IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12781

Aanprijzen condooms door Maxima in strijd met goede smaak en fatsoen

Vz. RCC 28 mei 2013, dossiernr. 2013/00360 (Aanprijzen Condooms)
Als randvermelding.
Reclamerecht. Mediarecht. Subjectief karakter. Goede smaak en fatsoen. Eerder als Grens van het toelaatbare. Aanbeveling. Het betreft de radiocommercial waarin een vrouw met een stem die doet denken aan die van Koningin Maxima, zegt: “Ehh….nu Willem druk is met het koningschap, ja, nu moet ik mezelf gaan amuseren”. De uiting wordt afgesloten met de mededeling: “Naast condooms vind je ook de nieuwste speeltjes op condoomfabriek.nl. Ze zijn geweldig”.

De klacht - De uiting, waarin Koningin Maxima aan het woord lijkt te zijn, getuigt niet van enig respect. Het verweer - De uiting is humoristisch bedoeld en het is voor iedereen duidelijk dat het Koningshuis daar niet aan heeft meegewerkt.

Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter vat klaagsters bezwaar aldus op dat de uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen. Bij de beantwoording van de vraag of een uiting met (één van) deze criteria in strijd is, stelt de Reclame Code Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. In de onderhavige uiting is, naar het oordeel van de voorzitter, de grens van het toelaatbare overschreden. Door Koningin Maxima te “gebruiken” bij de aanprijzing van condooms en sex-spelletjes, op zodanige wijze dat een direct verband wordt gelegd tussen haar en de aangeprezen producten, is de uiting is strijd met de goede smaak als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dat de uiting humoristisch is bedoeld, leidt niet tot een ander oordeel.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het hierboven overwogene acht de voorzitter de uiting in strijd met artikel 2 NRC en beveelt hij adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

IEF 12780

Bibliotheken akkoord over voorwaarden uitleen e-books

Uit't persbericht: Bibliotheekleden kunnen dit najaar een breed pakket e-books bij de bibliotheek lenen. Het grootste deel van de e-booktitels is nu nog ouder dan 3 jaar en wordt aangevuld met meer recente titels. Voor deze laatste categorie betalen de bibliotheekleden € 20,- bovenop het bibliotheekabonnement . Deze voorwaarden zijn tot stand gekomen in onderhandeling met de uitgevers. Het pakket heet het ‘e-bookplus pakket’.

Binnen dit pakket kunnen bibliotheekleden 18 e-booktitels kiezen uit een grote collectie tussen de 1 en 3 jaar oud. Dit hebben de bibliotheken, die lid zijn van de Vereniging van Openbare Bibliotheken, unaniem besloten in de algemene ledenvergadering.

Manier van lezen
Naast deze interessante collectie kunnen de bibliotheekleden straks makkelijker e-books lezen door het E-bookplatform dat eraan komt. Zij kunnen e-books dan ‘streamed’ lezen via een smartphone, tablet en PC. Sommige e-books kunnen zij dan ook downloaden.

Stichting Bibliotheek.nl (BNL), de uitvoeringsorganisatie van de digitale bibliotheek, verwacht eind van het jaar dat de teller op 2.000 rechtendragende e-books staat.

Pakket
Op de algemene ledenvergadering van 13 juni 2013 hebben de bibliothekendirecteuren stevig gediscussieerd over het e-book pluspakket. Het is beperkt in omvang, in techniek en in actualiteit. Toch willen zij een aanbod hebben voor de leden van de bibliotheek die e-books willen lezen. Het starten is op dit moment belangrijker dan streven naar een optimaal aanbod..
Hans van Velzen, voorzitter van de VOB Inkoopcommissie: “Met deze ontwikkeling laten de openbare bibliotheken zien dat ze meegaan met de ontwikkelingen en oplossingen creëren voor hun klanten. Ook internationaal gezien is dit een mooi voorbeeld van ervaring opdoen met e-books in bibliotheken.”

