Auteursrecht  

IEF 15577

Dagboeken Anne Frank mochten worden gekopieerd voor wetenschappelijk onderzoek KNAW

Rechtbank Amsterdam 23 december 2015, IEF 15577; ECLI:NL:RBAMS:2015:9312 (Anne Frank-Fonds tegen Anne Frank Stichting en KNAW)
Auteursrecht. Botsende grondrechten. Vrijheid van wetenschap: Maatschappelijk belang bestrijding van discriminatie en revisionisme. Het Anne Frank Fonds uit Basel had de rechter verzocht om het kopiëren en publiceren van de manuscripten van de dagboeken te verbieden. Dat deed het Fonds nadat het vernam dat de Amsterdamse Anne Frank Stichting voornemens was in samenwerking met de KNAW de manuscripten van de dagboeken integraal te publiceren. Het Fonds beschikt over de auteursrechten van alle werken van Anne Frank en vindt dat de Stichting daarop inbreuk maakt, door zonder toestemming van het Fonds de teksten te kopiëren voor wetenschappelijk onderzoek en deze na afronding van het onderzoek te publiceren.

Volgens de Stichting is een uitvoerige analyse van Anne Frank als schrijfster van groot historisch en maatschappelijk belang. Toewijzing van de vordering van het Fonds zou een aanzienlijke beperking zijn op de grondrechten van de Stichting en niet in verhouding staan tot het zuiver formele belang van het Fonds op handhaving van het auteursrecht. In beginsel sprake van inbreuk door vervaardigen van XML-TEI-bestand dat aan derden ter beschikking wordt gesteld, maar de grondrechten van vrijheid van wetenschappelijk onderzoek prevaleert, nu de inbreuk slechts minimale impact heeft

2.1. Het Fonds is een stichting naar Zwitsers recht. Het is in 1963 opgericht door de vader van Anne Frank, Otto Heinrich Frank (hierna: Otto Frank). Het Fonds heeft tot doel om een sociale en culturele rol te spelen in de geest van Anne Frank. Bij testament van 15 december 1978 heeft Otto Frank het Fonds aangewezen als zijn enig erfgenaam. Otto Frank is in 1980 overleden. Door de aanwijzing tot enig erfgenaam is het Fonds rechthebbende geworden op alle aan Otto Frank toekomende auteursrechten op de werken van Anne Frank. De fysieke werken van Anne Frank zijn door Otto Frank nagelaten aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (later genaamd en hierna aangeduid als: het NIOD), thans onderdeel van de KNAW.

2.2. De Stichting houdt het zogenaamde Anne Frank Huis aan de Prinsengracht 263 te Amsterdam in stand en draagt de idealen uit die nagelaten zijn via het dagboek van Anne Frank.

