IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 3238

Niet juist omgezet

HvJ EG, 11 januari 2007, zaak C-175/05. Europese Commissie tegen Ierland.

Bij de omzetting van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom in 1994, heeft de Ierse wetgever bepaald dat alle "public lending institutions" zijn uitgezonderd van het betalen van een vergoedingsverplichting.

Het HvJ gaat mee met de stelling van de Europese Commissie dat deze uitzondering niet voldoet aan de artikelen 1 en 5 van de Richtlijn. Redengevend zijn de doelstelling van de Richtlijn en het feit dat artikel 5 lid 3 het heeft over "certain categories of establishments".

Evenals in de zaak tegen Spanje (eerder bericht hier) werd de aangevoerde rechtvaardigingsgrond, de bevordering van culturele activiteiten als doelstelling van de richtlijn, door het HvJ afgewezen.


Lees het arrest hier

IEF 3237

Rozenstraat

rs135onbebouwd.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam, KGZA 06-2115, J. Dijkman Architectenbureau B.V. tegen G.P.M. van Tiggelen e.a. (met dank aan Rob Zimmermann, Höcker Advocaten). 

Eigenaar pand wordt veroordeeld om zijn eigen huis te verbouwen en in overeenstemming te brengen met het ontwerp van de architect. Richtlijnconforme proceskostenveroordeling.

Architect Dijkman heeft in 2000, in opdracht van zijn toenmalige opdrachtgever Witteveen, een ontwerp gemaakt voor een gebouw aan de Rozenstraat 153 te Amsterdam. Op 10 juni 2005 is het perceel door Witteveen overgedragen aan Van Tiggelen, inclusief de rechten op grond van de inmiddels verkregen bouwvergunning. De bouwvergunning is verleend in overeenstemming met het ontwerp van Dijkman.

Toen een deel van het pand in mei 2006 uit de steigers kwam, heeft Dijkman geconstateerd dat Van Tiggelen op diverse punten van zijn ontwerp was afgeweken, zonder dat hij Van Tiggelen daarvoor toestemming had verleend of daarvan door Van Tiggelen vooraf op de hoogte was gesteld. In overleg is besloten dat Dijkman een gewijzigd ontwerp zou maken. Dijkman heeft vervolgens tevergeefs diverse pogingen gedaan om dit voorstel met Van Tiggelen te bespreken. Aan het voorstel van Dijkman is dan ook geen uitvoering gegeven. De werkzaamheden aan het pand zijn inmiddels voltooid en Van Tiggelen heeft het pand thans als woning in gebruik.


Dijkman verzoek de Voorzieningenrechter onder meer om Van Tiggelen c.s. te veroordelen het bouwwerk alsnog in overeenstemming te brengen en te houden met het oorspronkelijke ontwerp van Dijkman, althans om het bouwwerk, in overleg met Dijkman, in overeenstemming te brengen met het (herziene) schetsontwerp van Dijkman van juli 2006, op straffe van een dwangsom. Ook vraagt Dijkman een bouwstop en vergoeding van zijn volledige proceskosten op basis van de Handhavingsrichtlijn.


De Voorzieningenrechter beoordeelt eerst of Van Tiggelen verplicht was om een pand te bouwen overeenkomstig zijn ontwerp. Met de overdracht van het perceel en de bouwvergunning door Witteveen aan Van Tiggelen is weliswaar ook het gebruiksrecht op het ontwerp van Dijkman aan hem verleend, maar een verplichting voor Van Tiggelen om over te gaan tot de bouw van een pand conform het ontwerp kan daaruit, anders dan Dijkman betoogt, niet worden afgeleid. Aldus de Voorzieningrechter. Enige overeenkomst tussen partijen met betrekking tot het ontwerp en/of de bouw is, ook volgens Dijkman, niet gesloten, zodat deze grondslag de vordering niet kan dragen.


