Alle rechtspraak  

IEF 2703

Geen generiek hergebruik

vk.bmpGerechtshof Amsterdam, 27 juli 2006, rolnr. C00/513. Stam tegen De Volkskrant B.V.

Langlopende procedure, 10 jaar, over de vergoeding die De Volkskrant aan Stam dient te betalen voor filmrecensies die zonder zijn toestemming in de jaren negentig zijn gepubliceerd op de toenmalige website van De Volkskrant.

Het hof stelt voorop dat kenmerkend voor het onderhavige geschil is dat er geen algemeen aanvaarde methode is om het honorarium voor het hergebruik op cd-rom en internet te bepalen. Elke voorgestelde methode zal blootstaan aan kritiek.

 

Voor zover partijen, met name De Volkskrant, bezwaren aanvoeren tegen de wijze waarop de deskundige aannames en begrippen uit de (micro)economie aan die methode ten grondslag heeft gelegd, zien zij naar het oordeel van het hof eraan voorbij dat de deskundige geen volgens alle regels van de (micro)economie verantwoorde berekening heeft willen maken, maar slechts bij die discipline te rade is gegaan om tot een methodiek te komen waarmee het honorarium kan worden vastgesteld.

Een redelijk honorarium is echter niet zonder meer hetzelfde als het honorarium dat in de gegeven omstandigheden, kort gezegd, had kunnen worden bedongen, dus het honorarium dat De Volkskrant nog bereid zou zijn geweest te betalen. Voor de vaststelling daarvan heeft het hof ook de bijzondere omstandigheden waarin het hergebruik plaatsvond in aanmerking te nemen. Het hof acht daarbij het volgende van belang.

Er was sprake van een nieuwe ontwikkeling (zolang loopt de zaak dus al, IEF), die zich - in elk geval ten aanzien van het gebruik van internet - in een experimentele fase bevond. De mogelijkheden van dat gebruik en de toegevoegde waarde en opbrengst van het hergebruik van publicaties waren niet ten volle te overzien. Wel had De Volkskrant kosten te maken om het gebruik te ontwikkelen, Het ligt in de rede dat De Volkskrant, maar ook Stam, in die experimentele fase daarmee rekening zouden hebben gehouden bij de vaststelling van het honorarium. Gelet op de financiële last die een vergoeding ineens van 20 procent van het oorspronkelijke honorarium voor De Volkskrant zou hebben meegebracht, valt dan ook niet aan te nemen dat een - in die experimentele fase - dergelijke vergoeding zou zijn overeengekomen.

Anderzijds neemt het hof evenmin aan dat De Volkskrant louter het oog zou hebben gehad op de kosten en opbrengsten op de korte termijn. Het gebruik van met name het internet dient mede om het eigen dagblad te presenteren en onder de aandacht te brengen. Daarnaast zag met name de ontwikkeling van het gebruik van internet op de langere termijn. De Volkskrant kan bovendien geacht worden er belang bij te hebben gehad om de verschenen publicatie zo compleet mogelijk op het internet en cdrom te presenteren. Het ontbreken van de publicaties van een recensent als Stam is dan een gemis.

Dat geldt temeer waar het hier gaat om filmrecensies, dus publicaties die voor een breder publiek gedurende langere tijd van betekenis blijven om te worden geraadpleegd. Daarbij komt dat — niet enkele publicaties maar - alle filmrecensies van Stam voor De Volkskrant in de periode van maart 1994 tot en met september 1998, 392 in totaal, via het internet voor ieder toeganke1ijk zouden worden gemaakt. Als dan met de deskundige moet worden aangenomen dat een redelijk honorarium voor het hergebruik van de filmrecensies in beginsel een eenmalige betaling van 20 procent van het oorspronkelijke honorarium is, dan is het niet aannemelijk dat De Volkskrant voor het verkrijgen van de toestemming van Stam niet méér zou hebben willen betalen dan de in het algemeen aan de freelancers aangeboden 2 procent over het in het voorafgaande jaar verdiende honorarium, wat neerkomt op een eenmalige betaling van 2 procent van het oorspronkelijke honorarium. Wel, acht het hof het aannemelijk dat De Volkskrant zich jegens Stam geen te grote afwijking van dat aanbod had kunnen en/of willen veroorloven.

In het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden gaat het hof ervan uit dat De Volkskrant (nog) bereid zou zijn geweest Stam een jaarlijkse vergoeding aan te bieden, welke vergoeding voor Stam (nog) zou zijn geweest, van 6 procent van het oorspronkelijke honorarium, wat betreft het hergebruik op internet. Voor het hergebruik op cd-rom kan het hof daarvan niet uitgaan, nu dat in wezen een vorm van archivering was, ter vervanging van de microfiche, ten behoeve van een beperkt publiek, zoals De Volkskrant onweersproken heeft uiteengezet.

In zoverre volgt het hof evenals partijen - de deskundige niet, die uitgaat van een honorarium voor generiek hergebruik. Het hof zal voor het hergebruik op cd—rom een vergoeding aanhouden van 1 procent van het oorspronkelijke honorarium. De vergoeding over de jaren 1994-1996 voor het hergebruik op internet en cd—rom komt dan in totaal op 7% van het oorspronkelijke honorarium en de vergoeding Over de jaren 1997-1999 voor het hergebruik op internet op 6% van het oorspronkelijke honorarium.

De conclusie is dat de uiteindelijk als honorarium aan Stam te betalen vergoeding lager is dan de rechtbank heeft vastgesteld. Het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd voor zover het betreft de hoogte van de aan Stam toegewezen vergoeding.

Lees het vonnis hier. Lees de interpretatie van de NVJ hier.

 

IEF 2700

Kinetische bodem

tchnp.bmpRechtbank Utrecht, 4 oktober 2006, HA ZA 05-547. Technip Benelux B,V. tegen Goossens. (Met dank aan Olaf Trojan, Simmons & Simmons

Auteursrecht op kinetische schema’s. Na het kort geding (lees het arrest van de Hoge Raad hier), nu de bodem. “Gelet op het grote aantal keuzemogelijkheden, de relatief beperkte hoeveelheid componenten en reactievergelijkingen die in het kinetisch schema zijn opgenomen en het ontbreken van wetmatigheden of objectieve uitgangspunten die dwingen tot de gemaakte keuzes, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat de selectie van die gegevens met het oog op het al dan niet opnemen ervan in het kinetisch schema, een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.”

