in de brief gewekte suggestie dat kroniek en familiewapen zijn samengesteld op basis van gericht onderzoek naar de familie van de aangeschrevene. (…) Dit een en ander betekent dat Tros naar het oordeel van de rechtbank het handelen van de Stichting, maar ook dat van A, aan de kaak heeft mogen stellen en het publiek heeft mogen waarschuwen en adviseren om niet op het misleidende aanbod in te gaan. Er is dan ook geen sprake van lichtvaardige verdachtmakingen door Tros."

Portretrecht

“Voorts acht de rechtbank het niet onjuist dat Tros in de uitzending niet alleen de Stichting heeft gepresenteerd als verspreider van de mailing, maar ook A. Hij is de enige natuurlijke persoon die bij de activiteiten van de Stichting is betrokken. (…)  Wel is Tros te ver gegaan door A en zijn echtgenote met een draaiende camera bij hun woning op te wachten. Aangenomen moet worden dat A hier niet op bedacht was. Zowel A en zijn echtgenote als de voordeur van hun woning, met huisnummer, zijn herkenbaar in beeld gekomen, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank op deze wijze geen redelijk doel dient. Tros heeft dan ook het portretrecht van A en zijn privacy geschonden. Dat het gelaat van A en zijn adres voorafgaand aan de uitzendingen van Tros reeds bij het Nederlandse publiek bekend waren, zoals Tros aanvoert, valt uit de door haar in het geding gebrachte producties niet af te leiden.   Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat Tros onrechtmatig jegens A heeft gehandeld door hem met draaiende camera bij zijn woning op te wachten.

Dit betekent dat de vraag moet worden beantwoord of toewijzing van de vorderingen van de Stichting c.s. op dit onderdeel noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van de Stichting c.s. en of om die reden sprake is van een in artikel 10, tweede lid, van het EVRM toegestane beperking van het recht van Tros op vrijheid van meningsuiting. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval, aangezien Tros zich niet enkel heeft beperkt tot uitzending van een foto van A, maar hem ook onverhoeds heeft benaderd en zijn reactie heeft gevraagd zonder dat A daarop was voorbereid. Dit heeft een schandpaaleffect dat niet gerechtvaardigd is, ook al hebben de Stichting c.s. zich door de mailing schuldig gemaakt aan misleiding.

(…) Resteert de immateriële schade van A wegens schending van zijn portretrecht en zijn privacy als gevolg van het feit dat hij herkenbaar in beeld is gebracht voor zijn woning. Deze schade kan reeds thans worden begroot, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet nodig is. Bij deze schadebegroting weegt enerzijds mee dat de wijze waarop Tros A in beeld heeft gebracht als gezegd een schandpaaleffect heeft gehad. Anderzijds is echter, nu het gaat om een tv-programma, sprake van een vluchtige presentatie. De beelden zullen bij de meeste kijkers niet beklijven, temeer daar A relatief kort in beeld is geweest.
Dit een en ander afwegende begroot de rechtbank, mede gelet op de overige omstandigheden van het geval, de schade op EUR 2.000,-.

 Lees het vonnis hier.

IEF 3469

Tentamenvraag

cuvo.gif

Waar wordt hier voor geadverteerd en door wie? Geef na het
bekijken van deze en deze grotere afbeelding aan of
er sprake is van vergelijkende en/of misleidende reclame. Betrek
bij het antwoord ook de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken.

 

IEF 3468

Ongewenst beschakelen

pretkpn.bmpGerechtshof Amsterdam, 1 februari 2007, 176/06 KG. Pretium Telecom B.V. tegen KPN Telecom B.V. (met dank aan Armand Killan, Bird & Bird). 

Reclamerecht. Hoger beroep in zaak over absolute superioriteitsclaims en slamming (of ongewenste beschakeling, zoals KPN dat het uitdrukt). Terughoudendheid past bij een algemeen verbod.