Diederik van Leeuwen, directeur van Bibliotheek.nl: “Het is belangrijk dat we nu starten. Het aanbod van e-books wordt alleen maar groter en daar zullen ook steeds meer recente titels bijkomen.”

IEF 12779

Uitleg van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom (2)

Benelux Gerechtshof 14 juni 2013, rolnr. A 12/2 (Belgacom tegen Alphacom)
Money-50-Euro_32705-480x360Dwangsom. Bevoegdheid. Bij vonnis van 3 mei 2012 heeft de rechtbank van koophandel te Brussel de volgende prejudiciële vraag betreffende de uitleg van de Eenvormige Benelux wet betreffende de dwangsom gesteld.

De prejudiciële vraag - 'Indien de eerste rechter een partij heeft veroordeeld tot het overleggen van stukken op verbeurte van een dagelijkse dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling een vermindering van de dwangsommen voor de appelrechter vordert, en deze laatste nog geen uitspraak heeft gedaan, is dan de rechter ´die een dwangsom heeft opgelegd´ nog de eerste rechter of gaat het om de appelrechter voor wie de beslissing waarbij de dwangsommen zijn opgelegd, wordt betwist en voor wie een vordering tot vermindering van de dwangsommen subsidiair is ingesteld, zolang de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, met dien verstande dat de vordering tot opheffing of vermindering voor de eerste rechter niet voorlopig wordt ingesteld in afwachting van de beslissing van de appelrechter en dat de appelrechter slechts kennis kan nemen van het aan hem voorgelegde vonnis en niet van het eventuele vonnis van opheffing of vermindering van dwangsommen?'

Het Benelux-Gerechtshof verklaart voor recht:
Artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom moet aldus worden uitgelegd dat indien de eerste rechter een hoofdveroordeling heeft uitgesproken op verbeurte van dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling en voor de appelrechter een herziening van de dwangsom, met name een vermindering ervan, vordert, en de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, alleen de eerste rechter de rechter is - die een dwangsom heeft opgelegd - in de zin van die bepaling.

IEF 12778

Uitleg van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom (1)

Benelux Gerechtshof 7 mei 2013, rolnr. A 2012/1 (Espal S.A.  tegen Syndicat des copropriétaires Ilôt du Nord)
Money_200-Euro_152738-480x360Dwangsom. Bevoegdheid. Termijn. Prejudiciële vraag - bij arrest van 26 oktober 2011 van het Cour d'appel te Luxemburg - over de uitlegging van de Eenvormige Benelux wet betreffende de dwangsom.

De prejudiciële vraag - 'Kan een bij wijze van dwangsom opgelegde straf waarbij niet wordt voorzien in enige uitvoeringstermijn of respijttermijn gedurende welke zij niet wordt verbeurd, hoewel op de dag van de uitspraak waarbij zij wordt opgelegd duidelijk is dat de hoofdveroordeling onmogelijk ogenblikkelijk kan worden nagekomen en dat voor die nakoming werkzaamheden moeten worden uitgevoerd die onvermijdelijk over een langere termijn lopen die wordt berekend in dagen, zo niet in weken, zodat de veroordeelde de last van de straf onmogelijk uit de weg kan gaan ongeacht de voortvarendheid die hij aan de dag legt, worden aangemerkt als een dwangsom in de zin van de Eenvormige wet, gelet op de aan de rechter toegekende beoordelingsbevoegdheid om de voorwaarden van de dwangsom vast te stellen?'

Het Benelux-Gerechtshof verklaart voor recht:
'Indien een bedrag onder de naam 'dwangsom' definitief is opgelegd en niet is gebleken dat gebruik is gemaakt van artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom, dient voor de executierechter het opgelegde bedrag als dwangsom te worden aangemerkt.'

