IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 14124

Films en series streamen in plaats van illegaal downloaden

RCC 31 juli 2014, IEF 14124, dossiernr. 2014/00455 (DIT is TV Box)
Gedeeltelijke aanbeveling. Misleiding. Het betreft reclame op https://ditistv.nl voor de DIT is TV Box. In de uiting staat onder meer: “Met de DIT is TV Box kijk je de allernieuwste films en series direct on demand op jouw TV” en “DIT IS TV HÉT ALTERNATIEF VOOR DOWNLOADEN!” en “Vanaf 10 april 2014 kennen we in Nederland een algemeen downloadverbod, naar aanleiding van een uitspraak van het Europese hof omtrent de thuiskopieheffing”.

Onder het kopje “Stop met downloaden, begin met streamen!” staat onder meer: “Met de box kun je niet downloaden, maar streamen. Dit is vergelijkbaar met de werking van YouTube. Er wordt dus niks op de harde schijf opgeslagen. Je hoeft daarom niet bang te zijn dat de Box wordt verboden of dat je strafbaar bezig bent; je download helemaal niks! De apps die je kunt gebruiken via DiTV blijven altijd gevuld met goede content”. De klacht kan als volgt worden samengevat. Men verkoopt een toestel om illegaal films te bekijken. Dat is op zichzelf niet verboden. In de uiting doet men echter aan de consument voorkomen alsof een en ander volstrekt legaal is, dit ten onrechte. De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC.

In de bestreden uiting wordt, onder verwijzing naar “een algemeen downloadverbod” in Nederland vanaf 10 april 2014, “streamen” met de DIT is TV Box gepresenteerd als “HÉT ALTERNATIEF VOOR DOWNLOADEN!”. In dit verband wordt gesteld:
“(…) streamen. Dit is vergelijkbaar met de werking van YouTube. Er wordt dus niks op de harde schijf opgeslagen. Je hoeft daarom niet bang te zijn dat de Box wordt verboden of dat je strafbaar bezig bent; je download helemaal niks!”. Klager heeft de juistheid van deze stellige en geruststellende mededeling gemotiveerd weersproken, onder meer door te wijzen op mogelijke gevolgen van het bekijken van illegale content. Gelet hierop lag het op de weg van adverteerder om de juistheid van voornoemde mededeling aannemelijk te maken. Dit heeft adverteerder niet gedaan. Adverteerder heeft volstaan met de mededeling dat de tekst niet misleidend is, maar dat deze, nu klager hieraan aanstoot heeft genomen, per direct zal worden verwijderd.
Op grond van het voorgaande gaat de onderhavige reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Waar klager ten slotte spreekt over -samengevat- een vermelding betreffende strafbaarheid van het bekijken van “de desbetreffende films en series” overweegt de Commissie dat zij niet bevoegd is om te bepalen dat reclame van adverteerder een dergelijke vermelding dient te bevatten.

Op grond van het voorgaande gaat de onderhavige reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
IEF 14123

Vier jaar foto-auteursrecht in 40 columns

J. Becker, 'eBook Foto's en Auteursrecht - 4 jaar foto-auteursrecht in 40 columns 2010-2014', Dirkzwager bibliotheek.
In de jaren 2010-2014 is er veel aandacht geweest voor auteursrechten op foto’s. De 40 bijdragen die Joost Becker van Dirkzwager de afgelopen 4 jaar op het gebied van foto-auteursrecht voor de bekende fotowebsite Photoq.nl publiceerde, zijn in een nieuw eBook ‘Foto’s en Auteursrecht’ gebundeld. Door de gevarieerde inhoud - op onderwerp ingedeeld - dient het eBook als uitgebreid naslagwerk. Met de publicatie van dit eBook kan iedereen eenvoudig de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden te allen tijde digitaal raadplegen. Het eBook is te bekijken en te downloaden in de digitale boekenkast op Dirkzwagerbibliotheek.nl.
Lees verder

IEF 14122

Verboden foto's op internet te plaatsen

Vzr. Rechtbank Overijssel 13 augustus 2014, IEF 14122 (Foto's op internet)
Mediarecht. Partijen hadden een affectieve relatie en samengewoond. Na aangifte van bedreiging is huisverbod afgegeven, verlengd en wordt een contact- en gebiedsverbod toegewezen, maar niet voor familieleden, vrienden, werkgever en school. Het contactverbod omvat ook contact via (online) middelen en sociale media. Verbod om foto's van eiseres op internet te plaatsen. Er is geen aanleiding voor een sanctie van lijfsdwang, wel wordt een dwangsom opgelegd, zo nodig met de hulp van de sterke arm.