KPN beschuldigt  Pretium ervan dat zij een reclamecampagne voert die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inzake kosten inhoudt onder de verkorte term ‘Laagste Kosten Garantie” -, hetgeen volgens KPN een misleidende garantie(mededeling) van Pretium is. Pretium beschuldigt KPN van slamming. Van Slamming is sprake als telefoonnummers van consumenten worden beschakeld - hetgeen inhoudt dat telefoon nummers worden overgezet van KPN naar een CPS-aanbieder of vice versa,  zonder dat de desbetreffende consumenten daartoe opdracht hebben gegeven.

Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat tegen het verlenen van de desbetreffende garantie op zichzelf geen bezwaar bestaat. KPN stelt weliswaar dat slechts een zeer beperkt deel daadwerkelijk de proef op de som neemt en dat allerlei uitbetaling beperkende voorwaarden gelden, doch dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de garantie op zichzelf misleidend is; immers niet (genoegzaam) is bestreden dat Pretium claims onder die garantie honoreert.

Het verlenen van de litigieuze garantie dient echter wel te worden onderscheiden van de reclame-uiting ‘Laagste Kosten Garantie’. Hierbij gaat het erom welke interpretatie de gemiddelde consument aan die reclame-uiting zal geven, waarbij, zoals Pretium stelt, rekening ermee kan worden gehouden dat de gemiddelde consument bekend is met enige gebruikelijke overdrijving in reclame. Pretium beroept zich in dit verband erop dat “van een consument kan en mag worden verwacht dat hij uitzoekt onder welke voorwaarden men aanspraak kan maken op de garantie”. Dit beroep gaat niet op.

Allereerst geldt dat de reclame-uiting geen enkele indicatie geeft voor een mogelijk ter zake geldend voorbehoud. Voorts is het feit dat op de internetpagina van Pretium de ‘Laagste Kosten Garantie’ nader wordt omschreven en dat daar steeds een uitdrukkelijke verwijzing naar de op de garantie toepasselijke algemene voorwaarden van Pretium is geplaatst naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende. Van een gemiddelde consument die bijvoorbeeld een krantenadvertentie met de ‘Laagste Kosten Garantie’ leest behoeft niet te worden verwacht dat hij via de internetpagina van Pretium gaat nazoeken wat de voorwaarden zijn waaronder deze garantie wordt verleend. Nu Pretium niet het oordeel van de rechter bestrijdt dat de vraag welke aanbieder voor een bepaalde gebruiker de voordeligste is volledig wordt bepaald door het individuele belgedrag van de gebruiker, moet de reclame-uiting ‘Laagste Kosten Garantie’ worden aangemerkt  als een vlag die de lading niet dekt en daarmee misleidend is.

Grief 2 richt zich tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat het verbod mede geldt het doen van mededelingen van gelijke aard of strekking die een absolute superioriteitscliam van Pretium inzake kosten inhouden. De grief slaagt, waarbij het uitgangspunt is dat Pretium uit het dictum van het vonnis moet kunnen afleiden hoe ver het algemene verbod strekt, hetgeen in het bijzonder klemt nu zij hij overtreding van dit verbod aanzienlijke dwangsommen zal verbeuren. Hierbij moet mede in aanmerking worden genomen dat Pretium in dit geval geen, althans onvoldoende, houvast heeft aan de gronden waarop dit algemene verbod werd gegeven. Terughoudendheid past bij een algemeen verbod.

Met betrekking tot het door KPN gevraagde verbod mededelingen te (laten) doen dat KPN eindgebruikers ongewenst zou beschakelen merkt het hof allereerst op dat het in dit geding gaat om het door Pretium waarschuwen van haar eigen klanten. Voorts moet voorshands ervan worden uitgegaan dat, zoals KPN ook toegeeft beschakeling zonder dat daaraan een wilsuiting ten grondslag ligt nog steeds voorkomt. KPN stelt weliswaar dat zich nog slechts gevallen van ongewenste beschakeling voordoen waarvan haar in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt, doch deze stelling wordt door Pretium betwist, zodat hiervan voorshands niet kan worden uitgegaan. Nu vaststaat dat slammimg, of ongewenste beschakeling zoals KPN het uitdrukt, nog steeds voorkomt valt niet in te zien waarom Pretium haar eigen klanten niet hiervoor zou mogen waarschuwen.

