Alle rechtspraak  

IEF 2208

Muziekminnende bezoekers

Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2006, LJN: AX7579. Hoger beroep Stichting Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland (BREIN) tegen Techno Design 'Internet Programming' B.V. 

Soort Nederlandse variant op Grokster. Wat mp3-zoekmachine Techno Design fout doet is dat zij handelt in strijd met het maatschappelijk verkeer. Bijkomend voordeel is dat zo een standpunt over auteursrechtinbreuk kan worden vermeden.

“Techno Design is de exploitant van de website zoekmp3.nl en een aantal soortgelijke aan zoekmp3.nl verwante sites, verder te zamen aan te duiden als zoekmp3.nl. Techno Design faciliteert met haar website het zoeken van mp3-muziekbestanden (dat zijn gecomprimeerde informatie-bestanden) op het ‘World Wide Web’. Zij levert na ontvangst van een zoekopdracht van een bezoeker van haar website hyperlinks/deeplinks naar het door hem of haar gewenste mp3-muziekbestand op het ‘World Wide Web’.

Als haar bezoeker die link aanklikt, maakt zijn computer contact met de server waarop het gevonden bestand staat en wordt het bestand direct gedownload naar de computer van de bezoeker. Via de website van Techno Design kan de bezoeker eveneens informatie over de gevonden mp3-muziekbestanden verkrijgen, bijvoorbeeld kwaliteitsinformatie, welke informatie in de databank van Techno Design is opgeslagen. De links die Techno Design aanbiedt hebben hoofdzakelijk betrekking op mp3-bestanden van muziek die behoort tot het populaire repertoire.

Nadat Techno Design zich op het standpunt had gesteld dat haar geen rechtens relevant verwijt viel te maken, heeft Techno Design de Stichting Brein in rechte betrokken teneinde, kort gezegd, te doen vaststellen dat haar handelwijze rechtens toelaatbaar is. Stichting Brein heeft zich daartegen verweerd en tegenvorderingen ingesteld.

De eerste grief is gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat de data, URL’s, (grotendeels) worden verzameld door een robot, een zogenaamde webspider. Met haar grief stelt Stichting Brein de vraag aan de orde hoe de mate van betrokkenheid van Techno Design bij de opbouw van haar database die haar bezoekers in staat stellen om ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden te vinden op het ‘World Wide Web’, moet worden geduid.

Met deze grief heeft Stichting Brein geen succes. Zij ziet eraan voorbij dat de rechtbank door toevoeging van het woord ‘grotendeels’ tot uitdrukking heeft gebracht dat het databestand niet alleen automatisch is opgebouwd door gebruik te maken van een of meer webspiders, maar dat daaraan ook eigen handmatige activiteit van Techno Design te pas is gekomen.

De grieven 2 tot en met 6 stellen, kort gezegd, de vraag aan de orde of en zo ja, in hoever Techno Design met haar handelwijze inbreuk maakt op enig auteurs- en/of naburig recht. Deze kwestie zal het hof laten rusten. Het geeft er de voorkeur aan de grieven 7 tot en met 12 te bespreken, omdat het hof deze grieven gegrond acht en hetgeen Stichting Brein in dat verband heeft aangevoerd leidt tot de toewijzing van haar vorderingen.

Die grieven stellen via verschillende invalshoeken de vraag aan de orde of de handelwijze van Techno Design jegens de aangeslotenen van Stichting Brein onrechtmatig moet worden geoordeeld.

Techno Design valt niet op één lijn te stellen met een zogenoemde ISP (Internet Service Provider). Haar handelwijze strekt aanzienlijk verder dan die van een ISP. Daarom komt haar niet dezelfde bescherming toe als een ISP - gelet op haar maatschappelijke betekenis - toekomt.
Voor een ISP geldt in de bewoordingen van het ‘Agreed Statement’ bij artikel 8 van het WIPO-Auteursrechtverdrag: “It is understood that the mere provision of physical facilities for enabling or making a communication does not in itself amount to communication within the meaning of this Treaty or the Berne Convention. It is further understood that nothing in Article 8 precludes a Contracting Party from applying Article 11 bis.”