2.7. Nu niets is weersproken door gedaagde staat het gestelde door eiseres vast. In voldoende mate is aannemelijk geworden dat sprake is van een stelselmatig lastig vallen van eiseres door gedaagde, waardoor haar persoonlijke levenssfeer ernstig is aangetast. De door eiseres in het geding gebrachte aangiften d.d. 11 september 2013 en 17 mei 2014 bevatten voldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat sprake is van bedreiging, stalking of anderszins hinderlijk of onbetamelijk gedrag van gedaagde. De gevorderde voorzieningen, inhoudende het opleggen van een contact- en gebiedsverbod en een verbod tot het plaatsen van foto’s van eiseres op internet, zijn derhalve gerechtvaardigd, met dien verstande dat het contactverbod alleen ten aanzien van eiseres geldt. Eiseres kan immers in rechte geen contactverbod voor haar familieleden, vrienden of vriendinnen, haar werkgever en de school van [naam] vorderen. Voorts is in dit kader van belang dat eiseres pro se en niet in een andere hoedanigheid haar vorderingen heeft ingesteld. Dit betekent dat het contactverbod zal worden toegewezen in de vorm dat het gedaagde wordt verboden op enigerlei wijze direct of indirect contact te zoeken met eiseres. Nu gedaagde (ook) wordt verboden om op indirecte wijze contact met eiseres te zoeken, spreekt het voor zich dat gedaagde niet via andere personen dan wel instellingen of instanties in contact met eiseres mag treden. Toewijzing van het contactverbod op voornoemde wijze omvat ook het in het onder 3 van het petitum van de dagvaarding gevorderde, inhoudende dat gedaagde wordt verboden om telefonisch dan wel via SMS, Whatsapp, Twitter, Skype, e-mail, Facebook en andere sociale media platforms contact met eiseres op te nemen. Het is derhalve overbodig om deze vordering afzonderlijk toe te wijzen.

2.9. Voor het opleggen van de sanctie van lijfsdwang wordt thans geen aanleiding gezien, nu niet, dan wel onvoldoende, is gebleken dat een andere prikkel tot nakoming geen, dan wel onvoldoende effect zal sorteren. De gevorderde lijfsdwang zal dan ook worden afgewezen.

2.10. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot naleving van de te geven beslissing, is aangewezen. De door eiseres gevorderde dwangsom is niet onredelijk, met dien verstande dat de op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van
€ 25.000,--.

2.11. Eiseres zal tevens worden gemachtigd om dit vonnis zo nodig met behulp van de sterkte arm ten uitvoer te leggen.
IEF 14121

Verontschuldigbaarheid van overschrijding hersteltermijn

ABRvS 13 augustus 2014, IEF 14121 (Vormgebrekenbrief voor 2012)
Octrooirecht. Beleid. Procesrecht. Het Octrooicentrum NL heeft een verzoek tot herstel van het Europees Octrooi afgewezen in 2011, nu wordt het beroep alsnog gegrond verklaard en wordt het besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (3:2 Awb) vernietigd. Tot begin 2012 zond Octrooicentrum een vormgebrekenbrief, maar zij constateerde dat zij, anders dan waarvan zij tot die tijd van uitging, dat zij niet verplicht is tot het bieden van een hersteltermijn. Overschrijding van 52 lid 1 Row 1995 diende het Octrooicentrum verontschuldigbaarheid van de overschrijding van de geboden hersteltermijn te beoordelen.

