IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12203

Feitencomplex is nagenoeg gelijk, het juridisch geschilpunt anders

Rechtbank Arnhem 5 december 2012, LJN BY7777 (eiser tegen verweerder)

Incidentele vordering tot verwijzing. Eiser verzoekt verwijzing wegens connexiteit [red. met IEF 12021] art. 220 lid 1 Rv. Incidentele vordering afgewezen. Het feitencomplex mag dan nagenoeg gelijk zijn, het juridisch geschilpunt is wel degelijk anders. Waar de vordering van verweerder is gebaseerd op de overeenkomst van 1 oktober 1999, is de vordering van eiser gebaseerd op de overeenkomst van 30 augustus 2011. Dat beide overeenkomsten verband houden met de overeenkomst van 13 maart 1997 maakt nog niet dat er sprake is van een zodanige samenhang dat verwijzing in de rede ligt.

2.5. In de onderhavige zaak is de vordering van [eiser] gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst tussen [verweerder] en Medtronic gedateerd 30 augustus 2011. [eiser] stelt dat uit deze laatste overeenkomst blijkt dat Medtronic een bedrag van US$ 70.000,-- aan [verweerder] diende te betalen en dat de grondslag van deze betaling naar haar aard gelijk is aan de grondslag van de betaling die door [eiser] van Medtronic is ontvangen. [eiser] bepleit dat beide vorderingen gebaseerd zijn op dezelfde overeenkomst, namelijk de overeenkomst van 13 maart 1997 en dat in beide zaken hetzelfde feitencomplex speelt. Om die reden verzoekt hij om verwijzing wegens connexiteit.

2.6. Artikel 220 lid 1 Rv. bepaalt, voor zover hier van belang, dat ingeval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, de verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd. Blijkens de parlementaire geschiedenis bij dit artikel is de ratio daarvan de bevordering van de doelmatigheid van procedures en het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen. Het komt er op aan of de feitelijke en juridische geschilpunten in de ene zaak gelijk zijn aan die in de andere, of daarmee zodanig samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.

2.7. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Immers, het feitencomplex mag dan nagenoeg gelijk zijn, het juridisch geschilpunt is wel degelijk anders. Waar de vordering van [verweerder] is gebaseerd op de overeenkomst van 1 oktober 1999, is de vordering van [eiser] gebaseerd op de overeenkomst van 30 augustus 2011. Dat beide overeenkomsten verband houden met de overeenkomst van 13 maart 1997 maakt nog niet dat er sprake is van een zodanige samenhang dat verwijzing in de rede ligt.
IEF 12202

Toepassing Aanwijzing IE-fraude in twee Kantoor voor Klanten-strafzaken

Rechtbank Groningen 21 december 2012, LJN BY7650 (Kantoor voor Klanten BVBA - vrijspraak)

Civielrechtelijke of strafrechtelijke aanpak. Art. 31 jo. 31a Aw jo. 52 Sr.

Zie vergelijkbare zaken IE-Forum "kantoor voor klanten". De officier van justitie wordt niet ontvankelijk verklaard in de vervolging, nu hij in geval van deze verdachte heeft gehandeld in strijd met de Aanwijzing intellectuele eigendomsfraude. De Aanwijzing moet worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO. Weliswaar is het handelen van verdachte nalatig en onverantwoord, maar er is geen sprake van oplichting. Er kan niet worden gesproken van valse of vervalste woord- of beeldmerken.

De rechtbank stelt vast dat op het moment dat door de officier van justitie werd besloten tot het entameren van strafrechtelijke vervolging tegen verdachte, er reeds de nodige civielrechtelijke stappen waren genomen door de Kamer van Koophandel [red. accent], die belanghebbende is in deze kwestie. Dat betekent dat op grond van de Aanwijzing strafrechtelijke vervolging in beginsel achterwege kon blijven, tenzij het algemeen belang in het geding geacht moet zijn te geweest. Er volgt een vrijspraak.

De officier van justitie heeft de rechtbank ter zitting geen nader inzicht kunnen geven in de feiten en omstandigheden die ertoe hebben geleid dat in de zaak tegen de verdachte door het Openbaar Ministerie is gekozen voor strafrechtelijke handhaving.

Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie — gelet op de in de Aanwijzing vermelde criteria voor strafrechtelijke handhaving — niet in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen en dat het Openbaar Ministerie met zijn beslissing om in de zaak tegen de verdachte over te gaan tot strafrechtelijke handhaving de beginselen van behoorlijke procesorde heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.

