Alle rechtspraak  

IEF 4874

Prior light art

lsib.gifRechtbank Dordrecht, 22 augustus 2007, LJN: BB5574, Eiser B.V. tegen Gedaagde N.V.

Eindvonnis in auteursrechtzaak, na bewijslevering. Gedaagde heeft volgens de rechter bewezen dat haar tuinverlichting het resultaat is van een zelfstandige schepping en niet de vrucht van ontlening, ook niet van onbewuste, aan de lichtstok van eiser. Geen inbreuk.

In het tussenvonnis van 5 april 2006 is gedaagde toegelaten te bewijzen dat de Lisboa een zelfstandige schepping is en niet de vrucht van bewuste of onbewuste ontlening aan de lichtstok van eisende lichtkunstenaar Van Munster. Rechter Diekman is van oordeel dat gedaagde in de bewijsopdracht is geslaagd en dat er bovendien, zoals zij stelt, méér is.

“2.9.  Getuige 1 - volgens eigen verklaring de ontwerper van de Lisboa -, en de andere gehoorde getuigen - allen (destijds) werknemers van gedaagde - verklaren dat zij de lichtstok van eiser2 niet kenden voordat deze zaak begon. Dit komt de rechtbank, in tegenstelling tot eisers, niet onmogelijk voor. Zelfs als eiser 2 tot de wereldtop van lichtkunstenaars behoort, zoals eisers stellen, wil dat niet noodzakelijk zeggen dat ook elk van zijn individuele werken – de lichtstok in het bijzonder - een zo grote bekendheid geniet dat de ontwerpers/werknemers van een bedrijf als gedaagde die wel moeten kennen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit de stellingen en producties van eisers niet blijkt dat de lichtstok op grote schaal is verspreid, of dat specifiek aan de lichtstok (inter)nationaal op uitgebreide schaal bekendheid is gegeven.  De rechtbank heeft dan ook geen reden om op dit punt aan de geloofwaardigheid van de getuigen te twijfelen.

2.10.  Deze verklaringen zijn op zichzelf echter niet voldoende om het opgedragen bewijs geleverd te achten. De onwaarschijnlijkheid dat overeenstemming tussen twee werken louter toevallig is, dient immers op meer te berusten dan de verklaringen van de ontwerper van het werk waarvan wordt gesteld dat het inbreuk maakt (LJN: AA4872, HR 18-02-2000).
In dit geval is er méér.

2.11.  Productie 9 van gedaagde betreft een publicatie over “BEGA Gartenleuchten in der Bundesgartenschau Köln 1971”. (…) 2.12.  De lamp van BEGA kenmerkt zich, net zoals de lichtstok van [eiser2] en de Lisboa, door zijn visuele eenvoud en doordat de lamp de vorm heeft van een rechtopstaande lucifer. De lamp van BEGA is daarbij, net zoals de Lisboa, een tuinlamp. Naar het oordeel van de rechtbank is de overeenstemming tussen de Lisboa en dit model van BEGA zo groot, dat het mogelijk is dat het ontwerp van de Lisboa (al dan niet onbewust) is terug te voeren op dit model van BEGA.

2.14.  Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat het, gezien productie 9 van gedaagde, mogelijk is dat de Lisboa langs een andere weg dan die van ontlening aan de lichtstok van eiser 2  is ontstaan. De verklaringen van de getuigen wekken de overtuiging dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Hiermee is het uit de punten van overeenstemming tussen de Lisboa en de lichtstok voortvloeiende vermoeden van ontlening weerlegd.

2.16.  Eisers zullen, als in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. Nu eisers geen verweer hebben gevoerd tegen de gevorderde hoofdelijkheid zullen zij ieder hoofdelijk in deze kosten worden veroordeeld.  

Lees het vonnis hier.

IEF 4850

Rubber boot jas

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 oktober 2007, HA ZA 06-2381, G-Sus Wholesale And Design B.V. Low Land Fashion International B.V.

Bij tussenvonnis is Low Land veroordeeld de met auteursrechtinbreuk behaalde winst aan G-Sus af te dragen en is in verband daarmee in de gelegenheid gesteld de factuur van haar Chinese fabrikant bij akte in het geding te brengen.