Het computerprogramma Spyro is een simulatieprogramma ten behoeve van onder meer de sturing van het productieproces van ethyleen en propyleen in de petrochemische industrie. EssentieeI onderdeel van Spyro is een kinetisch schema, waarin het voornoemde productieproces schematisch in onder andere een verzameling chemische reactievergelijkingen wordt weergegeven. 

Goossens is van 1967 tot 1979 in dienst geweest van Technip en was in die hoedanigheid betrokken bij de ontwikkeling van Spyro. Na het einde van zijn dienstverband bij Technip heeft Goossens onder meer een computerprogramma ontwikkeld met dezelfde toepassing als Spyro, aanvankelijk genaamd Genies, later Primo en tot, slot PrirnX. Tussen Technip en Goossens is een verschil van mening ontslaan over de vraag of Primo/Genius een auteursrechtelijke inbreuk vormt op Spyro.

Partijen hebben vervolgens een overeenkomst gesloten, die is vastgelegd in een akte van dading, die op 3 april 2002 door partijen is ondertekend. Deze akte vermeldt onder neer het volgende: “Goossens,  tot de conclusie komende dat zijn simulatieprogramma PRIMO dan wel GENIUS genaamd inbreuk maakt op hel SPYRO programma van Technip, verbindt zich middels ondertekening van deze overeenkomt het gebruik door, c.q. ten behoeve van (een) derde(n,), de aanbieding. verhandeling dan wei andere beschikkingshandelingen met betrekking tot het door hem vervaardigde PRIMO/GENIUS computerprogramma te staken en gestaakt te houden.”

Goossens heeft op 10 september 2003 aangegeven voornemens te zijn het kinetisch schema van Primo/Genius te publiceren. Technip heeft hierop aan Goossens bericht een dergelijke publicatie niet toe te staan, stellende dat daarmee Technip auteursrechten op Spyro worden geschonden.

Technip legt aan haar vorderingen ten grondslag, verkort en zakelijk weergegeven, dat het kinetisch schema een auteursrechtelijk beschermd werk is alsmede een beschermde databank. Goossens stelt het tegenovergestelde.

Kinetisch Schema

Het  kinetisch schema geeft het productieproces van ethyleen en propyleen in de petrochemische industrie schematisch weer in onder andere een verzameling chemische reactievergelijkingen. Het heeft ten doel om de vorming van producten en afvalstoffen hij verschillende omstandigheden en variabelen in het systeem bij benadering te voorspellen. Kern van het geschil tussen partijen betreft de beantwoording van dc vraag of het kinetisch schema voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Goossens stelt zich met nadruk op het standpunt dat onderzoeksresultaten zoals Spyro en zeker het kinetisch schema behoren tot het publiek domein en naar hun aard en functie nimmer kunnen vallen onder auteursrechtelijke bescherming. Uitvindingen die worden gedaan dienen het algemeen belang en behoren ter beschikking te worden gesteld aan liet publiek domein teneinde te voorkomen dat slechts enkelen in de samenleving baat zouden hebben van fundamenteel objectieve gegevens die aan anderen worden onthouden. Een dergelijke ontwikkeling zou desastreus kunnen zijn voor de samenleving en de vooruitgang ernstig belemmeren.

De rechtbank volgt het betoog van Goossens niet. Ingevolge artikel 1 Auteurswet is het auteursrecht het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, hij de wet gesteld. De door Goossens beoogde afweging, waarbij de belangen van eventuele rechthebbenden moeten worden afgewogen tegen de maatschappelijke of economische belangen van anderen of tegen het algemeen maatschappelijk of economisch belang, vindt echter geen grondslag in enige wettelijke bepaling.

Op zichzelf is het juist dat bijvoorbeeld een octrooi juist met het oog op maatschappelijke en economische belangen slechts een beperkt aantal jaren bescherming biedt. Die beperkte bescherming volgt echter uit de wet. Het is, anders dan Goossens wellicht wil betogen, niet aan de rechter om in aftwijking van het bepaalde in de Auteurswet, de auteursrechtelijke bescherming aan werken van wetenschappelijke aard te onthouden of te beperken.

Oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel

Voor de beantwoording van de vraag of het kinetisch schema kan gelden als een werk in de zin van artikel 10 lid 1, aanhef en slot, Auteurswet dient te worden onderzocht of het kinetisch schema een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De rechtbank overweegt in dat verband dat de in het schema opgenomen chemische reactievergelijkingen op zichzelf slechts een hoeveelheid objectieve wetenschappelijke gegevens vormen, die als zodanig niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. In dit verband dient echter te worden onderzocht of de selectie van die gegevens met liet oog op het al dan niet opnemen ervan in het kinetisch schema, een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Aan dit vereiste kan zijn voldaan indien de selectie ten behoeve van het kinetisch schema van een groot aantal chemische componenten en reacties uit een veel groter (schier oneindig) aantal van dergelijke componenten en reacties is gebaseerd op wetenschappelijke en/of technische kennis, inzichten ervaring, terwijl de selectie betrekking heeft op objectieve wetenschappelijke gegevens en wetmatigheden en gericht is op doeleinden van wetenschappelijke of technische aard (HR 24 februari 2006, IER 2006, 39).

Selectie ten behoeve van het kinetisch schema

(…) Goossens lijkt te onderschrijven dat de selectie ten behoeve van het kinetisch schema van een groot aantal chemische compenenten en reacties uit een veel groter aantal van dergelijke componenten en reacties is gebaseerd op wetenschappelijke en/of technische kennis, inzicht en ervaring, terwijl de selectie betrekking heeft op objectieve wetenschappelijke gegevens en wetmatigheden en gericht is op doeleinden van wetenschappelijke of technische aard. Kern van zijn betoog is echter dal de selectie niet gebaseerd is op een vrije, subjectieve keuze, maar dat de gemaakte keuzes gebaseerd zijn op proefondervindelijk vastgestelde, objectieve feiten. Het selecteren uit miljoenen mogelijke reacties is volgens Goossens op zich dan ook niet creatief, het is slechts een uitvoerig proces van systematische selectie op basis van bewezen proefresultaten.