Rechtbank Groningen 21 december 2012, LJN BY7644 (Kantoor voor Klanten BVBA)

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging, nu hij in geval van deze verdachte niet heeft gehandeld in strijd met de Aanwijzing intellectuele eigendomsfraude. Kantoor voor Klanten, de Verdachte, heeft inbreuk gemaakt op het auteursrecht en heeft oplichting gepleegd door een brief met acceptgirokaart te sturen aan bedrijven die gelijkenis vertoonde met die van de Kamer van Koophandel. Er kan niet worden gesproken van valse of vervalste woord- of beeldmerken. Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

De rechtbank heeft acht geslagen op de Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude van het College van procureurs-generaal (hierna te noemen: de Aanwijzing). De Aanwijzing moet worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie in beginsel aan het in de Aanwijzing verwoorde beleid mag worden gehouden en dat door de rechter kan worden getoetst of de in de specifieke zaak gevolgde rechtsgang — mede bezien in het licht van dat beleid — aan de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht voldoet. Bij de thans voorliggende vraag of bij de vervolgingsbeslissing één of meer van die beginselen zijn geschonden, dient de rechtbank rekening te houden met de uit het opportuniteitsbeginsel voortvloeiende beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie, in die zin dat het zich daarbij dient te beperken tot marginale toetsing. Dat betekent dat de rechtbank (slechts) kan beoordelen of het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.

 De rechtbank is, gelet op de beoogde omvang en het tijdstip van de verzending van de brieven door het Kantoor van Klanten alsmede de aantoonbare gelijkenis tussen de brieven en sites van de Kamer van Koophandel enerzijds en het Kantoor voor Klanten anderzijds, van oordeel dat — op het moment dat door de officier van justitie werd besloten tot het entameren van strafrechtelijke vervolging tegen deze verdachte — er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat deze verdachte zich bezig hield met het op grote schaal inbreuk maken op auteursrechten van de Kamer van Koophandel waarbij het algemeen belang in geding is. Het Openbaar Ministerie heeft — gelet op de in de Aanwijzing vermelde criteria voor strafrechtelijke handhaving — in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen en heeft met zijn beslissing om in de zaak tegen de verdachte over te gaan tot strafrechtelijke handhaving de beginselen van behoorlijke procesorde niet geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank dient het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het verwijt onder 2.

IEF 12201

Designers op zoek naar prior art kunnen het Amerikaanse octrooiregister raadplegen

OHIM Derde Kamer van Beroep 26 september 2012, R 2459/2010-3 en R 2453/2010-3 (Senz Technologies B.V. tegen Impliva B.V.; "paraplu")

Met korte samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

Gemeenschapsmodellenrecht. Twee identieke nietigheidsprocedures aangespannen door Impliva tegen de Gemeenschapsmodellen 579032-0001 en -0002 van Senz Technologies voor de bekende stormparaplu. De Derde Kamer van Beroep oordeelt dat het door Impliva ingeroepen oudere Amerikaanse octrooi 5,505,221 voor het publiek beschikbaar was gesteld, aangezien designers op zoek naar prior art ook het online register van het USPTO zouden kunnen raadplegen. Het Gemeenschapsmodel van Senz heeft in het licht van dit Amerikaanse octrooi geen eigen karakter en is daarom nietig.

17 The RCD proprietor has offered no convincing arguments why the Invalidity Division was wrong to hold that publication in the USPTO’s online register of a US patent would be an event which could be known to the interested circles in the EU. It has simply alleged that it is not customary for such circles to consult third country patent registers. However, this argument cannot be accepted. First, the USPTO’s register is available online and may be searched free of charge. Second, in the US designs are known as ‘design patents’ and are thus a sub-category of patents. Third, it would be imprudent for designers seeking to register designs in the EU not to check for the existence of prior art in one of the world’s major IP registers (namely, the USPTO), given the almost legendary reputation of the United States as a centre of innovation and design. Finally, the close trading relations between the United States and the European Union make it highly improbably that EU interested circles would not be aware of developments on their premier trading partner’s soil. Accordingly, the Board confirms the contested decision’s finding that the US patent was disclosed in the EU.

