IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 22222
4 september 2024
Artikel

Nieuw op IE-C.nl: inleidend commentaar op AI Act

 
IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 2137

Het getorste reliëf

Gerecht van Eerste Aanleg, 31 mei 2006, zaak T-15/05. Wim de Waele tegen OHIM

Heeft een vorm, die wordt gekenmerkt door het getorste reliëf in de vorm van een streng, onderscheidend vermogen voor darmen en charcuterie? Volgens het Gerecht niet: de aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie.

De Waele heeft een aanvraag ingediend voor een driedimensionale vorm voor onder meer klasse 18: "Darmen voor charcuterie". Na afwijzing wegens het gebrek aan onderscheidend vermogen heeft de kamer van beroep de beslissing ten dele herzien door te oordelen dat het aangevraagde merk wel onderscheidend vermogen heeft voor melkproducten.

De Waele bekritiseert het feit dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat, hoewel het relevante publiek bestaat uit professionelen, dit geen invloed heeft op de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk. Wat het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk betreft, is hij van mening dat de door hem gebruikte vorm van darmen voor charcuterie uniek is, en dat deze vorm bijgevolg de mogelijkheid biedt om zijn waren te onderscheiden van alle andere op de markt aanwezige waren en deze te identificeren. De Waele stelt dat de geclaimde vorm onderscheidend vermogen heeft, zelfs indien wordt aangenomen dat het doelpubliek ook de gemiddelde consument omvat.

Het Gerecht preciseert eerst "[...] dat geen onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen darmen zonder meer en „darmen voor charcuterie bestemd voor professionele afnemers”. Aangezien lege darmen voor charcuterie als zodanig geen levensmiddelen voor courant gebruik zijn, is de afnemer, of het nu gaat om een professionele charcuterieproducent dan wel om een particuliere persoon, noodzakelijkerwijs in zekere mate vertrouwd met de sector."

Ten aanzien van het relevante publiek oordeelt het Gerecht "[...] dat met betrekking tot verpakkingswaren is geoordeeld dat, ook al zijn het in beginsel professionelen en niet eindverbruikers in het algemeen die deze waren kopen, deze aankoop niettemin gebeurt met het oog op de latere verkoop van verpakte waren aan de eindverbruikers, en dat de perceptie door laatstgenoemden bijgevolg ook in aanmerking moet worden genomen. [...] Of een merk als merk van de verpakking dan wel als merk van de eindproducten wordt gebruikt, is een commerciële keuze van de houder van het merk, die kan veranderen na de inschrijving ervan, en dit mag de beoordeling of het teken als merk kan worden ingeschreven, dan ook op geen enkele wijze beïnvloeden."

Vervolgens gaat het Gerecht in op de vraag of de kamer van beroep terecht heeft geconcludeerd dat het het aangevraagde merk elk onderscheidend vermogen mist voor darmen van charcuterie, uitgaande van de perceptie door het relevante publiek. Deze perceptie is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk, omdat de gemiddelde consument niet gewend is om de herkomst van de waar bij gebreke van enige grafisch of tekstueel element af te leiden ui de vorm ervan of uit die van de verpakking. Onderscheidend vermogen zou dus moeilijker kunnen worden aangetoond. Volgens vaste jurisprudentie bezit de vorm van de verpakking van dergelijke waren slechts onderscheidend vermogen wanneer hij onmiddellijk kan worden waargenomen als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren.

Ten aanzien van de vorm stelt het Gerecht "[...] dat voor de beoordeling of de betrokken vorm van de darm door het publiek kan worden opgevat als een aanduiding van de herkomst van de waar, de door de uiterlijke verschijningsvorm van deze darm opgeroepen totaalindruk moet worden onderzocht. Zoals de kamer van beroep heeft verklaard, vormen nieuwe of originele elementen bovendien geen relevante criteria voor de beoordeling of een merk onderscheidend vermogen bezit, zodat een driedimensionaal merk niet op grond van originaliteit alleen kan worden ingeschreven. Het moet zich wezenlijk onderscheiden van de basisvormen van de betrokken waar die gewoonlijk in de handel worden gebruikt, en mag geen gewone variant van deze vormen zijn."

