Alle rechtspraak  

IEF 4772

Ex Parte

na.gifVzr. Rechtbank Haarlem, Beschikking van 31 augustus 2007, LJN: BB3561, Naomi Art tegen Worldwide Art B.V.

Auteursrecht. De Rechtbank Haarlem wijst een verzoek tot een Ex Parte bevel ex artikel 1019e Rv af omdat slechts sprake is van de vrees van verzoekster voor mogelijk tot inbreuk leidend handelen. Van daadwerkelijke (vermeende) inbreuk is op dat moment echter geen sprake. Publicatie op rechtspraak.nl inclusief het verzoekschrift.

Verzoekster heeft door haar vervaardigde schilderijen bij de groothandel van verweerster gebracht om deze te laten voorzien van lijsten. Bij een volgende bezoek biedt verweerster kant en klare canvasprints van de schilderijen aan voor € 50 per stuk.  Op de vraag van verzoekster of verweerster voor het maken van zulke prints geen digitale voorbeelden nodig had, antwoordde Verweerster dat zij zelf foto’s van de werken heeft gemaakt en vervolgens grote hoeveelheden prints ervan op canvas heeft laten maken door een Chinese leverancier, die de bestelde prints een dezer dagen zou afleveren. Verzoekster heeft daarop kenbaar gemaakt bezwaar te hebben tegen deze gang van zaken, waarop verweerster heeft laten weten niet van plan te zijn de bestelling en de verhandeling van de bestelde prints af te blazen.

De rechtbank wijst het verzoek tot het opleggen van een bevel tot het staken van enige (dreigende) inbreuk op de auteursrechten van Verzoekster op grond van artikel 1019e Rv. echter af.

 “1.2. Vooropgesteld dient te worden dat een verzoek als het onderhavige niet van eenvoudige aard is. Bij een verzoekschrift ex artikel 1019e Rv, waarbij wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de rechter alvorens op een verzoek (van niet eenvoudige aard) te beslissen, beide partijen in de gelegenheid stelt te worden gehoord, zal de voorzieningenrechter dan ook allereerst moeten beoordelen of onherstelbare schade dreigt, die zo ernstig is dat een kort geding op tegenspraak niet kan worden afgewacht. Daarbij geldt dat naarmate de inbreuk meer in het oog springend is, eerder een dergelijk verzoek kan worden gehonoreerd.

1.3.  In onderhavig geval is daarvan geen sprake. Daartoe is redengevend dat uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen volgt dat slechts sprake is van de vrees van verzoekster voor het handelen van gerekwestreerde dat mogelijk tot inbreuk zou kunnen leiden, maar dat thans geen sprake is van een daadwerkelijke (vermeende) inbreuk. Voorts is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een reële dreiging van een mogelijke inbreuk. Daar komt bij dat niet is gebleken dat verzoekster gerekwestreerde heeft gesommeerd zich te onthouden van inbreuk voordat zij tot onderhavig verzoek tot het geven van een onmiddellijke voorziening als hier aan de orde is overgegaan, hetgeen wel in de reden had gelegen.

1.4.  De gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.”

Lees de beschikking hier.  

IEF 4769

Eerst even voor jezelf lezen

GvEA, 27 September 2007, zaak T-418/03. La Mer Technology, Inc tegen OHIM/ Laboratoires Goëmar(Geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositie LABORATOIRE DE LA MER tegen LA MER. “In the present case, it has already been found in paragraphs 109 to 144 above that the goods in question are partly identical and partly similar. Further, the overall impression given by the conflicting signs, taking into account their distinctive and dominant elements, is capable of creating sufficient similarity between them to give rise to the likelihood of confusion in consumers’ minds. Moreover, even if the relevant public is able to distinguish the signs at issue, as was noted by OHIM, it could nonetheless be led to believe that the marks come from the same undertaking or, as the case may be, economically-linked undertakings, identified by the words ‘la mer’.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 september 2007, KG ZA 07-1045, Desi Promotions tegen Roshan Video Cd & Dvd World.

“Desi Promotions heeft van de vennootschap naar Frans recht Bollywoodzone SARL, hierna verder te noemen: 'Bollywoodzone', de exclusieve distributierechten gekocht van de film 'AAP KA SURROOR', hierna verder te noemen: 'de Film'. De overeenkomst is opgesteld in de Franse taal, door beide partijen bij de overeenkomst ondertekend en is gedateerd 29 juni 2007.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 september 2007, HA ZA 06-3079. Koninklijke Nooteboom Trailers B.V. tegen Faymonville S.A.