4.8.3. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit 4.6 tot 4.7.4 volgt dat in beginsel inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van het Fonds door het vervaardigen van een XML-TEI-bestand dat aan derden ter beschikking wordt gesteld. Beoordeeld moet dan ook worden of in de omstandigheden van dit geval toch aanleiding bestaat de vorderingen van het Fonds niet toe te wijzen omdat daarbij, gelet op het beginsel van proportionaliteit, te zeer afbreuk zou worden gedaan aan de vrijheid van het wetenschappelijk onderzoek. Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
Allereerst wordt geconstateerd dat het door de Stichting uitgebreid onderbouwde maatschappelijke belang van het onderzoek door Huijgens ING niet is weersproken door het Fonds. Voor zover het Fonds met de verwijzing naar het door hem inmiddels opgestarte onderzoek beoogd heeft te stellen dat het door de Stichting opgedragen onderzoek door Huijgens ING aan betekenis zou verliezen, wordt het daarin niet gevolgd. Juist de tussen partijen ontstane discussie omtrent de insteek van het onderzoek en de aspecten waarop de nadruk zou moeten liggen, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door meerdere partijen, waarbij ruimte moet bestaan om diverse hypotheses op validiteit te onderzoeken.
Het spreekt voor zich dat het voor gedegen tekstueel wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk is dat de onderzoekers de beschikking moeten kunnen hebben over enkele exemplaren van de te onderzoeken teksten. Zonder deze verveelvoudigingen kan immers geen kennis worden genomen van het bronmateriaal en wordt onderzoek feitelijk onmogelijk. Het door Huijgens ING geproduceerde XML-TEI-bestand valt daar binnen. Immers, dit bestand is gecreëerd – zo heeft de Stichting c.s. onbetwist naar voren gebracht – met het uitsluitende doel om het wetenschappelijk onderzoek te kunnen uitvoeren.
Tegen deze achtergrond mag van het Fonds als eiser worden verwacht, dat het – tegenover het gemotiveerde verweer van de Stichting c.s. – op het concrete geval betrekking hebbende omstandigheden naar voren brengt die rechtvaardigen dat zijn auteursrecht niet hoeft te wijken voor de hiervoor omschreven vrijheid van wetenschap. Dat heeft het echter niet gedaan. Het Fonds heeft er slechts in algemene zin op gewezen dat het niet alles hoeft te dulden wat er met de teksten gebeurt. Voor zover het Fonds zich daarmee zeggenschap probeert toe te eigenen over welk onderzoek wel en welk onderzoek niet zou mogen plaatsvinden, is dat geen recht dat door het auteursrecht wordt beschermd.
Vast staat voorts dat de inbreuk op het auteursrecht van het Fonds waarvan bij dit onderzoek sprake is, niet verder strekt dan het ter beschikking stellen van slechts enkele verveelvoudigingen van de werken, die slechts ter beschikking staan van een beperkt aantal direct met het onderzoek belaste onderzoekers. De inbreuk op het auteursrecht heeft daarmee slechts minimale impact.
Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat handhaving van het auteursrecht door het Fonds, afstuit op het grondrecht van de Stichting c.s. op haar vrijheid van wetenschap.

4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stuit de handhaving van de auteursrechten van het Fonds af op de vrijheid van wetenschap en zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat er een reële dreiging is dat de Stichting c.s. in de toekomst het auteursrecht van het Fonds zal schenden. Daarbij komt dat de vorderingen van het Fonds zeer ruim zijn geformuleerd, terwijl – zoals hiervoor is gebleken – steeds in het concrete geval een afweging van grondrechten zal moeten plaatsvinden. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 15572

Eigen inschatting maken of Twin Deck 2.0 inbreuk maakt

Vzr. Rechtbank Overijssel 24 december 2015, IEF 15572; ECLI:NL:RBOVE:2015:5707 (Van den Heuvel tegen Altrex)
Uitspraak ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird en Lars Bakers, Bingh Advocaten. Executie. Auteursrechten. Zie eerder voorzieningenrechter Den Haag [IEF 15432, IEF 12717]  Rechtspraak.nl: Eiseres wenst een nieuwe trap op de markt te brengen. Toewijzing van de gevorderde matiging van (beweerdelijk verbeurde) dwangsommen en het gevorderde verbod het verbeuren van dwangsommen te laten aanzeggen, stuit af op de omstandigheid dat niet kan worden uitgesloten dat de bodemrechter - later oordelend - de vraag of met de Twin Deck en/of de Twin Deck 2.0 inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van gedaagde, bevestigend beantwoordt, terwijl in ieder geval geen executie dreigt tot dit oordeel door de bodemrechter is gegeven. Dat dit betekent dat eiseres zolang in het ongewisse blijft over de vraag of en zo ja, voor welk bedrag, dwangsommen zijn verbeurd doet aan het voorgaande niet af.

Dit geldt ook voor de omstandigheid dat eiseres de Twin Deck 2.0 - of welke andere huishoudtrap dan ook - niet zonder risico op de markt kan brengen tot in de bodemprocedure een definitief oordeel is gegeven over de vraag of daarmee inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van gedaagde. Een en ander is het gevolg van het door partijen bekrachtigde vonnis van 31 mei 2013 [IEF 12717], althans van de omstandigheden die tot dit vonnis hebben geleid. Het ligt op de weg van eiseres een eigen inschatting te maken van het antwoord op de vraag of de Twin Deck 2.0 een inbreukmakend artikel zou zijn en of het daarmee verantwoord is het product in de markt te zetten. Voor een verschuiving van het risico van een mogelijk verkeerde inschatting richting gedaagde is geen plaats.