Tot het passieve gedrag dat in artikel 8 tot uitdrukking is gebracht is de handelwijze van Techno Design bepaald niet beperkt gebleven. Techno Design heeft immers niet alleen haar muziekminnende bezoekers tot communicatie met andere muziekliefhebbers in staat gesteld, maar zij heeft ook de door haar verzamelde data zodanig bewerkt dat zij het zoeken van mp3-muziekbestanden voor bezoekers van haar website zeer aanzienlijk heeft vergemakkelijkt. Bovendien verschaft zij haar bezoekers bij die muziekbestanden de nodige voor die bezoekers terzake dienende informatie.

Techno Design is in beginsel vrij om haar eigen zoekmachine te exploiteren en daarmee winst te behalen, ook als dit een zoekmachine is gericht op mp3-muziekbestanden. Haar handelwijze is niet zonder meer onrechtmatig jegens al diegenen aan wie het auteursrecht dan wel de naburige rechten op de mp3-muziekbestanden toekomt, ook al is zij bekend met het feit dat degenen die de bestanden openbaar maken inbreuk plegen op de auteursrechten dan wel naburige rechten van derden.

Onderzocht moet derhalve worden of die handelwijze in de bijzondere omstandigheden van dit geval desalniettemin als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.

Techno Design bouwde haar databestand op door gebruik te maken van de openbaarmaking van mp3-muziekbestanden op het ‘World Wide Web’. Techno Design heeft onvoldoende weersproken dat het leeuwendeel van de openbaarmakingen op het ‘World Wide Web’ van mp3-muziekbestanden waarin Techno Design is geïnteresseerd en ten aanzien waarvan Techno Design het zoeken door middel van haar zoekmachine faciliteert, ongeautoriseerd is en dat Techno Design dit weet.

De omstandigheid dat Techno Design haar databestand onder meer opbouwt met behulp van een of meer webspiders brengt niet mee dat niet van die wetenschap kan worden uitgegaan. Techno Design kan zich niet achter die webspiders verschuilen.

Techno Design heeft evenmin voldoende gemotiveerd betwist de stelling van Stichting Brein dat het overgrote deel van de bezoekers van haar website op zoek is naar ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden en dat zij, Techno Design, daarvan op de hoogte is.

Dit alles betekent dat Techno Design wist dat haar zoekmachine systematisch en structureel zou verwijzen naar ongeautoriseerde openbaarmakingen van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde mp3-muziek-bestanden.

Vastgesteld moet voorts worden dat Techno Design inkomsten verwierf met haar zoekmachine. Naarmate meer bezoekers haar website bezochten, werden haar reclame-inkomsten groter en had zij grotere afzetmogelijkheden voor de door haar te koop aangeboden ringtones.


Techno Design verwierf haar inkomsten dus overwegend althans voor een belangrijk deel door structureel gebruik te maken van de beschikbaarheid op het ‘World Wide Web’ van ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden, klaarblijkelijk zonder rekening te houden met de belangen van de auteurs- en nabuurrechthebbenden.

Dat nu is, in aanmerking genomen de fundamentele belangen van de rechthebbenden die hier in het geding zijn, in strijd met de zorgvuldigheid die Techno Design in het maatschappelijk verkeer betaamt en dus onrechtmatig jegens de rechthebbenden wier belang Stichting Brein zich heeft aangetrokken dan wel vertegenwoordigt.

Aan de conclusie dat Techno Design onrechtmatig handelt staat niet in de weg dat Techno Design haar bezoekers waarschuwt voor ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden. Die waarschuwing is niet afdoende. Zo’n waarschuwing gaat ten onrechte voorbij aan de aan Techno Design bekende realiteit dat haar bezoekers voor het leeuwendeel op zoek zijn naar ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden en zich van zo’n waarschuwing niets plegen aan te trekken. Techno Design mocht er daarom niet op vertrouwen dat haar waarschuwing zou helpen om auteurs- en nabuurrechtelijke inbreuken tegen te houden.

De omstandigheid dat het technisch nog niet goed mogelijk is om de zoekmachine onderscheid te laten maken tussen geautoriseerde en ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden in de omstandigheden waarin Techno Design opereerde geen relevante verontschuldiging voor haar op.