IEF 12777

Voortzetten cassatieprocedure is geen overtreding van gehengen en gedogen, Samsung mag niet executeren

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 juni 2013, KG ZA 13-398 (Apple tegen Samsung)
Executie bodemvonnis. Gehengen en gedogen. Apple vordert, met succes, dat Samsung wordt verboden op enigerlei wijze handelingen te verrichten, waaronder het executeren van het bodemvonnis [IEF 12236] op de grond dat Apple dat vonnis zou hebben overtreden door de in de dagvaarding bedoelde cassatieprocedure te continueren, althans meer specifiek daarin de zogenaamde Borgersbrief te sturen, op straffe van een dwangsom, naar keuze van Apple, van €100.000,- per overtreding van dit gebod of iedere dag dat de overtreding ervan voortduurt.

Aan haar vorderingen legt Apple ten grondslag dat het continueren van de cassatieprocedure niet kwalificeert als een overtreding van het in het bodemvonnis aan haar opgelegde bevel om de bedoelde Galaxy tablets te gehengen en gedogen. Naar voorlopig oordeel kan het voortzetten van de cassatieprocedure niet worden gekwalificeerd als een overtreding van het bevel tot het gehengen en gedogen van de Galaxy tablets.

4.3. Voorop staat dat Apple in het bodemvonnis niet specifiek is verboden procedures aanhangig te maken of voort te zetten. In plaats daarvan is aan Apple louter een in algemene termen vervat bevel opgelegd tot het gehengen en gedogen van de Galaxy tablets. De draagwijdte van een dergelijk, in algemene termen vervat bevel moet worden geacht te zijn beperkt tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij een overtreding van het bevel opleveren, mede gelet op de gronden waarop het bevel is gegeven (o.m. HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, Lexington).

4.4. In dit geval had Apple goede grond om te betwijfelen of het voorzetten van de cassatieprocedure een overtreding van het bevel opleverde. Een bevel tot het staken van een gerechtelijke procedure houdt namelijk een beperking in van het fundamentele recht op toegang tot de rechter. Naar voorlopig oordeel heeft Apple terecht betoogd dat in ernst kan worden betwijfeld of een dergelijke vergaande maatregel aan haar is opgelegd nu die maatregel niet specifiek is genoemd in het dictum en er ook in de motivering geen overwegingen aan zijn gewijd. De motivering van het betreffende bevel in het bodemvonnis is beperkt tot de overweging dat Apple de daarop gerichte vordering niet had bestreden, afgezien van het betoog van Apple over de inbreuk, dat de rechtbank in het kader van de beoordeling van de eveneens gevorderde niet-inbreukverklaring al had verworpen (r.o. 4.11 hiervoor geciteerd onder 2.7).

4.7. Op grond van het voorgaande moet voorshands worden geconcludeerd dat Apple het bevel niet heeft overtreden en dat er dus geen grond is voor de executie van dwangsommen. De primaire vordering van Apple zal daarom worden toegewezen voor zover die betrekking heeft op de executie van dwangsommen. Voor het overige moet de primaire vordering als te onbepaald worden afgewezen. Apple vordert namelijk dat Samsung in algemene zin wordt verboden “op enigerlei wijze handelingen te verrichten”, zonder dat duidelijk is op welke andere handelingen wordt gedoeld dan het executeren van het bodemvonnis.

IEF 12709

Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht

De Balie, Amsterdam, woensdag 19 juni van 12.00 tot 15.15 uur. 

Op woensdag 19 juni 2013 organiseert eduLex, onderdeel van deLex, wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tijdens deze bijeenkomst zullen Ilja Morée, Charles Gielen en Joris van Manen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.
Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Ilja Morée, De Brauw Blackstone Westbroek
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen, NautaDutilh / RUG
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Klik hier voor een routebeschrijving, onze parkeersuggestie.

Kosten deelname
€ 335,00 Per persoon
€ 285,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie en borrel, excl. BTW.
Kortingen kunt u via de vernieuwde webshop zelf aangeven.