Overall impression of the conflicting designs 27 The question is whether the contested design and the earlier patent produce the same overall impression on the informed user, taking into consideration the designer’s degree of freedom in developing the design. 28 The Board agrees with the contested decision that the overall impression produced on the informed user is principally determined by the general appearance of the canopy, which will be marked by the shape and size rather than a multitude of technical details (see ‘Combustion Engine’ judgment, paragraph 40). Thus, the RCD proprietor’s arguments on differences between the patent and the design based on rib angle degrees, lack of point symmetry and other technical details cannot be successful. Instead the general asymmetrical ‘beak-like’ elongated appearance of the front lateral portion of the umbrellas (viz.: ) will contribute to giving both umbrellas the same overall appearance, along with the fact that both umbrellas have eight, evenly-spaced ribs, which will be visible from the underside. The close similarity of the rods and handles of the umbrellas, although they perform essentially technical functions, will not detract from the overall impression of similarity. 29 To the extent that the umbrellas may be viewed from the top, they are not significantly different: Indeed, the top views show the similar rib distribution that will be visible from underneath and the similar canopy proportions or spacing. The precise curves of the ribs of each umbrella may also be less apparent to the informed user, when viewed from underneath or from the side. In any event, the RCD proprietor does not deny that the rib angles and curvatures are designed to withstand strong winds. Differences between the umbrellas therefore also depend on aerodynamic considerations rather than pure aesthetic design. They should therefore not be given undue weight in the overall impression on the informed user. Similarly, the eye savers of the RCD are first and foremost safety features. To summarize: for these types of product designs, an informed user will be guided by basic structures alone and not by differences in the details, which do not produce different overall impressions on him (see ‘Combustion Engine’ judgment, cited above, paragraph 40). This is true despite the relatively high degree of attention of the informed user when using the product and the reasonable degree of design freedom. The basic structures of this rather unusual type of umbrella give substantially the same overall impression.

IEF 12200

Afgebeeld logo heeft geen design functie

OHIM Derde Kamer van Beroep 21 november 2012, R 960/2011-3 (Jürgen Schandelmeier tegen Baby Gab S.L.; "Kinderzitje")

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

Gemeenschapsmodellenrecht. Uitleg van artikel 29 lid 5 van de Uitvoeringsverordening (taalvereisten voor bewijs in een nietigheidsprocedure). Toelaatbaarheid van nieuw bewijs in hoger beroep. Definitie van het begrip geïnformeerde gebruiker. Rol van logo's in vergelijking van het model met het vormgevingserfgoed.

De Derde Kamer van Beroep beslist dat het vereiste van artikel 29 lid 5 van de Uitvoeringsverordening, op grond waarvan het ingediende bewijsmateriaal moet worden vertaald in de taal van de procedure, niet van toepassing is op data, hoeveelheden, figuren, namen, weergaven van afbeeldingen op facturen, catalogi, brochures, etiketten en productverpakkingen. Het bewijs van Baby Gab, waarop "1-12 Marzo" en "año 2005" stond aangegeven, was derhalve voldoende om aan te tonen dat het oudere model ten minste vanaf 1 maart 2005 voor het publiek beschikbaar was gesteld. Dit is al eerder bevestigd in een aantal merkenrechtelijke beslissingen van de Kamer van Beroep van het OHIM.

Volgens de Derde Kamer van Beroep is de geïnformeerde gebruiker een persoon die doorgaans dergelijke producten koopt, ze naar hun doel gebruikt en deskundigheid heeft opgedaan door het doorzoeken van catalogi, websites en het bezoeken van winkels. De Derde Kamer van Beroep kiest hiermee voor de lijn van het Hof van Justitie EU in PepsiCo/Grupo Promer (IEF 10374). In dit arrest bepaalde het Hof van Justitie dat de geïnformeerde gebruiker zowel een kind van vijf jaar oud (de daadwerkelijke gebruiker) als een marketingdirecteur kon zijn (degene die de aankoopbeslissing neemt - zie rov. 54 van het arrest). Hoe dan ook wordt afstand genomen van de lijn van het Gerecht EU in Shenzhen, waarin het Gerecht bepaalde dat de geïnformeerde gebuiker enkel de persoon was die het voortbrengsel gebruikt in overeenstemming met de doelstelling daarvan (i.c. een bezoeker van een congres). Zoals al eerder gesignaleerd leidt deze overweging in veel gevallen tot praktische problemen; zo ook in deze zaak. De persoon die het voortbrengsel gebruikt in overeenstemming met de doelstelling ervan is immers een (klein) kind, dat waarschijnlijk niet beschikt over enige kennis van, en interesse in, andere modellen in de markt.

Ten slotte beslist de Derde Kamer van Beroep dat het feit dat de hoofdsteun van het oudere model beschikt over een logo, terwijl het jongere Gemeenschapsmodel geen logo bevat, slechts geldt als een onbelangrijk detail aangezien het logo "geen design functie heeft".