Nu eindvonnis wordt gewezen, bestaat geen belang bij de ingestelde provisionele vordering, die met de vorderingen ten principale wordt afgewezen, aangezien op een nietig octrooi geen inbreuk mogelijk is.

(…) Aangezien Faymonville noch bij antwoord, noch bij pleidooi, noch bij haar Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenverantwoording expliciet of impliciet aanspraak heeft gemaakt op een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een eventuele proceskostenveroordeling te haren voordele, kan deze kostenveroordeling niet ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (vgl. HR 14 mei 2004, NJ 2005/247).”

Lees het vonnis hier.

IEF 4759

In de maatvoering

fb-lp-S.gifVzr. Rechtbank Haarlem, 21 september 2007, KG ZA 07-435, QDesign C Ltd. Tegen Fatboy teh Original B.V. (met dank aan diverse inzenders).

Auteursrecht. Haarlemse Fatboy-zaak. In (letterlijke) navolging van de Rechtbank Den Bosch neemt ook de voorzieningenrechter Haarlem aan dat de Fatboy the Original een oorspronkelijk werk betreft dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Het vonnis spitst zich toe op de maatvoering 140 cm x 180 cm. De andere maten van gedaagdes Lounge Pillow worden niet verboden en met betrekking tot alle andere maten moet Fatboy een eerdere brief aan twee afnemers van gedaagde rectificeren. Dat de vordering in conventie niet en die in reconventie wel het IE-recht betreft, zou kunnen wat betreft de proceskosten kunnen leiden tot een ‘niet te rechtvaardigen gevolg’, maar gelukkig komen beide partijen er onderling uit.

Wat Fatboy is en produceert mag inmiddels als algemeen bekend worden verondersteld. In deze zaak neemt zij het op tegen eiseres en groothandelaar Qdesign, die via verschillende distributeurs onder meer zitzakken onder de naam Lounge Pillow op de markt brengt, in diverse maten.

Voorafgaand aan het kort geding heeft Fatboy met betrekking tot deze, naar haar mening inbreukmakende,  zitzakken niet alleen gedaagde Qdesign maar ook enkele afnemers aangeschreven. Qdesign maakt hiertegen in conventie bezwaar. In reconventie vordert Fatboy, kort gezegd, een verbod op de zitzakken en poefproducten van eiseres.  Beide vorderingen worden, zij het met beperkingen, toegewezen.

Met betrekking tot het betwiste auteursrecht op de Fatboy The Original en de gestelde inbreuk door QDesign overweegt de voorzieningenrechter als volgt:

“5.5. (…) Hoewel het Bossche vonnis is gewezen in een procedure waarbij Qdesign geen partij was, en dat vonnis tussen beide partijen in onderhavig kort geding geen gezag van gewijsde heeft, vormt de genoemde uitspraak van de bodemrechter, dat door een meervoudige kamer is gewezen, wel een belangrijk gezichtspunt, dat bij de beoordeling in her onderhavig kort geding meeweeg. Voorts geldt dat de juistheid van de historische analyse van de herkomst, die Qdesign heeft onderbouwd door overlegging van een verklaring van dr. T.R.A.d e Rijk, Associate Professor Geschiedenis van het Industrieel Ontwerpen aan de Technische Universiteit Delft, niet aanstonds overtuigt en nader onderzoek vergt, waarvoor een kort geding zich naar zijn aard niet leent. Gelet op het oordeel van de rechtbank 's-Hertogenbosch gaat ook de voorzieningenrechter voorshands ervan uit dat de Fatboy the Original een oorspronkelijk werk betreft dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.”

“5.6. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van inbreuk op het auteursrecht van Fatboy. (…) Uit de conclusie van antwoord volgt voorts dat Fatboy thans uitsluitend stelt dat Qdesign met verhandeling van de Lounge Pillow van 140 cm x 180 cm inbreuk maakt op het auteursrecht op de Fatboy the Original.”