Hier aanmelden

IEF 12776

Prejudiciële vragen over "werkzame stof" die therapeutische werking versterkt

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, 18 april 2013 C-210/13 (Glaxosmithline Biologicals tegen Comptroller-General)
- dossier
Flu Vaccination GrippeGewasbeschermingsmiddelenoctrooi. Aanvullend Beschermingscertificaat (ABC)/ Verzoekster GSK vraagt in 2008 in het Verenigd Koninkrijk een ABC aan voor ASO3, een adjuvans waarvoor zij een Europees octrooi hebben, en in 2011 een ABC voor een vaccin dat een antigeen en ASO3 bevat en waarvoor zij ook een Europees octrooi hebben. Beide aanvragen steunen op een door het Europees Geneesmiddelenbureau verleende vergunning voor het in de handel bnengen van Prepandrix, een prepandemisch griepvaccin. Deze stoffen worden omschreven in punt 14 – 16 van de verwijzingsbeschikking. Verweerder, de toezichthouder op patenten, modellen en merken in het VK, wijst de aanvraag af omdat ASO3 (in navolging van arrest van het HvJ EU in de zaak C-431/04 MIT) geen werkzame stof zou zijn in de zin van de ABC-verordening. Ook in Richtlijn 2001/83 zoals gewijzigd bij Richtlijn 2011/62/EU, wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen ‘werkzame stoffen’ en ‘hulpstoffen’.

De verwijzende Engelse rechter heeft, net als in de door een Duitse rechter recente ingediende, nog lopende zaak C-11/13 [IEF 12410] Bayer CropScience nadere uitleg nodig over Vo. 469/2009 en stelt het HvJ EU de volgende vragen:

1. Is een adjuvans dat op zichzelf geen therapeutische werking heeft, maar dat de therapeutische werking van een antigen versterkt wanneer het met dat antigen in een vaccin wordt gecombineerd, een „werkzame stof” in de zin van artikel 1, sub b, van verordening nr. 469/2009/EG?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan de samenstelling van een dergelijk adjuvans met een antigen niettemin als een „samenstelling van werkzame stoffen” in de zin van artikel 1, sub b, van verordening nr. 469/2009/EG worden beschouwd?

IEF 12775

Nader verslag Wet auteurscontractrechten: een aantal vragen

Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht, Kamerstukken II 2012/13, 33 308, nr. 7.
Algemeen deel
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden lezen hierin dat de intentie om de positie van makers en uitvoerende kunstenaars ten opzichte van de exploitant te versterken centraal staat. Dat is voor hen de kern van de voorstellen. Deze leden hebben wel nog een aantal aanvullende vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden merken op dat de nota naar aanleiding van het verslag voor veel organisaties, die te maken hebben met het auteurscontractenrecht, nog niet de gewenste duidelijkheid verschaft over bepaalde punten in het wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden zijn nog altijd voorstander van een auteurscontractenrecht. De maker kan een dergelijke steuntje in de rug zeker gebruiken. Wel hebben zij nog enkele vragen over de exacte invulling van het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat artikel 1 van de Auteurswet bepaalt dat het auteursrecht uitsluitend het recht is van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Valt onder ‘maker’ ook de freelance journalist? Zo, ja deelt de regering de mening dat een exploitant een auteur nooit mag dwingen zijn auteursrecht af te staan om zijn product geëxploiteerd dan wel in een blad geplaatst te krijgen, dan wel een factuur betaald te krijgen. Is dat niet een onredelijk verzwarende contractsbepaling? De leden van de PvdA-fractie vragen of de non usus-bepaling ook omgekeerd kan worden ingezet. Dat wil zeggen dat een maker die meent dat een werk verminkt of anderszins geweld aan wordt gedaan zijn recht terug kan eisen. Deze leden menen dat het niet zo kan zijn dat een distributeur die naar de mening van de maker teveel exploiteert en het gemaakte voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor het oorspronkelijk is gemaakt de dupe wordt. Onderschrijft de regering dit? Zo ja, welke consequenties verbindt zij daaraan? Expliciet wordt aangegeven dat de vergoeding voor (film)makers ‘proportioneel’ moet zijn. Dat betekent dat niet langer kan worden volstaan met een eenmalige afkoop. De maker dient mee te delen in de opbrengsten van de exploitatie van een filmwerk. De leden van de PvdAfractie vinden echter dat de praktijk waarbinnen de proportionele vergoeding volgens het wetsvoorstel moet worden gerealiseerd geen perspectief biedt op het daadwerkelijk kunnen verzilveren van deze vergoeding. Deelt de regering deze mening? De filmmakers kunnen zich volgens het wetsvoorstel alleen rechtstreeks tot de exploitant wenden als de producent de rechten aan de derde (exploitant) heeft overgedragen. Doorgaans worden deze rechten echter niet overgedragen maar gelicentieerd, waardoor de rechtstreekse aanspraak van de filmmaker op de exploitant in veruit de meeste gevallen zal ontbreken. De onderhandelingspositie van de producent en de maker zijn in het geding. Erkent de regering dit beeld? Deelt de regering de mening van de filmmakers dat hun belangen met betrekking tot het maken van afspraken over hun proportionele vergoeding beter behartigd kunnen worden door hun eigen collectieve beheersorganisatie, die zij zelf besturen, dan door een producent? Is, dan de conclusie gerechtvaardigd dat de proportionele vergoeding niet door de producent, maar door de exploitant aan de filmmaker verschuldigd zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de PvdA-fractie dat het vermoeden van rechtenoverdracht weerlegbaar is, zodat de maker in staat is om iets anders overeen te komen dan de wet bepaalt. Een systeem van verplicht collectief beheer zoals voorgesteld door het Portal Audiovisuele Makers (PAM) of een systeem waarbij de maker afhankelijk is van de medewerking van de producent voordat hij over zijn rechten kan beschikken, grijpt veel meer in de contractsvrijheid van de maker dan het thans voorgestelde systeem. Het voorgestelde model van het PAM beoogt echter uitsluitend de collectieve uitoefening van de aanspraak op de proportionele vergoeding te regelen en beperkt daarmee niet de contractsvrijheid van de scenarioschrijver, regisseur en acteur. Deelt de regering deze zienswijze? Zo nee, waarom niet?