The earlier design and its divulgation
33 Firstly, the relevant dates have, in fact, been translated by the respondent in its observations. Further, in the area of Community trade marks, it is well established that dates, amounts, figures, names, representations of images in invoices, catalogues, brochures, labels and product packaging, are normally self-explanatory and do not require a translation (see, for example decisions of 10 April 2008, R 1120/2007-1, ‘Café Soleil (FIG. MARK)/SOLEY et al.’, para. 22; of 17 September 2008, R 1529/2007-1, ‘CERBERE/CERBERUS’, para. 25 and of 28 January 2009, R 663/2008-1, ‘CONQUISTADOR/Conquistador (FIG. MARK)’, para. 27). The Board sees no reason why this should not apply to evidence provided in a case concerning Community designs as well. The relevant information in the aforesaid catalogue is in any case self-explanatory and therefore does not need to be translated.

The informed user
45 The contested RCD is registered for child seats for motor cars. Therefore, the informed user to be taken into account is he whoever habitually purchases such an item, puts it to its intended use and has become informed on the subject by browsing through catalogues of, or including, child seats for motor cars, visiting the relevant stores, downloading information from the Internet, etc. (see, by analogy, decision of 18 September 2007, R 250/2007-3, ‘tavoli’). The informed user is familiar with the product at the level indicated in paragraphs 42-44 above.

Overall impression produced on the informed user
50 As to the fact that the contested RCD does not have a logo in the head protection area while the prior design does, this is an immaterial detail, as the logo or trade mark has no design function (see e.g. decision of 8 November 2006, R 216/2005- 3, ‘CAFETERA’, para. 26).

IEF 12199

Overeengekomen vergoeding betalen, ook bij een niet vertoonde voetbalwedstrijd

Uitspraak van de Geschillencommissie Auteursrechten 28 december 2012, dossiernr. 70252 (betalingsplichtige tegen Stichting Videma)

Auteursrecht. Uitzending voetbalwedstrijd. Ondanks het niet tonen van de voetbalwedstrijd, moet de overeengekomen vergoeding betaald worden.

Samenvatting uit de VOI©E-Nieuwsbrief: Op de valreep van 2012 heeft de Geschillencommissie Auteursrechten haar eerste uitspraak gedaan over een klacht tegen Videma wegens het moeten betalen van een vergoeding voor een niet vertoonde voetbalwedstrijd. De Commissie achtte de klacht ongegrond: de overeengekomen vergoeding voor het recht op vertoning moet worden betaald.

De horeca-ondernemer had van Videma een licentie voor het op groot scherm in het openbaar vertonen van twee EK voetbal 2012 wedstrijden (Nederland – Duitsland en Portugal – Nederland). Door de tegenvallende resultaten van het Nederlands elftal en een daarmee gepaard gaand (verwacht) tegenvallend bezoekersaantal, heeft de ondernemer besloten de wedstrijd Portugal – Nederland niet te vertonen. De ondernemer heeft hiervoor echter vooraf geen contact gezocht met Videma en achteraf geweigerd de vergoeding voor de niet vertoonde wedstrijd te betalen. Op basis van algemene regels van het burgerlijk recht is het opzeggen van een licentieovereenkomst niet mogelijk zonder afspraak daarover tussen partijen en die afspraak is niet gemaakt.

“Anders dan de betalingsplichtige kennelijk meent, wordt deze vergoeding niet betaald voor het feitelijk vertonen van de desbetreffende tv-beelden, maar voor het recht deze te vertonen.” De beslissing om de wedstrijd niet te vertonen, is naar het oordeel van de Geschillencommissie een omstandigheid die voor rekening en risico van de betalingsplichtige komt. Videma hoeft derhalve de factuur niet te herzien en de klacht wordt ongegrond verklaard. Wordt het geschil niet binnen drie maanden bij de rechter aanhangig gemaakt, wordt de uitspraak geacht te zijn overeengekomen tussen partijen in de vorm van een bindend advies.

De Geschillencommissie adviseert Videma om ten behoeve van de duidelijkheid in de algemene voorwaarden specifieke bepalingen op te nemen die betrekking hebben op eenmalige evenementen. Voor de beoordeling van dit geschil heeft dat echter geen belang.

IEF 12198

Subsidieregeling digitale literaire projecten respecteert auteursrecht

Regeling digitale literaire projecten 2013-2014 van De Stichting Nederlands Letterenfonds, Stscrt. 2013, nr. 152.