In het onderhavige eindvonnis stelt de rechter naar aanleiding van de winstafdracht o.a. dat “het betoog van G-Sus dat het bij winstafdracht gaat om de brutowinst, wordt verworpen. De vordering tot afgifte van de brutowinst dient volgens vaste rechtspraak te worden beperkt tot afgifte van de nettowinst, waarbij wordt aangenomen dat in ieder geval de directe kosten (i.e. kosten die rechtstreeks en uitsluitend zijn gemaakt in verband met de desbetreffende activiteiten) en een evenredig deel van de vaste kosten bij de bepaling van de winst mogen worden afgetrokken. (zie bijv. Hof ’s-Gravenhage 11 mei 2006, IER 2006, 74; Rechtbank ’s-Gravenhage 22 augustus 2007, IEF 4555)” (2.5)

De vaste kosten van Low Land worden na verweer van G-Sus gematigd tot 5%: “Bij gebreke van een gedocumenteerde onderbouwing zal de rechtbank een evenredig deel van de vaste kosten van Low Land schatten op 5% van de verkoopopbrengst, zijnde een bedrag van € 1.794,00. Bij deze schatting houdt de rechtbank rekening met het feit dat Low Land de productie van de jassen heeft uitbesteed aan haar Chinese fabrikant en ter zake dus niet zelf kosten heeft gemaakt, terwijl het ontwerp van de jassen is ontleend aan dat van de ‘Rubber boot’ jas van G-Sus en in die zin ook niet van ontwerpkosten kan worden gesproken.”

Het vorenstaande betekent dat de door Low Land aan G-Sus af te dragen winst een bedrag beloopt van € 16.080,00 (brutowinst) - € 1.794,00 (5% vaste kosten) = € 14.286,00. Low Land wordt eveneens veroordeeld in de (forfaitaire) proceskosten.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht + tussenvonnis IEF 4066.

IEF 4833

Tekort in haar stelplicht.

Rechtbank Dordrecht, 3 oktober 2007, rolnr. 50664, Hoogendonk B.V. tegen Dutch Spiral B.V. c.s.

Kort eindvonnis in langlopende bodemprocedure. Bewijsbeslag op grond van 843a Rv. Auteursrecht. Onrechtmatige daad. Vorderingen eiseres afgewezen vanwege onvoldoende gemotiveerd/bewijs en niet voldaan aan stelplicht.

Bij een eerder tussenvonnis in een verwante procedure zijn Dutch Spiral en een van de andere gedaagden veroordeeld tot afgifte aan Hoogendonk van bepaalde kopieën van gegevensdragers waarvan bij summiere bestudering moet worden aangenomen dat zij door Hoogendonk zijn vervaardigd.

In deze procedure hoeven enkel nog de vorderingen van Hoogendonk te worden beoordeeld welke zijn gebaseerd op onrechtmatige daad en inbreuk op auteursrecht.
De feitelijke stelling van Hoogendonk die aan deze vorderingen ten grondslag ligt is dat Dutch Spiral gebruik heeft gemaakt van door ex-werknemers van Hoogendonk meegenomen gegevensdragers.

De rechtbank wijst deze vorderingen van Hoogendonk af, omdat de juistheid van deze stelling niet is komen vast te staan. De bewijslast voor deze stelling rust bij Hoogedonk. Hoogendonk heeft aangegeven het bewijs te willen leveren door middel van de in beslag genomen gegevensdragers. De rechtbank oordeelt echter dat Hoogendonk het bewijs dat zij wilde leveren niet heeft geleverd. Nu Hoogendonk geen ander bewijs aandraagt is er volgens de rechtbank ook geen plaats voor een bewijsopdracht.

Ook ten aanzien van het auteursrecht zijn er volgens de rechtbank redenen om de vorderingen af te wijzen. Dutch Spiral betwist gemotiveerd dat de schroefloze spiralen, tekeningen en de wikkel machine van Hoogendonk als werken in de zin van de Auteurswet moet worden beschouwd en/of dat Hoogendonk de maker daarvan is. Hoogendonk brengt daar niets tegen in, zodat de rechtbank aan haar beroep op auteursrecht voorbij dient te gaan. Ook geeft Hoogendonk niet aan wat zij precies verstaat onder de auteursrechtelijk beschermde werken waarop Dutch Spiral inbreuk zou maken. Wat dat betreft schiet Hoogendonk tekort in haar stelplicht.