"Wat de in casu aan de orde zijnde vorm betreft, zij vastgesteld dat de door het merk opgeroepen totaalindruk wordt gedomineerd door de langwerpige vorm, en dat het getorste aspect ervan minder in het oog springt. Een langwerpige vorm is echter de meest gangbare vorm voor darmen en charcuteriewaren, zoals blijkt uit de voorbeelden die het BHIM heeft gegeven. Ook het oppervlak verschilt niet wezenlijk van de basisvormen die in de charcuteriesector worden gebruikt."

"De vorm waarvan verzoeker de inschrijving vraagt, wijkt derhalve slechts in zoverre af van de vormen die gewoonlijk in de betrokken sector worden gebruikt, dat het geometrische patroon ervan duidelijker uitkomt. Zoals de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, is het getorste aspect van de als merk aangevraagde vorm slechts wat meer geaccentueerd dan die van andere charcuteriewaren, en aangezien de overige kenmerken geenszins ongebruikelijk zijn, volstaat dat niet om de betrokken verpakkingsvorm een voldoende specifiek globaal aspect te verlenen waardoor de consument deze op ondubbelzinnige wijze zal opvatten als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren (zie in die zin arrest Henkel, reeds aangehaald, punt 49). De aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie, zodat het relevante publiek, ook al bestaan er geen identieke vormen, niet zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid de door verzoeker verkochte darmen of de door hem verpakte charcuterie kan onderscheiden van die van andere ondernemingen."

Tot slot: "Aangaande verzoekers argument dat volgens de rechtspraak de gemiddelde consument zich ervan bewust is dat de vorm van de verpakking van de betrokken waren wordt gebruikt als een aanduiding van de commerciële herkomst, behoeft slechts te worden vastgesteld dat het Gerecht in de door verzoeker aangehaalde rechtspraak geenszins heeft geoordeeld dat de eindverbruikers zich bewust zijn van de vorm van de verpakking van alle courante verbruiksgoederen, doch zijn beoordeling heeft beperkt tot de in geding zijnde waren. In casu is er echter geen enkele reden om aan te nemen dat de producenten van darmen of charcuterie ernaar streven, hun waren te onderscheiden door de vorm van de darmen, en dat de charcuterieproducenten en de consumenten daardoor in staat zijn, de vorm van de darmen en van de charcuterie als een aanduiding van herkomst te beschouwen. Dat argument dient dus te worden afgewezen."

Hieruit volgt dat de kamer van beroep artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet heeft geschonden. Het beroep wordt aldus verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 2136

Zie bericht hieronder

wembley
Dit is fragment nummer 147 van het boek "Wembley" van Richard Osinga.
'Ik droom dat ik terugben in mijn dorp, bij mijn familie,' zegt ze. 'Mijn zoon speelt met de andere jongens. Hij is vrolijk. Ik ga met de vrouwen naar de put. We halen water. Blijven langer dan nodig is, praten met elkaar over de mannen. Die zitten vanuit de schaduw van de grote boom naar ons te kijken. Zij lachen ook en zij praten over ons. Ik weet dat het geen droom is, het is een realiteit, alles is zoals het werkelijk is, behalve een ding: Gerben en ik zijn daar niet. We zijn hier.' Ze lacht, wil niet bedroefd lijken. Niemand wil bedroefd lijken. We lachen allemaal.