Als vrijdagmiddagbericht. Een subsidieregeling die het auteursrecht hoog in het vaandel houdt en waardoor het Letterfonds auteursrechtelijke vergoedingen niet verschuldigd is. Google Analytics wordt voorgeschreven om online bezoekcijfers bij te houden.

Met als doel het stimuleren van de ontwikkeling van projecten en online tijdschriften met een landelijk belang alsmede het verruimen van het publieksbereik van deze tijdschriften, kan een aanvraag worden ingediend voor een subsidie voor een project, online literiair tijdschrift. In de aanvraag dient een toelichting te worden gegeven inzake het respecteren van de auteursrechten en hoe auteursrechtelijk wordt omgegaan met de geproduceerde (open) content en (open source) software; (artikel 7 onder e). De aanvraag wordt inhoudelijk beoordeeld op onder meer goed ondernemerschap, waaronder omgang met auteursrecht (artikel 12 lid 1 sub f).

De ontvanger van een subsidie bewaart het resultaat van de gesubsidieerde activiteit en het vervaardigdep ubliciteitsmateriaal, zoals foto’s, publicaties, persinformatie, zo mogelijk ook in digitale vorm, ten minste zeven jaar. Het Letterenfonds kan het hiervoor genoemd materiaal aanwenden voor publicitaire doeleinden in eigen publicaties, bij eigen activiteiten en op de website van het Letterenfonds, zonder hiervoor een auteursrechtelijke vergoeding verschuldigd te zijn. De ontvanger vrijwaart het Letterenfonds voor aanspraken van derden op auteursrechtelijke vergoeding bij gebruik van genoemd materiaal. (Artikel 15 lid 3)

Bij internetprojecten houdt de ontvanger zijn bezoekcijfers bij via Google Analytics en bewaart deze gedurende ten minste zeven jaar na beëindiging van het project.

Artikel 7. Aanvraag
De aanvraag dient te bevatten:
(...)
e. een toelichting inzake het respecteren van de auteursrechten en hoe auteursrechtelijk wordt omgegaan met de geproduceerde (open) content en (open source) software;
f. een toelichting op de vernieuwing of toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande aanbod;
g. een toelichting op samenwerkingsverbanden en partners;
h. de technologie en hoe die wordt ingezet voor de inhoud;
i. (audiovisueel) documentatiemateriaal;

Artikel 12. Inhoudelijke beoordeling
1. Alle aanvragen worden beoordeeld op de volgende factoren:
a. literaire en inhoudelijke kwaliteit (project) respectievelijk literaire, inhoudelijke en redactionele kwaliteit (online tijdschrift);
b. vernieuwing of toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande aanbod;
c. de benutting van de digitale omgeving;
d. strategie marketing en publieksbereik;
e. een realistische begroting, inclusief cofinanciering;
f. goed ondernemerschap, waaronder omgang met auteursrecht;
g. de technologie en hoe die ingezet wordt voor de inhoud;
h. andere relevante factoren.

Artikel 15. Verplichtingen voor de ontvanger van een subsidie
1. De ontvanger vermeldt in alle publieksuitingen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten de naam, het logo en de website van het Letterenfonds.
2. De ontvanger geeft het Letterenfonds vanaf de aanvang van de gesubsidieerde activiteiten volledig toegang tot de digitale content, en stuurt eventuele producties direct na gereedkomen naar het Letterenfonds.
3. De ontvanger bewaart het resultaat van de gesubsidieerde activiteit en het vervaardigdep ubliciteitsmateriaal, zoals foto’s, publicaties, persinformatie, zo mogelijk ook in digitale vorm, ten minste zeven jaar. Het Letterenfonds kan het hiervoor genoemd materiaal aanwenden voor publicitaire doeleinden in eigen publicaties, bij eigen activiteiten en op de website van het Letterenfonds, zonder hiervoor een auteursrechtelijke vergoeding verschuldigd te zijn. De ontvanger vrijwaart het Letterenfonds voor aanspraken van derden op auteursrechtelijke vergoeding bij gebruik van genoemd materiaal.
4. Bij internetprojecten houdt de ontvanger zijn bezoekcijfers bij via Google Analytics en bewaart deze gedurende ten minste zeven jaar na beëindiging van het project.

IEF 12197

Veredelingsbedrijven bepalen autonoom welke (combinaties van) IE-rechten ze gebruikmaken

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden, Vaststelling begrotingsstaten ELI voor 2013 Kamerstukken II, 2012/13, 33 400 XIII, nr. 36.