Hoogendonk wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 4817

Er zijn geen strakke spelregels

pnn.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 2 oktober 2007, KG ZA 07-976, Velopa B.V. tegen GTV Tools

Kort geding. Auteursrecht, modellenrecht, slaafse nabootsing. Inbreuk op auteursrecht aangenomen. Inbreuk op modellenrecht afgewezen. Gedaagde is verschenen zonder procesvertegenwoordiging, maar dat is een reden voor matiging van de proceskostenveroordeling.

Velopa ontwikkelt en levert producten en materialen voor de inrichtingen van openbare buitenruimtes. Velopa heeft in het najaar van 2003 een zogenaamde “pannafield” – een klein, geheel met hekwerk omheind, voetbalveld voor het relatief nieuwe straatvoetbalspel “panna” – ontwikkeld.  Voor een bepaald soort model goaltje heeft Velopa op 15 januari 2004 een Gemeenschapsmodel gedeponeerd.

Van Lin heeft een eenmanszaak en heeft in de periode december 2005 tot en met januari 2007 vijf verschillende goaltjes ontwikkeld. Deze goaltjes heeft zij tot op de dag van de zitting aangeboden via haar website.

Velopa is van mening dat type 3 van de door Van Lin ontwikkelde goaltjes inbreuk maakt op haar rechten.

De Voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands van modelrechtinbreuk geen sprake is, omdat de buizen van het goaltje van Van Lin anders dan volgens het ingeroepen Gemeenschapsmodel geheel van ronde buizen is vervaardigd. Het gebruik van ronde in plaats van vierkante buizen is doorslaggevend voor het verschil in totaalindruk.

De Voorzieningenrechter oordeelt voorts dat voorshands sprake is van auteursrechtinbreuk die een inbreukverbod in kort geding rechtvaardigt. Het is onbestreden dat het definitieve ontwerp van het “panna”-goaltje van Velopa is namelijk ook van ronde buizen vervaardigd. Ook dit definitieve ontwerp van Velopa is ouder dan het goaltje van Van Lin. Evenmin is bestreden dat het ontwerp van Velopa een eigen, oorspronkelijk karakter heeft, dat het persoonlijk stempel van de maker draagt en zodoende een werk is in de zin van de Auteurswet.

Voor zover in het summiere verweer van Van Lin een beroep op het (geheel) technisch bepaald zijn van het ontwerp moet worden gezien, wordt dit afgewezen door de Voorzieningenrechter. Er zijn volgens de rechter meer dan voldoende elementen in de vormgeving die niet technisch bepaald zijn en juist die elementen zijn bepalend voor de totaalindruk. Bovendien heeft Van Lin niet weersproken dat het ontwerp van Velopa technisch gezien niet de meest voor de hand liggende is en evenmin de goedkoopste om te fabriceren.

De Voorzieningenrechter acht het goaltje van Van Lin een ongeoorloofde verveelvoudiging van het ontwerp van Velopa. Omtrent het ontbreken van ontlening overweegt hij dat Van Lin zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Ook het verweer dat het betreffende goaltje niet langer door Van Lin wordt gevoerd, wordt afgewezen. Het goaltjes stond nog op internet tot op de dag van de zitting, er is geweigerd een onthoudingsverklaring te tekenen, en er is erkend dat Van Lin het gewraakte goaltje eerder wel op de markt heeft gebracht.

De rechter ziet geen reden voor matiging van de proceskostenveroordeling. Niet is onderbouwd dat de financiële situatie van de startende eenmanszaak van Van Lin precair is. Het niet inschakelen van een advocaat en het daardoor oplopen van de proceskoten van de eiser komt voor eigen risico van Van Lin en is geen reden om de proceskosten van eiser te matigen. Volgens de Voorzieningenrechter mag van een deelnemer aan het economische verkeer verwacht worden dat deze zich ter zake informeert en zich bij geschillen als de onderhavige van de benodigde rechtsbijstand voorziet. Wel corrigeert de Voorzieningenrechter de hoogte van de vordering op twee punten, namelijk ten aanzien van de uren besteedt aan de dagvaarding en de kosten van de modellengemachtigde. 