3.1. Na overschrijding van onder meer de termijn uit artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 kan een verzoek worden gedaan tot herstel in de vorige toestand als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Row 1995. Op grond van dit artikellid wordt daartoe overgegaan indien de houder van een Europees octrooi alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid heeft betracht.
3.3. Vaststaat dat Octrooicentrum Nederland tot begin 2012 in geval van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 betrokkenen een zogenoemde vormgebrekenbrief zond waarin een hersteltermijn werd geboden. Voor de vraag of sprake was van zekere verontschuldigbare omstandigheden - als bedoeld onder 3.2 - werd tot begin 2012 beoordeeld onder welke omstandigheden de door Octrooicentrum Nederland geboden hersteltermijn was overschreden. Begin 2012 constateerde Octrooicentrum Nederland dat in geval van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 de wet - anders dan waarvan het tot die tijd uitging - niet verplicht tot het bieden van een hersteltermijn. Vanaf dat moment wordt, zoals ter zitting is gebleken, voor de vraag of sprake is van zekere verontschuldigbare omstandigheden beoordeeld onder welke omstandigheden de in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 bedoelde termijn is overschreden.


3.4. De overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 door [appellante] heeft plaatsgevonden in 2011. Bij de behandeling van het verzoek als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Row 1995 diende Octrooicentrum Nederland derhalve de verontschuldigbaarheid van overschrijding van de aan [appellante] geboden hersteltermijn en niet de verontschuldigbaarheid van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 te beoordelen. Dat Octrooicentrum Nederland op 10 mei 2012 - en derhalve na voornoemde wijziging van de werkwijze - heeft beslist op het verzoek van [appellante] maakt dit niet anders, nu de overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 voor de kennisgeving van alsmede voor de daadwerkelijke wijziging van de werkwijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 12 oktober 2012 vernietigen wegens strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
IEF 14120

Nakoming van naar vrij artistiek inzicht nieuw te maken werk

Rechtbank Rotterdam 23 juli 2014, IEF 14120 (gastcurator - kunstenaar)
Kunstverzamelaar/gastcurator spreekt kunstenaar en zijn galerie aan wegens het in strijd met gemaakte afspraken niet ter beschikking stellen en in eigendom overdragen van naar vrij artistiek inzicht nieuw te maken werk(en) ten behoeve van expositie in Gemeentemuseum. Bewijsopdracht ten aanzien van inhoud afspraken.

2.1.
[eiser] is kunstverzamelaar en curator van exposities. [eiser] was gastcurator van de van juni tot september 2013 in het Gemeentemuseum Den Haag (hierna: het Gemeentemuseum) gehouden expositie ‘Grensverleggend’/‘Transforming the Known’.

2.2.
[gedaagde] is kunstenaar, en maakt onder meer conceptuele kunst en performance art. [gedaagde2] is een galerie en vertegenwoordigt onder meer [gedaagde]. Indien [gedaagde2] kunstwerken van [gedaagde] verkoopt, sluit zij ter zake koopovereenkomsten in eigen naam, en rekent zij af met [gedaagde] conform de daarover tussen hen gemaakte afspraken.

4.8.
Hoewel de vordering onder III onder a) ziet op een unieke installatie en onder b) op drie genoemde werken, is ter comparitie toegelicht dat [eiser] met beide aanduidingen doelt op hetzelfde: door [gedaagde] naar zijn eigen artistieke inzicht speciaal voor de expositie in het Gemeentemuseum nieuw te vervaardigen werk, dat ruimtevullend diende te zijn, aldus dat het kon gaan om één centraal in de expositieruimte te plaatsen werk of verschillende, aan drie wanden te plaatsen werk. De in de dagvaarding genoemde namen ‘[kunstwerk1]’ en ‘[kunstwerk2]’ zijn slechts genoemd als verwijzing naar eerder werk van [gedaagde] dat [eiser] zeer aansprak, is namens [eiser] toegelicht.
De rechtbank verstaat de vordering onder III zo, dat de onder a) gevorderde verklaring voor recht ziet op de schade die is geleden als gevolg van het niet kunnen exposeren van dit beoogde nieuwe werk tijdens de expositie ‘Grensverleggend’/‘Transforming the known’, en dat de onder b) primair gevorderde nakoming en subsidiair gevorderde schadevergoeding ziet op het niet door [eiser] in eigendom hebben verkregen van dit beoogde nieuwe werk.