83. Op welke wijze geeft het percentage Nederlandse aanvragen Kwekersrecht de impact van het innovatiebeleid weer?
84. Wat is de impact van het innovatiebeleid op het percentage Nederlandse aanvragen Kwekersrecht?

Het Innovatiebeleid krijgt onder meer vorm in het beleid voor de topsectoren. In de driehoek bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid worden kennisvragen bepaald, die in onderzoeksprogramma’s worden geagendeerd. Daarnaast zijn goed ontwikkelde systemen van intellectueel eigendomsrecht, zoals het kwekersrecht en het octrooirecht, het Nederlandse veredelingsbedrijfsleven behulpzaam bij het innoveren. Houders van o.a. octrooi- en kwekersrechten krijgen met die rechten de kans om de door hen gedane investeringen in uitvindingen respectievelijk plantenrassen geheel of gedeeltelijk terug te verdienen door verkoop van die rechten of licentieverlening daaronder. De impact van het Topsectorenbeleid en de systemen van intellectueel eigendomsrecht laten zich daarbij niet één op één vertalen in percentages of aantallen Nederlandse aanvragen Kwekersrecht. Veredelingsbedrijven bepalen immers autonoom van welke (combinaties van) intellectuele eigendomsrechten zij van geval tot geval gebruik willen maken.
In de periode 2006 tot en met 2010 ontving de Raad voor Plantenrassen 3.544 aanvragen voor het verlenen van kwekersrecht, waarvan een toenemend aantal afkomstig is uit de groenteteelt. Het aantal verleende kwekersrechten bedroeg 2.080. Het grote verschil wordt mede verklaard door het feit dat het door onderzoek soms meerdere jaren kan duren voordat er op een aanvraag voor kwekersrecht wordt beslist.

81. Waarom zijn er geen cijfers beschikbaar over 2010 en 2011 inzake het aantal octrooiaanvragen in de agrarische sector en de verwerkende industrie?
82. Kunt u alsnog aangeven hoeveel octrooiaanvragen er zijn gedaan in 2010 en 2011?

 

Voor bepaling van het aantal octrooiaanvragen heeft Agentschap NL Octrooicentrum gebruik gemaakt van openbare informatie uit octrooipublicaties welke zijn opgeslagen in databases van de World Intellectual Property Organisation (WIPO) en het Europees Octrooibureau (EOB). Octrooiaanvragers hebben echter het recht om voor een periode van 18 tot 30 maanden hun aanvraag geheim te houden. Informatie over deze aanvragen is dan opgeslagen in genoemde databases, maar niet beschikbaar voor analyse. Gedetailleerde gegevens van alle benodigde octrooiaanvragen die minder dan 2,5 jaar geleden zijn ingediend zijn dan dus nog niet openbaar beschikbaar. De nu door Agentschap NL Octrooicentrum ter beschikking gestelde gegevens tot en met 2008 zijn gebaseerd op (nagenoeg) volledige dataverzamelingen van de betrokken jaren. Gegevens over de jaren daarna zijn dus, vanwege bovengenoemd recht op geheimhouding, nog niet openbaar en beschikbaar. Deze gegevens komen uiterlijk na 30 maanden beschikbaar. Over de periode 1980–2008 zijn wereldwijd 50 047 octrooien aangevraagd op het gebied van de plantenveredeling, waarvan 5,1% afkomstig is van Nederlandse aanvragers. De aanvragen op het gebied van de plantenveredeling zijn verdeeld over de deelgebieden processen (38,3%), producten (73,7%) en DNAgerelateerde technieken ten behoeve van de plantenveredeling (33,2%). Omdat octrooiaanvragen op meer deelgebieden betrekking kunnen hebben, is de som van de deelpercentages groter dan 100%.

IEF 12196

Exclusieve sublicentie voor 'Bollywood'-films

Rechtbank Den Haag 2 januari 2013, LJN BZ1931 (X hodn Dasoptical tegen Govinda Tours c.s.)

Auteursrecht op bollywoodfilms. Contractenrecht (handhaven op eigen naam). Bewijs van exploitatierechten. Schadevergoeding en/of winstafdracht.

Dasoptical exploiteert geluids- en beelddragers met name op het gebied van de zogenaamde 'Bollywood'-films. DVD's zijn aan Govinda Videocentre geleverd in 2006 en 2007. X heeft een exclusieve sublicentie voor Europa (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk) om de auteursrechten te handhaven en in 2008 sommeert zij Govinda de verkoop van illegale DVD's te staken.