Ik wil haar opvrolijken. Neem een van de lange dunne pepers in mijn handen. 'Die heb ik gemist. De Nederlanders zijn zo rijk, maar het enige dat ze eten zijn hun slappe broodjes zonder smaak.'
'Wat mis je nog meer?' vraagt ze. Het is geen rare vraag, maar niemand heeft hem eerder gesteld. We missen allemaal dezelfde dingen, maar we hebben het er niet over.
wembley
Dit is fragment nummer 147 van het boek "Wembley" van Richard Osinga.
'Ik mis mijn vrienden,' zeg ik. En Dioudi mis ik ook, voeg ik in gedachten toe. 'Thuis was ik nooit alleen. Manu, Geoffroy, Djembé; ze zijn er altijd. Bij de rivierbedding achter de markt, op de binnenplaats van het café van oom Tivu, aan de Avenue de la Grande Inondation. Je vond elkaar zo en dan zat je te praten tot de dag voorbij was. We deden niet veel, we praatten, we lachten, we droomden over wat we zouden doen als we in Europa waren. Hier zijn de mensen er nooit of ze zijn ergens mee bezig, hebben nooit tijd.' De enige die er altijd is, is Aleida, denk ik, maar die is nu met haar tipo tipo, haar Ba Ndibo.
Felice neemt een slok van haar thee. De tafels in het café zijn dunner en kleiner dan in de sportkantines die ik ken, de stoelen zijn van dunne gebogen buizen, bij onze thee krijgen we een heel klein koekje dat in een glimmend papiertje verpakt is. Een hap en het is weg. De serveerster heeft twee glazen heet water en een gevlochten mand vol papieren zakjes met thee voor ons neergezet. Felice heeft een paars zakje gepakt, ik een rode – thee die smaakt zoals het bed van Youssou ruikt.
'Hoe is het met Gerben?' vraag ik. De naam blijft bijna steken in mijn keel.
'Goed. Hij heeft het nog vaak over je. Hij wil voetballer worden, net als Wembley. Hij wil bij een echte club.'
'Ik ben mijn belofte niet vergeten. Ik leer hem voetballen. Beter dan hij kan leren bij een echte club. We gaan gewoon samen naar een park. De hele dag tegen een bal aan trappen is de enige manier om het te leren. Daar heb je geen trainer voor nodig, of gekleurde hesjes, of lichtmasten.'
Felice glimlacht, de zon in haar tanden. Haar lach is de lach van Dioudi, van elke mooie vrouw. Als ze lacht begrijp ik pas hoe lang ik alleen ben. Hoe lang geleden en hoe ver weg Dioudi is.

Naar het begin - Doe mee - Lees verder >>

IEF 2135

Het gebruikelijke copyright

Richard Osinga, de schrijver die in zijn roman Klare Taal een van de hoofdpersonen liet zeuren “over de onredelijke vragen die ze bij het tentamen Intellectueel Eigendom gesteld hadden” (eerder bericht hier), heeft een oplossing gevonden voor de auteursrechtelijke bezwaren van zijn uitgever tegen een online cc-gelicentieerde publicatie van zijn nieuwe roman Wembley:  

“In januari deed ik het eindelijk: ik stelde voor om Wembley uit te geven met een Creative Commons licentie, in plaats van het gebruikelijke copyright. De licentie die ik voorstelde zou betekenen dat mensen het boek mogen kopiëren voor niet commerciële doelen. Het zou betekenen dat ik een PDF-versie van het boek op mijn site kon zetten en mensen die gratis konden downloaden en verder verspreiden. Ik schrijf om gelezen te worden en niet voor het geld. Dat is maar goed ook, want echt geld valt er ook niet mee te verdienen. Querido zei niet direct nee, maar ze wilde eerst een en ander uitzoeken. Het is er dus niet van gekomen deze keer. Er staat weer gewoon voorin (c) Richard Osinga, niets uit deze uitgave etc. etc.

Ik heb in overleg met Querido wel een andere manier gevonden om het boek online te publiceren (zou bij het overleg het citaatrecht ter sprake zijn gekomen?). Vandaag gaat 'Wembley pagina per pagina' van start, een actie waarbij weblogs een fragment van Wembley op kunnen nemen. Bij elk stuk zit een link naar het volgende fragment. Als genoeg mensen meedoen staat binnenkort het hele boek online.
Ik vind het zelf een hele leuke actie en ik hoop dat er veel weblogs meedoen. En ik zal proberen het volgende boek wel met een echt copyleft gepubliceerd te krijgen."

Lees hier meer.

IEF 2134

Eerst even voor jezelf lezen

Conclusie AG Huydecoper, Hoge Raad, 12 mei 2006, zaaknr. C05/098HR. Kruidvat Retail B.V. tegen Lancôme, Cacharel, LÓréal etc.

“Deze klacht ziet er aan voorbij dat aantasting van een werk zeer wel kan bestaan in ingrepen die de auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk zelf niet raken. De Memorie van Toelichting bij de wijzigingswet van 1972 noemt een verhelderend voorbeeld: publicatie van een werk in een vorm of omgeving “van min allooi” Een dergelijke publicatie hoeft aan het werk zelf niets te veranderen, maar levert toch aantasting op.

Men kan zich geredelijk voorstellen hoe, met name, werken van beeldende kunst kunnen worden “aangetast” door ingrepen die de trekken van het werk zelf ongemoeid laten, zoals het aanbrengen of veranderen van ontsierende coderingen op overigens “neutrale” oppervlakken van het werk(exemplaar).”