Lees het vonnis hier.

IEF 4815

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 oktober, KG ZA 07-1017, Schuh c.s.  tegen Omnimark B.V. c.s.

4.15. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat Schuh bedoelt dat Omnimark misleidende reclame heeft gemaakt door zich uit te geven als uitvinder van het systeem. Naar voorlopig oordeel is van misleiding in die zin geen sprake. Uit de tijdschriftartikelen kan worden afgeleid dat Omnimark zich aanprijst als eerste aanbieder in Nederland van een reclamemontage systeem. Daargelaten nog dat dat op zich zelf juist is, is er in elk geval geen grond om in de artikelen te lezen dat Omnimark zich opwerpt als uitvinder van datgene waarvoor in EP 346 octrooi is verleend. Hierboven is bovendien overwogen dat Omnimark als een rechtmatige aanbieder van het reclamesysteem is aan te merken.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Dordrecht, 3 oktober 2007, LJN: BB4887, Hoogendonk B.V. Tegen Dutch Spiral B.V.,

Eindvonnis in een stokoude zaak over een tamelijk omvangrijk bewijsbeslag.

“3.8. Wat het beroep op het auteursrecht betreft zijn er ook andere redenen op grond waarvan de vorderingen moeten worden afgewezen. 

3.9. In de eerste plaats betwist Dutch Spiral (door verwijzing naar haar CvA) uitgebreid, gemotiveerd en deugdelijk onderbouwd dat de schroefloze spiralen, tekeningen en de wikkel machine van Hoogendonk als werken in de zin van de Auteurswet moeten worden beschouwd en/of dat Hoogendonk als maker daarvan moet worden aangemerkt. Hoogendonk brengt daar niets tegenin om haar beroep op het auteursrecht overeind te houden. Zij heeft haar beroep op het auteursrecht daarom, tegenover deze betwisting van Dutch Spiral, onvoldoende gemotiveerd.

3.10. In de tweede plaats geeft Hoogendonk niet aan wat zij (nog) precies verstaat onder het (de) auteursrechtelijk beschermde werk(en) waarop Dutch Spiral inbreuk maakt. Wat dat betreft schiet zij tekort in haar stelplicht.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4805

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 oktober 2007, KG ZA 07-976, Velopa B.V. tegen GTV Tools.  (met dank aan Theo Bosboom, Dirkzwager)

“Velopa vordert - samengevat - een Gemeenschapsmodelinbreukverbod, een auteursrechtinbreukverbod, alsmede een verbod tot slaafse nabootsing en diverse nevenvorderingen, te weten een registeraccountantsgerectificeerd bevel van het aantal geproduceerde, ingekochte, verkochte. geleverde, voorradig of bestelde inbreukmakende pannadoeltjes, van professionele afnemers daarvan, alsmede van de daarmee behaalde bruto- en nettowinst, alles op straffe van dwangsommen, waarbij aanspraak wordt gemaakt op een
proceskostenveroordeling volgens art.  1019h Rv.”

Lees het vonnis hier. 'Schone' versie Rechtbank Den Haag hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 20 september 2007, rolnr. 06/50, Bonar Technical Fabrics N.V. tegen Ludvig Svensson International B.V.(met dank aan Wilfred Steenbruggen en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek).

“Slotsom van het vorenstaande is dat de vordering van Bonar tot vernietiging van het octrooi van LSI afgewezen dient te worden en dat de grieven in het principale beroep falen, wat er ook zij van de overwegingen van de rechtbank. In het principale beroep zal het vonnis mitsdien worden bekrachtigd en Bonar als na te meiden worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van LSI gevallen.”

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis rechtbank: IEF 1184).

IEF 4798

Jouw bedwelming

aks.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 28 september 2007, KG ZA 07-1045, Desi Promotions tegen Roshan Video Cd & Dvd World.

Geen machtiging op te treden ter handhaving van het auteursrecht op een film; veroordeling in proceskosten.