Goossens heeft niet gesteld dat het kinetisch schema tot stand gekomen is door alle mogelijke componenten en reactievergelijkingen systematisch te onderzoeken. Gelet op liet zeer grote aantal mogelijke componenten en reacties, is dit overigens ook uitgesloten. Evenmin is gesteld of gebleken dat de selectie door de makers van juist deze componenten en reactievergelijkingen berust op een objectieve eliminatie van de overige mogelijke componenten en reactievergelijkingen, noch dat de selectie dwingend voortvloeit uit een objectief te bepalen uitgangspunt. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt daarom niet in te zin dal het onderhavige kinetisch schema louter proefondervindelijk tot stand gekomen is op basis van een systematische selectie. Dat het strikt theoretisch gesproken mogelijk zou zijn proefondervindelijk een kinetisch schema op te stellen dat de werkelijkheid het beste weergeeft, doet aan het bovenstaande niet af.

Anders dan Goossens stelt, is tevens niet van doorslaggevend belang of de makers van het kinetisch schema beoogd hebben de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen. Dit streven staat bij een zeer groot aantal keuzemogelijkheden immers niet in de weg aan de mogelijkheid dat de selectie van die gegevens met het oog op het al dan niet opnemen ervan in het kinetisch schema, een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Goossens heeft voorts gewezen op het arrest Van Dale/Romme (HR 4 januari 1991, Nj 1991/608). Anders dat Goossens kennelijk meent, staat dit arrest niet in de weg aan het oordeel dat het kinetisch schema auteursrechtelijk beschermd is. Ook in dat arrest heeft de Hoge Raad immers geoordeeld dat een hoeveelheid feitelijke gegevens voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kan komen indien de verzameling het resultaat zou een van een selectie die de persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt.

Tol slot heeft Goossens gesteld dat circa 60% van het kinetisch schema bestaat uit substituut reacties, die het resultaat zijn van een door een computerprogramma (MAMA) berekende reacties van koolwaterstoffen op basis van een beperkt aantal fundamentele parameters. Volgens Goossens kan een kinetisch schema thans zelfs volledig computer gegenereerd worden. Goossens heeft ter gelegenheid van het pleidooi echter niet weersproken dat de keuzes die aan hel kinetisch schema ten grondslag liggen in dat geval in het computerprogramma besloten liggen. Hieruit volgt dat de selectie nog steeds het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Gelet op het grote aantal keuzemogelijkheden, de relatief beperkte hoeveelheid componenten en reactievergelijkingen die in het kinetisch schema zijn opgenomen en het ontbreken van wetmatigheden of objectieve uitgangspunten die dwingen tot de gemaakte keuzes, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat de selectie van die gegevens met het oog op het al dan niet opnemen ervan in het kinetisch schema, een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Het computerprogramma Spyro

Partijen verschillen van mening over de beantwoording van de vraag of het computerprogramma Spyro auteursrechtelijk beschermd is.

(…) Voor zover Goossens beoogd heefl te stellen dat technische ontwerpen nimmer auteursrechtelijke bescherming kunnen genieten, vindt zijn stelling geen steun in de wet. Goossens heeft voorts slechts in zijn algemeenheid gesteld dat keuzes bij een technisch- industrieel product niet kunnen leiden tot een eigen karakter van dit product, zonder daarbij voldoende concreet in te gaan op de keuzes die volgens Technip ten behoeve van de ontwikkeling van Spyro zijn gemaakt. Hiermee heeft hij de stellingen van Technip ten aanzien van de keuzevrijheid van de makers onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank komt dientengevolge tot het oordeel dat Spyro door de gemaakte keuzes een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. (…) Voorzover Goossens bij conclusie van repliek heeft betwist dat de heren Dente, Ranzi en Losco makers in de zin van de Auteurswet zijn, heeft hij deze betwisting onvoldoende feitelijk onderbouwd.

(…) Goossens heeft niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd, betwist dat Genius, later Prirno en tot slot PrimX een afgeleide zijn van Spyro. De rechtbank overweegt dat Goossens hij akte vandading van 3 april 2002 erkend heeft dat Primo/Genics “auteursrechtinbreuk maakt op Spyro”. Goossens stelt in deze procedure ten aanzien van deze akte van dading slechts dat hij gedwaald heeft ten aanzien van de vraag of Spyro auteursrechtelijk beschermd was. Hij stelt echter niet althans onvoldoende feitelijk onderbouwd, dat er - gegeven het feit dat Spyro auteursrechtelijk beschermd is- geen sprake is van een inbreuk. De rechtbank concludeert derhalve dat Goossens met Primo/Genius/Primx inbreuk maakt op Spyro.

Voorzover het kinetisch schema auteursrechtelijk beschermd zou zijn, stelt  Goossens in reconventie dat hij als bewerker van het Kinetisch schema op grond van artikel 10 lid 2  Auteurswet auteursrechthebbende is. (...) Hoewel Goossens in algemene bewoordingen heeft geschetst waaruit zijn bijdrage aan de ontwikkeling van Spyro en het kinetisch schema heeft bestaan, bieden zijn stellingen onvoldoende concrete aanknopingspunten voor liet oordeel dat zijn bewerking in voldoende mate een oorspronkelijk karakter heeft. Het uitvoeren van testruns en liet ter beschikking stellen van experimentele gegevens is daartoe, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, onvoldoende.

(…) Daargelaten de vraag in hoeverre een mogelijk auteursrecht op de verbeterde versies van het kinetisch schema van Shell relevant is voor onderhavige procedure, kan ook de enkele, niet concreet ingevulde, stelling dat een en ander plaatsvond onder supervisie en op aanwijzingen en gegevens van Goossens, niet leiden tot het oordeel dat Goossens als bewerker moet worden aangemerkt.

Lees het vonnis hier.