Dijkman wordt wel gevolgd in zijn stelling dat Van Tiggelen zijn auteursrechten en persoonlijkheidsrechten heeft geschonden. Hiertoe is het volgende redengevend. Van Tiggelen heeft niet betwist dat het ontwerp van Dijkman een werk in de zin van de Auteurswet vormt. Voorts staat, als niet door Van Tiggelen weersproken, dan wel door hem erkend, in deze procedure vast dat hij bij de bouw van het pand is afgeweken van het ontwerp op de door Dijkman genoemde punten, terwijl hij wist dat Dijkman daar bezwaren tegen had en Dijkman hem daarvoor geen toestemming had gegeven. De afwijkingen zijn, gelet op onder meer — het ontbreken van het stalen portaal, de ronde kap, de hijsbalk, de “teruggelegde” gevel, de erkers, de balustrades, de ramen in de zijbeuk en de gewijzigde glasindeling van de pui, van dien aard dat gesproken kan worden van een verminking van het werk van Dijkman in de zin van de Auteurswet.


Voorts is aannemelijk dat Dijkman hierdoor reputatieschade lijdt, dan wel zou kunnen lijden, doordat het publiek in het pand nog steeds een ontwerp van Dijkman zal herkennen, terwijl Dijkman aan het pand in zijn huidige vorm zijn naam niet wil verbinden.


De bouwstop wordt niet toegewezen, want de bouw was al klaar.


Wel worden nog de volledige proceskosten toegewezen: Op grond van de Richtlijn dienen alle redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Met Dijkman is de voorzieningenrechter van oordeel dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv. hier op zijn plaats is en dat deze er in de onderhavige zaak toe leidt dat Van Tiggelen dient te worden veroordeeld in de werkelijk door Dijkman gemaakte kosten.


Lees het vonnis hier. Lees hier meer over het pand.

IEF 3236

IE Landdag

zst.bmpHet definitieve programma van het AIPPI symposium in Zeist op 14 maart 2007 is bekend. In de ochtend zullen 3 presentaties gegeven worden: Ambush marketing en IE (Wouter Pors), Europese Jurisdictie in octrooigeschillen? (Robert van Peursem) en Avatars en copybots: IE in de virtuele wereld (Joris van Manen). De middag is gereserveerd voor 3 parallelle debatten:

 

1- Moet het EOB strenger worden?
Ir. Albert Zeestraten, Head Patents Europe, Shell International B.V. en
Mr. Dr. Sven Bostyn, Legal Counsel De Clecq, Brants & Partners, Senior onderzoeker Instituut voor Informatierecht (UvA). Voorzitter: Dr. Ruurd Jorritsma, Nederlandsch Octrooibureau.

2- Handhavingsperikelen: beschrijvend beslag, exhibitieplicht en ex parte korte geding
Mr Annette A. Hirschfeld (Howrey) en Mr. Bas.J. Berghuis van Woortman (Freshfields). Voorzitter: Prof. mr. Dirk Visser, hoogl. IE-recht RU Leiden en Klos Morel Vos & Schaap.

3-  Less scope of protection for trade marks in Europe?
Isabel Davies (CMS Cameron McKenna, London) en Massimo Sterpi (Studio Legale Jacobacci & Associati; Rome). Voorzitter: Prof. mr. Charles Gielen, bijz. hoogl. IE-recht RU Groningen en NautaDutilh.

Lees hier meer (aippi.nl).

IEF 3235

Merkenrechten van de mens (3)

EHRM, Grote Kamer, 11 January 2007. Beroep in de zaak Anheuser-Busch Inc. V. Portugal, no. 73049/01.

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft gisteren de enigszins geruchtmakende eerder beslissing van dat zelfde hof weer, gedeeltelijk, ongedaan gemaakt. Eerder oordeelde een kamer van het hof dat een aanvraag voor een merkregistratie slechts een voorwaardelijk recht is en alleen een geregistreerd merk als 'eigendom' in de zin van dit artikel kan worden aangemerkt, mits het geen inbreuk op de rechten van derden maakt. Van eigendom i.c. dan ook geen sprake.

De Grote Kamer van het EHRM stelt in de uitspraak van gisteren echter dat ook een depot of aanvraag voor een merkregistratie valt onder het begrip eigendom van artikel 1, Protocol 1 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (“Bescherming van eigendom.  Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom”).