Tot slot heeft het hof op de voet van de dertiende grief van Stichting Brein te onderzoeken of de door de rechtbank in conventie gegeven verklaringen van recht in stand kunnen blijven. Volgens Stichting Brein zijn deze verklaringen van recht te ruim en te algemeen geformuleerd.

Stichting Brein stelde met haar verweer aan de orde dat voor de gevorderde verklaringen van recht (als bedoeld in artikel 3:302 Burgerlijk Wetboek) geen plaats is, als niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat tot het als rechtmatig aan te merken gedrag moet worden gerekend. Nu onweersproken is gebleven dat hetgeen wordt omschreven in rechtsoverweging 2 onder e in het vonnis waarvan beroep breed uitwaaiert over tientallen andere sites en bovendien niet stabiel is, gaan de gevorderde verklaringen van recht de hier te stellen grenzen te buiten.

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Haarlem hier (via solv.nl)

IEF 2198

woensdag gepubliceerd

Nu.nl bericht dat "uit een woensdag gepubliceerd onderzoek blijkt dat het merendeel van de software die via veilingsites wordt verhandeld illegaal is. Het grootste deel gaat via Marktplaats.nl of Speurders.nl. Microsoft kondigt juridische acties aan tegen de aanbieders."

Lees hier iets meer.

IEF 2184

Recht door zee

Rechtbank 's-Gravenhage, 7 juni 2006, HA ZA 05-2086, Daka Design Ltd c.s. tegen Siebelink/Albers
 
Weinig opzienbarende model- en auteursrechtzaak. Daka ontwerpt en verkoopt 'seascooters', een soort onderwatervoertuigen voor duikers (zie vonnis voor afbeelding). Daka beschikt over een Gemeenschapsmodelinschrijving mbt tot haar SEA-DOO seascooter. Siebelink en Alcom verkopen zowel gezamenlijk als via hun eenmanszaken eveneens een seascooter, waarvan Daka meent dat deze een inbreuk vormt op de SEA-DOO. Ook gebruikt Siebelink op zijn website een gephotoshopte afbeelding van de website van Daka.
 
Het ontwerp van de seascooter van Siebelink en Albers is volkomen gelijk aan die van de SEA-DOO, zo oordeelt de Rechtbank, waardoor moet worden aangenomen dat de scooter van Siebelink en Albers is ontleend aan de SEA DOO.

Siebelink c.s. betoogde voorts nog dat het model van Daka niet nieuw is, omdat het voor het modeldepot op internet zou hebben gestaan, maar de rechtbank gaat hier niet in mee:

"De verhandeling van de SEA-DOO door Daka noch van de daarvan afgeleide seascooters door Mainbon (de producent van Siebelink c.s.) kan de geldigheid van het Model schaden ingevolge de terme de grâce als vastgelegd in artikel 7 lid 2 GmoV. De rechtbank laat dan nog daar dat enige verdere aanduiding of uitleg van de wijze waarop de seascooter van Mainbon zou zijn openbaar gemaakt (stond daarbij bijvoorbeeld ook een afbeelding) en via welk internet-adres dit zou zijn gebeurd ontbreekt. Dit klemt eens te meer omdat om die reden ook niet kon worden onderzocht of deze verhandeling redelijkerwijs wel ter kennis kon zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Gemeenschap werkzaam zijn."
 
(overigens leidt deze overweging enigzins tot verwarring omdat het vonnis vermeldt dat de modelregistratie van 2005 dateert (en de nieuwheidsschadelijkheid argumenten van Siebelink c.s. wel hout snijden), terwijl het modeldepot van 2004 dateert)
 
De rechtbank wijst de vorderingen van Daka toe. Lees het vonnis hier.

