Alle rechtspraak  

IEF 2383

Meer rechten

NRC Handelsblad bericht dat de rechtbank Utrecht donderdag heeft bepaald (wie het vonnis heeft, mag het mailen)  dat Uitgeverij Aspekt de huidige voorraad van drie titels van schrijfster Annemarie Postma vanaf 1 januari 2007 niet meer mag verkopen. Postma had het kort geding aangespannen omdat de schrijfster wilde overstappen naar een nieuwe uitgeverij en Aspekt niet wilde instemmen met een met een eenzijdige  opzegging. “Volgens de raadsman van Annemarie Postma geeft het vonnis auteurs meer rechten.”

Artikelsuggestie: “Het voetbaltransfersysteem in de uitgeverij, naar een werkbare oplossing voor arbeidsconflicten tussen uitgevers en auteurs."

IEF 2382

Is het motief al bekend?

Laatste rechtbankverslag voor het weekend: O.a. nu.nl bericht vrij uitgebreid over de zaak Hema-Blokker. “Hema kan wel beweren dat zijn mokken, borden en kussenslopen met bloemmotieven origineel zijn, maar al sinds de flower power-periode in de jaren '60 zijn bloemetjes mateloos populair. Hema heeft dan ook niet het alleenrecht op artikelen met fleurig bloemontwerp. Dat betoogde de advocaat van de winkelketen Blokker, Jos Fruytier, vrijdag in de rechtbank in Amsterdam.

(…) Maar volgens Hema gaat het niet om de trend. "Dat is alleen een richting. Het gaat om de concrete invulling", betoogde advocaat Wolter Wefers Bettink. (…) De rechter doet 10 augustus uitspraak.

Lees hier of hier meer.

IEF 2371

Een woord een woord

Rechtbank Arnhem, 18 juli 2006, LJN: AY4137. Algemene Omroepvereniging Avro tegen Leo De Haas TV-Produkties B.V.

IE-contractenrecht: De Haas produceert in opdracht van AVRO het televisieprogramma Blik op de Weg. Dit programma wordt gepresenteerd door de directeur van De Haas, te weten Leo de Haas. Partijen hebben hun afspraken met betrekking tot de productie en uitzending van Blik op de Weg vastgelegd in een productieovereenkomst.

Gedurende de looptijd van de overeenkomst zal Leo de Haas geen soortgelijk verkeersprogramma produceren, noch meewerken aan de productie van een soortgelijk programma - op welke manier dan ook -, voor televisie ten behoeve van een andere omroep in Nederland, zonder toestemming van de AVRO. Op 1 februari 2006 heeft De Haas echter contact opgenomen met Talpa en moet nu met de billen bloot.

De rechtbank beveelt De Haas nu om binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis volledige en juiste opgave te doen van alle keren dat zij in de periode van 21 maart 2006 tot en met de datum waarop deze opgave wordt gedaan, met andere omroepen dan AVRO heeft gesproken over de productie van enig verkeersprogramma, alsmede van de inhoud van die gesprekken, en AVRO afschrift te verstrekken van alle bescheiden waarover De Haas beschikt die op dat overleg zien.

Lees het vonnis hier.

IEF 2361

Vlonders en pergola's

Gerechtshof Leeuwarden, 12 juli 2006, LJN: AY4127. De Industrie- en Handelsonderneming tegen De Handelsmaatschappij.
 
De  Industrie- en Handelsonderneming baseert in deze zaak haar tegen de Handelsmaatschappij ingestelde vorderingen op een inbreuk door de Handelsmaatschappij op het auteursrecht dat zij (de Industrie- en Handelsonderneming) stelt te hebben op een foto waarop - in essentie weergegeven - te zien is een houten tuinhuisje, vlonders en pergola's in een landelijke omgeving, welke foto is geplaatst in een door haar in 1996 uitgegeven jubileumnummer van de "Tuinplezier Koerier 1996".

De gestelde inbreuk door de Handelsmaatschappij bestaat naar stelling van de Industrie- en Handelsonderneming hierin dat eerstgenoemde dezelfde foto heeft afgedrukt in een door haar uitgegeven catalogus onder de naam "Tuindeco catalogus 2003". Het eventuele auteursrecht van de "architect" van de op de foto waarneembare opstelling van het tuinhuisje c.a. en zijn omgeving, is in deze procedure derhalve niet aan de orde.