Desi Promotions heeft van de vennootschap naar Frans recht Bollywoodzone SARL de exclusieve distributierechten gekocht van de film 'AAP KA SURROOR',  bij een overeenkomst opgesteld in de Franse taal. In de overeenkomst wordt namens Bollywoodzone verklaard dat zij verklaart en garandeert de rechtmatig verkregen rechten op de Film te bezitten, wat betreft de reproductie, kennisgeving aan het publiek en verkoop aan het publiek. Voorts overwegen partijen bij de overeenkomst dat Bollywoodzone niet beschikt over een distributienetwerk in Nederland en dat zij daarom overeenkomen dat Desi Promotions als enige binnen Nederland de Film zal distribueren.

Met een brief heeft Desi Promotions aan Roshan Video de mogelijkheid geboden de film af te nemen van Desi Promotions om vervolgens de film door te verkopen aan particulieren. Daarnaast waarschuwt Desi Promotions in voornoemde brief dat indien Roshan Video niet voornemens is de film af te nemen, elke andere vorm van handelen met betrekking tot de film, niet zal worden getolereerd, aangezien Desi Promotions als enige in Nederland gerechtigd is tot de Film en als enige in Nederland de film mag distribueren. Een medewerker van Desi Promotions heeft echter geconstateerd dat de film werd verkocht en verhuurd door Roshan Video. Desi Promotions heeft Roshan gesommeerd.

Desi Promotions vordert vervolgens onder meer bij wijze van voorschot tegen een behoorlijk
bewijs van kwijting aan Desi Promotions te betalen de somma van € 20.000, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van een vordering uit hoofde van artikel 27a van de Auteurswet, dan wel op grond van een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad en het staken en gestaakt houden van de verkoop en verhuur van de film, op straffe van een dwangsom.

Met zijn verweer stelt Roshan Video aan de orde of en in hoeverre de rechthebbende van het auteursrecht op de film de handhaving daarvan aan Desi Promotions op haar eigen naam heeft overgelaten en voorts of de exploitatierechten van de film – voor Nederland – wel op geldige wijze aan Desi Promotions zijn overgedragen. Roshan Video heeft er in dat verband op gewezen dat uit de overgelegde producties niet blijkt van enige contractuele schakel tussen de rechthebbende en Bollywoodzone. Roshan Video betwist ook de authenticiteit van de overgelegde producties.

Desi Promotions omschrijft de strekking van artikel 12 uit de voornoemde overeenkomst als een machtiging aan Desi Promotions om in Nederland op te treden ter handhaving van het auteursrecht van de film. De voorzieningenrechter stelt voorop dat indien sprake zou zijn van een machtiging, uit de dagvaarding zou moeten blijken dat Desi Promotions in dit kort geding optreedt  als gemachtigde van de rechthebbende. Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat Desi Promotions zich heeft laten leiden door de kromme vertaling in het Nederlands van de overeenkomst en zich daardoor ten onrechte op het standpunt stelt dat er sprake is van een machtiging.

Naar voorlopig oordeel dient artikel 12 te worden gelezen als een toestemming aan Desi Promotions om in Nederland op eigen naam de aan de film verbonden IE rechten te handhaven en met name in Nederland op te treden tegen namaak en ongeoorloofde import van de film. Artikel 12 van de overeenkomst heeft dan ook als strekking een last aan Desi Promotions zonodig op eigen naam in rechte op te treden (vergelijk artikel 27a lid 2 laatste volzin Auteurswet).

Gelet op het bepaalde in artikel 45d Auteurswet is de producent als rechthebbende aan te merken. Mede uit door Roshan Video overgelegde producties  blijkt dat Vijay Taneja/Adlabs als producent is aan te merken. Zowel de film op de dvd die door Desi Promotions is overgelegd als de film op de dvd welke door Desi Promotions bij Roshan Video is gekocht noemt Adlabs als producent.

De voorzieningenrechter heeft Desi Promotions in de gelegenheid gesteld de bedoelde overeenkomst in geding te brengen. Desi Promotions heeft daarop het Memorandum of Understanding overgelegd.