IEF 2143

Te weinig creatieve elementen

Hof van Beroep Antwerpen, 2 mei 2006, 2005/AR/1565. N.V. Code tegen Mercis B.V. & Dick Bruna. (Met dank aan Joris Deene, Universiteit Gent)

 

Hoger beroep in de zaak Belgische Lijntje-zaak (eerdere berichten hier)

De eerste rechter verwierp het argument van (het inmiddel opgeheven) tijdschift Deng dat er sprake was van een parodie en ook in hoger beroep komt de rechter tot dezelfde conclusie. Het hof van beroep te Antwerpen oordeelt dat de door Deng ingeroepen parodie onvoldoende verschillend is van het origineel, aangezien er door Deng te weinig creatieve elementen zijn toegevoegd om op zich een origineel werk uit te maken. Door de voorstelling van het onschuldige kinderfiguur Nijntje als gebruiker van verboden substanties wordt het levenswerk van Dick Bruna volgens het hof bovendien verminkt. De beweerde parodie beperkt zich immers niet tot een humoristische-kritische benadering van de auteursrechtelijke figuur maar tast door de denigrerende voorstelling de eer en de reputatie van Dick Bruna aan.

Interessant is het feit dat het hof van beroep het argument van de vrije meningsuiting terzijde schoof. Het in artikel 10 EVRM gewaarborgd recht staat de bescherming van de originaliteit van de wijze waarop een maker van een werk zijn ideeën uitdrukt niet in de weg. De auteurswet voorziet volgens het hof van beroep in een aantal uitzonderingen in het voordeel van de vrije meningsuiting, onder meer voor de parodie, doch deze uitzondering kon in deze zaak niet toegepast worden aangezien er sprake is van een slaafse kopie en niet om een parodie.

 

Lees het arrest hier.

IEF 2140

IJsco Ali

Rechtbank Breda, 31 mei 2006, gevoegde zaken 137008/HA ZA 04-1554 en 142555/HA ZA 05-256, Maras-IJs B.V. tegen Ali Genç / Ali Genç tegen Berkers (met dank aan Gino van Roeyen, Banning).

Uitgebreid vonnis in geschil tussen twee ijszaken, waarin een groot aantal IE-rechtsgebieden aan bod komen.
 
Maras houdt zich sinds 1992 bezig met de verkoop van ijs als entertainment. Dit omvat verschillende verkoopacts, zoals de Turkse IJsverkoper, de Italiaanse ijsverkoper en ijsverkopende clowns. Genç, die enige tijd bij Maras in dienst is geweest, begint in 1997 een Turkse ijszaak onder de naam IJsco Ali, waarbij ook optredens plaatsvinden waarin wordt gegoocheld en gejongleerd met Turks IJs.
 
Tussen partijen ontstaat vervolgens een geschil over het merk, de domeinnaam en handelsnaam 'IJsco Ali'. Eveneens in geschil is de vraag of Genç met zijn optredens inbreuk maakt op een auteursrecht op de opvoering van de shows van Maras, alsmede op het promotiemateriaal van Maras.


 
Genç wordt door de Rechtbank grotendeels in het gelijk gesteld. De rechtbank meent Maras inbreuk maakt op merk- en handelsnaamrechten van Genç en dat er geen sprake is van een merkdepot te kwader trouw van Genç. De merkinschrijving IJSCO ALI van Maras wordt doorgehaald en Maras wordt bevolen de domeinnaam ijscoali.nl aan Genç over te dragen.
 
Van een inbreuk op auteursrechten is volgens de rechtbank ook geen sprake. Partijen hebben wat de show betreft niet onderbouwd wat de geestelijke schepping is zodat dit punt buiten beschouwing wordt gelaten. Ook inbreuk op het promotiemateriaal van de shows, dat partijen over en weer stellen, wordt niet aangenomen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2138

Een courant gegeven

Rechtbank Tongeren, 22 mei 2006. VZW Cityparade tegen ACW Limburg (de griffie heeft de naam van de partijen in alcoholstift uitgedaan).

Vonnis over de vraag of het concept van een 'dance-parade' auteursrechtelijk is beschermd. Nee, zegt de voorzitter van de rechtbank, 'een evenement waarbij men met een stoet van wagens in het kader van een bepaald thema door een stad trekt langs een vastgestelde route, is een courant gegeven.' Het ingeroepen beeldmerk City Parade wordt helemaal niet door verweerder gebruikt en de vordering inzake de beweerde inbreuk op het merkrecht is dus ongegrond. Dreigende negatieve publiciteit is ook niet aangetoond.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2128

De Tao van de voorzieningenrechter (2)

Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 mei 2006, KG ZA 06-398. De Stichting Het Toonder Auteursrecht tegen Uitgeverij Panda B.V. (met dank aan Bas Berghuis, Freshfields Bruckhaus Deringer).