“ 5.8. (…) Gelet op de punten van overeenstemming, door Fatboy aangevoerd, zoals de identieke, naar buiten uitstekende platte rand (de zogenoemde Engelse naad), de uitvoering in vergelijkbaar materiaal en kleuren en de maatvoering, is het totaalbeeld van de beide zitzakken hetzelfde. Met Fatboy is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verschillen tussen de beide zittakken, zoals het binnenwerk, de lengte en uitvoering van de sluitingen, het stiksel en de breedte van de rand, en het ontbreken van het label en het zwarte handvat bij de Lounge Pillow, van ondergeschikte betekenis zijn, zodat deze niet kunnen leiden tot het oordeel dat de totaalindruk van de Lounge Pillow anders is dan die van de Fatboy the Original. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de Lounge Pillow in de maatvoering 140 cm x 180 cm auteursrechtelijk inbreuk maakt op de Fatboy the Original van Fatboy.

Met betrekking tot de vordering in conventie, de gestelde onrechtmatige brieven aan afnemers van de Lounge Pillow, overweegt de voorzieningenrechter:

5.9. De voorzieningenrechter overweegt dat de brief die Fatboy aan Loods 5, genoemd
onder 2.7, die zoals ter zitting is komen vast te staan eveneens is verzonden aan de vennootschap genaamd Paperwhite, onvoldoende duidelijk maakt dat de bewaren van Fatboy uitsluitend zien op de Lounge Pillow in de maatvoering 140 cm x 180 cm. Dat zal bij de geadresseerden de indruk hebben kunnen doen instaan dat de rechtbank 's-Hertogenbosch alle Lounge Pillow en Lounge Pouf producten als inbreuk heeft beschouwd terwijl dat niet het geval is, daar bedoeld vonnis uitsluitend ziet op een zitzak met de maatvoering 140 cm x 180 cm. De stelling van Fatboy dat Qdesign geen belang heeft bij haar vorderingen voor zover deze zien op de Lounge Pillow producten in de andere maatvoeringen, gaar in dat licht dan ook niet op. Ter zitting heeft Fatboy voorts laten weten bereid te zijn om de brieven zoals door Qdesign gevorderd, te verzenden.”

De vorderingen in conventie en reconventie worden beide, zij het met beperkingen, toegewezen, met als gevolg dat beide partijen worden veroordeeld tot het betalen van elkaars proceskosten:

“5.12. Op verzoek van de voorzieningenrechter hebben partijen in de schorsing van de zitting geprobeerd overeenstemming te bereiken over de (volledige) kostenveroordeling die een partij in geval van verlies van de procedure aan de andere partij verschuldigd zou worden. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek mede gedaan omdat de vordering in conventie mogelijk niet als een procedure betreffende intellectuele eigendomsrechten beschouwd zou kunnen worden nu de grondslag is gelegen in de sleutel van de onrechtmatige daad, terwijl de vordering in reconventie duidelijk een procedure betreft als bedoeld in artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat zou tot het niet te rechtvaardigen gevolg leiden dat de verliezende partij in conventie een vergoeding voor het procureursalaris van EUR 816,- toegewezen zou krijgen en de verliezende partij in reconventie een kostenveroordeling die maximaal zou neerkomen op de door Fatboy in dat verband gevorderde EUR 15.000,--. Na hervatting van de zitting hebben partijen laten weten te zijn overeengekomen dat zowel in conventie als in reconventie voor beide partijen de proceskosten kunnen worden begroot op EUR 5.000,--. De voorzieningenrechter zal dan ook dienovereenkomstig een proceskostenvergoeding toekennen.

5.13. Fatboy zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Qdesign worden begroot op EUR 5.000,--.

5.14. Qdesign zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Fatboy worden begroot op EUR5.000,00.”

Lees het vonnis hier. Grotere afbeelding (vlnr. Fatboy the Original en de Lounge Pillow met maatvoering 140x180 cm van Qdesign) hier.

IEF 4755

Opgenomen in het kinetisch schema

kinsch.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 september 2007, rolnummers 97/1213 en 97/1214, Mol tegen Technip Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Michel Veltman, Simmons & Simmons).

Twee tussenarresten in een 2e Technip-zaak. De tussenarresten zien uiteindelijk op het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de vraag wie auteursrechthebbende is op het programma SPYRO, maar het hof concludeert in de arresten echter ook dat het programma en het daarvan onderdeel uitmakende kinetische schema wel een auteursrechtelijk beschermd werk is.

In de onderhavige zaak stelt Technip dat Mol middels het programma PHENICS inbreuk maakt op haar auteursrecht. Mol stelt als verweer o.a. dat het programma SPYRO van Technip geen werk is en dat het, als dit wel zo zou zijn, het dan niet duidelijk is wie de auteursrechthebbende op SPYRO is.