4.3. Het vorenstaande kan echter niet leiden tot toewijzing van de vorderingen. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader dat Altrex ondubbelzinnig heeft toegezegd niet tot executie over te gaan van de volgens Altrex verbeurde dwangsommen zolang nog niet in de bodemprocedure is beslist over de vraag of de Twin Deck en Twin Deck 2.0 inbreuk maken op de auteursrechten van Altrex. Dat Altrex deze toezegging mogelijk niet gestand zal doen is gesteld noch gebleken. Van den Heuvel heeft, ondanks de toezegging van Altrex de aangezegde dwangsommen niet te executeren, de kort geding procedure voortgezet omdat zij voornemens is de Twin Deck 2.0 op de markt te brengen, doch hier niet toe wil overgaan zonder een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over de reikwijdte van het bij vonnis van 31 mei 2013 opgelegde verbod.

4.6. Toewijzing van beide vorderingen stuit af op de omstandigheid dat niet kan worden uitgesloten dat de bodemrechter - later oordelend - de vraag of met de Twin Deck en/of de Twin Deck 2.0 inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van Altrex, bevestigend. beantwoordt, terwijl in ieder geval geen executie dreigt tot dit oordeel door de bodemrechter is gegeven. Dat dit betekent dat Van den Heuvel zolang in het ongewisse blijft over de vraag of en zo ja, voor welk bedrag, dwangsommen zijn verbeurd doet aan het voorgaande niet af. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat Van Den Heuvel de Twin Deck 2.0 - of welke andere huishoudtrap dan ook - niet zonder risico op de markt kan brengen tot in de bodemprocedure een definitief oordeel is gegeven over de vraag of daarmee inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Altrex. Een en ander is het gevolg van het door partijen bekrachtigde vonnis van 31 mei 2013, althans van de omstandigheden die tot dit vonnis hebben geleid. Het ligt op de weg van Van den Heuvel een eigen inschatting te maken van het antwoord op de vraag of de Twin Deck 2.0 een inbreukmakend artikel zou zijn en of het daarmee verantwoord is het product in de markt te zetten. Voor een verschuiving van het risico van een mogelijk verkeerde inschatting richting Altrex is geen plaats.

IEF 15571

Duitse BGH: Hyperlink naar illegale content levert auteursrechtinbreuk op

Duitse Bundesgerichtshof 9 juli 2015, IEF 15571 (BestWater)
Uitspraak en persbericht ingezonden door Stichting Brein. Auteursrecht. Hyperlinks. Zie eerder IEF 14315. Na terugverwijzing door het HvJ deed het BGH eerder dit jaar uitspraak in de BestWater zaak. Het linken naar een, zonder toestemming, op internet geplaatst bestand levert een inbreukmakende mededeling aan het publiek op. Hierbij wordt door het BGH onderscheid gemaakt tussen het beschikbaar stellen van de content op het internet (de oorspronkelijke inbreuk) en het linken naar het illegale bestand en daarmee inbreukmakend ter beschikking stellen aan het publiek. Beide gedragingen leveren echter een inbreuk op het auteursrecht op. Deze uitspraak is ook van belang voor de Sanoma/GS Media zaak waarin de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJ.

34. Werden - wie im Streitfall - auf einer Internetseite anklickbare Links zu Werken bereitgestellt, die auf einer anderen Internetseite für alle Internetnutzer frei zugänglich sind, führt dies nach der Rechtsprechung des Gerichtshofs der Europäischen Union demnach nur dann nicht zu einer Wiedergabe der fraglichen Werke für ein neues Publikum, wenn die Werke auf der anderen Internetseite mit Erlaubnis der Urheberrechtsinhaber für alle Internetnutzer frei zugänglich sind. Der Senat versteht diese Rechtsprechung des Gerichtshofs der Europäischen Union dahin, dass die fraglichen Werke in derartigen Fällen für ein neues Publikum wiedergegeben werden, wenn keine entsprechende Erlaubnis der Urherberrechtsinhaber vorliegt. Dafür spricht auch der Gesichtspunkt, dass es sich bei dem 'neuen Publikum' nach der vorm Gerichtshof der Europäischen Union gegebenen Begriffsbestimmung um ein Publikum handelt, an das der Inhaber des Urheberrechts nicht dachte, als er die ursprüngliche öffentliche Wiedergabe erlaubte. Hat der Urheberrechtsinhaber die ursprüngliche öffentliche Wiedergabe nicht erlaubt, konnte er dabei zwangsläufig nicht an ein Publikum denken, an das sich diese Wiedergabe richtet. In einem solchen Fall richtet sich daher jede Wiedergabe des Werkes durch einen Dritten an ein neues Publikum im Sinne der Rechtsprechung des Gerichtshof der Europäischen Union.