Naar voorlopig oordeel legitimeert de overeenkomst in het Memorandum of Understanding tussen Adlabs, als producent, en Bollywoodzone, als licentienemer, Bollywoodzone niet als partij die het de producent toekomende auteursrecht kan handhaven. Daaruit volgt dat Bollywoodzone dat recht niet geldig aan Desi Promotions kon overdragen. De vorderingen van Desi Promotions worden afgewezen. Desi Promotions wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 4772

Ex Parte

na.gifVzr. Rechtbank Haarlem, Beschikking van 31 augustus 2007, LJN: BB3561, Naomi Art tegen Worldwide Art B.V.

Auteursrecht. De Rechtbank Haarlem wijst een verzoek tot een Ex Parte bevel ex artikel 1019e Rv af omdat slechts sprake is van de vrees van verzoekster voor mogelijk tot inbreuk leidend handelen. Van daadwerkelijke (vermeende) inbreuk is op dat moment echter geen sprake. Publicatie op rechtspraak.nl inclusief het verzoekschrift.

Verzoekster heeft door haar vervaardigde schilderijen bij de groothandel van verweerster gebracht om deze te laten voorzien van lijsten. Bij een volgende bezoek biedt verweerster kant en klare canvasprints van de schilderijen aan voor € 50 per stuk.  Op de vraag van verzoekster of verweerster voor het maken van zulke prints geen digitale voorbeelden nodig had, antwoordde Verweerster dat zij zelf foto’s van de werken heeft gemaakt en vervolgens grote hoeveelheden prints ervan op canvas heeft laten maken door een Chinese leverancier, die de bestelde prints een dezer dagen zou afleveren. Verzoekster heeft daarop kenbaar gemaakt bezwaar te hebben tegen deze gang van zaken, waarop verweerster heeft laten weten niet van plan te zijn de bestelling en de verhandeling van de bestelde prints af te blazen.

De rechtbank wijst het verzoek tot het opleggen van een bevel tot het staken van enige (dreigende) inbreuk op de auteursrechten van Verzoekster op grond van artikel 1019e Rv. echter af.

 “1.2. Vooropgesteld dient te worden dat een verzoek als het onderhavige niet van eenvoudige aard is. Bij een verzoekschrift ex artikel 1019e Rv, waarbij wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de rechter alvorens op een verzoek (van niet eenvoudige aard) te beslissen, beide partijen in de gelegenheid stelt te worden gehoord, zal de voorzieningenrechter dan ook allereerst moeten beoordelen of onherstelbare schade dreigt, die zo ernstig is dat een kort geding op tegenspraak niet kan worden afgewacht. Daarbij geldt dat naarmate de inbreuk meer in het oog springend is, eerder een dergelijk verzoek kan worden gehonoreerd.

1.3.  In onderhavig geval is daarvan geen sprake. Daartoe is redengevend dat uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen volgt dat slechts sprake is van de vrees van verzoekster voor het handelen van gerekwestreerde dat mogelijk tot inbreuk zou kunnen leiden, maar dat thans geen sprake is van een daadwerkelijke (vermeende) inbreuk. Voorts is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een reële dreiging van een mogelijke inbreuk. Daar komt bij dat niet is gebleken dat verzoekster gerekwestreerde heeft gesommeerd zich te onthouden van inbreuk voordat zij tot onderhavig verzoek tot het geven van een onmiddellijke voorziening als hier aan de orde is overgegaan, hetgeen wel in de reden had gelegen.

1.4.  De gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.”

Lees de beschikking hier.  

IEF 4769

Eerst even voor jezelf lezen

GvEA, 27 September 2007, zaak T-418/03. La Mer Technology, Inc tegen OHIM/ Laboratoires Goëmar(Geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositie LABORATOIRE DE LA MER tegen LA MER. “In the present case, it has already been found in paragraphs 109 to 144 above that the goods in question are partly identical and partly similar. Further, the overall impression given by the conflicting signs, taking into account their distinctive and dominant elements, is capable of creating sufficient similarity between them to give rise to the likelihood of confusion in consumers’ minds. Moreover, even if the relevant public is able to distinguish the signs at issue, as was noted by OHIM, it could nonetheless be led to believe that the marks come from the same undertaking or, as the case may be, economically-linked undertakings, identified by the words ‘la mer’.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 september 2007, KG ZA 07-1045, Desi Promotions tegen Roshan Video Cd & Dvd World.