Lees de volledige conclusie hier

GvEA, 31 mei 2006, zaak T-15/05. Wim De Waele tegen OHIM.

Weigering vormmerk wokkelworst (afbeelding in arrest).

“De vorm waarvan verzoeker de inschrijving vraagt, wijkt derhalve slechts in zoverre af van de vormen die gewoonlijk in de betrokken sector worden gebruikt, dat het geometrische patroon ervan duidelijker uitkomt. Zoals de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, is het getorste aspect van de als merk aangevraagde vorm slechts wat meer geaccentueerd dan die van andere charcuteriewaren, en aangezien de overige kenmerken geenszins ongebruikelijk zijn, volstaat dat niet om de betrokken verpakkingsvorm een voldoende specifiek globaal aspect te verlenen waardoor de consument deze op ondubbelzinnige wijze zal opvatten als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren.

De aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie, zodat het relevante publiek, ook al bestaan er geen identieke vormen, niet zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid de door verzoeker verkochte darmen of de door hem verpakte charcuterie kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.”

Lees het arrest hier.

IEF 2133

Lolbroek (2)

O.a. nu.nl bericht over een aardige tentamenvraag. Bavaria spant een kort geding aan tegen de KNVB omdat voetbalsupporters de door de brouwerij voor het stadion uitgedeelde ‘leeuwenhose’ het kledingstuk voorafgaand aan de wedstrijd van Oranje tegen Kameroen moesten inleveren. Volgens de KNVB gelden in het stadion de eigen  huisregels en mag zij opkomen voor de belangen van haar eigen sponsors .

"Het gaat alle perken te buiten dat de KNVB de kledingkeuze van Oranjefans bepaalt en onaangekondigd de leeuwenhosen invordert. "Word je straks ook geweigerd wanneer je Adidas-schoenen draagt, aangezien Nike de hoofdsponsor is van het Nederlands elftal? Zelfs de FIFA geeft op haar site expliciet aan dat er voor bezoekers geen speciale regels zijn ten aanzien van hun kleding tijdens de FIFA World Cup. (…)  wij hadden een vergunning van de gemeente Amsterdam voor het uitdelen van de broeken buiten het stadion.

Volgens de KNVB voeren de wereldvoetbalbond en de Europese voetbalbond FIFA en UEFA echter hetzelfde sponsorbeleid.

Lees hier meer. Eerder bericht over oranje broeken hier.

IEF 2132

De plek waarvoor deze is gemaakt

De Tubantia bericht over de plaatselijke interpretatie van het auteursrecht in Lichtenvoorde: “Bovendien vinden de heemkundigen dat het auteursrecht van de kunstenaar die de leeuw ooit schiep, zich ook uitstrekt tot de plek waarvoor deze is gemaakt.

“De oudheidkundige vereniging in Lichtenvoorde is geschrokken van het plan om de bekende Kei naar de andere kant van de Markt te slepen.Bij de herinrichting van het centrum van Lichtenvoorde wordt voorgesteld de steen en ook het Heilig Hartbeeld bij de Bonifaciuskerk aan de Rapenburgstraat te verplaatsen. Maar volgens het bestuur van de oudheidkundige vereniging is de huidige plek voor beide monumenten juist essentieel.

De flint van zo’n 20 ton zwaar werd in 1874 door de gezamenlijke schoenmakers van het leerdorp eigenhandig naar de Markt gesleept, een activiteit die de inwoners van Lichtenvoorde voortaan de bijnaam ‘De Keienslöppers’ zou opleveren. De kei met de leeuw erop bepaalde altijd het beeld van de Markt en is ook in de volksmond een begrip. Een aanduiding als ‘Hulshof achter ’n grootn steen’ zou een holle frase worden als de bedoelde steen er niet meer staat. Bovendien vinden de heemkundigen dat het auteursrecht van de kunstenaar die de leeuw ooit (?) schiep, zich ook uitstrekt tot de plek waarvoor deze is gemaakt.

(…) Door deze verandering krijg je desoriëntatie. Stel je voor dat je de plek op een ansicht niet eens meer herkent.”

Lees hier meer.