4.11.
Voor toewijzing van het gevorderde onder III sub b moet komen vast te staan dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over het aan [eiser] in eigendom overdragen van het voor de expositie te vervaardigen - maar uiteindelijk niet vervaardigde - werk, zoals [eiser] stelt maar [gedaagden] betwist.
Voor zover [gedaagden] bedoelt te stellen dat [eiser] geen eigen rechten kan uitoefenen omdat hij zich als curator van het Gemeentemuseum heeft gepresenteerd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Uit de stukken en de verklaringen ter zitting wordt voldoende duidelijk dat [gedaagden] begrepen dat [eiser] zichzelf niet alleen als gastcurator maar ook als verzamelaar presenteerde, en niet (laat staan uitsluitend) als vertegenwoordiger van het Gemeentemuseum. Niet in geschil is dat in ieder geval tijdens het bezoek van [gedaagde] en mevrouw [gedaagde2] aan Nederland andere personen dan [eiser] namens het Gemeentemuseum optraden.

5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat op 9 januari 2013 met [gedaagden], althans [gedaagde2], overeenstemming is bereikt over het na de expositie door [eiser] in eigendom verwerven van het werk dat - of de werken die - [gedaagde] voor de expositie in het Gemeentemuseum zou maken,
IEF 14118

Ontbinding koop Hilfiger overhemden op grond van 7:15 BW

Hof Den Haag 12 augustus 2014, IEF 14118; ECLI:NL:GHDHA:2014:4569 (Kruidvat tegen Bakker Partijenhandel)
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Martin Hemmer, AKD. Contract. Merkenrecht. Invoer. Zie eerder (tussen- en eindvonnis). Kruidvat koopt van Bakker een partij Tommy Hilfiger-overhemden, wordt gewezen op een aanmerkelijke kans dat er merkinbreuk wordt gepleegd, ontbindt de koopovereenkomst met Bakker en vordert met succes de terugbetaling van het aankoopbedrag 6:271 BW. Op Bakker rust de stelplicht en bewijslast dat de overhemden met toestemming binnen de EER zijn gebracht. Bakker heeft in strijd met de harde garanties opgenomen in de algemene inkoopvoorwaarde gehandeld en ex 7:15 BW (overdracht vrij van lasten en beperkingen).

3.8 Het vooroverwogene brengt het hof tot het oordeel dat Bakker, door in strijd met artikel 6 van de algemene inkoopvoorwaarden en artikel 7:15 lid 1 BW een partij overhemden te leveren die inbreuk maakt op intellectuele eigendomsrechten van Tommy Hilfiger, is tekortgeschoten in nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. Daaruh volgt dat Kruidvat het recht had om de overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW te ontbinden. Gesteld noch gebleken is dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bakker heeft niet weersproken dat de e-mail van Kruidvat van 7 februari 2011 moet worden beschouwd als een ontbindingsverklaring, zodat die datum geldt als datum van de ontbinding. Als gevolg van de ontbinding zijn er voor Bakker en Kruidvat ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan als bedoeld in artikel 6:271 BW. Kort gezegd dient Bakker de koopprijs aan Kruidvat terug te betalen en Kruidvat dient de partij overhemden aan Bakker terug te leveren. De overhemden zijn in de loop van de procedure op last van Tommy Hilfiger vernietigd, zodat Kruidvat haar ongedaanmakingsverbintenis niet kan nakomen. Bakker stelt dat Kruidvat niet gehouden was de overhemden te vernietigen, nu zij deze niet in voorraad had met het oog om deze in de handel te brengen en derhalve geen sprake was van gebruik van het merk in de zin van artikel 2.20 lid 2 BVIE, zodat Bakker geen merkinbreuk pleegde jegens Tommy Hilfiger. Onder die omstandigheden, waarbij Kruidvat zichzelf onnodig in de positie heeft gebracht dat zij de overhemden niet meer kan terugleveren, is het volgens Bakker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Kruidvat terugbetaling van de koopprijs en schadevergoeding vordert. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Anders dan Bakker betoogt, heeft Kruidvat de overhemden wel degelijk in voorraad genomen met de intentie om deze in de handel te brengen, zodat sprake is van gebruik van het merk in de zin van artikel 2.20 lid 2 BVIE.