De Industrie- en Handelsonderneming heeft in haar gedingstukken niet in toereikende mate uiteengezet wat haars inziens het eigen karakter van de foto is, als gevolg waarvan de foto zou kunnen worden aangemerkt als een werk in de zin van de Auteurswet.. De facto heeft zij volstaan met de herhaalde stelling dat sprake is van een werk in meerbedoelde zin, daartoe - in reactie op het door de Handelsmaatschappij gevoerde verweer dat van een werk geen sprake is - in haar laatst genomen akte slechts aanvoerende dat haar werkneemster werkneemster de foto heeft genomen "met gebruikmaking van haar eigen interpretatie van het geheel".

In het verband van de vraag wie als auteursrechthebbende op de foto is aan te merken, heeft de Industrie- en Handelsonderneming verder nog gesteld dat de fotograaf slechts "fysiek uitvoerder" is geweest en dat zij (de Industrie- en Handelsonderneming) de samenstelling van de te fotograferen objecten, de kleuren en de gehele setting heeft bedacht en voorbereid, doch dit een en ander ziet niet zozeer op het makerschap van een fotografisch werk als zodanig doch veeleer op het makerschap van het op de foto vastgelegde werk, welk laatste onderwerp als reeds overwogen niet de inzet is van het geding.

Met betrekking tot de eveneens door de Industrie- en Handelsonderneming geponeerde stelling dat zij heeft aangegeven van welke afstand en uit welke hoek gefotografeerd moest worden, overweegt het hof dat aan de hand van de gedeponeerde foto's niet valt waar te nemen dat op dit of enig ander punt sprake is van een eigen karakter, nu de foto ten aanzien waarvan naar stelling van de Industrie- en Handelsonderneming sprake is van een auteursrechtelijke inbreuk, een sterk "technisch" karakter heeft waaruit niet een persoonlijk stempel van de maker blijkt.

Het boven overwogene leidt het hof tot de conclusie dat er met betrekking tot de ten processe relevante foto geen sprake is van een werk in auteursrechtelijke zin, zodat daarop de vorderingen van de Industrie- en Handelsonderneming dienen te stranden. 
  
Lees het vonnis hier.

IEF 2360

Betink in list

NRC Handelsblad bericht dat “tussen de Friese uitgeverij Le Chat Mort en de Stichting Het Toonder Auteursrecht onenigheid is ontstaan over de publicatie van It spoek fan Bommel State (Het spook van Bommelstein). Dit zou het twaalfde Bommelverhaal in het Fries worden.

Het contract lag volgens de uitgeverij klaar toen Toonder in de zomer van vorig jaar overleed. „Ik heb dit weekend een nieuw contract toegestuurd gekregen van de stichting, maar daarin worden de afspraken veranderd die ik met Toonder zelf had gemaakt.”

De stichting zegt juist „uitermate positief” te staan tegenover de uitgave en de uitgeverij alleen gewaarschuwd te hebben dat het misschien niet allemaal zo snel zou lopen.

Lees hier meer.

IEF 2354

Het betreffende bloempatroon

Vrijdag dient het kort geding voor de Rechtbank Amsterdam tussen de Hema en de Blokker. De Hema beticht de branchegenoot van het namaken van onder meer delen van een tuincollectie en 'de versiering op plastic' servies.' Hema claimt het betreffende bloempatroon in 2001 zelf te hebben ontworpen. Ook een schrijfblok van Blokker lijkt in de ogen van Hema te veel op het eigen product', zo meldt zibb.nl.

Het stuk vermeldt ook nog even het trackrecord van de partijen: Schaatsenfabrikant Zandstra daagde de Hema twee jaar geleden voor de rechter vanwege een imitatie Friese doorloper van kunststof en tien jaar geleden moest de Blokker inbreukmakende theelichthouders uit de winkels halen.

Lees hier meer.

IEF 2338

53 Eisers

Gerechtshof Amsterdam, 13 juli 2006, LJN: AY3854. Stichting Brein c.s. tegen  Internet Service Providers.

Het gaat in dit geding om de vraag of de ISPs gehouden zijn om aan de raadsman van Brein schriftelijk opgave te doen van de namen en adressen (hierna: de NAW gegevens) van de abonnees aan wie ieder van hen de IP-adressen heeft toegekend op data en tijden als vermeld in de door Brein verstrekte, aan de inleidende dagvaarding gehechte lijst.

De Rechtbank Utrecht wees de vordering van Brein af, omdat voor toewijzing van zo'n vordering pas plaats is indien buiten redelijke twijfel is dat de IP-adressen betrekking hebben op gebruikers die daadwerkelijk illegaal muziek- of andere bestanden aanbieden op hun computer.