IEF 15564

Succesvol beroep op citaatrecht voor gebruik foto Van der G.

Rechtbank Amsterdam 25 september 2015, IEF 155564 (eiser tegen Audax Publishing)
Auteursrecht. Citaatrecht. Eiser is auteursrechthebbende op een foto van Volkert van der G. welke in De Telegraaf en op de website van HP/De Tijd wordt geplaatst. Eiser stelt dat HP/De Tijd inbreuk maakt op haar auteursrecht. Niet is vast komen te staan dat eiser haar auteursrecht aan De Telegraaf heeft overgedragen. Er wordt een succesvol beroep gedaan op het citaatrecht uit art. 15a Aw. De foto op de website is zowel functioneel als proportioneel. De vorderingen worden afgewezen.

3.2. De kantonrechter komt dan toe aan de vraag of HP/De Tijd inbreukmaakt op het auteursrecht van eiser. HP/De Tijd stelt dat van een dergelijke inbreuk geen sprake is omdat de foto op de website moet worden beschouwd als een citaat in de zin van artikel 15a Aw. HP/De Tijd heeft bericht over de discussie die is ontstaan over het openbaar maken van de Van der G.-foto. Om de lezer in de gelegenheid te stellen zich een goed beeld te vormen over de plaatsing van deze foto is de geplaatste foto van de voorpagina van De Telegraaf functioneel. De omvang van deze foto moet beoordeeld worden in het licht van de wijze waarop De Telegraaf zelf de Van der G.-foto heeft gepubliceerd. In vergelijking daarmee is de door HP/De Tijd geplaatste foto kleiner en is de omvang in verhouding tot de tekst kleiner. De vraag of de Van der G.-foto te groot is weergegeven is arbitrair: de grootte is afhankelijk van de (browser)instellingen van iedere gebruiker afzonderlijk. De kleine afbeelding van de foto was enkel een link om bij het artikel te komen, aldus HP/De Tijd.

3.5. Ten aanzien van voorwaarde 2 kan uit vaste rechtspraak nog het volgende worden opgemaakt. Zowel de aard als de omvang van de opgenomen vereenvoudigingen dienen binnen de grenzen te blijven van hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Dit moet worden uitgelegd in samenhang met de strekking van het auteursrecht om aan de maker van en werk bescherming iet bieden: aan het exploitatierecht mag geen wezenlijk afbreuk worden gedaan. Indien het gaat om reproducties van gehele werken van beeldend kunst gaat het om de vraag of de reproductie een zodanig ondergeschikt onderdeel van die tekst vormen dat door de opneming in die tekst de reproductie niet meer als een vorm van exploitatie van die werken kan worden beschouwd (HR 22 juni NJ 1991, 268 Zienderogen kunst). In het geval van een illustratie uit een besproken boek wordt afgedrukt bij een boekbespreking moet worden aangenomen dat dit toelaatbaar is mits de afbeelding samen met de tekst van de bespreking redelijkerwijs kan worden beschouwd als een geheel dat ertoe strekt om aan de lezer een indruk van dat boek te geven Van belang hierbij kan zijn het verband tussen tekst en afbeelding. Van een toelaatbaar citaat zal geen sprake zijn als bijvoorbeeld door de omvang in vergelijking met de tekst of de wijze van opmaak een zodanige nadruk komt te liggen op de afbeelding dat zij in overwegende mate de functie van versiering van da dagblad of tijdschrift verkrijgt (HR 26 juni 1992, BIE 1993, 5 Damave/Trouw).