In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de PvdA-fractie dat het eerdere voorstel om economische redenen tot een niet-overdraagbaar auteursrecht (en periodiek overdraagbare licenties) te verstrekkend zou zijn. Deze leden vragen waarom niet wordt ingegaan op de door de Platform Makers ingebrachte vraag dat een opzegbaar muziekauteursrecht in de VS wel economisch mogelijk blijkt? Is de regering alsnog bereid de niet-overdraagbaarheid van het auteursrecht met een in de tijd beperkte exclusieve licentie in de wet Auteurscontractenrecht op te nemen? Zo nee, waarom is de regering van mening dat een opzegbaar auteursrecht, dat voor muziekauteurs in de Verenigde Staten economisch mogelijk is gebleken, voor Nederland niet wenselijk is?

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat een ruimer gebruik dan is overeengekomen op basis van het contract kan worden gecompenseerd. In het geval dat alle rechten zijn overgedragen, biedt het contract geen uitkomst. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering zich ervan bewust is dat exclusieve opdrachtovereenkomsten, waarbij geen sprake is van exploitatie in de zin van artikel 25, eerste lid, van de wet auteurscontractenrecht, de overeengekomen vergoeding een ernstige onevenredigheid kan vertonen in verhouding tot de waarde van het werk? Zou dan in artikel 25b, tweede lid, van de wet auteurscontractenrecht opgenomen moeten worden dat naast artikel 25f ook artikel 25d van de wet auteurscontractenrecht op alle auteurscontracten van toepassing zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het bij de fictieve makers en de rechtspersonen niet gaat om zwakkere partijen, waardoor deze dus niet de bescherming van het auteurscontractenrecht nodig hebben. Zij kunnen zich beroepen op reflexwerking wanneer zij materieel gesproken niet te onderscheiden zijn van een natuurlijke maker. Deze leden vragen wat daaronder wordt verstaan. Wordt hieronder tevens verstaan dat een rechtspersoon bestaande uit meer dan één maker, die in verhouding tot een grote exploitant in een duidelijk ondergeschikte positie, vergelijkbaar met die van een natuurlijke maker, verkeert? De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering niet is ingegaan op de vraag van het Platform Makers dat het auteurscontractenrecht bescherming zou moeten bieden aan de natuurlijke maker die op grond van artikel 3:28 en 3:29 Beneluxverdrag voor de Intellectuele Eigendom (BVIE) zijn auteursrechten kwijtraakt. Kan de regering alsnog ingaan op deze vraag?