Over die laatste stelling mag Mol nader bewijs leveren, over de eerste is het hof vrij duidelijk:

“29. Gelet op voormelde rapporten en (getuigen)verklaringen gaat het hof ervan uit dat Spyro een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de van de maker draagt. Hoewel de chemische reactievergelijkingen, opgenomen in het kinetisch schema dat de kern van het programma vormt, op zichzelf gebaseerd zijn op objectieve wetenschappelijke gegevens, blijkt uit het bovenstaande voldoende dat het schema de vrucht is van een subjectieve selectie van die gegevens met het oog op het al dan niet opnemen daarvan in het schema. Dat geldt zowel voor de selectie van de reactievergelijkingen als voor de wijze van lumping. Om hun doel te bereiken (in de woorden van prof. Moulijn: een goed werkend simulatiepakket) hadden de ontwerpers kennelijk de ruimte om creatief met de objectieve wetenschappelijke gegevens en wetmatigheden om te gaan. Van die creatieve ruimte hebben zij ook gebruik gemaakt. Gelet in het bijzonder ook op de verklaring van getuige Losco vergde ook de omzetting van het schema in computertaal en een optimaal werkend programma creativiteit. Voorts valt uit de verklaringen en het de deskundigenbericht van prof. Moulijn af te leiden dat het programma complex is em de ontwikkelingen daarvan vele jaren in beslag heeft genomen. Op zichzelf is dat niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk, maar gelet op het bovenstaande zijn die omstandigheden daarvoor in casu wel een extra aanwijzing.

30. Hetgeen Mol in zijn akte na het laatste tussenarrest stelt over deze verklaringen doet niet (voldoende) af aan het bovenstaande, nu daaruit niet valt af te leiden dat geen sprake is van voormelde subjectieve selectie/keuzes. Dat volgt ook niet uit de verklaring van Ranzi, waarop Mol in het bijzonder wijst. Anders dan Mol lijkt te stellen, verklaart Ranzi dat de opvolging van chemische reacties van belang is. Ook uit zijn verklaring dat zij moesten werken met duizenden chemische reacties valt af te leiden dat subjectieve keuzes gemaakt moesten worden. Dat Losco verklaart over de creatieve arbeid die gemoeid was met het omzetten van de chemische reacties in computertaal, betekent uiteraard niet dat hij van oordeel is dat met het ontwerpen van het kinetisch schema geen auteursrechtelijk relevante scheppende arbeid gemoeid was. Daarover verklaart hij niets.

31. Het bovenstaande brengt mee dat het hof ervan uitgaat dat naar Nederlands recht en het recht van de overige EU-lidstaten sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk.”

Lees de arresten hier.

IEF 4746

In gallop

hrs.gifRechtbank Arnhem, 26 juni 2007, KG ZA 07-287, Jes Games B.V. & Woedend! Games B.V.  tegen YVE Holding B.V. & B (met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek). 

Kort geding over makerschap en werk met betrekking game-format paardrijsimulator (een soort flight-simulator).

Gedaagde B. heeft bij notariële akte een document van twee pagina’s in bewaring gegeven, met daarin  onder meer het idee dat meisjes (geen jongens, waarom blijft onduidelijk) kunnen leren paardrijden d.m.v. een computerspel (Horse!), waarin zij a.h.w. zelf op het paard zitten.

Tezamen met de houdstermaatschappij van B, YVE Holding, is samen met twee andere vennootschappen JES Games opgericht. YVE Holding werd bestuurder van JES. Vervolgens werd een managementovereenkomst gesloten waarbij YVE als opdrachtnemer het creatieve management voerde bij opdrachtgever JES. YVE Holding heeft met instemming van JES Games B. aangesteld als creatief manager van JES Games. JES Games heeft op enig moment Woedend! Games ingeschakeld voor de ontwikkeling van een computerspel over paardrijden.

YVE Holding wordt vervolgens ontslagen als bestuurder en JES Games zegt de managementovereenkomst op. Atari krijgt vervolgens van JES de opdracht de game verder te ontwikkelen en de rechten worden overgedragen. De raadsman van B en YVE schrijft vervolgens Atari aan dat de verkoop alleen kan doorgaan, wanneer B ook haar auteursrechten overdraagt.

Volgens de Voorzieninenrechter zijn die mededelingen t.a.v. het auteursrecht niet juist.