Lees het arrest hier.

IEF 3447

Eerst even voor jezelf lezen

- Possible conclusion of the European patent Litigation Agreement by the Member States. Interim conclusions Legal Service.

Lees het document hier

- Rechtbank Utrecht, 9 februari 2007, KG ZA 07-1. Simply Colors Nederland B.V. tegen Simply Small V.O.F. (met dank aan  Leonie Kroon, DLA Piper).

Geen inbreuk op merk of handelsnaam. Richtlijnconforme proceskostenveroordeling eiser.

Lees het vonnis hier.

IEF 3446

Beschrijvende stamcellen

c4h.gifRechtbank ’s Gravenhage 9 februari 2007, KG ZA 06-1494. Eticur GmbH tegen Cells4Health B.V. c.s.

Vorderingen tot staken merkinbreuk afgewezen wegens beschrijvende karakter van het Gemeenschapsmerk CELLS-FOR-HEALTH. Richtlijnconforme, gematigde,  proceskostenveroordeling.

Eticur is houdster van het Gemeenschapswoordmerk CELLS-FOR-HEALTH in klasse 35 en 39.  Zowel Eticur als Cells4health houden zich bezig met afname, bewerking en bewaring van stamcellen die worden gewonnen uit de navelstreng van pasgeborenen. De stamcellen worden opgeslagen zodat zij (in de toekomst) kunnen dienen ter genezing van ziekten.

Volgens Eticur maakt Cells4health door haar gebruik van de naam Cells4health in haar handelsnaam en in verschillende domeinnamen inbreuk op de merkrechten van Eticur. Cells4health stelt hier tegenover dat het merk CELLS-FOR-HEALTH beschrijvend is voor de diensten waarvoor het is ingeschreven, en heeft op grond hiervan bij het OHIM een nietigheidsactie ingesteld tegen het merk van Eticur.

De voorzieningenrechter volgt dit verweer en wijst de vorderingen van Eticur af. Er bestaat een gerede kans dat het merk de ingestelde nietigheidsactie bij het OHIM niet zal overleven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal bij gebruik van de naam CELLS FOR HEALTH in verband met stamcellen de gemiddelde consument duidelijk beseffen dat bedoeld wordt dat deze cellen kunnen zorgen voor een verbeterde gezondheid, zodat deze naam in feite een eigenschap beschrijft van die stamcellen.

Proceskosten

Over de hoogte van de overgelegde declaraties ten behoeve van een proceskostenveroordeling wordt door partijen over en weer getwist. De voorzieningenrechter constateert dat het door Cells4health in dit kader ingenomen standpunt (inhoudende dat de door Eticur geclaimde advocaatkosten ter hoogte van € 18.456 excessief hoog zijn) toch “enigszins ongerijmd” is, gelet op het door haar eigen advocaat opgevoerde bedrag van € 21.330.

Eticur’s opmerking dat zij als eisende partij niet op grond van de Handhavingsrichtlijn in de proceskosten kan worden veroordeeld, wordt terecht gepasseerd (onder verwijzing naar deze uitspraak in Visser/Heto). De door Eticur te vergoeden advocaatkosten van Cells4health worden – gelet op de betwisting over en weer van de declaraties en het oordeel van de voorzieningenrechter dat het in casu niet om een feitelijk of juridisch zeer ingewikkelde zaak gaat – gematigd van € 21.330 naar € 15.000. 

Lees het vonnis hier.