Voornoemde leden vragen of de regering zich ervan bewust is dat in de situatie dat een (natuurlijke) maker al zijn rechten (gedwongen) heeft overgedragen aan een opdrachtgever en de opdrachtgever alsnog overgaat tot exploitatie, deze maker noch wettelijk (auteurscontractenrecht) noch contractueel (alle rechten overgedragen) aanspraak heeft op een billijke vergoeding (of de overige bescherming uit het auteurscontractenrecht)? Acht de regering het wenselijk dat een natuurlijke maker in dat geval alsnog een beroep op het auteurscontractenrecht kan doen?

In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de PvdA-fractie dat een uitzondering op het mededingingsrecht Europeesrechtelijk niet mogelijk is. In de Duitse Auteurswet is echter al vele jaren een dergelijke uitzondering op het mededingingsrecht opgenomen. Waarom is dat voor Nederland dan niet mogelijk?

Dit wetsvoorstel heeft nadrukkelijk tot doel onevenwichtigheden in de relatie tussen makers en exploitanten in de culturele markt te corrigeren ten gunste van de maker. In de discussie over de vraag of er een geschillencommissie voor auteurs- en artiestencontracten zou moeten zijn richt de regering zich op een verantwoordelijkheid van de markt. Deelt de regering de mening dat de totstandkoming en de vaststelling van bevoegdheden van een belangrijk instituut met het doel de markt te reguleren in beginsel niet aan de markt kan worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering alsnog kan ingaan op de vraag van het Platform Makers of bevestigd kan worden dat, wanneer de uitvoerend kunstenaar zijn rechten na een non-usus ontbinding heeft teruggekregen van de producent, het niet de bedoeling is dat de producent op basis van zijn eigen recht op de vastlegging, de verdere exploitatie kan tegengaan? Kan de regering ingaan op de, ook na beantwoording van vragen in de nota naar aanleiding van het verslag, aanhoudende zorgen over de regeling van de exploitatierechten op filmwerken in artikel 45d zoals verwoord in de brief van de Documentaire Producenten Nederland (DPN), Filmproducenten Nederland (FPN), en de Vereniging voor Nederlandse Animatie Producenten (VNAP) van 11 juni 2013? Kan de regering daarbij specifiek ingaan op de genoemde knelpunten en onbeantwoorde vragen? De Nederlandse filmsector mag niet in een nadelige positie worden gebracht. Deelt de regering de mening dat het risico van rechtsonzekerheid en verspilling van energie en financiële middelen aan juridische procedures koste wat kost moeten worden voorkomen?

Alles overziend, constateren de leden van PvdA-fractie dat de nota aan aanleiding van het verslag veel vragen onbeantwoord, of open laat. Er worden te weinig handvatten gegeven teneinde partijen in de onderhandelingen richtlijnen te verschaffen. Deze leden vragen of dit niet tot veel juridische procedures zal leiden. Deelt de regering de mening dat dit onwenselijk is en dat daarom handvatten noodzakelijk zijn?

De leden van de PVV-fractie merken op dat het vanuit economisch perspectief belangrijk is de markt goed te laten functioneren. Daarom hebben partijen duidelijkheid, in de vorm van handvatten nodig. Kan de regering in dit verband ingaan op de bevindingen in het rapport Digitale Drempels, met name op het gebied van exploitatie van filmwerken? Kan de regering uitleggen waarom niet is gekozen voor een aparte regeling voor filmwerken, zoals ook de Commissie Auteursrecht adviseerde?