De Grote Kamer stelt daartoe dat:


“72.  In the light of the aforementioned decisions, the Grand Chamber agrees with the Chamber's conclusion that Article 1 of Protocol No. 1 is applicable to intellectual property as such. It must now examine whether this conclusion also applies to mere applications for the registration of a trade mark..


76. (…)With this in mind, the Court takes due note of the bundle of financial rights and interests that arise upon an application for the registration of a trade mark. It agrees with the Chamber that such applications may give rise to a variety of legal transactions, such as a sale or licence agreement for consideration, and possess – or are capable of possessing – a substantial financial value. With regard to the Government's submission that dealings in respect of applications for the registration of a mark are of negligible or symbolic value only, it is noted that in a market economy, value depends on a number of factors and it is impossible to assert at the outset that the assignment of an application for the registration of a trade mark will have no financial value. In the instant case, as the applicant company was not slow to point out, the mark in question possessed a definite financial value on account of its international renown.


78.  (…) These elements taken as a whole suggest that the applicant company's legal position as an applicant for the registration of a trade mark came within Article 1 of Protocol No. 1, as it gave rise to interests of a proprietary nature. It is true that the registration of the mark – and the greater protection it afforded – would only become final if the mark did not infringe legitimate third-party rights, so that, in that sense, the rights attached to an application for registration were conditional. Nevertheless, when it filed its application for registration, the applicant company was entitled to expect that it would be examined under the applicable legislation if it satisfied the other relevant substantive and procedural conditions. The applicant company therefore owned a set of proprietary rights – linked to its application for the registration of a trade mark – that were recognised under Portuguese law, even though they could be revoked under certain conditions. This suffices to make Article 1 of Protocol No 1 applicable in the instant case and to make it unnecessary for the Court to examine whether the applicant company could claim to have had a “legitimate expectation”.”


Voor Anheuser-Busch maakt dat in dit geval echter niet zoveel uit. “In the light of the foregoing, the Court therefore concludes that the Supreme Court's (Portugal) judgment in the instant case did not constitute interference with the applicant company's right to the peaceful enjoyment of its possessions. There has, therefore, been no violation of Article 1 of Protocol No. 1.”


Lees de uitspraak hier. Eerder bericht hier.

IEF 3234

Internationale merken

Draft Guidelines on International Marks: This is a new part of the Office’s Guidelines concerning international trade marks. It had previously been adopted as Chapter 13 of examination guidelines but it appeared better to create a new part dedicated to International marks including examination, opposition and new issues such as replacement of a CTM by an IR, transformation of a IR designating the EC into a CTM and conversion.

Comments would be welcome no later than 12 March 2007 . These should be sent by e-mail to vincent.oreilly@oami.europa.eu. The process of formal adoption of revisions of the guidelines will be finalised in 2007.

Lees hier meer (two different documents, one with track changes and one without).

IEF 3233

Vers van het IVIR:

ivir.gifThe Recasting of Copyright & Related Rights for the Knowledge Economy, P.B. Hugenholtz, M.M.M. van Eechoud, S.J. van Gompel et al., report to the European Commission, DG Internal Market, November 2006, 308 p.

Study carried for the European Commission (DG Internal Market). Heel kort: Alles over EU auteursrecht en naburige rechten. “Examination of the existing 'acquis communautaire' in the field of copyright and related (neighbouring) rights, with special focus on inconsistencies and unclarities (…) an overall assessment of the benefits and drawbacks of the fifteen years of harmonisation of copyright and related rights in the EU and dwells on regulatory alternatives.”

“On balance, the harmonisation process has produced mixed results at great expense, and its beneficial effects on the Internal Market remain largely unproven and are limited at best. This conclusion calls for caution and restraint when considering future initiatives of harmonisation by directive, even it were only a modest ‘recasting’ exercise. In the light of the renewed interest in the EC’s legislative competence and in view of the growing importance of the principles of subsidiarity and proportionality, the authors of this study advise the EC legislature not to undertake any new initiatives at harmonisation, except where a clear need for amendment of the existing acquis can be demonstrated..”

Lees the rapport hier. Website IVIR hier.