Brein wijst in dit verband nu op de minder zware toets die dit hof in de Lycos-Pessers zaak heeft aangelegd/ Het hof overwoog in dat arrest dat indien voldoende aannemelijk is dat de gepubliceerde informatie jegens de derde wel onrechtmatig zou kunnen zijn en dat deze daardoor schade kan lijden, het maatschappelijk bezien ongewenst zou zijn indien die derde geen enkele reële mogelijkheid heeft de websitehouder daarop – zonodig in rechte – aan te spreken.

In het onderhavige geval gaat het evenwel niet om de onrechtmatigheid van de gepubliceerde informatie, maar om de vraag of de door Brein verzamelde IP-adressen betrekking hebben op abonnees die daadwerkelijk inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van de bij Brein aangesloten, respectievelijk de door haar vertegenwoordigde, organisaties en personen, alsmede om de vraag of, indien dat het geval is, de IP-adressen van de desbetreffende abonnees rechtmatig zijn verkregen.

Dit zijn andere vragen en de voorzieningenrechter heeft voor beantwoording hiervan terecht een zwaarder criterium aangelegd. Noodzakelijk is allereerst dat niet in redelijkheid kan worden betwijfeld dat de IP-adressen betrekking hebben op abonnees die illegaal muziekbestanden aanbieden in ‘shared folders’ vanaf hun computer.

Zoekmethode. Met betrekking tot de nauwkeurigheid van de door Brein gevolgde zoekmethode naar de gebruikers van de desbetreffende IP-adressen, kan voorshands niet goed worden beoordeeld of het onderzoek van Brein met voldoende nauwkeurigheid en zorgvuldigheid is uitgevoerd om te kunnen dienen als basis voor toewijzing van de gevorderde voorzieningen.

Hier komt bij dat door de ISPs niet bestreden is gesteld dat de muziekindustrie naast juridische middelen ook technische middelen gebruikt om het ongeautoriseerde aanbieden van muziekbestanden te bestrijden, te weten het gebruik van zogenoemde ‘decoy-files’ en ‘spoofed content’, bestanden die op muziekbestanden lijken maar het in werkelijkheid niet zijn. Op dit moment zou 50% van het gehele Kazaa netwerk uit spoofed content bestaan, terwijl van sommige files 90% is vervuild.

Zelfs indien derhalve de gebruiker van het IP-adres op het door MediaSentry vastgestelde moment bezig was bestanden vanaf zijn computer op het internet aan te bieden, staat daar-mee nog niet vast dat daardoor inbreuk werd gemaakt op enig aan betrokkenen toekomend auteursrecht of naburig recht.

Persoonsgegevens. Na bij memorie van grieven anders te hebben gesteld heeft Brein ter zitting in hoger beroep erkend dat IP-adressen ‘in beginsel’ kunnen worden aangemerkt als persoonsgegevens. Tus-sen partijen is voorts niet langer in geschil dat de civiele rechter bevoegd is de ISPs op te dragen de gevraagde NAW gegevens te verstrekken. Ingevolge art. 8 aanhef en sub f Wbp mogen de ISPs persoonsgegevens verstrekken aan Brein indien zulks noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van Brein, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de desbetreffende abonnees, in het bijzonder het recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, prevaleert.

Brein voert aan dat de ‘shared folder’ dat gedeelte van de privé bestanden van een abonnee is dat deze abonnee in de ‘publiek ruimte’ van het internet voor een ieder bereikbaar en beschikbaar heeft neergezet, zodat het de abonnee is die beslist of hij zijn ‘shared folder’ openstelt voor andere gebruikers van P2P-programma’s zoals KaZaa en er derhalve geen inbreuk wordt gemaakt op zijn recht op privacy. Brein spreekt in dit verband van een public place of snuffelmarkt.

Het hof acht deze redenering niet concludent. Een gebruiker van een IP-adres stelt zijn computer open voor een specifiek doel, het uitwisselen van bestanden met andere P2P gebruikers van het netwerk, waarbij hij er niet op bedacht behoeft te zijn dat een organisatie als het door Brein ingeschakelde MediaSentry zijn ‘shared folder’ bekijkt op mogelijke inbreuken op auteursrecht. Hierbij komt dat deze gegevensverwerking voor de betrokkene onopgemerkt blijft.

Naar het voorlopig oordeel van het hof kan een ingrijpende beslissing als hier gevraagd, met grote maatschappelijke implicaties, niet afhankelijk worden gesteld van de uitkomst van het processueel debat tussen partijen over de vraag naar de rechtmatigheid van de wijze waarop Brein IP-adressen verzamelt en verwerkt. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof nader deskundig oordeel gewenst.