Verschillende organisaties, zoals het Platform Creative Media Industrie, de DPN, FPN en de VNAP hebben eerder al hun zorg uitgesproken over de open normen die het wetsvoorstel hanteert. Is de regering bereid de consistentie te vergroten en de rechtsonzekerheid te verminderen door de rechter nadere handvatten te bieden waarmee deze geïntroduceerde open normen zo compleet en zorgvuldig mogelijk kunnen worden ingevuld?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering aan te geven waarom een specifiek onderzoek naar de economische gevolgen van het wetsvoorstel niet nodig wordt geacht. Is de regering bereid dit alsnog te doen gelet op de kritiek van allerlei organisaties?

De regering stelt dat het bij fictieve makers en rechtspersonen niet gaat om zwakkere partijen en dat deze dus niet de bescherming van het wetsvoorstel nodig hebben. Wel kunnen zij zich beroepen op reflexwerking wanneer zij materieel gesproken niet te onderscheiden zijn van een natuurlijke maker. De leden van de PVV-fractie vragen, samen met het Platform Makers, wat de regering bedoelt met materieel gesproken niet te onderscheiden van een natuurlijke maker. Kan hieronder ook worden verstaan een rechtspersoon bestaande uit meer dan één maker, die in verhouding tot een grote exploitant in een duidelijk ondergeschikte positie, vergelijkbaar met die van een natuurlijke maker, verkeert?

De leden van de D66-fractie lezen dat een niet-overdraagbaar auteursrecht en de periodiek opzegbare licenties te verstrekkend zijn. Zij wijzen daarbij op de Verenigde Staten en vragen waarom dit aldaar niet te verstrekkend is. Welke dwingende verschillen ziet de regering? Deze leden zien dat de regering een onderscheid maakt tussen natuurlijke personen en fictieve personen wat betreft hun onderhandelingskracht en dat dit vertaald wordt in het wetsvoorstel. Zij merken op dat het de regering vooral te doen is om het verschil in onderhandelingskracht. Zij vragen of het mogelijk is in de relevante wetsartikelen in te zetten op het verschil in onderhandelingskracht (zij het een natuurlijk, zij het een fictief persoon) om zodoende meer recht te doen aan de geest van het wetsvoorstel.

Voornoemde leden stellen vast dat een van de vragen van het Platform Makers niet beantwoord is. Kan de regering bevestigen dat, wanneer de uitvoerend kunstenaar zijn rechten na een non-usus ontbinding heeft teruggekregen van de producent, het niet de bedoeling is dat de producent op basis van zijn eigen recht op vastlegging, de verder exploitatie kan tegengaan?

De leden van de D66-fractie wijzen op het rapport Digitale Drempels. Daarin wordt expliciet benoemd dat de overdracht op voorhand van rechten aan Collectieve Beheersorganisaties (CBO) de exploitatie, met name in het buitenland, kan hinderen. Herkent de regering de hierin geschetste risico’s en hoezeer denkt zij met het onderhavige wetsvoorstel in het bijzonder artikel 45d hiervoor een oplossing te creëren? Voorts willen deze leden weten of er een beter voorstel denkbaar is, bijvoorbeeld door te kiezen voor overdracht naar de producent in combinatie met een billijke vergoeding. Kan gesteld worden dat een billijke vergoeding van de producent naar de maker de noodzaak van een CBO wegneemt?

De leden van de D66-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel exclusieve overdrachtovereenkomsten, waarbij geen sprake is van exploitatie in de zin van de wet, uitgezonderd worden van de extra rechten in deze wet zoals bijvoorbeeld tegen onredelijke bepalingen of de bestsellerclausule. Deelt de regering de mening dat er bij beeldmakers allerlei situaties denkbaar zijn waarbij dit onterecht is. Is het wenselijk bij de bestsellerclausule ook de niet-exploitatiecontracten op te nemen?