3.6. Aan eiser kan worden toegegeven dat het artikel kwantitatief en kwalitatief beperkt is en de foto een substantieel deel van dit artikel vormt. Verder blijkt uit de afdruk van de website dat de foto tweemaal zichtbaar is (eenmaal groot en eenmaal klein). De opmerking van HP/De Tijd dat de kleine foto enkel een hyperlink bevat naar het artikel maakt dit niet anders. Het citaatrecht is echter een zwaarwegend en diep geworteld recht dat een belangrijke bouwsteen is voor de vrijheid van meningsuiting. Voor de te maken afweging is het relevant dat HP/De Tijd een opinieblad is dat met het artikel verslag doet van een actuele en wezenlijke discussie over de spanning tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De wijze waarop de Van der G.-foto is afgedrukt op de voorpagina van De Telegraaf vormt hiervoor de basis. Goede kennisneming van e wijze waarop De Telegraaf de foto heeft afgedrukt, draagt bij aan het hierover te voeren debat. Door HP/De Tijd is de Van der G.-foto ook enkel afgebeeld als onderdeel van de voorpagina van De Telegraaf en niet als afzonderlijke afbeelding. Dat de omvang van de foto wellicht ook wat kleiner had kunnen zijn, en om onduidelijke redenen de foto ook tweemaal zichtbaar is, doet aan het voorgaande niet af. Door eiser is in algemene bewoordingen aangegeven dat zijn exploitatierecht is aangetast. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter niet in te zien dat de publicatie van Van der G.-foto als onderdeel van de voorpagina van De Telegraaf de exploitatie van de afzonderlijke afbeelding aantast. Uit het voorgaande volgt dat de foto op de website zowel functioneel als proportioneel is en dat daarmee ook aan voorwaarde 2 is voldaan.

Op andere blogs:
Kennedy Van der Laan, Mediareport

IEF 15557

Legaal aanbod de norm

VOI©E bericht: Vrijdag 13 november organiseerde het ministerie van Veiligheid en Justitie het seminar ‘legaal aanbod – de norm’. De aanleiding vormde de toezegging van toenmalig staatssecretaris Teeven om rechthebbenden en internet service providers rond de tafel te vragen om gezamenlijk te bezien hoe illegaal downloaden kan worden tegengegaan en het legale aanbod kan worden gestimuleerd.

In een videoboodschap bracht minister Van der Steur deze aanleiding nog eens onder de aandacht. Hij benadrukte dat er drie ingrediënten zijn om het probleem rond illegaal downloaden aan te pakken. Ten eerste moet er een gebruiksvriendelijkelijk en betaalbaar legaal aanbod zijn. Ten tweede moeten consumenten worden voorgelicht zodat zij de juiste keuzes kunnen maken. En ten derde is er handhaving nodig, waarbij de minister benieuwd is welke rol de internet service providers voor zichzelf zien.

Bart Schermer, expert op het gebied van internet en recht, schetste vervolgens de bestaande internationale voorlichtings- en handhavingskaders. Volgens hem kan actie gericht zijn op eindgebruikers, piraterijplatforms en alle andere partijen in de keten en is een integrale aanpak het beste waarbij betrokkenheid van internet service providers – gewild of ongewild – noodzakelijk is. Zie hier zijn presentatie.

De daarna gepresenteerde voorbeelden uit Denemarken en het Verenigd Koninkrijk illustreerden de verschillende manieren waarop dit gerealiseerd kan worden. In beide landen leidde door de overheid geïnitieerde en ondersteunde samenwerking tussen internet service providers en rechthebbenden tot concrete projecten.

In het Verenigd Koninkrijk richt het programma ‘Get it Right from a Genuine Site’ zich op het bewerkstellingen van gedragsverandering bij consumenten door de morele boodschap dat illegaal downloaden niet bijdraagt aan de creatie van nieuwe content voor het voetlicht te brengen. Internet service providers werken hier aan mee en wijzen abonnees van wie de internetaansluiting voor illegaal downloaden is gebruikt op legale alternatieven.
In Denemarken worden de consumenten onder de noemer ‘Share with Care’ aangesproken en voorgelicht. Daarnaast hebben internet service providers en rechthebbenden in een ‘code-of-conduct’ afspraken gemaakt over hoe ze door middel van handhaving een actieve rol spelen in het verstoren van het illegale aanbod.