Daarmee lijkt deze uitspraak een tussenvonnis. Dat is het echter niet, het hof vervolgt met ongegrond verklaring van alle grieven wegens onvoldoende aantonen van spoedeisend belang. Brein moet de bodemprocedure afwachten. Het kg vonnis in eerste aanleg wordt dus in zijn geheel bekrachtigd.

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis Rechtbank Utrecht hier.

IEF 2328

Opgestraald

Gerechtshof Amsterdam, 29 juni 2006, rolnunmer 482/05.Vereniging Buma, Stichting Stea tegen Chellomedia Programming B.V. (voorheen genaamd: UPC Programming B.V.).

Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis. De handelwijze van Chello geldt niet als een (afzonderlijke) openbaarmaking van (verveelvoudigingen van) auteursrechtelijk beschermde werken.

Chello produceert en exploiteert diverse televisieprogramma’s waaronder een aantal thema- en special interest-kanalen. De Chello-programma’s bevatten onder neer auteursrechtelijk beschermd materiaal waarvan Buma voor wat betreft de muziekauteursrechten op muziekwerken uit het zogenaamde Bumarepertoire en Stemra voor wat betreft de mechanische reproduktierechten op muziekwerken uit het zogenaamde Stemrarepertoire de uitsluitende exploitatierechten uitoefenen en beheren.

De programmasignalen worden door Chello in gecodeerde vorm naar de distributiesatelliet Telstar 12 opgestraald (uplink) en vandaar teruggezonden naar kabelkopstations en DTH (Direct-To-Home) -platforms (downlink). De gecodeerde Chelloprogrammasignalen kunnen niet door het publiek worden opgevangen maar uitsluitend door de ontvangende kabelkopstations en/of de DTH-platforms. Deze programmasignalen worden door de exploitanten van deze kabelkopstations en/of DTH platforms ten behoeve van (opnieuw gecodeerde) doorgifte aan het, publiek, gedecodeerd door middel van door Chello ter beschikking gestelde professioneler d.w.z. niet voor  de consument beschikbare, decodeerapparatuur.

De exploitanten van de kabelkopstations dan wel van de DTH- platforms zenden de door hen opnieuw gecodeerde programmasignalen door via de kabel respectievelijk naar DTH-satellieten. Het publiek kan deze opnieuw gecodeerde signalen opvangen met behulp van de door genoemde exploitanten ter beschikking gestelde decodeerapparatuur.

Kernvraag in deze procedure is of de handelwijze van Chello, derhalve het uplinken en downlinken in gecodeerde vorm van de Chello-programmasignalen naar de exploitanten van kabelkopstations en DTH-platforms (en het in staat stellen van deze exploitanten om deze signalen te decoderen) is aan te merken als een mededeling aan het publiek per satelliet en derhalve als een (afzonderlijke) openbaarmaking van de in deze Chello-programma’s geïncorporeerde auteursrechtelijk beschermde werken uit het Buma- en Stemra-repertoire  als bedoeld in artikel 12 lid 1 aanhef en onder 5 en lid 7 Auteurswet.

De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord en geoordeeld dat deze handelwijze van Chello niet kan worden beschouwd als een mededeling aan het publiek per satelliet en heeft de vorderingen afgewezen.

In de recente arresten Lagardère en Mediakabel van het HvJ EG) is de nodige aandacht besteed aan de betekenis van de term ‘publiek’. In het in punt 31 en 35: van Lagardère stelt het HvJ: “Tenslotte moet worden vastgesteld dat een beperkte kring van personen die van de satelliet afkomstige signalen alleen met een professionele uitrusting kunnen ontvangen, niet als een publiek kan worden beschouwd, aangezien dit uit een onbepaald aantal potentiële luisteraars of kijkers moet zijn samengesteld (…).”
 
He staat vast dat de door Chell.o naar de satelliet opgestraalde gecodeerde prograrnmasignalen niet kunnen worden ontvangen door het “publiek” als bedoeld in door het HvJ EG, maar alleen door de beperkte kring van exploitanten van kabelkopstations en DTH-platforms  en dat deze ontvangst alleen mogelijk is met gebruikmaking van door Chello ter beschikking gestelde professionele decodeerapparatuur.

De Chello-programmasignalen worden door chello als het ware bij die exploitanten “gestald (fase 1). Daaruit kan een sterke aanwijzing worden geput dat het bier niet om een mededeling aan het publiek gaat. Eerst nadat deze signalen door die exploitanten zijn gedecodeerd en vervolgens door hen opnieuw zijn gecodeerd en verzonden via de kabel of opgestraald naar een DTH-satelliet (fase 2) kunnen deze progrannuasigrialen worden ontvangen door het publiek, mits dit over de juiste decodeerapparatuur beschikt.