“Desi Promotions heeft van de vennootschap naar Frans recht Bollywoodzone SARL, hierna verder te noemen: 'Bollywoodzone', de exclusieve distributierechten gekocht van de film 'AAP KA SURROOR', hierna verder te noemen: 'de Film'. De overeenkomst is opgesteld in de Franse taal, door beide partijen bij de overeenkomst ondertekend en is gedateerd 29 juni 2007.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 september 2007, HA ZA 06-3079. Koninklijke Nooteboom Trailers B.V. tegen Faymonville S.A.

Nu eindvonnis wordt gewezen, bestaat geen belang bij de ingestelde provisionele vordering, die met de vorderingen ten principale wordt afgewezen, aangezien op een nietig octrooi geen inbreuk mogelijk is.

(…) Aangezien Faymonville noch bij antwoord, noch bij pleidooi, noch bij haar Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenverantwoording expliciet of impliciet aanspraak heeft gemaakt op een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een eventuele proceskostenveroordeling te haren voordele, kan deze kostenveroordeling niet ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (vgl. HR 14 mei 2004, NJ 2005/247).”

Lees het vonnis hier.

IEF 4759

In de maatvoering

fb-lp-S.gifVzr. Rechtbank Haarlem, 21 september 2007, KG ZA 07-435, QDesign C Ltd. Tegen Fatboy teh Original B.V. (met dank aan diverse inzenders).

Auteursrecht. Haarlemse Fatboy-zaak. In (letterlijke) navolging van de Rechtbank Den Bosch neemt ook de voorzieningenrechter Haarlem aan dat de Fatboy the Original een oorspronkelijk werk betreft dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Het vonnis spitst zich toe op de maatvoering 140 cm x 180 cm. De andere maten van gedaagdes Lounge Pillow worden niet verboden en met betrekking tot alle andere maten moet Fatboy een eerdere brief aan twee afnemers van gedaagde rectificeren. Dat de vordering in conventie niet en die in reconventie wel het IE-recht betreft, zou kunnen wat betreft de proceskosten kunnen leiden tot een ‘niet te rechtvaardigen gevolg’, maar gelukkig komen beide partijen er onderling uit.

Wat Fatboy is en produceert mag inmiddels als algemeen bekend worden verondersteld. In deze zaak neemt zij het op tegen eiseres en groothandelaar Qdesign, die via verschillende distributeurs onder meer zitzakken onder de naam Lounge Pillow op de markt brengt, in diverse maten.

Voorafgaand aan het kort geding heeft Fatboy met betrekking tot deze, naar haar mening inbreukmakende,  zitzakken niet alleen gedaagde Qdesign maar ook enkele afnemers aangeschreven. Qdesign maakt hiertegen in conventie bezwaar. In reconventie vordert Fatboy, kort gezegd, een verbod op de zitzakken en poefproducten van eiseres.  Beide vorderingen worden, zij het met beperkingen, toegewezen.

Met betrekking tot het betwiste auteursrecht op de Fatboy The Original en de gestelde inbreuk door QDesign overweegt de voorzieningenrechter als volgt:

“5.5. (…) Hoewel het Bossche vonnis is gewezen in een procedure waarbij Qdesign geen partij was, en dat vonnis tussen beide partijen in onderhavig kort geding geen gezag van gewijsde heeft, vormt de genoemde uitspraak van de bodemrechter, dat door een meervoudige kamer is gewezen, wel een belangrijk gezichtspunt, dat bij de beoordeling in her onderhavig kort geding meeweeg. Voorts geldt dat de juistheid van de historische analyse van de herkomst, die Qdesign heeft onderbouwd door overlegging van een verklaring van dr. T.R.A.d e Rijk, Associate Professor Geschiedenis van het Industrieel Ontwerpen aan de Technische Universiteit Delft, niet aanstonds overtuigt en nader onderzoek vergt, waarvoor een kort geding zich naar zijn aard niet leent. Gelet op het oordeel van de rechtbank 's-Hertogenbosch gaat ook de voorzieningenrechter voorshands ervan uit dat de Fatboy the Original een oorspronkelijk werk betreft dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.”