Daaraan doet niet af dat Kruidvat op enig moment van die intentie heeft afgezien nadat haar duidelijk werd dat de overhemden niet met toestemming van de merkhouder bmnen de EER in het verkeer waren gebracht. Kruidvat was daarom gehouden mee te werken aan de vemietiging van de partij overhemden. Aangezien Bakker verder geen omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat &uidvat aanspraak maakt op terugbetaling van de koopprijs, gaat ook dh verweer van Bakker niet op. Voor zover Bakker betoogt dat Kruidvat jegens haar schadeplichting is vanwege de onmogelijkheid om de partij overhemden terug te leveren,gaat zij eraan voorbij dat Kruidvat zich te dien aanzien - gelet op de hiervoor besproken omstandigheden naar het oordeel van het hof terecht - op overmacht als bedoeld in artikel 6:75 BW beroept (zie proces-verbaal comparitie, p. 4). Een eventueel beroep van Bakker op verrekening van de door hem gestelde schade gaat al om die reden niet op.

3.9 Een en ander leidt tot de conclusie dat het bestreden eindvonnis, voor zover in conventie tussen partijen gewezen, dient te worden vernietigd en dat de vordering tot terugbetaling van de koopprijs alsnog zal worden toegewezen. Op grond van het bepaalde in artikel 6 (iii) van de algemene inkoopvoorwaarden is Bakker bovendien aansprakelijk voor de schade die Kruidvat lijdt als gevolg van de niet-nakoming van de in dat artikel opgenomen garanties.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14117

Noot onder Wolf-arrest

P.G.F.A. Geerts en A.M.E. Verschuur, Noot onder HvJ EU 14 november 2013, IER 2014/38, p. 251-259 (Environmental Manufacturing/OHIM, Wolf), IEF 14117.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, RUG en Anne Marie Verschuur, Nauta Dutilh. Merkenrecht. Eind 2013 wees het Hof van Justitie een arrest in een conflict tussen Environmental Manufacturing en Société Elmar Wolf [IEF 13223D] . Gezien de in de litigieuze merken prominent figurerende wolfskoppen wordt het arrest ook wel het "Wolf-arrest" genoemd. Dit arrest is van belang, omdat het duidelijk maakt dat het zogenaamde "Intel-criterium" serieus genomen moet worden.

(Lees de volledige bijdrage) 21. Al met al denken wij dat het met het Wolf-arrest wat lastiger is geworden voor de merkhouder, nu de rechters waarschijnlijk minder snel dan voorheen zullen aannemen dat bij het leggen van een link al vrij snel sprake is van verwatering en het bovendien met name nog maar de vraag is hoe zal worden omgegaan met gevallen waar geen sprake is van verwarring (vgl. r.o. 37 van het Wolf-arrest). Echter, door de voorgestelde ruime uitleg is het naar wij menen ook weer niet zo lastig geworden als sommigen denken.

 

22. Tot slot merken wij op dat het HvJ 'de wijziging van het economisch gedrag-voorwaarde' tot nu toe alleen nog maar heeft toegepast bij de actie tegen verwatering. In het Red Bull/Grupo Osborne-arrest heeft het Hof Den Haag beslist dat deze voorwaarde ook geldt voor het criterium afbreuk doen aan de reputatie. In een recente Engelse zaak heeft de rechter zelfs beslist dat 'de wijziging van het economisch gedrag-voorwaarde' ook geldt voor het criterium ongerechtvaardigd voordeel trekken uit. Het is afwachten of het HvJ ook zo ver zal gaan. Mocht dat het geval blijken te zijn, dan zouden wij voor dezelfde ruime interpretatie van 'de wijziging van het economisch gedrag-voorwaarde' willen pleiten, zodat wordt voorkomen dat (ook) die vorderingen uit het arsenaal van de merkhouder moeten worden geschrapt.

Paul Geerts en Anne Marie Verschuur

IEF 14116

AUTEURSRECHTDEBAT: Hyperlinken naar illegaal materiaal - een huishoudelijke mededeling

Door Mark Buijnsters, BRight advocaten. Thema: Hyperlinken & embedden. Enkele maanden geleden ontplofte het internet. In goede zin, welteverstaan. Het Europese Hof van Justitie had in de vermaarde Svensson-zaak uitspraak [IEF 13540] gedaan en bepaald dat met hyperlinken geen auteursrechtinbreuk werd gepleegd. Het was feest; de hyperlink en zelfs het hele internet was gered. Uiteraard ligt de zaak genuanceerder en zijn er nog wel de nodige valkuilen – en vragen. Mag je ook zonder toestemming linken naar illegaal materiaal?