IEF 3445

Gekaapt

dwrld.gifRechtbank Arnhem , 8 februari 2007, KU ZA 07-6 Disney Enterprises Incorporated tegen Rijksen(met dank aan Rob Zimmermann, Höcker)

Domeinnaamkaping. Domeinnaam heeft aanduidings- en reclamefunctie. Doorhaling is geen excuus, merkinbreuk sub d, en richtlijnconforme proceskostenveroordeling

Disney is houdster van onder meer het woordmerk ‘Disney’. Bovendien is zij houdster van een groot aantal ‘disney’-domeinnamen. Rijksen maakt onder de naam Mywww onder meer zijn bedrijf van het registreren van domeinnamen en is een zogenaamde ‘accredited registrar’ bij EURId, het in Brussel gevestigde register dat onder andere is belast met de uitgifte en registratie van .eu domeinnamen. Op 7 april 2006 heeft Rijksen de domeinnaam ‘disneyworld,eu’ voor zichzelf geregistreerd.

Disney vordert dat de domeinnaam wordt overgedragen. Rijksen stelt dat Disney niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen nu hij niet meer in het bezit is van de registratie van de domeinnaam ‘disneyworld.eu’. Hij heeft de domeinnaaminschrijving laten doorhalen, zodat er van inbreuk op de rechten van Disney ook geen sprake meer kan zijn. Dit verweer wordt verworpen.

Vaststaat dat de status van de domeinnaam, te weten ‘quarantaine’, op dit moment is bevroren. Na een gerechtelijke uitspraak herleeft deze status weer. Door Rijksen is niet betwist dat Disney gedurende de quarantaineperiode niet de mogelijkheid heeft de domeinnaam disneyworld.eu’ te reserveren. Dit betekent dat ook zij, als merkhouder de periode van 40 dagen moet afwachten alvorens zij kan trachten — net als een derde — deze domeinnaam te bemachtigen. Bovendien heeft Rijksen ter zitting erkend dat hij gedurende de quarantaineperiode vrij kan beschikken over de domeinnaam, en dus de mogelijkheid heeft deze op eigen naam opnieuw te activeren dan wel aan een derde over te dragen.

Met betrekking tot de gestelde merkinbreuk kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat reeds het hebben van het exclusief gebruiksrecht op de domeinnaam gebruik inhoudt  “anders dan ter onderscheiding van waren of diensten” in de zin van art. 220 lid 1 sub d BVIE. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat het kennelijke oogmerk ‘van Rijksen is om via de domeinnaam ‘disneyworld.eu’ zogenaamde ‘traffic’ te generen naar zijn eigen website. Ook om deze reden is er sprake van gebruik van het woordmerk anders dan ter onderscheiding van waren of diensten. Een geldige reden voor het gebruik van de domeinnaam is door Rjjksen gesteld noch gebleken.

Ten slotte wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door het gebruik van de domeinnaam door Rijksen ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit of afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het woordmerk Disney. Het is het oogmerk van Rijksen om via de domeinnaam disneyworld.eu zogenaamde ‘traffic’ te generen naar zijn eigen website en Disney kan haar merknaam niet als internationale website-naam gebruiken, omdat Rijksen die naam als zodanig reeds tot zijn beschikking heeft. Dit terwijl de dorneinnaam in het economisch verkeer ook een onderscheidings- en herkenningsteken is waarmee voor een onderneming of haar (soort) bedrijfsactiviteiten reclame kan worden gemaakt of een handelsnaam onder de aandacht van het publiek kan worden gebracht, zodat het adres zelf, naast middel om toegang te krijgen tot een website, mede deze aanduidings- en reclamefunctie heeft.

Door de registratie door Rijksen van de domeinnaam ‘disneyworld.eu’ kan Disney op een website die domeinnaam niet benutten om op een aldus toegankelijke website door middel van haar merk reclame te maken voor haar waren of diensten. Bovendien is het onmiskenbaar dat het woordmerk ‘Disney’ een van de meest bekende en onderscheidende merken ter wereld is. Door de registratie van de domeinnaam wekt Rijksen de (onterechte) indruk dat tussen hem en Disney een commerciële band bestaat. Hierdoor Is er sprake van een reëel gevaar voor verwarring. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen van het woordmerk Disney en bestaat er een reële kans dat de reputatie van dat woordmerk schade ondervindt van de inhoud van de (thans nog niet operationeel zijnde) website van Rijksen waarop zij geen enkele invloed kan uitoefenen.