Van de zijde van eisers zijn kleurenprints overgelegd van afbeeldingen die in het spel Horse! te zien zijn, als ook een kleurenprint van de dvd Horse! en van de dvdbo, waarop de naam Woeden! Games staat. De naam B. of YVE Holding staat niet op de prints. Woedend! Games is dus op grond van art. 4 Aw de maker van Horse! moet worden gehouden.

“4.6.  Gedaagden baseren het makerschap van B. op art. 6 Aw en stellen dat sprake is van een ontwerp van B. en dat Horse! op basis van dit ontwerp en onder haar leiding en toezicht is gemaakt.  (…) Voor zover gedaagden met hun beroep op de inbewaringgeving van ideeën bij notaris hebben betoogd dat de reeds gedeponeerde ideeën auteursrechtelijk zijn beschermd, faalt dat verweer. De overgelegde kopie van het document dat B. op 9 januari 2004 bij de notaris heeft gedeponeerd, bevat wel het idee voor een spel waarin de speler als het ware zelf paardrijdt in een realistische omgeving - er wordt de vergelijking met een flight simulator gemaakt - maar dat idee wordt in het document niet, althans onvoldoende, geconcretiseerd. Er wordt niet gedetailleerd beschreven hoe het spel eruit moet komen te zien. Daardoor is het document geen werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dit geldt te meer omdat gedaagden niet de stelling van eisers hebben weersproken dat er al realistische -first person- computer paardrijdspellen op de markt waren voordat B. haar ideeën heeft gedeponeerd.

4.8.  Het beroep dat gedaagden doen op art. 6 Aw slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op art. 6 Aw moet aannemelijk zijn dat Horse! is gemaakt naar een geheel of gedeeltelijk ontwerp van B.. Gedaagden stellen dat wel maar onderbouwen die stelling niet.
Zij hebben niets overgelegd waaruit dat blijkt. Dat B. medewerkers van Woedend! Games heeft meegenomen naar maneges is onvoldoende om aan te nemen dat Horse! door B. is ontworpen. De bezoeken kunnen ook bedoeld zijn geweest om de ontwerpers van Woedend! Games een beeld te geven van B.s idee zodat de ontwerpers van Woedend! Games beter in staat zouden zijn om op basis van dat - zoals hiervoor is overwogen - op zichzelf niet auteursrechtelijk beschermde idee, zelf een ontwerp voor Horse! te maken. Ook het enkele feit dat B. was aangesteld als creatief manager en haar kennelijk regelmatige aanwezigheid bij Woedend! Games (…) is onvoldoende om aan te nemen dat Horse! de creatie van B. is.”

De overige overwegingen t.a.v. rechtsgeldigheid van het aandeelhoudersbesluit tot verkoop en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de bestuurder die de verkoopovereenkomst sloot gaan het bestek van IEForum te buiten. Hiervoor wordt u verwezen naar het vonnis.

Lees het vonnis hier.

IEF 4736

Eerst even voor jezelf lezen

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 17 september 2007, LJN: BB3761. Forum Hypotheken & Beleggingen B.V. tegen Lorest B.V. c.s.

“Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie het gebruik van een domeinnaam als het voeren van een handelsnaam in de zin van de Handelsnaamwet kan worden aangemerkt. Aangenomen moet worden dat een onderneming die zich bedient van een domeinnaam deze doorgaans gebruikt om zich aldus tot het publiek te richten.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Arnhem, 8 augustus 2007, LJN: BB3604, in de zaken Rijnconsult tegen gedaagde en in de zaak Institut [eigennaam] France Europe S.A tegen gedaagde.

“Rijnconsult stelt dat zij met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten (het merkenrecht en het op de vragenlijsten, handboek en ondersteunende teksten rustende auteursrecht) over een exclusieve licentie beschikt voor de Nederlandse markt en dat gedaagde in conventie/eiser in reconventie daarop inbreuk maakt door zich als gecertificeerd in HBDI te presenteren en gebruik te maken van de "officiële HBDI-materialen" en het logo en de diagrammen van HBDI, zulks terwijl gedaagde in conventie/eiser in reconventie niet is gecertificeerd en gelicentieerd in HBDI. “

Lees het vonnis hier.  