In een afsluitende paneldiscussie onder leiding van Madeleine de Cock Buning stond de vraag centraal of het ook voor Nederland mogelijk is een effectief voorlichtings- en handhavingskader te ontwikkelen om het gebruik van legale content te bevorderen. Vertegenwoordigers van rechthebbendenorganisaties (Platform Makers, Platform Creatieve Media Industrie, BREIN) gaven aan hoe belangrijk het is dat service providers hun rol oppakken – al dan niet onder druk van de overheid. Internet service providers (XS4ALL, NLkabel) gaven aan open te staan voor een verdere discussie over hun rol hierin.

De uitkomst van het seminar, namens het ministerie samengevat door Cyril van der Net, is dat de beoogde samenwerking op zich tot de mogelijkheden lijkt te behoren en dat er een eerste constructieve stap richting samenwerking is gezet. Een brief aan de Kamer is aangekondigd, waarin de minister zal aangeven hoe hij het vervolg van deze discussie ziet.

Initiatiefnemer hiervoor, VVD-Kamerlid Jeroen van Wijngaarden heeft nu samen met zijn collega Astrid Oosenbrug (PvdA) Kamervragen gesteld over de uitkomst van het seminar: tot welke vervolgacties leidt dit seminar?

Tevens wordt aan de minister gevraagd in hoeverre hij bereid is onder internetaanbieders, publieke en commerciële omroepen en vertegenwoordigingen van auteursrechthebbenden nader te verkennen of zij kunnen komen tot een systematische voorlichting om legaal gebruik van muziek, film e.d. te stimuleren zonder de vrijheid van internet noch de privacy van internetgebruikers geweld aan te doen. De Kamerleden zijn ook benieuwd hoe de minister de bestaande werkwijze in Denemarken en Engeland beoordeelt om legaal gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal te stimuleren.

IEF 15549

IE-nieuws uit Duitsland

In korte tijd heeft het Duitse BGH een aantal interessante arresten gewezen:
1. Geen auteursrechtvergoeding voor slechts beschikbaar stellen van tv-toesten in hotelkamers
2. Overname van delen uit exclusieve interviews in tv-uitzending van concurrenten
3. No-reply-bevestigingsmail met reclame is niet toegestaan
4. Reclame voor multivruchtensap 'Rotbäckchen' met aanduiding 'Kracht om te leren' en 'met ijzer' toegestaan:
5. Verbod HIMBEER-VANILLE-ABENTEUER-reclame

1. BGH: Geen auteursrechtvergoeding voor slechts beschikbaar stellen van tv-toesten in hotelkamers
Uit het persbericht: Keine Urhebervergütung für das bloße Bereitstellen von Fernsehgeräten in Hotelzimmern: Der u.a. für das Urheberrecht zuständige I. Zivilsenat des Bundesgerichtshof hat heute entschieden, dass der Betreiber eines Hotels der GEMA keine Vergütung für das Bereitstellen von Fernsehgeräten in den Hotelzimmern zahlen muss, wenn die Hotelgäste mit diesen Geräten die ausgestrahlten Fernsehprogramme nur über eine Zimmerantenne empfangen können.

2. BGH: Overname van delen uit exclusieve interviews in tv-uitzending van concurrenten is geen inbreuk Leistungsschutzrecht, want er zijn nog uitzonderingen, zoals het citaatrecht
Uit het persbericht: Bundesgerichtshof zur Übernahme von Exklusivinterviews in Fernsehsendungen: Die Parteien sind private Fernsehunternehmen. Die Klägerin führte Exklusivinterviews mit Liliana M. über sich und ihre Ehe mit dem ehemaligen Fußballnationalspieler Lothar M. Die Klägerin strahlte die Interviews am 26. Juli 2010 sowie am 2. August 2010 in ihrer Sendung "STARS & Stories" aus. Nachdem die Beklagte sich zuvor jeweils vergeblich bei der Klägerin um eine Zustimmung zu der Nutzung dieser Interviews bemüht hatte, verwendete sie daraus verschiedene Ausschnitte unter Angabe der Quelle am 1. und 3. August 2010 in ihrer Sendung "Prominent".