IEF 2697

Uitgeefgigant

In aansluiting op deze eerdere berichten, voor de volledigheid nog even het persbericht van de  beroepsorganisaties voor freelancers: 
 
"Klein succes voor beroepsorganisaties in procedure tegen Sanoma. Uitgeefgigant Sanoma moet  haar algemene voorwaardenregeling voor freelancers aanpassen omdat een bepaling uit die voorwaarden onredelijk bezwarend is. Dat oordeelde het Gerechtshof in Den Haag in een arrest van 28 september 2006. De procedure werd in 2004 gestart door vier beroepsorganisaties van freelancers: de Vereniging van Schrijvers en Vertalers (VSenV), de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) en de Fotografenfederatie (FF). De organisaties maakten bezwaar tegen de Sanoma-voorwaarden die het hergebruik van werk van freelance auteurs regelen. 

In de loop van de procedure wijzigde Sanoma de voorwaarden enkele keren. Het Hof zag helaas geen ruimte om eerdere versies van de regeling te toetsen, waardoor geen principiële uitspraak werd verkregen over bijvoorbeeld de ‘syndication’-bepaling. Volgens deze bepaling was het Sanoma toegestaan het werk van freelancers door te verkopen aan derden, zonder dat de freelancers hiervoor een redelijke vergoeding ontvingen.
 
Het succes van het arrest ligt in het oordeel van het Hof dat de exclusiviteitstermijn van anderhalf jaar ‘een duidelijk nadeel voor de freelance auteurs betekent’, omdat de auteur gedurende die periode zijn werk niet kan aanbieden aan derden. Een termijn van negen maanden acht het Hof echter wel redelijk en Sanoma dient de voorwaarden op dit punt aan te passen. Daarnaast stelt het Hof vast dat de freelancers ‘tot op heden slechts in beperkte mate hebben geprofiteerd van de toegenomen exploitatiemogelijkheden van hun werken’ en constateert het Hof dat een freelancer tegenover een uitgever een zwakke onderhandelingspositie heeft en ook niet snel zal gaan procederen.
 
De vergoedingsregeling voor hergebruik acht het Hof helaas niet onredelijk bezwarend. Dit ondanks het feit dat deze regeling in de Sanoma-voorwaarden volgens het Hof ‘niet transparant te noemen is’ en niet weersproken is dat Sanoma met haar voorwaarden alle exploitatiebevoegdheden naar zich toehaalt, zonder daar een substantiële vergoeding voor te betalen. Volgens de regeling hebben freelancers recht op een symbolische vergoeding voor hergebruik van 12,5% van € 7,50, wat neerkomt op € 0,94. Dat dit een bijzonder laag bedrag is, blijkt uit een andere recente rechtszaak tussen een schrijvend journalist en de Volkskrant. Daarin bepaalde het Gerechtshof in Amsterdam dat voor hergebruik van een geschreven artikel op internet een vergoeding van 20% van het oorspronkelijk honorarium redelijk is.
 
De verkorting van de exclusiviteitstermijn van 18 naar 9 maanden kan als een succes worden gezien, maar is onder omstandigheden nog steeds onredelijk, bijvoorbeeld bij publicaties in dag- of weekbladen. Daarnaast is het te betreuren dat er geen principiële uitspraak is gedaan over de vergoedingsregeling. Van groot belang is echter dat de positie van freelance auteurs door deze uitspraak versterkt is. Er is een duidelijk signaal naar de uitgevers afgegeven dat zij rekening moeten houden met de positie van freelance auteurs en niet zomaar eenzijdige algemene voorwaarden kunnen opleggen.
 
De beroepsorganisaties beraden zich op de uitspraak en op mogelijke vervolgstappen."

IEF 2676

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 september 2006,  LJN: AY9089. Vereniging Van Schrijvers En Vertalers, Nederlandse Vereniging Van Journalisten, Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers, De Fotografenfederatie  tegen Sanoma Uitgevers B.V.

Sanoma hanteert algemene voorwaarden voor overeenkomsten die zij sluit met freelance- auteurs (hierna ook: freelancers) voor het gebruik van (auteursrechtelijk beschermde) werken die door hen in opdracht van haar (Sanoma) zijn/worden vervaardigd en die in door haar uit te geven tijdschriften worden gepubliceerd of daartoe bestemd zijn. In het najaar van 2001 zijn deze algemene voorwaarden, opgenomen in de Regeling hergebruik, van toepassing verklaard op alle overeenkomsten die Sanoma aangaat met freelancers als hier bedoeld. In 2004 is de Regeling hergebruik vervangen door de Regeling Hergebruik. Sanoma heeft laatstgenoemde regeling vervolgens verduidelijkt en aangevuld, hetgeen heeft geresulteerd in de Regeling Hergebruik (2005). Zij heeft daarna, in april 2006, een nieuwe regeling tot stand gebracht, de Regeling gebruik opdrachtmateriaal (2006).

Lees het arrest hier.

IEF 2625

Kabinetsbehuizingen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 31 augustus 2006, rolnr. 04/943. ADP Gauselmann GmbH & Atronic Casino Technology GmbH tegen G.E.F. IM. Di Domenico Girardini S.R.L., Magic Dereams S.R.L. & OMG Metal Works S.R.L.

Auteursrecht op gokkastkasten. Een offerte is geen openbaarmaking in de zin van artikel 12 AW.

ADP en ATRONIC hebben verschillende Italiaanse gokkast fabrikanten (Giraridini c.s.) gedagvaard, omdat zij auteursrechtinbreuk zouden hebben gemaakt op het auteursrecht op de kabinetsbehuizing van kansspelautomaten, gokkasten,  van ADP,de “Big Wheel”, door haar toevertrouwde tekeningen, ontwerpen en informatie voor de productie te gebruiken.  Girardini produceerde de (behuizingen van de) “Big Wheel” voor Orion B.V. die deze naar Tsjechië en Slowakije exporteerde.

De Voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen.
ADP c.s. hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

Het geschil draait om de vraag om de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ex artikel 5 sub 3 EEX-Verordening. Het Hof gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat de kabinetsbehuizing van de kansspelautomaten auteursrechtelijke bescherming genieten. Uit de stukken blijkt echter niet dat Giraridini het ontwerp in Nederland openbaar hebben gemaakt. De factuur aan Orion B.V., waarop is vermeld dat de levering “ex works” in Italië geschiedt, bewijst het tegendeel.