IEF 2131

Hoger beroep

BN De Stem bericht  heel kort over het hoger beroep (gisteren) in de NVM-Zoekallehuizen.nl-zaak. “De strijd van de makelaarsvereniging NVM tegen de website Zoekallehuizen.nl heeft niets te maken met het beschermen van de positie van de NVM-huizensite Funda op internet. Daarvan probeerde de brancheorganisatie het gerechtshof in Arnhem gisteren te overtuigen.

De rechter had volgens de makelaars zijn oordeel over het beperken van concurrentie alleen op basis van uitgebreid marktonderzoek kunnen doen, en dat is niet gebeurd. Bovendien vinden de NVM-makelaars dat er wel sprake is van inbreuk op auteursrecht en databankrecht. In het hoger beroep stelt de NVM bovendien dat hun leden schade lijden door slordigheden in de vermeldingen op Zoekallehuizen.nl.  Zoekallehuizen.nl stelde dat de rechter over databankrecht en auteursrecht goed heeft geoordeeld. Uiterlijk 4 juli wordt een arrest verwacht.”

Lees hier iets meer.

IEF 2130

Doelmatig voorschrijven 2006

Gerechtshof Arnhem, 30 mei 2006, LJN: AX4146. Artsen en Patiëntenorganisaties tegen Menzis c.s.

Na het arrest over de 'rationele module' (eerder bericht hier), nu een vervolg over de module 'doelmatig voorschrijven 2006', met een vleugje Reclamebesluit geneesmiddelen.

De patiëntenorganisaties en artsen stellen onder meer dat de handelwijze van Menzis c.s. strijdig is met regelgeving – met name het Reclamebesluit geneesmiddelen – die beperkingen stelt aan het maken van reclame voor geneesmiddelen.

Het hof: "Ook de aan het Reclamebesluit geneesmiddelen ontleende argumenten kunnen voorshands niet leiden tot toewijzing van de vordering. De module is niet gericht op – en leidt ook niet tot – het bevorderen van de afzet van geneesmiddelen waarop de definities van artikel 1 van het besluit zich richten. In dat verband is van belang dat de module, gegeven de medische noodzaak een statine of protonpompremmer voor te schrijven, slechts de keuze binnen de daartoe beschikbare alternatieven beïnvloedt, waarbij het voor te schrijven middel (simvastatine respectievelijk omeprazol) wordt aangeduid met de stofnaam en niet met één van de specifieke productnamen waaronder de verschillende fabrikanten het desbetreffende middel op de markt brengen. De module is derhalve niet gericht op – en leidt ook niet tot – vergroting van de afzet van geneesmiddelen in het algemeen, noch is zij gericht op – of leidt zij tot – vergroting van de afzet van een specifiek product van een bepaalde fabrikant. Gelet ook op het doel van de module – kort gezegd: kostenbeheersing – volgt daaruit dat het aanbieden van en uitvoering geven aan de module niet valt onder het begrip reclame zoals het besluit die beoogt te reguleren. Het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent het toepassingsgebied van het Reclamebesluit en de daartegen aangevoerde grieven behoeven derhalve geen (verdere) bespreking."

Lees het arrest hier.

IEF 2129

De specifieke schrijfwijze

Rechtbank Utrecht, 24 mei 2006, HA ZA 03-923. Hachette Filipacchie Presse S.A. tegen WE Netherlands B.V. (Met dank aan Paul Steinhauser, Steinhauser Hoogenraad)

Over persoonlijk-voornaamwoordmerken, het belang van een specifieke schrijfwijze en verwarring tussen bekende merken. WE vordert tevergeefs om Hachette te verbieden de handelsnaam ELLE, of iedere met de handelsnamen van WE overeenstemmende tekens, te gebruiken.

Hachette brengt het tijdschrift ELLE op de markt. Daarnaast houdt de onderneming zich bezig met de handel in kleding en aanverwante artikelen. Deze producten biedt zij eveneens aan onder de naam ELLE, welke naam zij consistent en voor al haar producten als afgebeeld gebruikt. Hachette is voornemens om in Nederland ook kledingwinkels te openen onder de handelsnaam ELLE.