In de Svensson-zaak hadden enkele journalisten een paar (blijkbaar uitermate interessante) artikelen geschreven die onder meer op de website van een Zweedse krant waren geplaatst. Retriever Sverige bood een website aan waarop links werden getoond naar deze originele artikelen. Prima: hoe meer lezers, hoe beter zou je zeggen. Daar dachten de journalisten echter anders over en zij lieten het geschil oplopen tot de hoogste Europese rechter. Die oordeelde dat weliswaar sprake was van een mededeling aan het publiek, maar niet aan een nieuw publiek (en dus geen verboden openbaarmaking). De artikelen stonden immers al vrij toegankelijk online, waardoor de links geen ander ‘vers’ publiek aanspraken: alle internetgebruikers konden er al kennis van nemen. De enkele aanbieding van zo’n hyperlink was volgens het Hof geen auteursrechtinbreuk.
Tijd voor feest! Nou ja, toch wel een beetje: de Europese rechter heeft hiermee het pad gelegd voor een vrij internet waarin iedereen meer gestimuleerd kan worden om informatie te delen. Waar het in de uitspraak echter niet om ging is de hyperlink naar een website met bijvoorbeeld een door een ander zonder toestemming gekopieerde stockfoto (die wel al online stond) of een illegaal geüploade cd.
Hoewel dat bij die gekopieerde stockfoto nog maar de vraag is, wordt bij een eerste cd-upload op internet natuurlijk een nieuw publiek bereikt waarmee de makers geen rekening hebben gehouden. Die eerste ontsluiting is dan ook het nieuwe publiek; die eerste deling (bijvoorbeeld als downloadlink) betreft de deling aan het nieuwe publiek waaraan de maker geen toestemming heeft willen geven. Op die basis kwam de rechtbank Limburg laatst ook tot de conclusie dat een website als eerste ontsluiter van online livestreams van sportwedstrijden inderdaad mededeelde aan het publiek en dus inbreuk maakte (IEF 13685 en ECLI:NL:RBLIM:2014:2781).
Voor zover die eerste ontsluiting voor iedereen is, maakt een hyperlink vervolgens het achterliggende materiaal niet aan een ander of nieuw publiek kenbaar, integendeel: er is sprake van (technisch) dezelfde manier van openbaarmaking via internet. In beide hiervoor genoemde voorbeelden doet de link naar dat materiaal dan ook hetzelfde als de links in Svensson: het is een herhaling van een verwijzing naar al op het internet bestaand materiaal. Het wordt voor de 2e keer binnen dezelfde doelgroep gedeeld (lees: niet een nieuw publiek).
Het is juist dat het Europese Hof in TVCatchup [IEF 12409] heeft gezegd dat als iemand secundair openbaar maakt op een specifieke andere technische werkwijze, het niet uitmaakt of er een nieuw publiek is of niet: het is sowieso een mededeling aan het publiek. Die redenering is begrijpelijk wanneer we het hebben over een actief interveniërende partij, die echt een geheel nieuw toegangskanaal creëert - en dus automatisch een nieuw publiek (bijvoorbeeld tv op internet). Maar moet die rol en daarom gemakkelijkere aansprakelijkheid ook worden toegekend aan iemand die slechts een snelkoppeling biedt naar zo’n toegangskanaal? Het zou mij bevreemden als er bij de ‘hyperlinker’ als doorgeefluik ook automatisch vanuit wordt gegaan dat er een ‘nieuw’ publiek is – en dat die eis dus verder vervalt.
Of het achterliggend materiaal nu illegaal is of niet, de interventie door de ‘hyperlinker’ en het publiek is mijns inziens hetzelfde. In beide situaties geldt dat er wordt verwezen naar content die al bekend was. Daarbij is het in mijn optiek om het even of het gaat om legale of illegale content. Een verschil kan wel ontstaan, maar dan als met het linken naar de illegale informatie een aanvullend publiek wordt bediend. Het verschil zit hem dan in het feit dat er de facto (ook) een ander publiek wordt bereikt en niet zozeer in het feit dat de hyperlink (als gevolg van de achterliggende illegale website) per definitie een ander publiek bedient dan bedoeld. Het aanbieden van een verwijzende hyperlink – ook naar illegaal materiaal – is mijns inziens daarmee niet per definitie een mededeling aan een nieuw publiek.
Een andere conclusie lijkt mij onwenselijk en is ook niet te lezen in Svensson of de voorgenoemde rechtspraak. Het gaat in de praktijk namelijk ook niet altijd om hyperlinks gericht op piraterij, maar het kan ook gaan om links naar blogs waar onbewust een stockfoto zonder toestemming is geplaatst. Een dergelijke hyperlink zou dan mogelijk al auteursrechtinbreuk zijn. Of wat te denken van de door GeenStijl gedeelde foto’s van Britt Dekker [IEF 13254]? Alle fanatieke twitteraars die daarnaar verwezen zouden zo auteursrechtinbreuk kunnen hebben gepleegd. En hoe zit het met door Google aangeboden links? Of al deze personen te goeder trouw handelden is auteursrechtelijk niet relevant.
Natuurlijk moet dit overigens geen vrijbrief zijn om lukraak zomaar overal naar te mogen linken en om bijvoorbeeld een overzicht te geven van vindplaatsen van illegale websites. Zoals al eerder in de rechtspraak bepaald kan het exploiteren van een website waarbij het maken van auteursrechtinbreuk wordt gestimuleerd immers onverkort onrechtmatig zijn.