IEF 3230

Onbekendere IE-Verdragen

Verdrag van Boedapest inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening; (met Uitvoeringsreglement), Boedapest, 28 april 1977 (Trb. 1978, 90). Mede ondertekend door Nederland en in werking getreden op 19 augustus 1980.

Eerder vandaag publiceerde het WIPO de voor leken enigszins mysterieuze “Budapest Notification No. 251: Communication by the Government of the Republic of Korea Relating to the Extension of the List of Kinds of Microorganisms accepted by the Korean Collection for Type Cultures (KCTC).”

Het betreft een weinig spraakmakend verdrag. De Van Nieuwenhoven Helbach bespreekt het kort en stelt “Zoals de naam van het verdag al aangeeft, bevat het een regeling voor een probleem, dat zich voordoet bij de verlening van octrooi voor uitvindingen die gekenmerkt worden door de toepassing van een nieuw micro-organisme. (…) Om te voorkomen dat degene die voor een dergelijke uitvinding in meer dan één land octrooibescherming wenst te krijgen, genoopt zou worden in elk land waar hij voor die uitvinding octrooi aanvraagt, een cultuur van zijn micro-organisme in een daar te lande aanwezige microbenverzameling te deponeren, voet het verdrag het instituut van de zgn, internationale depositaris in. (…) De aanvrager die het voor zijn uitvinding kenmerkende microp-organisme bij een internationale depositaris deponeert, kan met het verrichten van dat depot volstaan. In ons land is het Centraal Bureau voor Schimmelcultures te Baarn als internationale depositaris erkend.
 
Lees het verdag hier (WIPO). Depot, inclusief prijslijst, CBS Baarn hier.

IEF 3229

CC-CD zonder De Buma's

cccd.gifPersbericht: “Vandaag publiceert Creative Commons Nederland haar eerste CD/DVD met dertien muziektracks en videocompilaties van Nederlands talent dat gekozen heeft voor een Creative Commons licentie. Uit de meer dan 130 inzendingen voor deze uitgave zijn onder andere Messier84 (winnaar 3Voor12 Plundert Musea) en We vs Death (finalist Grote Prijs van Nederland) geselecteerd. Alle nummers en video's op de CD en DVD zijn ook vrij te downloaden op de website van Creative Commons Nederland.

(…) Helaas kon op deze CD/DVD geen werk van bij Buma/Stemra aangesloten artiesten worden opgenomen. Deze collectieve rechtenorganisatie voor muziekauteurs in Nederland staat het niet toe dat leden delen van hun repertoire onder een Creative Commons licentie publiceren. "En dat is vreemd", zo stellen Keller en Groeneveld, "want precies een jaar geleden kondigde Buma/Stemra het project FlexCo aan op het Noorderslag Festival in Groningen. In dat project zouden ze onderzoeken in welke situaties het mogelijk is om af te wijken van hun collectieve systeem. Wij hebben een jaar lang gesprekken met Buma/Stemra gevoerd maar er lijkt nog immer weinig verandering in deze situatie te komen."

Lees hier meer.

IEF 3228

Subsidiariteit en proportionaliteit (5)

Kamerstuk 23490, nr. BM, 1e Kamer 2006-2007. Verslag schriftelijk overleg over het voorstel voor een richtlijn inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen. Brief van de minister van justitie.

“Uw brief betreft de stand van zaken met betrekking tot de gewijzigde ontwerp richtlijn inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen. Uw brief volgt op correspondentie over deze ontwerprichtlijn tussen de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal en de heer Frattini, vice-voorzitter van de Europese Commissie en commissaris voor Justitie, Vrijheid en Veiligheid.

De ontwerp-richtlijn is besproken in de JBZ-Raad van 4 en 5 oktober jl. Daaruit blijkt dat er grote verdeeldheid onder de lidstaten bestaat over de noodzaak en de inhoud van de richtlijn en over de wijze van behandeling ervan."


"Blijkens het verslag van deze Raad heeft het voorzitterschap geconcludeerd dat de onderhandelingen zullen worden voortgezet (Kamerstukken II 2006/07, 23 490, nr. 436). Het voorzitterschap heeft evenwel aan dit voornemen geen uitvoering gegegeven. Voor zover bekend is het aankomende Duitse voorzitterschap niet voornemens prioriteit aan deze richtlijn te geven.