IEF 4719

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Arnhem, 26 juni 2007, KG ZA 07-287, Jes Games B.V. & Woedend! Games B.V.  tegen YVE Holding B.V. & Brinkman (met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek)

“Voor zover gedaagden met hun beroep op de inbewaringgeving van ideeën bij notaris Van Hoff hebben betoogd dat de reeds gedeponeerde ideeën auteursrechtelijk zijn beschermd, faalt het verweer (…) De overgelegde kopie van het document dat Brinkman op 9 januari 2004 bij de notaris heeft gedeponeerd, bevat wel het idee voor een spel waarin de speler als het ware zelf paardrijdt in een realistische omgeving – er wordt een vergelijking met een flight simulator gemaakt – maar dat idee wordt in het document niet, althans onvoldoende geconcretiseerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4717

De oude catalogus

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 5 september 2007, LJN: BB3959. Curatoren tegen Gedaagden. 

Partijen zijn bij vaststellingsovereenkomst overeengekomen niet verder te procederen. De overeenkomst betreft de SENA-rechten van de Oude Catalogus, een omvangrijk bestand van vóór 1 april 1990 gerealiseerde geluidsopnamen van diverse artiesten, waaronder de Zangeres Zonder Naam, bestemd voor exploitatie (zie ook: IEF 4254, 25 juni 2007). Verzoeker beroept zich i.c. op dwaling.

In het kader van een viertal lopende procedures bij de rechtbank Roermond,  hebben de betrokken partijen een aantal (proces)afspraken gemaakt, vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, waarvan de afspraak onder 6 luidt:  “De Amsterdamse rechtbank zal in kort geding beslissen of de SENA-rechten [hof: dit zijn naburige rechten] van de Oude Catalogus aan de [Y.]groep toevallen of aan [X.] BVBA. Partijen verklaren de uitspraak als bindend en zullen daarvan niet in hoger beroep gaan. (…).”

In de onderhavige zaak stelt het Hof Den Bosch dat verzoeker aan de overeenkomst is  gebonden zolang de bodemrechter die overeenkomst niet heeft vernietigd. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor levert tot die tijd misbruik van bevoegdheid op, althans een zwaarwegende omstandigheid om het verzoek af te wijzen. Gelet op de bijzondere aard en inhoud en het doel van de afspraak onder 6 - namelijk dat daarin afstand wordt gedaan van het recht om verder te procederen – levert die bepaling een zwaarwichtig bezwaar op om het verzoek te honoreren. Het hof bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 4715

En nog een

Rechtbank Amsterdam, 20 september 2007, KG ZA 07-1490 P/ED, World of Experience Holding B.V. c.s. tegen Rompa Beheer (met dank aan Boekx Advocaten)

Eerst even voor jezelf lezen: “Dat alles leidt ertoe dat thans niet zonder meer vaststaat dat de auteursrechten op door Rompa in het kader van de samenwerking met WOE gemaakte werken aan WOE toekomen. Niet valt uit te sluiten dat deze auteursrechten bij Rompa liggen. Het auteursrecht op de op de website getoonde kaart van de Belevingswereld rust bij Hoofdzaken C.S.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4712

Niet groots en veelvuldig

aantw.gifRechtbank Utrecht, 19 september 2007, HA ZA 05-1787, Uitgeverij Bzztôh B.V. & Bolt. tegen Uitgeverij Verba B.V. & Mulder (met dank aan Jan Willem van Dijk, Van Mens & Wisselink).

Auteursrecht, bodemprocedure. Inbreuk op Het Boek Met Alle Antwoorden. De geformuleerde antwoorden en de verzameling daarvan kunnen worden beschouwd als een werk. Voor ‘verwatering’ moet de navolging groots en veelvuldig zijn. De schadevergoeding wordt gebaseerd op de vermindering van de genoten winst als gevolg van een geringere afzet, niet op de afdracht van door gedaagde genoten winst met de verkoop van het boek van eiser. Opmerkelijke schadevergoeding.

Eiseres Bolt is de maker van het boek "The book of answers". Dit boek is in 1999 uitgegeven op de Amerikaanse markt. Sinds januari 2001 is de Nederlandse vertaling van dit boek onder de titel "Het boek met alle antwoorden" door Bzztôh uitgegeven (verder: "het boek van Bolt"). Bzztôh heeft hiervoor het exclusieve licentierecht van Bolt gekregen. Medio 2002 is gedaagde Verba op de Nederlandse markt gekomen met het boek "Dit boek lost alles op" en de subtitel "een antwoord op elke vraag". De maker van dit boek is gedaagde Mulder.