De rechtbank verwerpt het verweer dat [Y] uitsluitend in de hoedanigheid van vennoot van Govinda Tours is gedagvaard. [Y] is in persoon gedagvaard waarbij in de dagvaarding ter verduidelijking is vermeld dat hij vennoot is van Govinda Tours. Die vermelding heeft als zodanig geen rechtsgevolg.

Dat via de Berner Conventie het Nederlandse recht, waaronder 45d Aw, van toepassing is (vergelijk IEF 9335) en daarmee de producent van een film in beginsel als auteursrechthebbende is aan te merken, doet er niet aan af dat de overlegde documenten voldoende aantonen dat Dasoptical een rechtsgeldige licentie heeft en het recht heeft om op eigen naam de auteursrechten te handhaven. De rechtbank verwerpt het verweer van Govinda Tours c.s. dat uit deze akten niet zou blijken dat X gerechtigd is om op eigen naam schade te vorderen.

De rechtbank verwerpt het laatste verweer van Govinda dat zij de DVD's van Nuff Music in het Verenigd Koninkrijk heeft betrokken. Govinda kan dit echter niet onderbouwen met facturen, noch heeft zij onderbouwd dat Nuff Music over de exploitatierechten voor films in Nederland beschikt.

In het arrest van de Hoge Raad HBS/Danestyle ( LJN AA5519; IE-Klassieker) ligt besloten dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade (in de vorm van winstderving) als winstafdracht gevorderd kan worden (art. 27a lid 2 Aw), zodat de veroordeling in het dictum in de “en/of-vorm” zal worden gezet. De vordering tegen Govinda Tours worden afgewezen, omdat de videotheek niet door Govinda Tours (voor reizen) is voorgezet, maar door zoon Y. De vorderingen tegenover zoon Y worden toegewezen.

4.12. De rechtbank stelt voorop dat de vraag wie als originaire auteursrechthebbende van een film moet worden aangemerkt, op grond van artikel 5 lid 1 jo artikel 14bis lid 2 sub a van de Berner Conventie wordt beheerst door de lex loci protectionis, in casu dus door Nederlands recht.1 Gelet op het bepaalde in artikel 45d Auteurswet (hierna: Aw) is de producent van een film in beginsel als auteursrechthebbende aan te merken.

4.24. De rechtbank verwerpt voorts het verweer van Govinda Tours c.s. dat geen sprake is van inbreuk omdat [Y] de Govinda DVD’s zou hebben betrokken van Nuff Music Ltd. (hierna: Nuff Music) in het Verenigd Koninkrijk. Ook indien dit juist zou zijn, hetgeen door [X] gemotiveerd is betwist omdat er geen logo van Nuff Music op de DVD’s staat en Govinda Tours c.s. geen facturen heeft overgelegd, kan die stelling Govinda Tours c.s. niet baten. Gelet op de door [X] overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn exclusieve rechten voor Nederland, had het op de weg van Govinda Tours c.s. gelegen onderbouwd te stellen dat en op welke grondslag Nuff Music beschikt over exploitatierechten ten aanzien van de films voor Nederland. De enkele stelling van Govinda Tours c.s. dat zij ervan uit ging dat Nuff Music de rechten had om de DVD’s te verkopen is hiervoor onvoldoende.

4.29. In artikel 27a lid lid 2 Aw is weliswaar bepaald dat [X] als licentienemer die dit recht bedongen heeft (zie hiervoor in 4.14 t/m 4.16) naast de door hem geleden schade winstafdracht kan vorderen en rekening en verantwoording dienaangaande. In het arrest HBS Trading/Danestyle (HR 14 april 2000, LJN AA5519) ligt echter besloten dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade (in de vorm van winstderving) als winstafdracht gevorderd kan worden, zodat de hierna te bespreken veroordeling in het dictum in “en/of-vorm” zal worden gezet.

Lees de uitspraak zaaknr. 421479 / HA ZA 12-744, LJN BZ1931.

IEF 12195

Eerste facultatieve kwaliteitsaanduiding 'product uit de bergen'

Wijziging Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en Regeling dierlijke producten inzake kwaliteitsregelingen, Stcrt. 2013, 55.

Gold Hill and Flag Mountain

Beschermde geografische aanduiding. Traditionele specialiteiten. Als eerste facultatieve kwaliteitsaanduiding wordt de aanduiding ‘product uit de bergen’ vastgesteld. Product van eilandlandbouw. Verordening (EU) nr. 1151/2012 vervangt de verordeningen (EG) nr. 509/2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en (EG) nr. 510/2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (zie bijlage voor concrete voorbeelden).