“5.6. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van inbreuk op het auteursrecht van Fatboy. (…) Uit de conclusie van antwoord volgt voorts dat Fatboy thans uitsluitend stelt dat Qdesign met verhandeling van de Lounge Pillow van 140 cm x 180 cm inbreuk maakt op het auteursrecht op de Fatboy the Original.”

“ 5.8. (…) Gelet op de punten van overeenstemming, door Fatboy aangevoerd, zoals de identieke, naar buiten uitstekende platte rand (de zogenoemde Engelse naad), de uitvoering in vergelijkbaar materiaal en kleuren en de maatvoering, is het totaalbeeld van de beide zitzakken hetzelfde. Met Fatboy is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verschillen tussen de beide zittakken, zoals het binnenwerk, de lengte en uitvoering van de sluitingen, het stiksel en de breedte van de rand, en het ontbreken van het label en het zwarte handvat bij de Lounge Pillow, van ondergeschikte betekenis zijn, zodat deze niet kunnen leiden tot het oordeel dat de totaalindruk van de Lounge Pillow anders is dan die van de Fatboy the Original. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de Lounge Pillow in de maatvoering 140 cm x 180 cm auteursrechtelijk inbreuk maakt op de Fatboy the Original van Fatboy.

Met betrekking tot de vordering in conventie, de gestelde onrechtmatige brieven aan afnemers van de Lounge Pillow, overweegt de voorzieningenrechter:

5.9. De voorzieningenrechter overweegt dat de brief die Fatboy aan Loods 5, genoemd
onder 2.7, die zoals ter zitting is komen vast te staan eveneens is verzonden aan de vennootschap genaamd Paperwhite, onvoldoende duidelijk maakt dat de bewaren van Fatboy uitsluitend zien op de Lounge Pillow in de maatvoering 140 cm x 180 cm. Dat zal bij de geadresseerden de indruk hebben kunnen doen instaan dat de rechtbank 's-Hertogenbosch alle Lounge Pillow en Lounge Pouf producten als inbreuk heeft beschouwd terwijl dat niet het geval is, daar bedoeld vonnis uitsluitend ziet op een zitzak met de maatvoering 140 cm x 180 cm. De stelling van Fatboy dat Qdesign geen belang heeft bij haar vorderingen voor zover deze zien op de Lounge Pillow producten in de andere maatvoeringen, gaar in dat licht dan ook niet op. Ter zitting heeft Fatboy voorts laten weten bereid te zijn om de brieven zoals door Qdesign gevorderd, te verzenden.”

De vorderingen in conventie en reconventie worden beide, zij het met beperkingen, toegewezen, met als gevolg dat beide partijen worden veroordeeld tot het betalen van elkaars proceskosten:

“5.12. Op verzoek van de voorzieningenrechter hebben partijen in de schorsing van de zitting geprobeerd overeenstemming te bereiken over de (volledige) kostenveroordeling die een partij in geval van verlies van de procedure aan de andere partij verschuldigd zou worden. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek mede gedaan omdat de vordering in conventie mogelijk niet als een procedure betreffende intellectuele eigendomsrechten beschouwd zou kunnen worden nu de grondslag is gelegen in de sleutel van de onrechtmatige daad, terwijl de vordering in reconventie duidelijk een procedure betreft als bedoeld in artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat zou tot het niet te rechtvaardigen gevolg leiden dat de verliezende partij in conventie een vergoeding voor het procureursalaris van EUR 816,- toegewezen zou krijgen en de verliezende partij in reconventie een kostenveroordeling die maximaal zou neerkomen op de door Fatboy in dat verband gevorderde EUR 15.000,--. Na hervatting van de zitting hebben partijen laten weten te zijn overeengekomen dat zowel in conventie als in reconventie voor beide partijen de proceskosten kunnen worden begroot op EUR 5.000,--. De voorzieningenrechter zal dan ook dienovereenkomstig een proceskostenvergoeding toekennen.

5.13. Fatboy zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Qdesign worden begroot op EUR 5.000,--.

5.14. Qdesign zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Fatboy worden begroot op EUR5.000,00.”

Lees het vonnis hier. Grotere afbeelding (vlnr. Fatboy the Original en de Lounge Pillow met maatvoering 140x180 cm van Qdesign) hier.