Die Klägerin sieht darin eine Verletzung ihrer Schutzrechte als Sendeunternehmen. (...) Der Bundesgerichtshof hat angenommen, dass die Beklagte durch die Übernahme von Teilen der von der Klägerin in den Sendungen "STARS & stories" ausgestrahlten Interviews in das der Klägerin als Sendeunternehmen zustehende Leistungsschutzrecht eingegriffen hat. Die vom Oberlandesgericht getroffenen Feststellungen rechtfertigen jedoch nicht seine Annahme, die Eingriffe in das Leistungsschutzrecht der Klägerin habe die Beklagte widerrechtlich vorgenommen.

Allerdings kann sich die Beklagte nicht mit Erfolg auf die urheberrechtliche Schrankenregelung der Berichterstattung über Tagesereignisse (§ 50 UrhG)* berufen. Diese Schrankenregelung soll die anschauliche Berichterstattung über aktuelle Ereignisse in den Fällen, in denen Journalisten oder ihren Auftraggebern die rechtzeitige Einholung der erforderlichen Zustimmung des Rechteinhabers noch vor dem Abdruck oder der Sendung eines aktuellen Berichts nicht möglich oder nicht zumutbar ist, dadurch erleichtern, dass sie die Nutzung geschützter Werke, die im Verlauf solcher Ereignisse wahrnehmbar werden, ohne den Erwerb entsprechender Nutzungsrechte und ohne die Zahlung einer Vergütung erlaubt. Im Streitfall war es der Beklagten jedoch möglich und zumutbar, vor der Übernahme des in Rede stehenden Bildmaterials um die Zustimmung der Klägerin nachzusuchen. Zudem erlaubt § 50 UrhG keine Berichterstattung, die die urheberrechtlich geschützte Leistung - hier die Interviewsendungen der Klägerin - selbst zum Gegenstand hat. Die Leistung muss vielmehr bei einem anderen Ereignis in Erscheinung treten.

Aufgrund der bislang getroffenen Feststellungen kann aber nicht ausgeschlossen werden, dass sich die Beklagte auf das Zitatrecht (§ 51 UrhG)** berufen kann.

3. BGH: No-reply-bevestigingsmail met reclame is niet toegestaan
Uit het persbericht: Bundesgerichtshof zur Zulässigkeit sogenannter "No-Reply" Bestätigungsmails mit Werbezusätzen: Die zugelassene Revision hat zur Aufhebung des Berufungsurteils und zur Wiederherstellung des amtsgerichtlichen Urteils geführt. Jedenfalls die Übersendung der Bestätigungsmail mit Werbezusatz vom 19. Dezember 2013 hat den Kläger in seinem allgemeinen Persönlichkeitsrecht verletzt, weil sie gegen seinen zuvor erklärten ausdrücklichen Willen erfolgt ist.

4. BGH: Reclame voor multivruchtensap 'Rotbäckchen' met aanduiding 'Kracht om te leren' en 'met ijzer' toegestaan:
Uit het persbericht: Bundesgerichtshof zur Bewerbung des Mehrfruchtsafts "Rotbäckchen"
Das Landgericht hat der Klage stattgegeben. Das Oberlandesgericht hat die Berufung der Beklagten zurückgewiesen. Es hat angenommen, die Angaben "Lernstark" und "Mit Eisen … zur Unterstützung der Konzentrationsfähigkeit" seien nicht nach Maßgabe der Verordnung (EG) Nr. 1924/2006 zugelassene und damit unzulässige gesundheitsbezogene Angaben in Form von Angaben über die Gesundheit von Kindern gemäß Art. 10 Abs. 1*, Art. 14 Abs. 1 Buchst. b ** dieser Verordnung.