Uit de wetsgeschiedenis van de genoemde wet blijkt dat aan het begrip “openbaarmaking” in artikel 12 weliswaar een ruime betekenis moet worden toegekend maar dat in elk geval, ook in de afgeleide betekenissen van het begrip, vereist is dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt (HR 27 januari 1995, NJ 1995, 669 r.o. 3.2.2.). Daaraan wordt niet voldaan door offertes per fax te sturen, of folders van (andere) kansspelmachines.

Uit correspondentie tussen Orion en Girardini, volgt dat er plannen tot samenwerking waren waarbij Orion 5000 behuizingen in de Benelux wilde gaan leveren. Ministerie van EZ gaf echter geen toestemming, zodat er ook geen dreiging van een onrechtmatige daad in Nederland meer is. Het hof bekrachtigt het vonnis.

Lees het arrest hier.

IEF 2624

Beschermde titel

rrr.JPGRechtbank Maastricht, 18 september 2006, KG ZA 06-269. St. Nicholas Music Inc. tegen Get Nosed B.V. c.s. (Met dank aan Klos Morel Vos & Schaap).

Nicholas is exclusief rechthebbende van het auteursrecht dat rust op titel en tekst van het wereldwijd bekende liedje “Rudolph the red-nosed reindeer” dat in 1949 is uitgebracht. In de afgelopen decennia zijn diverse (teken)films met het personage Rudolph gemaakt en via geautoriseerde licenties is ook een breed scala aan andere producten op de markt gebracht (boeken, dvd’s, cd’s, speelgoed), waardoor de faam van Rudolph nog verder is toegenomen.

Sinds enige tijd brengt Get Nosed c.s een alcoholhoudende drank in kleine flesjes op de markt waarop de naam ‘Rudolph’ wordt gebruikt, waarbij de letter ‘o’ als een rode bol is afgebeeld die tevens de neus is van een rendierkop van welke de contouren met donkere lijnen in cartoonstijl rond de naam zijn getekend.

Eiser Nicholas en de Rechtbank Maastricht zien dit als een ongeoorloofde inbreuk op het auteursrecht van Nicholas.  De inbreukvraag valt volgens de rechtbank in diverse deelvragen uiteen:  a) kan de titel “Rudolph the red-nosed reindeer” als een werk in de zin van artikel 10 AW worden beschouwd? b) indien ja, wordt daarop in het onderhavige geval inbreuk gemaakt?”

Dat en waarom er sprake is van een werk wordt niet direct verwoord, maar blijkt afdoende uit de constatering dat en waarom er sprake is van inbreuk.

Niet in dispuut is hier dat het auteursrecht van Nicholas betrekking heeft op titel en liedje “Rudolph the red-nosed reindeer”, en derhalve niet direct op (de afbeelding van) een personage. Dat is echter niet waar het om gaat. Waar het wél om gaat is de vraag of, ondanks de afwezigheid van een uniforme uiterlijke voorstellingswijze van Rudolph, de voorstelling [van gedaagde] in verbinding met de naam ‘Rudolph’ een onrniddellijke associatie met de titel “Rudolph the red-nosed reindeer” teweeg brengt en daarvan als een veruiterlijking kan worden opgevat. (…) is sprake van een bewerking “welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt” (art 13 Auteurswet) dan wel van iets nieuws en oorspronkelijks dat - onverminderd het auteursrecht op het oorspronkelijke werk - als zelfstandig werk bescherming verdient (art. 10, lid 2 Auteurswet)?

Het door gedaagde gebruikte logo met de drie elementen ‘Rudolph’, de ‘rode neus’, en het ‘rendier’ (of hert, wat in dit verband op hetzelfde neerkomt), waarvan Nicholas ter zitting onder verwijzing naar auteursrechtelijke literatuur met juistheid heeft betoogd dat dit drie geheel subjectieve elementen zijn, wekt zozeer én onmiddellijk de associatie op met een - wellicht tot op dat moment in het voorstellingsvermogen nog niet concreet gevisualiseerd - beeld van “Rudolph the rednosed reindeer”, dat daarmee het ongelijk van gedaagde een gegeven feit is.

Ook het ‘parodie argument’ slaagt niet. Van een visuele parodie kan ook in de optiek van gedaagde geen sprake zijn bij gebreke aan een uniform uiterlijk van Rudolph. Blijft over wat men een situationele parodie zou kunnen noemen; het plaatsen van een karakter in een ironiserende situatie die afwijkt van de gebruikelijke omgeving. Daarvan is hier evenmin sprake, nu Rudolph slechts als vrolijk beeldmerk op een flesje alcoholhoudende drank wordt gebruikt; enige parodie valt daarin niet te onderkennen.
Dat er tussen partijen nog een ‘merkenrechtelijke procedure’ bij het OHIM loopt is niet van belang. “Rechtspraak noch regelgeving dwingen in een situatie als de onderhavige, waarin een conflict tussen partijen vanuit zowel nationaal-auteursrechtelijk alsook Europees-rnerkenrechteljk perspectief kan worden bezien, tot enigerlei terugtred van de nationale rechter zoals kennelijk wordt bepleit.

De verschillen in verkoopkanaal en doelgroep zullen zeker wel dusdanig zijn dat kinderen niet of nauwelijks in aanraking komen met het Rudolphdrarikje. Bij een louter daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding in de bodemprocedure zal Nicholas ongetwijfeld nog het nodige moeten doen om dat hard te maken. Die kwestie kan hier verder in het midden worden gelaten.

Nicholas heeft, met verwijzing naar de IE-handhavingsrichtlijn en in afwijking van het bij een proceslkostenveroordeling gebruikelijkerwijs gehanteerde forfaitaire tarief, de veroordeling van gedaagde Get Nosed in de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten gevorderd, thans te bepalen op een voorschot van € 7.500,-. Daarbij heeft Nicholas gewezen naar recente kort geding uitspraken, waarin een dergelijke veroordeling is uitgesproken bij een bewuste inbreuk op een rnerkrecht.