Uit de toelichting volgt:

Verordening 1151/2012 laat het bestaande systeem van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten in stand, maar brengt daarin een aantal wijzigingen aan. De belangrijkste wijzigingen betreffen de volgende.

Allereerst is niet langer sprake van een separate verordening voor traditionele gegarandeerde specialiteiten. Dit onderwerp wordt nu in dezelfde verordening geregeld als de beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Voorts was in verordening (EG) 509/2006 voorzien in de optie om een benaming te laten registreren als gegarandeerde traditionele specialiteit zonder reservering van die benaming in de Unie. Deze mogelijkheid komt niet terug in verordening 1151/2012. Dat betekent dat de registratie van een benaming als gegarandeerde traditionele specialiteit in de toekomst gepaard gaat met de reservering van de benaming in de Unie.

Tot slot wordt de termijn waarbinnen bezwaar kan worden ingediend tegen aanvragen tot bescherming van benamingen uit andere lidstaten of derde landen gewijzigd.

Naast de bestaande kwaliteitsaanduidingen wordt een systeem van facultatieve kwaliteitsaanduidingen geïntroduceerd. Deze aanduidingen worden op Europees niveau vastgesteld en moeten verwijzen naar specifieke horizontale kenmerken die betrekking hebben op een of meer categorieën producten, landbouwproductiemethoden of verwerkingseigenschappen die van toepassing zijn in specifieke gebieden. Als eerste facultatieve kwaliteitsaanduiding wordt de aanduiding ‘product uit de bergen’ vastgesteld.

De totstandkoming van verordening 1151/2012 noodzaakt tot aanpassing van de verwijzingen in de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en de Regeling dierlijke producten. Daarnaast wordt een aantal overige aanpassingen gedaan naar aanleiding van de nieuwe verordening. De wijzigingen worden hieronder nader besproken in de artikelsgewijze toelichting.
Uit Verordening 1151/2012:

Artikel 31 - Product uit de bergen
1. De aanduiding "product uit de bergen" wordt ingevoerd als facultatieve kwaliteitsaanduiding.
Deze aanduiding wordt alleen gebruikt voor in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten voor menselijke consumptie waarvan:
a) zowel de grondstoffen als de diervoeders voor landbouwhuisdieren, hoofdzakelijk uit berggebieden afkomstig zijn;
b) in het geval van verwerkte producten, de verwerking eveneens in berggebieden plaatsvindt.
2. Voor de toepassing van dit artikel worden onder berggebieden binnen de Unie de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, bedoelde gebieden verstaan. Voor de producten van derde landen vallen onder berggebieden de gebieden die door het derde land officieel als berggebied aangeduid zijn of die voldoen aan criteria welke gelijkwaardig zijn aan de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 beschreven criteria.
3. In naar behoren gemotiveerde gevallen en om rekening te houden met natuurlijke beperkingen die van invloed zijn op de landbouwproductie in berggebieden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 56 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van afwijkingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde gebruiksvoorwaarden. De Commissie is in het bijzonder bevoegd een gedelegeerde handeling vast te stellen tot vaststelling van de voorwaarden op grond waarvan wordt toegestaan dat de grondstoffen of diervoeders van buiten de berggebieden afkomstig zijn, de voorwaarden op grond waarvan wordt toegestaan dat de verwerking van de producten plaatsvindt in een af te bakenen geografisch gebied buiten de berggebieden, alsook tot afbakening van dat geografische gebied.
4. Om rekening te houden met natuurlijke beperkingen die van invloed zijn op de landbouwproductie in berggebieden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 56 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de bepaling van de productiemethoden en andere criteria die relevant zijn voor de toepassing van de bij lid 1 van dit artikel ingevoerde facultatieve kwaliteitsaanduiding.

Artikel 32 - Product van eilandlandbouw
Uiterlijk op 4 januari 2014 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor inzake een eventuele nieuwe aanduiding, "product van eilandlandbouw". Deze aanduiding mag alleen worden gebruikt voor in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten voor menselijke consumptie waarvan de grondstoffen afkomstig zijn van eilanden. De aanduiding is bovendien slechts van toepassing op verwerkte producten indien het verwerkingsproces eveneens plaatsvindt op eilanden, in de gevallen waarin dit verwerkingsproces van wezenlijke invloed is op de bijzondere kenmerken van het eindproduct.
Het verslag gaat, indien nodig, vergezeld van passende wetgevingsvoorstellen met het oog op het reserveren van een facultatieve kwaliteitsaanduiding "product van eilandlandbouw".