De programmasignalen bereiken het (kijkers)publiek niet rechtstreeks; maar in twee afzonderlijke fasen, zoals hiervoor uiteengezet. Er is dus geen sprake van een ononderbroken mededelingenketen. De programmasignalen die door Chello in fase 1 worden opgestraald naar de satelliet zijn niet bestemd voor ontvangst door het publiek, maar uitsluitend voor ontvangst door die exploitanten van kabelkopstations en DTH-patforms, die beschikken over door Chello ter beschikking gestelde professionele decodeer apparatuur.

Nu Chello slechts betrokken is bij fase 1 het ‘stallen’ van niet door het kijkerspubliek te ontvangen programrnasignalen bij de exploitanten van kabelkopstations en DTH-platforms kan de handelwijze van Chello niet worden aangemerkt als het doen van een mededeling aan het publiek per satelliet.

Niet betwist is door Buma/Stemra dat in artikel 12 lid 7 Auteurswet, artikel 1 lid 2 onder a t/rn c van de Satelliet-richtlijn is geïmplementeerd. Uit de tekst van deze bepalingen van de Auteurswet, noch uit de parlementairte geschiedenis van de implementatie van de Satellietrichtlijn, is af te leiden dat de wetgever in deze bepalingen van de Auteurswet een ruimer begrip openbaarmaking heeft beoogd dan gehanteerd in de Satelliet-richtlijn

Nu de handelwijze van Chello niet geldt als een (afzonderlijke) openbaarmaking van (verveelvoudigingen van) auteursrechtelijk beschermde werken is er ook geen ruimte voor toepassing van de z.g. drie-stappen-toets zoals door Burna/Stemra betoogd.

Alle grieven falen Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Buma/Stemra, als in het ongelijk gestelde partijen, dienen te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep Het hof: bekrachtigt het bestreden vonnis.

Lees het vonnis hier.

IEF 2317

Een bij het modewerk behorende teken

Beslissing Rechtbank Haarlem, 4 juli 2006, LJN: AY0315 H. Van V. tegen Verzoekster.

In het kort: bij schulden die zijn ontstaan uit onrechtmatige daad, bestaand uit het - niet te goeder trouw - inbreuk maken op merk- en auteursrechten zal een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling worden afgewezen.

Iets langer: Verzoekster is, op vordering van Fashion Box S.P.A., de merk- en auteursrechthouder van de Replay-tekens, veroordeeld tot het verstrekken van financiële gegevens ter vaststelling van schade, na merk- en auteursrecht inbreuk door verzoekster, op straffe van een dwangsom van maximaal € 25.000. Verzoekster doet een beroep op de schuldsaneringsregeling, omdat zij vanwege betalingsonmacht niet aan de veroordeling kan voldoen.
 
Verzoekster heeft ter terechtzitting verklaard dat het ontstaan van de vordering van Fashion Box haar niet kan worden verweten, omdat zij ten tijde van de inkoop van de kleding onbekend was met het merk Replay, en El Vita feitelijk werd gedreven door haar voormalige partner. De rechtbank wijst dat echter van de hand. Gelet op de algemene bekendheid van het merk Replay is niet aannemelijk dat verzoekster - toendertijd ondernemer in de modebranche - het merkteken van Replay niet kende. Nu de eenmanszaak voor rekening van verzoekster werd gedreven en bovendien ter terechtzitting is gebleken dat behoudens haar ex-partner, ook verzoekster kleding showde en verkocht aan klanten, moet zij aansprakelijk worden geacht voor de handel in imitatiekleding.
 
De rechtbank concludeert derhalve dat verzoekster aanzienlijke schulden heeft die zijn ontstaan uit onrechtmatige daad en dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan daarvan niet te goeder trouw is geweest. Deze schulden zijn ontstaan binnen de in de jurisprudentie gehanteerde termijn van vijf jaar. Gelet daarop dient het verzoek thans te worden afgewezen.

Lees de beschikking hier.

IEF 2315

Die op haar rusten

HvJ EG, 6 juli 2006, zaak C-53/05,  Commissie EG tegen Portugal.

Niet-nakoming Richtlijn Verhuurrecht en uitleenrecht, niet-uitvoering binnen gestelde termijn. Portugal springt te makkelijk om met het de rechten van auteurs.

“Door alle categorieën instellingen voor openbare uitlening te hebben vrijgesteld van de verplichting tot betaling van een wegens openbare uitlening aan de auteurs verschuldigde vergoeding, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 1 en 5 van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.”

Lees het arrest hier.