Bzztôh heeft op grond van de stelling dat het boek van Mulder een inbreuk maakt op de auteursrechten van het Boek van Bolt Verba c.s. gesommeerd om de distributie en de verkoop van het boek van Mulder te staken. Verba heeft vervolgens toegezegd aan dit verzoek te zullen voldoen. In het onderhavige geding vordert Bzztôh schadevergoeding van Verba c.s., waarop Verba o.a. stelt dat het boek van Bolt geen auteursrechtelijk beschermd werk is en als dat wel zo zou zijn, dat Mulder daarop geen inbreuk maakt. De Rechtbank Utrecht kiest in deze de zijde van de eiser.

De rechtbank stelt dat het concept van het boek (het antwoord (te willen) geven op allerlei (levens)vragen) niet als nieuw kan worden aangemerkt, maar dat de uitvoering daarvan in het boek van Bolt wel als een auteursrechtelijk beschermd werk moet worden beschouwd.

“4.3. Bolt heeft ervoor gekozen om de antwoorden op "alle vragen", zoals zij het formuleert, in boekvorm uit te brengen, waarbij het opvallend is dat de lezer aan de hand van eenvoudige aanwijzingen, zoals weergegeven in 2.3., wordt geïnformeerd over de wijze waarop het boek moet worden gebruikt. Deze aanwijzingen komen er kort gezegd op neer dat de lezer het boek in de hand, op schoot of op tafel legt, vervolgens een (1evens)vraag stelt waarop enkel het antwoord ja of nee kan worden gegeven, waarna de lezer het boek open moet slaan en een antwoord op zijn vraag krijgt. In het boek van Bolt staan 350 door Bolt geformuleerde antwoorden. Ieder antwoord staat iets boven het midden van de bladzijde in kapitale letters op de rechterpagina weergegeven en is omgeven door een zwarte omranding (zie 2.4.). Iedere linkerpagina is blanco, met uitzondering van een sierlijk vormgegeven veer (zie 2.6.). Deze specifieke elementen van het boek van Bolt vloeien naar het oordeel van de rechtbank voort uit keuzes van de auteur en geven reeds daarom aan het boek een persoonlijk stempel en een oorspronkelijk karakter. Dat in 1997 een boek van de auteur David Michaeli is uitgegeven, waarin ook op iedere rechterpagina antwoorden op vragen worden gegeven, doet aan deze conclusie niet af. Het boek van Michaeli is namelijk geheel astrologisch van aard (en heeft dus een andere inhoud) en stemt niet overeen met de hiervoor omschreven vormgeving en uitwerking van het Boek van Bolt. (…) 

4.4. (…) Anders dan Verba stelt, is de rechtbank van oordeel dat de door Bolt geformuleerde antwoorden en de verzameling daarvan kunnen worden beschouwd als een werk dat een persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt. De verzameling antwoorden betreft namelijk niet uitsluitend een hoeveelheid feitelijke gegevens die oorspronkelijkheid mist. Bij het beantwoorden van een vraag en de formulering daarvan zal de mening, en dus persoonlijke visie, van degene die het antwoord geeft immers tot uitdrukking komen. (…)

Even verderop geeft de rechtbank een criterium voor wat door wat door de gedaagde uitgever als verwatering wordt aangemerkt, maar dat door de rechtbank wordt vertaald als verworden tot onderdeel van mode en/of stijl. Verwatering, ook al wordt het niet zo genoemd,  lijkt zo te zien toch mogelijk volgens de Rechtbank Utrecht (wie een noot wil schrijven over deze terminologische discussie is van harte welkom).

4.5. (…)  Indien Verba met haar beroep op "verwatering" heeft willen betogen dat (de) oorspronkelijke elementen in het boek van Bolt door het kopiëren daarvan door anderen onderdeel van mode en/of stijl zijn geworden waardoor daaraan geen auteursrechtelijke bescherming meer toekomt, wordt die stelling verworpen. De rechtbank is van oordeel dat bepaalde in beginsel oorspronkelijke elementen pas hun auteursrechtelijke bescherming kunnen verliezen als die elementen door veelvuldig gebruik en grootse navolging zijn verworden tot een duidelijk herkenbare mode of stijl.

Uit de boeken die Verba ter onderbouwing van dit betoog in het geding heeft gebracht blijkt dat drie daarvan, namelijk "het boek dat je toekomst voorspelt", "sibylle, uw eigen spirituele gids" en "het grote geld orakelboek", bepaalde elementen, en zeker niet alle, bevatten die het boek van Bolt ook kenmerken. Deze navolging is echter onvoldoende, want niet groots en veelvuldig, om te kunnen concluderen dat de auteursrechtelijk beschermde elementen van het boek van Bolt mode- respectievelijk stijlelementen zijn geworden die geen bescherming (meer) toekomen.”