De vorderingen worden toegewezen.

Proceskosten

De voorzieningenrechter is van oordeel dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv voor de onderhavige zaak ertoe leidt dat Rijksen zonder matiging dient te worden veroordeeld de werkelijk door Disney gemaakte kosten te vergoeden (zo’n 7.500,00 euro). Hiervoor is allereerst van belang dat Rijksen wetenschap had, althans moet hebben gehad, van het merkrecht van Disney. Hoewel Rijksen dit betwist, is het derhalve allerminst uitgesloten dat er in dit geval sprake is geweest van zogenaamde ‘domeinnaam-kaping’. Voorts is van belang dat Rijksen reeds in mei 2006 voor de eerste maal is gesommeerd de bewuste inbreuk te staken.

De toenmalige Engelse advocaat van Disney heeft Rijksen in die tijd een ‘reasonable out-of-pocket money’ aangeboden. Rijksen is hiermee niet akkoord gegaan en heeft de domeinnaam op zijn naam geregistreerd gehouden. Vervolgens is hij nog een aantal malen gesommeerd de inbreuk op het merkrecht van Disney te staken. Ook hierop is Rijksen niet ingegaan.  Ten slotte heeft Rijksen, in de periode dat partijen uiteindelijk met elkaar in gesprek zijn geraakt om tot een minneljke regeling te komen, eenzijdig en zonder overleg met Disney, EURid verzocht de domeinnaarn te deblokkeren, korte tijd nadat beide partijen gezamenlijk EURid hadden verzocht de domeinnaam te blokkeren. Dat Disney ter beperking van de kosten reeds geruime tijd geleden een adr-procedure had kunnen starten, doet aan het voorgaande niet af; nu er sprake is van een evident handelen in strijd met het woordmerk van Disney.

Lees het vonnis hier.

IEF 3444

Noten van Visser

Dirk Visser, noot bij: Arrondissementsrechtbank Amsterdam 15 november 2006, LJN AZ5837 (mr. G.H. Marcus) Banks / Q-Music. Fragmenten van file berichten zijn geen werken van letterkunde of kunst. Voorlezer van dergelijke fragmenten is geen uitvoerend kunstenaar. (Art. 1 en 10 Aw, art. 1 sub a WNR).

“Vanaf dat moment zullen dus ook personen die ‘uitingen van folklore’ uitvoeren als uitvoerende kunstenaar beschermd zijn. Nu zullen uitingen van folklore vermoedelijk vaak ook blijk geven van een eigen persoonlijk karakter en persoonlijk stempel van de (onbekende) maker, maar ook als dat niet zo is zijn de uitvoerenden ervan binnenkort dus toch beschermd.

Files als zodanig zijn in zekere zin inmiddels wellicht te zien als typisch Hollandse ‘folklore’, het voorlezen van fragmenten van file-informatie zal niet gekwalificeerd kunnen worden als het reciteren van ‘uitingen van folklore’.”

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 2).

Noot bij: Voorzieningenrecter Rechtbank Den Haag 9 oktober 2006, LJN AY9705 (mr. P.F.J. de Heij) Videma / The Royal bar. Openbaar maken van televisie-uitzendingen in een café. (Art. 12 Aw).

“Een wettelijke beperking ten gunste van ‘Café-televisie’ is waarschijnlijk ook niet mogelijk. Ten eerste zou dat vermoedelijk in strijd zijn met de limitatieve opsomming van toegestane beperkingen in art. 5 van de Auteursrecht-richtlijn. Daarnaast zou het vermoedelijk in strijd komen met de ‘drie-stappen-toets’. Door het Dispute Settlement Body van de WTO is immers besloten dat een vrijstelling van auteursrechtelijke aanspraken ten aanzien van radio’s en televisietoestellen in winkels en horeca in de Amerikaanse auteurswet in strijd kwam met die drie-stappen-toets.”