WE heeft tot 1999 de handelsnamen HIJ, ZIJ en YOU gevoerd. Vanaf 1999 voert zij de handelsnaam WE. Voorts heeft WE door inschrijving in het Benelux Merkenregister het uitsluitend recht op de hele reeks persoonlijk-voornaamwoordmerken.
Niet in geschil is dat het door Hachette gebruikte merk ELLE zeer bekend is hij een omvangrijk publiek, met name door het tijdschrift ELLE. De rechtbank is met Hachette van oordeel dat het merk ELLE een eigen identiteit bezit, die samenhangt met de specifieke schrijfwijze van het merk.

Evenmin is tussen partijen in geschil dat de handelsnamen WE, HIJ en ZIJ grote bekendheid genieten bij het Nederlandse publiek. De rechtbank stelt voorts vast dat de naam ELLE en de handelsnamen WE, HIJ en ZIJ al sinds lange tijd door partijen naast elkaar worden gevoerd, zonder dat sprake is van verwarring hij het publiek. De rechtbank houdt hierbij rekening met het feit dat de namen WE, HIJ en ZIJ hun bekendheid hebben te danken aan de gelijknamige kledingwinkels, terwijl de naam ELLE in Nederland met name bekendheid geniet door het gelijknamige tijdschrift.

Gelet op voornoemde omstandigheden, waaronder met name de bekendheid van het merk ELLE, is de rechtbank van oordeel dat het publiek de handelsnaam ELLE veeleer in verband zal brengen met de reeds bestaande naam ELLE, en niet met (merken of
handelsnamen van) de onderneming WE. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat Hachette de door haar te voeren handelsnaam onder welke naam zij de winkels zal openen, op gelijke wijze zal schrijven als de wijze waarop zij het merk ELLE tot op heden altijd heeft geschreven. Dat de naam ELLE tot op heden slechts als merk is gebruikt en niet als handelsnaam, doet aan het vorenstaande niet af, nu de bekendheid samenhangt met de naam ELLE en het publiek naar het oordeel van de rechtbank geen onderscheid zal maken tussen merk en handelsnaam.

Naar het oordeel van de rechtbank is bij het publiek geen verwarring te duchten tussen de ondernemingen. Dit te minder nu WE slechts

Nederlandstalige en Engelstalige handelsnamen gebruikt, en geen Franstalige zoals ELLE. De enkele omstandigheid dat de in het geding zijnde merken en handelsnamen alle persoonlijke voornaamwoorden betreffen, is in het licht van het vorenstaande onvoldoende om anders te oordelen.

De rechtbank is verder van oordeel dat het voeren van de handelsnaam ELLE niet zal leiden tot verwatering van de handelsnamen van WE. Gezien de bekendheid van de naam ELLE en het feit dat deze naam altijd naast de door WE gevoerde namen heeft bestaan, valt niet in te zien waarom thans door het voeren van de handelsnaam ELLE afbreuk zal worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de door WE gebruikte namen, dan wel dat daaruit voordeel zal worden getrokken.
Hachette vordert in reconventie de vervallenverklaring van enkele merken, omdat WE geen normaal gebruik zou hebben gemaakt van deze merken.

Naar het oordeel van de rechtbank kan Hachette als belanghebbende in de zin de BMW worden aangemerkt, nu vaststaat dat Hachette de naam ELLE reeds zelf als merk gebruikt en het gebruik van de naam ELLE  binnen de Benelux verder wenst uit te breiden. WE heeft de vordering tot vervallenverklaring van de merken ELLE en ELLE & LUI voor het overige niet (voldoende) gemotiveerd betwist, zodat de vordering op deze onderdelen zal worden toegewezen.

De rechtbank is daarom van oordeel dat Hachette met betrekking tot de vervallenverklaring van de andere persoonlijk-voornaamwoordmerken niet als belanghebbende in de zin van artikel l4C, eerste lid van de BMW kan worden aangemerkt.

De gevorderde verklaring voor recht dat Hachette niet onrechtmatig handelt jegens WE door de winkels of andersoortige verkooppunten van ELLE gemerkte kleding ELLE te (laten) noemen, zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2128

De Tao van de voorzieningenrechter (2)

Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 mei 2006, KG ZA 06-398. De Stichting Het Toonder Auteursrecht tegen Uitgeverij Panda B.V. (met dank aan Bas Berghuis, Freshfields Bruckhaus Deringer).

"Toewijzing van de vordering die strekt tot een verbod tot verdere verhandeling van het overigens kennelijk met zorg en toewijding vervaardigde boek, is de enig resterende optie."