Mark Buijnsters

pdf-versie

IEF 14115

DFB-adelaar: Rechtbank München speelt bal door naar DPMA en OHIM

Bijdrage ingezonden door Brigitte Spiegeler en Lena Kröger, Spiegeler Advocaten. Merkenrecht. Duitsland. Volgens het persbericht van de Rechtbank München kan zij niet oordelen of de merkinschrijving van de afbeelding met de Duitse adelaar van de Duitse Voetbalbond DFB nietig is. Zij verwijst voor een inhoudelijke beoordeling naar het Deutsche Patent- und Markenamt (DPMA) en het OHIM.

Hiermee blijft het vonnis van de voorzieningenrechter [IEF 14067] in ieder geval voorlopig in stand en mag Supermarktketen Real het logo – althans een cirkel met daarin afgebeeld de bundesadler – vooralsnog niet gebruiken op haar producten. Real dat volgens de DFB inbreuk maakte op haar merk heeft inmiddels nietigheidsverzoeken ingediend bij het DPMA en het OHIM.

Wordt vervolgd…

Brigitte Spiegeler & Lena Kröger

IEF 14114

'Blauwe pilletje' blijft beschermd, ook zonder patent

Bas Kist, 'Blauwe pilletje' blijft beschermd, ook zonder patent, NRC 14 augustus 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Volgens de website fortune.com is de omzet van de erectiepil Viagra buiten de Verenigde Staten in hettweede kwartaal van 2014 met 28 procent gedaald. Als oorzaak wordt vermeld datin 2013 het patent op sildenafil, het chemische stofje dat Viagra zijn heilzame werking geeft, in een groot aantal Europese landen is vervallen. Vaak betekent het einde van een patent dat het marktaandeel van de voormalige patenthouder volledig instort.

De concurrentie stort zich op dat moment op de vrijgevallen markt. Ondanks de eerste klap die Viagra nu krijgt, is hette verwachten dat Viagra ook zonder patent zijn stevige positie zal houden. Pfizer, de farmaceut achter Viagra, is zo verstandig geweest een sterk merk te bouwen rondom zijn erectiepil, zowel de merknaam Viagra als het ruitvormige blauwe pilletje is wereldberoemd. Dat komt nu goed uit: de concurrentie mag dan vrijelijk dat opwindende stofje gebruiken, van de naam Viagra en het blauwe pilletje moeten ze afblijven. Die zijn beide als merk geregistreerd. Anders dan een patent, dat maximaal 20 jaar geldt, is een merkrecht in principe eeuwigdurend. Veel merkentrouwe gebruikers zullen zonder twijfel blijven vragen naar het oude, vertrouwde blauwe pilletje. [red. zie IEF 12188]

Bas Kist