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 5).

Noot bij: Rb. Rotterdam (sector kanton) 21 november 2006, LJN AZ3514, NFM/Uitgeverij 010. Citeren van foto’s van gebouwen in een proefschrift over een architect. (Art. 15a Aw).

“Dit vonnis lijkt mij volledig juist. Het afbeelden van foto’s van gebouwen van een architect in een proefschrift over die architect, waarin (dicht in de buurt van de bladzijden met de foto’s) de betreffende gebouwen zeer uitvoerig worden beschreven, lijkt mij een schoolvoorbeeld van toelaatbaar citeren. “

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 6).

IEF 3443

Gesponsorde titel

"Het Commissariaat heeft beleidsregels opgesteld die het mogelijk maken een commercieel programma dezelfde titel te geven als bijvoorbeeld een tijdschrift. Tot op heden was deze zogeheten titelsponsoring in strijd met het sluikreclameverbod. Op grond van de nieuwe beleidsregels kan onder voorwaarden ontheffing worden verleend van dit verbod. De naam en het logo van een tijdschrift of ander product mogen worden gebruikt in de titel en leader van het programma, maar er mogen geen producten of diensten van de sponsor getoond worden in het programma. Ook moet de omroep aantonen dat er op basis van een programmastatuut wordt gewerkt waarbij de scheiding tussen redactie en commercie gewaarborgd blijft."

Lees hier meer.

IEF 3442

Incasseren

Hoge Raad, 2 februari 2007, C05/302HR, LJN: AZ4564. Juresta Nederland B.V. tegen Verweerder c.s.

Auteursrechtgeschil eindigt in zaak over beroepsaansprakelijkheid advocaat (informatieplicht). IE-rechtelijk verder niet van belang.

Incassobedrijf Advex gebruikte voor het afsluiten van incasso-overeenkomsten een tekst die een kopie was van de tekst die concurrent (en eiser in deze zaak) Juresta voor die overeenkomsten gebruikte. De Rechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 7 januari 1998 op vordering van Juresta Advex veroordeeld om aan Juresta een schadevergoeding te betalen en  heeft Advex, op straffe van een dwangsom, verboden om de incasso-overeenkomsten van Juresta (geheel of na gedeeltelijke bewerking) te verveelvoudigen of openbaar te maken.

Bij arrest van het Hof Amsterdam van 20 mei 1999 is het vonnis vernietigd, met toekenning van een schadevergoeding van f 12.500 wegens het gebruik van de gekopieerde tekst (over de periode tot januari 1996), met afwijzing van hetgeen Juresta overigens had gevorderd. Naar het oordeel van dat Hof diende het door Juresta gevorderde verbod op het gebruik van de nieuwe versie van de incasso-overeenkomst te worden afgewezen omdat die overeenkomst en de door Juresta gebruikte overeenkomsten als geheel beschouwd te weinig overeenstemming vertonen om nog een inbreuk op het auteursrecht van Juresta aan te kunnen nemen.

Advex heeft vervolgens Juresta in rechte aangesproken tot vergoeding van de schade die zij leed als gevolg van de executie van genoemd vonnis van de rechtbank uit 1998.

Eén van de verweerder in het onderhavige geschil heeft toentertijd juridische bijstand verleend aan Juresta. Juresta vordert nu van verweerder c.s. vergoeding van schade die zij lijdt doordat zij op haar beurt veroordeeld wordt tot vergoeding van de schade die Advex lijdt ten gevolge van de executie van het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank te Amsterdam. Zij heeft gesteld dat verweerder c.s. jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld door haar niet wijzen op het risico dat schuilt in het executeren van een niet-onherroepelijk vonnis, waarvan hoger beroep wordt ingesteld.

De vordering wordt afgewezen. Causaal verband tussen fout en schade ontbreekt.

Lees het arrest hier.