Get Nosed betwist in dit verband dat sprake is geweest van een bewuste inbreuk. Zij stelt te goeder trouw te zijn geweest en onderzoek te hebben gedaan in de merkregisters De voorzieningenrechter overweegt dat deze zaak auteursrechtelijk van aard is zodat merkenrechtelijk onderzoek, wat daar ook verder van zij, niet kan bijdragen tot goede trouw in de door Get Nosed voorgestane zin Het komt voor rekening van Get Nosed dat zij wellicht heeft gemeend dat het auteursrecht geen beletsel zou vormen voor de verkoop van het Rudolphdrankje. In de bewoordingen van artikel 3:11 BW is zij iemand die de aan Nicholas toekomende auteursrechtelijke bescherming “in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen”/ Het toe te kennen voorschot wordt bepaald op € 5.000,-.

Lees het vonnis hier.

IEF 2622

Geen zoekmachine

gnb.bmpO.a. de NRC bericht dat Google News van de Belgische rechter alle artikelen van Franstalige kranten verwijderen. “In tegenstelling tot de Nederlandse dagbladuitgevers tekenden de Belgische kranten bezwaar aan tegen Google News, dat naar hun mening inbreuk maakt op het auteursrecht. De Franstalige pers stapte naar de rechter en kreeg gelijk, zo bleek afgelopen weekeinde: de Brusselse rechtbank heeft Google News verboden nog langer naar artikelen te verwijzen, op straffe van een dwangsom van 1 miljoen euro per dag. Bovendien moet Google een bericht over de beslissing van de rechter publiceren. Sinds gisterenavond zijn geen artikelen van Franstalige kranten als La Soir, La Libre Belgique en La dernière meer bij Google verschenen.

Voor zijn vonnis baseerde de Belgische rechter zich op de bevindingen van Luc Golvers, de internetexpert en voorzitter van Belcliv, de Belgische club voor Informaticaveiligheid. Golvers beschouwt Google News als een nieuwsportaal, en niet als een zoekmachine. Door de caching (langdurige opslag) die Google gebruikt, kunnen bezoekers een artikel blijven lezen, ook nadat de uitgever het van zijn eigen site heeft verwijderd. “

Lees hier meer. Vonnis hier.

IEF 2603

In de nacht van 22 mei 2005

westergo.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 13 september 2006, HA ZA 05-2866. Zwarts & Jansma Architecten tegen de Gemeente Zoetermeer. & Holland Railconsult B.V. (Met dank aan Olav Schmutzer, NautaDutilh)

Bodemprocedure over het viaduct Westergo in Zoetermeer. Over een samenloop van duidelijke overeenstemming en aanzienlijk verschillende totaalindrukken.

In kort geding bepaalde de Haagse voorzieningenrecht: “Aldus lijkt de kernvraag op dit punt te zijn of het uitvoeren van de draagconstructie in een A-vorm wel of niet een technisch voor de hand liggende uitwerking vormt van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Die vraag kan in het bestek van het dit kort geding niet worden beantwoord, doch zal nader moeten worden onderzocht in een bodemprocedure, waarin verder debat tussen partijen kan plaatsvinden en mogelijk een deskundigenbericht noodzakelijk zal zijn.”

 

Zwarts & Jansma hebben in het kader van een prijsvraag een ontwerp gemaakt voor een viaduct over de A l2. De Gemeente Zoetermeer heeft vervolgens niet alleen het ontwerp van Zwarts & Jansma afgewezen maar ook dat van het (enige) andere architectenbureau dat een ontwerp had ingediend. Vervolgens is de Gemeente Zoeterrneer een overeenkomst aangegaan met NS Railinfrabeheer (thans genaamd ProRail), welke overeenkomst inhield, kort gezegd, dat NS Railinfrabeheer in samenwerking met de Gemeente Zoetermeer het realiseren van het viaduct zou gaan verzorgen. Het viaduct is volgens het door Holland Railconsult gepresenteerde ontwerp vervaardigd en in de nacht van 22 mei 2005 geplaatst.

In deze bodemprocedure vordert  Zwarts & Jansma o.a. dat het Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult wordt verboden iedere informatie of communicatie, waarmee wordt meegedeeld of de indruk wordt gewekt dat Holland Railconsult en/of de Gemeente Zoetermeer het ontwerp van de brug zelf hebben gemaakt te staken en gestaakt te houden, cq. aldus aan te passen dat duidelijk wordt gemaakt dat Zwarts & Jansma het ontwerp heeft vervaardigd.

De Gemeente Zoetermeer en Holland Raileonsult vorderen in reconventie o.a. dat het Zwarts & Jansma te suggereren dat zij de prijsvraag wel zou hebben gewonnen en dat het ontwerp voor de brug van haar hand is, nu Zwarts & Jansma heeft in een door haar uitgegeven boek “Zwarts & Jansma l990-2003” en  op haar website vermeld dat zij de eerste prijs heeft gewonnen inzake een meervoudige opdracht van de Gemeente Zoetermeer voor het maken van een ontwerp voor het viaduct Westergo.
De Rechtbank Den Haag gaat er i.c. bij de beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat het brugontwerp van Zwarts & Jansma een auteursrechtelijk te beschermen werk oplevert, maar concludeert uiteindelijk dat de totaalindruk van het brugontwerp van Holland Railconsult onvoldoende overeenstemt met het ontwerp van Zwarts & Jansma.

“Hierbij is met name van belang dat de Gemeente Zoeterineer en Holland Railconsult hebben aangevoerd dat het kenmerkende lijnenspel van zowel hun ontwerp als (in wellicht iets mindere mate) van het ontwerp van Zwarts & Jansma, te weten de aan één zijde van de brug sterk naar de top van de draagconstructie toe stijgende lijn die vervolgens in een flauwe boog onder het brugdek doorzakt om aan de andere zijde van de brug op gelijk niveau met het brugdek uit te komen, in feite niet meer is dan het volgen van de zogenaamde “momentenlijn”.

De momentenlijn heeft volgens de Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult in het onderhavige geval de volgende vrij specifieke vorm, gelet op het in de Architectenleidraad neergelegde gegeven dat er van drie steunpunten voor de brug gebruik kan worden gemaakt, te weten twee steunpunten op ieder landhoofd en één steunpunt tussen de spoorbaan en snelweg in, dat op ongeveer één derde afstand van het dichtstbijzijnde landhoofd is gelegen:

Een en ander betekent dat de momentenlijn als nogal gezichtsbepalend element van het ontwerp van de brug van Zwarts & Jansma niet een auteursrechtelijk te beschermen trek is en zodoende niet in de beoordeling van de vraag of van auteursrechtelijke inbreuk sprake is kan worden meegenomen.