"Toewijzing van de vordering die strekt tot een verbod tot verdere verhandeling van het overigens kennelijk met zorg en toewijding vervaardigde boek, is de enig resterende optie."

Eerder bericht hier. Uitgeverij Panda heeft diverse uitgaven van het werk van Marten Toonder verzorgd, waaronder de complete verhalen van Heer Bommel en Tom Poes in 40 delen. Aan het begin van de jaren ‘90 heeft Van Hartingsveld  het idee opgevat om een studie te verrichten naar de denkwereld van Marten Toonder.

Na 2001 zijn de contacten tussen Toonder en Van Hartingsveld geïntensiveerd, en gaandeweg is bij Van Hartingsveld het idee ontstaan om een boek te laten verschijnen studie te laten uitgegeven door Panda. Van Hartingsveld heeft daarover in de periode juli 2003 tot maart 2004 vele gesprekken gevoerd met Toonder. In 2004 heeft Van Hartingsveid aan Marten Toonder een proefdruk aangeboden van het door Panda uit te geven boek, de titel droeg ‘de Tao van Toonder’.

“Door Panda is uiteindelijk onvoldoende weersproken dat de inhoud van het boek “de Tao van Toonder’ alsmede de daarbij behorende DVD dermate veel auteurs- en merkenrechtelijk beschermd materiaal bevat, dat het overnemen daarvan zonder toestemming van de rechthebbende auteurs— en merkrechtinbreuk oplevert. Het komt er in het kader van dit geding dan ook op aan of aannemelijk is dat Van Hartingsveld, en in zijn voetspoor Panda, over die toestemming beschikten toen zij het boek publiceerden.

Indien uitsluitend het boek zoals het is gepubliceerd zou voorliggen in combinatie met de vaststaande omstandigheid dat over de mogelijke publicatie van een dergelijk boek en de inhoud daarvan langdurig overleg met Marten Toonder heeft plaatsgevonden, zou mogelijk op voorhand kunnen worden uitgegaan van bij leven door Marten Toonder gegeven toestemming, althans van een situatie waarin die toestemming in redelijkheid niet meer kon worden onthouden.

In dit geval gaat het evenwel niet uitsluitend om het boek als zodanig, maar ook om de correspondentie die aan de publicatie daarvan vooraf is gegaan.

Uit voormelde brieven, in onderling verband bezien, moet worden afgeleid dat Marten Toonder en (later) de Stichting geen toestemming hebben gegeven voor het publiceren van het boek, althans dat Panda er niet van mocht uitgaan dat zij het boek kon publiceren alvorens zij daarvoor de uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de Stichting had verkregen.

Met name de brief van Marten Toonder van 14  juli 2004, na kennisname van de dummy, is in dat verband van doorslaggevend belang, nu daarin de volgende passages voorkomen:

“(…) aantal zaken hebben mijn onthutsing gewekt. In de eerste plaats de titel van het boek...(…) In de tweede plaats ben ik het niet eens met de eventuele copyright-vermelding. Afgezien van her feit dat er door mij nog geen officiële schriftelijke  toestemming is gegeven -en wij hebben afgesproken dat wij een klein contract zouden maken- ben ik her nier eens met de eventuele copyright vermelding. In het colofon zou ik wanneer we tot overeenstemming komen, vermeld willen zien: copyright tekeningen en illustraties Marten Toonder.

(…) de keuze voor de foto ‘s en illustraties en de toestemming voor het gebruik daarvan.”

Panda heeft haar stelling dat deze brief, hoewel door Marten Toonder ondertekend, in feite niet door hem zou zijn geschreven in het geheel niet waargemaakt De wijze waarop in de betreffende brief over de meer inhoudelijke kanten van het onderwerp van het boek wordt gesproken wijst overigens juist op het tegendeel.

Een en ander betekent dat de door de Stichting gestelde inbreuk op haar auteurs- en merkrechten vaststaat. Ter zitting is getracht te bevorderen dat partijen (alsnog) tot overeenstemming zouden komen op basis van vorenstaande analyse en het alleszins redelijke voorstel van de Stichting om het boek eerst uit de handel te nemen na het bereiken van het break even point.