Met betrekking tot de gestelde inbreuk stelt de rechtbank dat de totaalindrukken van beide boeken te weinig verschillend zijn om het boek van gedaagde Mulder als een zelfstandig werk aan te kunnen merken.

“4.8. (…) Dat er ook verschillen tussen beide boeken bestaan, zoals gemotiveerd door Verba is gesteld, brengt in deze conclusie geen verandering. (…) Met andere woorden: de omstandigheden dat het boek van Mulder in vergelijking met het boek van Bolt (1) een duidelijk afkijkende vorm heeft, (2) de kaft van Meur verschilt en een goedkopere uitstraling heeft, (3) 200 antwoorden geeft in plaats van 350 (4) de rechter- en linkerpagina anders zijn vormgegeven, zoals geen zwarte omkadering, versiersels in iedere hoek van de rechterpagina en een andere versiersel op de linkerpagina (zie 2.4. en 2.6. ) en (5) de antwoorden en versiering in het midden van de pagina worden gecentreerd in plaats van iets daarboven (zie 2.4.), laat onverlet dat de mate van overeenstemming tussen beide boeken, dat wil zeggen de hiervoor onder 4.7. omschreven auteursrechtelijk beschermde elementen, van een zodanige aard en omvang is dat van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin sprake is.”

De schadevergoeding wordt gebaseerd op de vermindering van de genoten winst als gevolg van een geringere afzet, niet op de afdracht van door gedaagde genoten winst met de verkoop van het boek van eiser. De uitgever kan de schade niet afwentelen op de auteur.

“4.12 (…) Uit deze stellingen van Bzztôh C.S. blijkt dat zij haar schadevordering grondt op een vermindering van de door haar genoten winst als gevolg van een geringere afzet, die te wij ten is aan de publicatie van het boek van Mulder. De grondslag van de schadevordering van Bzztôh c.s. is dus niet gebaseerd op de afdracht van door Verba genoten winst met de verkoop van het boek van Mulder.”

“4.13. Voor de verplichting tot schadevergoeding wegens auteursrechtinbreuk geldt het toerekeningsvereiste van artikel 6:162 BW. Ten aanzien van een professionele exploitant van auteursrechtelijk beschermde werken, zoals een uitgever van boeken, geldt dat het op de markt brengen van een inbreukmakend werk krachtens de in het verkeer geldende opvattingen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel voor haar rekening komt.”

4.14 Met het oog op het vorenstaande en gegeven het bepaalde in artikel 6:97 BW zal de rechtbank ten behoeve van de schadeberekening een schatting moeten maken van de geringere afzet van het boek van Bolt als gevolg van de verkoop van het boek van Mulder. De rechtbank schat deze geringere afzet op 5000 exemplaren. (x €2.64 = € 13.200,00)

Een immateriële schadevergoeding op grond van geschonden persoonlijkheidsrechten wordt afgewezen

 “4.17. (…) dat Bolt het boek van Mulder als een inbreuk op haar auteursrechten beschouwt en dat zij voor die ongeoorloofde verveelvoudiging haar toestemming niet heeft verleend en, indien gevraagd, ook niet zou hebben verleend. Hieruit is de conclusie te rechtvaardigen dat Bolt ook nimmer met een eventueel verzoek om haar naam in het boek van Mulder te vermelden zou hebben ingestemd. De thans door Bolt gestelde verplichting aan de zijde van Verba c.s. dat haar naam in het boek van Mulder had moeten worden vermeld is hiermee niet te verenigen.”

De veroordeling voor wat betreft de schadevergoeding is opmerkelijk. De gevorderde schade bedroeg €62.876,80, welk bedrag, na herberekening door de rechter, voor de verschenen inbreukmakende uitgever en de niet verschenen inbreukmakende auteur werd gematigd tot (hoofdelijk) €13.200,00, maar waarin de inbreukmakende auteur bij verstek ook nog werd veroordeeld tot (en nu niet hoofdelijk) betaling van het niet gematigde restbedrag van (€62.876,80 - €13.200,00 =) €49.676,80. De feitelijke herberekening door de rechter gaat in verstek dus niet op.

De veroordeling betreft eveneens de (gematigde) buitengerechte kosten en een dubbele, maar geen werkelijke proceskostenveroordeling.

Lees het vonnis hier.