Dat het volgen van die momentenlijn niet dwingend is voorgeschreven in de bouwkunde en in zoverre zou zijn te beschouwen als een subjectieve keuze, zoals Zwarts & Jansma nog heeft aangevoerd, mag zo zijn, maar dat betekent niet dat de enkele mogelijkheid dat er ook kan worden gekozen om een technisch voordelig element niet toe te passen dit tot een auteursrechtelijk te beschermen trek zou maken. Ware dit anders dan zou via een achterdeur immers alsnog aan een technisch voordelig element — vooral als dit nogal gezichtsbepalend is, zoals in deze zaak — bescherming worden toegekend hetgeen evenwel niet strookt met het karakter van het auteursrecht.

Abstraherend derhalve van de nogal duidelijke overeenstemming in het bovenomschreven lijnenspel voor zover dit de momentenlijn volgt, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de totaalindrukken van de brugontwerpen voor het overige aanzienlijk van elkaar verschillen.”

De slotsom van het voorgaande is dat van auteursrechtelijke ontlening geen sprake is.  Het ontwerp van de brug zoals geplaatst vormt geen (ongeoorloofde) nabootsing van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Daarnaast konden de uitlatingen van de Gemeente Zoetermeer  Zwarts & Jansma niet indruk geven dat zij niettemin winnaar was van de prijsvraag. Zwarts & Jansma moet deze suggestie  van haar website verwijderen en rectificeren, o.a. middels een inplaktekst in het boek “Zwarts & Jansma 1999-2003” gecombineerd met herstel zodra dit boek in herdruk komt.

Lees het vonnis hier (even en oneven pagina's). Eerder bericht + KG-vonnis met kleurenplaatjes hier.

IEF 2600

Uitputtend beargumenteerd

lsdsk.bmpHvJ EG, 12 september 2006, zaak C 479/04. Deens verzoek om een prejudiciële beslissing m.b.t. de procedure Laserdisken ApS  tegen Kulturministeriet (het Deense Ministerie van Cultuur).

Echt alles wordt in stelling gebracht om de communautaire uitputtingsregels op te rekken of onderuit te halen, maar geen van de ingebrachte argumenten blijkt daartoe in staat . 

Laserdisken is een handelsvennootschap die met name kopieën van cinematografische werken aan individuele kopers verkoopt in haar verkooppunten in Denemarken. Tot eind 2002 werden de kopieën door deze vennootschap hoofdzakelijk ingevoerd uit lidstaten van de Europese Unie, maar ook uit derde landen. Het betrof met name speciale uitgaven, zoals originele Amerikaanse versies of uitgaven die waren opgenomen met een speciale techniek. Een ander belangrijk deel van de te koop aangeboden producten bestond uit films die niet in Europa waren uitgebracht en daar ook niet uitgebracht zouden worden.

Na te hebben geconstateerd dat haar activiteiten ten gevolge van de implemetatie van de Richtlijn Auteursrecht (Infosoc)  aanzienlijk waren afgenomen, heeft Laserdisken een procedure ingeleid tegen het Deense Ministerie van Cultuur.

Ter ondersteuning van haar vordering heeft Laserdisken aangevoerd dat richtlijn 2001/29 (Richtlijn Auteursrecht / Infosoc) ongeldig is op grond dat de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG geen passende rechtsgrondslag vormen voor de vaststelling ervan.

Bovendien betoogde Laserdisken dat artikel 4, lid 2, van genoemde richtlijn een schending vormt van de internationale overeenkomsten waaraan de Gemeenschap gebonden is op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, van de regels van het EG-Verdrag inzake de vorming van een mededingingsbeleid, van het evenredigheidsbeginsel in het kader van de bestrijding van piraterij en, heel in het algemeen, van de totstandbrenging van de interne markt, de vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel en de toepasselijke bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het beleid van de lidstaten inzake cultuur en vorming, te weten de artikelen 151 EG en 153 EG.

Het Østre Landsret heeft besloten de volgende twee prejudiciële vragen te stellen:

1- Is artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 ongeldig?
2- Staat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 eraan in de weg dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan internationale uitputting?”

Het HvJ beantwoordt de vragen als volgt: 

“Met zijn tweede vraag, die als eerste moet worden beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 2 nationale regels uitsluit volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.

(…) de bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn omvat het uitsluitende recht zeggenschap over de distributie van een werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbare zaak is belichaamd. De eerste verkoop in de Gemeenschap van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht om zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de Gemeenschap uit te oefenen. Volgens diezelfde overweging treedt er geen uitputting van dit recht op door de verkoop van het origineel van het werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming buiten de Gemeenschap.

(…)  deze bepaling [verleent] de lidstaten niet de bevoegdheid om naast de regel van uitputting binnen de Gemeenschap nog een andere uitputtingsregel vast te stellen.

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 moet dus aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale regels volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Europese Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.

De eerste vraag. Laserdisken betoogt dat richtlijn 2001/29 ten onrechte is vastgesteld op basis van de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG, aangezien deze bepalingen de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van deze richtlijn niet kunnen rechtvaardigen.

Ingevolge de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG, op basis waarvan richtlijn 2001/29 is vastgesteld, kunnen maatregelen kunnen getroffen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de interne markt op het gebied van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, door harmonisatie van de nationale wetgevingen betreffende de inhoud en de uitoefening van het auteursrecht en de naburige rechten. Richtlijn 2001/29 streeft kennelijk de door bovengenoemde verdragsbepalingen beoogde doelstellingen na.

(…) Op dit punt preciseert de derde overweging van de considerans van richtlijn 2001/29 dat de voorgestelde harmonisatie zal bijdragen tot de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt. Volgens de zesde overweging van de considerans van diezelfde richtlijn zouden zonder harmonisatie op het niveau van de Gemeenschap de wetgevende werkzaamheden op nationaal niveau kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen in bescherming en daarmee tot beperkingen van het vrije verkeer van diensten en producten waarin intellectuele eigendom is belichaamd of die op intellectuele eigendom zijn gebaseerd. Uit het voorgaande volgt dat de in casu door Laserdisken opgeworpen bezwaren ongegrond zijn wat de rechtsgrondslag van de richtlijn betreft.