Nu een dergelijke overeenstemming niet is bereikt is toewijzing van de vordering die strekt tot een verbod tot verdere verhandeling van het overigens kennelijk met zorg en toewijding vervaardigde boek, de enig resterende optie.

Lees het vonnis hier.

IEF 2109

Karakter niet van belang

Rechtbank Den Haag, 24 mei 2006, KA ZA 05-2090 Stenman Holland BV tegen Dulimex BV

Stenman, producent van raamuitzetters, beticht Dulimex van inbreuk op de aan haar toekomende model- en auteursrechten op de AXA raamuitzetter. Wel modelrecht, geen inbreuk.

Dulimex voert aan dat de betreffende modeldepots uit 1997 en 1993 nietig verklaard dienen te worden omdat ze niet voldoen aan de eisen van art 1 BTMW. Partijen leggen echter een verkeerde maatstaf aan door aan te sluiten bij de thans geldende tekst van de BTMW (nieuw en eigen karakter). Toepassing van Artikel II van het protocol van 20 juni 2002 tot wijziging van de BTMW leidt er toe dat op depots verricht voor de inwerkingtreding van het Protocol de oude BTMW tekst van toepassing is.

Het Gemeenschappelijk Commentaar bij het Protocol geeft aan dat " Deze modellen zouden dus ingevolge artikel 11, eerste lid, onder b, j° artikel 5 van de richtlijn en artikel 15, onder 1b, BTMW na inwerkingtreding van de gewijzigde BTMW nietig verklaard kunnen worden. Het zou in strijd zijn met de rechtszekerheid en rechtvaardigheid om bestaande rechten te ontnemen". De Modelrechten dienen aldus beoordeel te worden op nieuwheid, en niet op eigen karakter.

De rechter oordeelt dat de eerste door Dulimex aangevoerde productie niet de nieuwheid aan Stenman's model ontneemt: "Het kenmerkende aan de modellen van Stenman is immers gelegen in de driehoekige uitvoering van de steun waaraan de dunste buis van de raamuitzetter is bevestigd, en in de (afgeronde) uitvoering van de draaiknop. Juist die kenmerken vertoont de onder 5.7. weergegeven raamuitzetter niet" aan die aan het model haar nieuwheid zouden ontnemen.

Ook de tweede productie, die de betreffende kenmerken van de modellen vertoont, acht de rechter niet nieuwheidsschadelijk: "Nog daargelaten dat het hier gaat om een deurdranger en niet om een raamuitzetter is evenwel niet vast komen te staan dat deze tekening dan wel een daarop gebaseerde inrichting vóór de deponering van de modellen van Stenman in de Benelux voor het publiek beschikbaar was"

Met betrekking to de inbreuk vraag oordeelt de rechter dat bij dergelijke raamuitzetters het uiterlijk in hoge mate wordt bepaald door technische aspecten zoals twee voetstukken, twee in elkaar schuivende buizen en een draaiknop tussen die buizen. Daar het model van Dulimex afwijkt op de onderdelen waar zij af kan wijken, zoals de vormgeving van de voetstukken en de draaiknop, komt de rechter tot het oordeel dat geen sprake van inbreuk is. De betreffende verschillen hebben tot gevolg dat ook geen sprake kan zijn van inbreuk op eventuele auteursrechten van Stenman danwel van slaafse nabootsing.

Lees het vonnis hier.

IEF 2090

Steen nr. 4

Gerechtshof Amsterdam, 16 februari 2006, LJN AX0110, A tegen Vennootschap B.

Over de begroting van de winst na een vastgestelde auteursrechtinbreuk. Bij tussenarrest is B in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de hoogte en berekening van de door hen met het inbreukmakend grafmonument genoten netto winst.

"Vennootschap B c.s. hebben verder aangevoerd dat de netto winst nog dient te worden verminderd met de kosten van de derde steen, ad NLG 450,--, omdat deze als onverkoopbaar dient te worden beschouwd aangezien hij niet meer gebruikt zou kunnen worden.