Naar aanleiding van dit verslag heeft uw commissie twee specifieke vragen aan mij gesteld. Ik kan die als volgt beantwoorden.


1. Een meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, heeft gepleit voor opschorting van de onderhandelingen in afwachting van de uitspraak van het Europese Hof in de nieuwe procedure over de inzet van strafrecht in de eerste pijler.


2. Nederland is van oordeel dat de noodzaak voor een strafrechtelijk kader voor de handhaving van IE-rechten op Europees niveau vooralsnog niet is aangetoond. Wat de reikwijdte betreft is Nederland van oordeel dat een eventuele richtlijn beperkt moet blijven tot IE-rechten die op communautair niveau zijn geregeld. In de verdere onderhandelingen zal voor elk afzonderlijk IE-recht moeten worden nagegaan of het nodig is dat de Gemeenschapswetgever de lidstaten verplicht tot strafbaarstelling van inbreuken op dit recht in de eigen wetgeving. Indien die vraag bevestigend zou moeten worden beantwoord, moet dit recht zo nodig worden geharmoniseerd.”


Lees het volledige kamerstuk hier. Eerdere berichten hier.

IEF 3227

Er zijn op dit moment

qm.gifRechtbank Amsterdam 15 november 2006, LJN AZ5837. A tegen Q-Music.

Voorlezen van verkeersinformatie leidt niet tot uitvoerend kunstenaarschap in de zin van de Wet Naburige Rechten. Geen sprake van voortgebruik.

Eiser A was vanaf 1 maart 2001 als diskjockey / presentator van radioprogramma's  in dienst van Q-Music. Daarnaast heeft hij ten behoeve  van een telefonische wegeninformatieservice standaardteksten ingesproken. Deze teksten bestonden uit circa 3750 locaties, 300 gebeurtenissen en 110 getallen (zoals  "er zijn op dit moment", "5", "kilometer", "A", "2", "langzaamrijdend verkeer"). De daadwerkelijke verkeerinformatie kan dan later worden samengesteld uit deze ingesproken bestanddelen. 

A vordert schadevergoeding voor het gebruik van zijn stem door Q-Music voor de telefoonlijn voor de periode van 1 oktober 2005 (het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen A en Q-Music beëindigd werd) tot en met 17 november 2005 (het moment waarop Q-Music de stem van A heeft vervangen). 

De vorderingen van A gebaseerd op schending van zijn rechten als uitvoerend kunstenaar in de zin van de Wet Naburige Rechten, worden door de rechter afgewezen.  Om in aanmerking te komen voor bescherming als uitvoerende kunstenaar in de zin van de WNR, dient de prestatie van de uitvoerende kunstenaar betrekking te hebben op een werk van letterkunde of kunst. Omdat onbestreden is dat de door A voorgelezen teksten geen eigen en persoonlijk karakter hebben, beroept A zich op de geschriftenbescherming van artikel 10 lid 1 onder 1 Auteurswet. De rechter geeft aan dat nu deze bescherming een beperkte strekking heeft welke niet mede ten grondslag heeft gelegen aan de begripsomschrijving van uitvoerend kunstenaar in de WNR, moet worden aangenomen dat het begrip 'werk' in de WNR niet mede omvat de geschriften zonder eigen en persoonlijk karakter van artikel 10 lid 1 onder 1 Aw.

Het beroep gebaseerd op onrechtmatig handelen van Q-Music, waardoor A wanprestatie pleegt jegens zijn níeuwe werkgever, wordt eveneens afgewezen. A beriep zich op het feit dat een dergelijk voortgebruik van een vertrokken dj ongebruikelijk is in de radiowereld. De rechter geeft echter aan dat dit dan wel het geval is bij het gebruik van een stem van een dj voor commercials en jingles, maar niet in het onderhavige geval.

Ten slotte geeft de rechter aan dat A wist dat zijn stem voor de verkeersinformatietelefoon werd gebruikt door Q-Music. Hij had met deze omstandigheid rekening dienen te houden.

Lees het vonnis hier.