Eerder bericht hier. Uitgeverij Panda heeft diverse uitgaven van het werk van Marten Toonder verzorgd, waaronder de complete verhalen van Heer Bommel en Tom Poes in 40 delen. Aan het begin van de jaren ‘90 heeft Van Hartingsveld  het idee opgevat om een studie te verrichten naar de denkwereld van Marten Toonder.

Na 2001 zijn de contacten tussen Toonder en Van Hartingsveld geïntensiveerd, en gaandeweg is bij Van Hartingsveld het idee ontstaan om een boek te laten verschijnen studie te laten uitgegeven door Panda. Van Hartingsveld heeft daarover in de periode juli 2003 tot maart 2004 vele gesprekken gevoerd met Toonder. In 2004 heeft Van Hartingsveid aan Marten Toonder een proefdruk aangeboden van het door Panda uit te geven boek, de titel droeg ‘de Tao van Toonder’.

“Door Panda is uiteindelijk onvoldoende weersproken dat de inhoud van het boek “de Tao van Toonder’ alsmede de daarbij behorende DVD dermate veel auteurs- en merkenrechtelijk beschermd materiaal bevat, dat het overnemen daarvan zonder toestemming van de rechthebbende auteurs— en merkrechtinbreuk oplevert. Het komt er in het kader van dit geding dan ook op aan of aannemelijk is dat Van Hartingsveld, en in zijn voetspoor Panda, over die toestemming beschikten toen zij het boek publiceerden.

Indien uitsluitend het boek zoals het is gepubliceerd zou voorliggen in combinatie met de vaststaande omstandigheid dat over de mogelijke publicatie van een dergelijk boek en de inhoud daarvan langdurig overleg met Marten Toonder heeft plaatsgevonden, zou mogelijk op voorhand kunnen worden uitgegaan van bij leven door Marten Toonder gegeven toestemming, althans van een situatie waarin die toestemming in redelijkheid niet meer kon worden onthouden.

In dit geval gaat het evenwel niet uitsluitend om het boek als zodanig, maar ook om de correspondentie die aan de publicatie daarvan vooraf is gegaan.

Uit voormelde brieven, in onderling verband bezien, moet worden afgeleid dat Marten Toonder en (later) de Stichting geen toestemming hebben gegeven voor het publiceren van het boek, althans dat Panda er niet van mocht uitgaan dat zij het boek kon publiceren alvorens zij daarvoor de uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de Stichting had verkregen.

Met name de brief van Marten Toonder van 14  juli 2004, na kennisname van de dummy, is in dat verband van doorslaggevend belang, nu daarin de volgende passages voorkomen:

“(…) aantal zaken hebben mijn onthutsing gewekt. In de eerste plaats de titel van het boek...(…) In de tweede plaats ben ik het niet eens met de eventuele copyright-vermelding. Afgezien van her feit dat er door mij nog geen officiële schriftelijke  toestemming is gegeven -en wij hebben afgesproken dat wij een klein contract zouden maken- ben ik her nier eens met de eventuele copyright vermelding. In het colofon zou ik wanneer we tot overeenstemming komen, vermeld willen zien: copyright tekeningen en illustraties Marten Toonder.

(…) de keuze voor de foto ‘s en illustraties en de toestemming voor het gebruik daarvan.”

Panda heeft haar stelling dat deze brief, hoewel door Marten Toonder ondertekend, in feite niet door hem zou zijn geschreven in het geheel niet waargemaakt De wijze waarop in de betreffende brief over de meer inhoudelijke kanten van het onderwerp van het boek wordt gesproken wijst overigens juist op het tegendeel.

Een en ander betekent dat de door de Stichting gestelde inbreuk op haar auteurs- en merkrechten vaststaat. Ter zitting is getracht te bevorderen dat partijen (alsnog) tot overeenstemming zouden komen op basis van vorenstaande analyse en het alleszins redelijke voorstel van de Stichting om het boek eerst uit de handel te nemen na het bereiken van het break even point.

Nu een dergelijke overeenstemming niet is bereikt is toewijzing van de vordering die strekt tot een verbod tot verdere verhandeling van het overigens kennelijk met zorg en toewijding vervaardigde boek, de enig resterende optie.

Lees het vonnis hier.