Het risico bestaat immers, aldus vennootschap B c.s., dat A – zo begrijpt het hof – toepassing van deze steen in enig grafmonument of ander product als inbreuk op het auteursrecht zal beschouwen op het door hem ontworpen grafmonument en daartegen actie zal nemen. Het hof deelt dit standpunt niet en oordeelt, zoals ook reeds in het tussenarrest is overwogen, dat heel goed mogelijk is een plak versteend hout (bijvoorbeeld in een grafmonument) te verwerken op een wijze die geen inbreuk maakt op het auteursrecht van A. Daarbij komt nog dat denkbaar is dat de steen ook op andere wijze nog te gelde wordt gemaakt."

Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof evenwel het vonnis vernietigen en de beslissingen opnieuw formuleren.

Lees het arrest hier.

IEF 2089

Een duidelijk verschil

Gerechtshof Amsterdam, 11 mei 2006, Riho International B.V. tegen Van Loon-Sealskin B.V. (Met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Badenruzie met als inzet het onduidelijke begrip ‘duidelijk verschil’.

Partijen zijn beide fabrikant van onder meer baden. Sealskin heeft Riho in maart 2005 gesommeerd de vervaardiging en verkoop van haar badenlijn te staken en gestaakt te houden. De baden zouden inbreuk maken op de rechten van Sealskin ten aanzien van haar eigen badenlijn. Riho betwist dit, maar stelt daarnaast een nieuwe badenlijn op de markt te zullen brengen.
 
In mei 2005 tekenen partijen een onthoudingsverklaring, waarin o.m. wordt gesteld dat met betrekking tot de nieuwe baden sprake zal zijn van een duidelijk verschil met de baden van Sealskin.

Omstreeks augustus 2005 heeft Riho nieuwe aangepaste baden op de markt gebracht, onder meer een rechthoekig- bad (de Lima), een onregelmatig zeshoekig bad (de Panama) en een regelmatig zeshoekig bad (de Bogota).

Sealskin heeft Riho in november 2005 meegedeeld dat Riho door het op de markt brengen van de nieuwe baden in strijd handelt met de onthoudingsverklaring, nu een duidelijk verschil tussen bedoelde baden en de Senso baden ontbreekt, terwijl Riho zich tevens schuldig maakt aan ongeoorloofde mededinging en heeft Riho gesommeerd om haar handelwijze te staken.
Het hof, dat zowel de oude en nieuwe baden van Riho als de Senso baden ter zitting heeft bekeken en vergeleken, is van oordeel dat bij de Lima wel sprake is van een duidelijk zichtbaar en voelbaar verschil met de Senso 180 van Sealskin, doch dat dit bij de Panama en de Bogota, vergeleken met de Senso 145, respectievelijk de Seriso 6-hoek, niet het geval is.

Het feit dat bij de Lima de strak gevormde platte vlakken die zijn aangebracht op de lengte randen van het bad niet tot het einde toe doorlopen maar iets na de kromming van de kuip stoppen, tezamen met het teit dat bij de Lima de overgang van de lange zijkanten naar de rugleuning hol is, in plaats van bol zoals bij de Senso 180, brengt mee dat kan worden gesproken van een duidelijk verschil in vormgeving tussen beide baden.

Dat het laatste verschil — de overgang naar de rugleuning - al eerder aanwezig was betekent niet dat het thans niet kan meewegen. Met betrekking tot vraag of hij de Panama en de Bogota sprake is van een duidelijk verschil met de Senso 145 en de Senso 6-hoek verenigt het hof zich met het oordeel van de voorzieningenrechter ter zake en neemt dat over.

Nu ten aanzien van de Lima moet worden geoordeeld dat Riho haar verplichtingen uit de onthoudingsverklaring is nagekomen komt het subsidiair gedaan beroep van Sealskin op slaafse nabootsing aan de orde. Dit beroep moet worden verworpen. Aangezien partijen met betrekking tot de vormgeving van de baden duidelijke afspraken hebben gemaakt is daarnaast geen plaats voor een - buiten die afspraken tredend - beroep op slaafse nabootsing, nog daargelaten dat het hof heeft vastgesteld dat tussen de Lima en de Senso 180 een duidelijk verschil bestaat.

De conclusie is dat de grieven slagen voor zover het de Lima betreft en falen voor zover het gaat om de Panama en de Bogota.

Lees het arrest hier.