Het argument dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 in strijd is met de internationale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, wordt door het HvJ EG eveneens van de hand gewezen, net als de stelling dat de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 op mondiaal niveau de vrije mededinging verhindert.

De uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 zou daarnaast ook niet noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstelling van een interne markt. Het HvJ wijst dit af en concludeert eveneens dat de keuze van de gemeenschapswetgever in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 voor de regel van uitputting binnen de Gemeenschap geen onevenredige maatregel vormt die de geldigheid van deze bepaling kan aantasten.

Met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting  verwerpt het HvJ het argument dat de door artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting wordt geschonden doordat de auteursrechthebbende zijn gedachtegoed niet kan verspreiden. Immers, het distributierecht is volgens artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 uitgeput op voorwaarde dat de auteursrechthebbende zijn toestemming heeft gegeven voor de eerste verkoop of andere eigendomsovergang. Deze rechthebbende is dus in staat controle uit te oefenen op de eerste verkoop van het auteursrechtelijk beschermde materiaal. Binnen die context kan uiteraard geen beroep worden gedaan op de vrijheid van meningsuiting om de uitputtingsregel ongeldig te doen verklaren.

In casu vindt de gestelde beperking van de vrijheid om informatie te ontvangen daarnaast rechtvaardiging in de noodzaak van bescherming van de intellectuele eigendomsrechten, zoals het auteursrecht, die deel uitmaken van het eigendomsrecht.

Het argument dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden wordt ook van de hand gewezen, net als de vermeende schending van artikel 151, lid 1, EG, op grond waarvan de Gemeenschap bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed: De communautaire instellingen hebben bij de uitwerking en de vaststelling van richtlijn 2001/29 ten volle rekening hebben gehouden met de culturele aspecten die eigen zijn aan de lidstaten, waarnaar verzoekster in het hoofdgeding in substantie verwijst, alsmede met het recht op onderwijs, waarmee de communautaire wetgever rekening dient te houden.

Niet is dus gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

Het Hof van Justitie verklaart kortom:

1- Bij onderzoek van de eerste prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

2- Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale regels volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Europese Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.

Lees het arrest hier.

IEF 2597

Marginale toetsing

slotermeer.bmpHoge Raad , 8 september 2006, C05/097HR, LJN: AX317. Eiser tegen Verweerders

Architectenauteursrecht. Hof wijkt af van deskundigenrapport omdat kwaliteit geen auteursrechtelijk criterium is, oordeelt vervolgens zelf, maar vergeet te motiveren.

Geanonimiseerde architect procedeert tegen een architectenbureau en bouwbedrijf die bouwtekeningen voor recreatiewoningen (de Slotermeervilla's) zouden hebben verveelvoudigd en deze onrechtmatige verveelvoudigingen zouden hebben geopenbaard door de woningen (Ymedaem, ) te bouwen.

Rechtbank en Hof Leeuwarden wijzen de vorderingen af. Het Hof heeft wel eerst in een tussenarrest nog een deskundigenbericht gevraagd, omdat het zich nog niet “in staat achtte om te beoordelen of het eigen, oorspronkelijke karakter en het persoonlijke stempel daadwerkelijk in eisers ontwerp voor de Slotermeervilla's aanwezig zijn, zulks in het licht van twee omstandigheden te weten:

1- het algemeen bekende feit dat reeds vele jaren in heel Nederland op voor recreatieve doeleinden bestemde terreinen vakantiehuizen van beperkte omvang en binnen beperkte budgetten worden gebouwd, hetgeen, nu veelal aan dezelfde functionaliteitseisen moet worden voldaan, de marges om nog origineel te kunnen ontwerpen, uiterst gering doet zijn en

2- het feit dat verweerder 2 bij gelegenheid van de pleidooien met nadruk heeft gesteld en te bewijzen heeft aangeboden dat er tientallen recreatiewoningprojecten zijn gerealiseerd (ook vóór het Slotermeervillaproject) waarbij gebouwd is naar ontwerpen, waarmee het ontwerp van  eiser zodanig sterk overeenkomt dat het originaliteit mist.”

Het hof volgt de  ingeschakelde deskundige, prof. Dijkstra, echter niet, aangezien deze naar 's hofs oordeel niet de juiste maatstaf aangelegd door kwaliteitscriteria te hanteren, terwijl een positieve beoordeling van de kwaliteit van een ontwerp niet noodzakelijkerwijs hoeft te betekenen dat sprake is van een eigen, oorspronkelijk karakter. Het hof doet de zaak zelf af, en wijst het gevorderde af, geen auteursrecht, geen inbreuk.

De Hoge Raad concludeert dat het hof kennelijk van mening was dat het algemeen bekende feit dat reeds vele jaren in heel Nederland op voor recreatieve doeleinden bestemde terreinen vakantiehuizen van beperkte omvang en binnen beperkte budgetten worden gebouwd, meebrengt dat, nu veelal aan dezelfde functionaliteitseisen moet worden voldaan, de marges om nog origineel te kunnen ontwerpen "uiterst gering" zijn.

De Hoge Raad vindt deze opvatting te beperkt en bovendien geen geschikt houvast bij de beantwoording van de vraag of het ontwerp voor de Slotermeervilla's in voldoende mate oorspronkelijk is om auteursrechtelijk te worden beschermd. Het hof heeft hiermee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Daarnaast heeft het hof zijn eindoordeel onvoldoende gemotiveerd. Het afwijzen van het deskundigenoordeel ontsloeg het hof er niet van die vraag, tot beantwoording waarvan het hof zich in het eerste tussenarrest zonder de hulp van een deskundigenbericht niet in staat achtte, alsnog te beantwoorden en zijn beslissing dienaangaande voldoende te motiveren in het licht van de door partijen in dat verband gevoerde debat.

Verkade formuleert het in zijn, als altijd aangenaam leesbare, conclusie als volgt: "De rechter moet zelf oordelen. Hij moet temeer zelf - en in het licht van het partijdebat genoegzaam gemotiveerd - oordelen, als hij zich niet met het door hem uitgelokte deskundigenrapport kan verenigen."

De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof Leeuwarden en verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam.

Lees het arrest hier.