Voorts valt het deze leden op dat in vrijwel alle artikelen van dit wetsvoorstel is gekozen voor open bepalingen. De ervaring is dat dit er uiteindelijk toe leidt dat een rechter een oordeel moet vellen na een hoogopgelopen rechtszaak. Kan de regering uitleggen waarom er niet is gekozen voor scherper geformuleerde artikelen of in ieder geval een nadere duiding?

De voorzitter van de commissie,
Jadnanansing
Adjunct-griffier van de commissie,
Tielens-Tripels

IEF 12774

Conclusie A-G: plaats van schadebrengende feit bij gedematerialiseerde vorm of materiële drager

Conclusie A-G HvJ EU 13 juni 2013, zaak C-170/12 (Pinckney) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Cour de cassation.
Conclusie tot niet-ontvankelijkeid en subsidiair: IPR. Uitlegging van artikel 5, punt 3, van EEX-verordening nr. 44/2001. Bevoegdheid van de nationale rechter ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Criteria om „plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” te bepalen. Inbreuk op auteursvermogensrechten veroorzaakt door feit dat content in gedematerialiseerde vorm of materiële drager waarop deze content is gekopieerd op internet werd geplaatst. Voor publiek bestemde content.

72. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging om het verzoek van de Cour de cassation niet‑ontvankelijk te verklaren.

73. Subsidiair, voor het geval dat het Hof het prejudiciële verzoek ontvankelijk mocht verklaren, geef ik in overweging om de prejudiciële vragen van de Cour de cassation samen te beantwoorden als volgt:

Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 (...), moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een geschil ter zake van een beweerde inbreuk op het uitsluitend distributierecht door de aanbieding op internet van materiële dragers met daarop auteursrechtelijk beschermde content, of een inbreuk op het uitsluitend recht van mededeling door de plaatsing op internet van content in gedematerialiseerde vorm, degene die meent te zijn benadeeld, ofwel bij de rechter van de plaats van vestiging van de personen die de compact discs (cd’s) op internet hebben aangeboden of de content op internet hebben geplaatst vergoeding van de volledige schade kan vorderen, ofwel bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waarop de betrokken site is gericht, vergoeding van de op dit grondgebied geleden schade.

IEF 12773

Kabeldoorgifte op recreatiepark openbaarmaking

Ktr. Rechtbank Noord-Nederland 7 juni 2013, CV EXPL 13-154 (Stichting VIDEMA tegen Watersport- en Recreatiepark Yn'e Lijte B.V.)
Uitspraak ingezonden door VOI©E. Openbaarmaking. Kabeldoorgifte. Licentievergoeding. Videma verleent auteursrechtelijke licenties voor de vertoning van videofilms en televisieprogramma's aan onder meer horecagelegenheden. Yn'e Lijte exploiteert een recreatiepark, de eigenaren zijn verenigd in meerdere VVE's. Dit netwerk was aanvankelijk van Yn'e Lijte, maar is overgenomen door kabelmaatschappij UPC.

Yn'e Lijte heeft in het verleden voor meerdere VVE's de cai-doorsturing collectief bij UPC ingekocht en doorgezet naar de VVE's. Doorgifte door een centrale antenne-installatie levert openbaarmaking op en dat geldt ook voor kleinschalige netwerken. Het door het recreatiepark in stand gehouden netwerk, waardoor diverse woningen op het park van televisiesignaal werden voorzien, moet als een netwerk tot openbaar maken worden aangemerkt. Dat dit netwerk slechts een tussenschakel zonder winstoogmerk was, doet niet aan af. Yn'e Lijte dient de licentievergoeding van Videma te betalen.

4.3. Gelet op het voorgaande moet het door Yn'e Lijte eerder in stand gehouden netwerk, waardoor de diverse woningen op het park van televisiesignaal werden voorzien, als een netwerk tot openbaar maken worden aangemerkt. Dat dit netwerk, om in de bewoordngen van Yn'e Lijte te blijven, slechts een tussenschakel was doet daaraan niet af. Dat Yn'e Lijte geen winstoogmerk had is voor de toepassing van deze regeling ook niet relevant.