5. BGH: Verbod HIMBEER-VANILLE-ABENTEUER-reclame
Uit het persbericht: Bundesgerichtshof verbietet "HIMBEER-VANILLE- ABENTEUER"-Werbung von Teekanne:
Zwar lesen Verbraucher, die sich in ihrer Kauf-entscheidung nach der Zusammensetzung des Erzeugnisses richten, das Verzeichnis der Zutaten. Der Umstand, dass dieses Verzeichnis auf der Verpackung des Tees angebracht ist, kann jedoch für sich allein nicht ausschließen, dass die Etikettierung des Erzeugnisses und die Art und Weise, in der sie erfolgt, die Käufer irreführen. Die Etikettierung umfasst alle Angaben, Kennzeichnungen, Hersteller­ und Handelsmarken, Abbildungen oder Zeichen, die sich auf ein Lebensmittel beziehen und auf dessen Verpackung angebracht sind. Wenn die Etikettierung eines Lebensmittels und die Art und Weise, in der sie erfolgt, insgesamt den Eindruck entstehen lassen, dass das Lebensmittel eine Zutat enthält, die tatsächlich nicht vorhanden ist, ist eine Etikettierung geeignet, den Käufer über die Eigenschaften des Lebensmittels irrezuführen. Danach sind die verschiedenen Bestandteile der Etikettierung des Früchtetees insgesamt darauf zu überprüfen, ob ein normal informierter und vernünftig aufmerksamer und kritischer Verbraucher über das Vorhandensein von Zutaten oder Aromen irregeführt werden kann. Das ist vorliegend aufgrund der in den Vordergrund gestellten Angaben auf der Verpackung der Fall, die auf das Vorhandensein von Vanille- und Himbeerbestandteilen im Tee hinweisen.

IEF 15546

Ook access provider moet naw-gegevens afgeven, inbreuk nu niet aannemelijk gemaakt

Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015, IEF 15546; ECLI:NL:RBMNE:2015:8974 (Stichting Brein tegen Ziggo)
Uitspraak ingezonden door Joran Spauwen en Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan en Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Mediarecht. Brein vordert de naw-gegevens van een van de klanten van Ziggo. Deze klant zou een zogenaamde Spotweb applicatie op haar server hebben geïnstalleerd, welke gebruikt wordt voor illegale downloads. Er wordt getwist over de toepasselijkheid van het Lycos/Pessers-arrest: dit arrest is ook van toepassing is op access providers en niet alleen op hosting providers. Een doelbewust faciliteren en aanmoedigen van auteursrechtinbreuken is onvoldoende aannemelijk gemaakt door Brein. Er kan dan ook niet gesproken worden van onrechtmatig handelen door de klant en Ziggo. De vordering wordt afgewezen.

4.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt de omstandigheid dat in het arrest Lycos/Pesser sprake was van een hosting provider niet dat het daarin vermelde toetsingskader niet kan worden toegepast op een access provider als Ziggo. Artikel 6:196c BW gaat over aansprakelijkheid voor door de provider opgeslagen informatie, niet over de vraag of een provider zijn medewerking moet verlenen aan de opsporing door auteursrechthebbenden van (rechts-)personen die inbreuk maken op auteursrechten of die dergelijke inbreuken faciliteren en aanmoedigen. Zoals de Hoge Raad in ro. 5.1.4-5.1.6 van het arrest Lycos/Pessers reeds heeft overwogen:
- doet de Richtlijn waarop voormelde bepaling is gebaseerd (nr. 2000/31), geen afbreuk aan de mogelijkheid dat de nationale rechter maatregelen treft die van deze tussenpersonen redelijkerwijs kunnen worden verlangd in verband met op hen rustende zorgvuldigheidsverplichtingen om onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen,
- doet deze Richtlijn geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van tussenpersonen in gevallen die buiten de in de Richtlijn omschreven beperkingen vallen, en
- heeft de Nederlandse wetgever in de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de omzetting van de Richtlijn expliciet overwogen dat dienstverleners kunnen worden verplicht om informatie te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst kunnen worden geïdentificeerd, en de bron van de informatie bekend te maken.
Deze overwegingen van de Hoge Raad zien niet alleen op de specifieke situatie van die betreffende casus, maar in algemene zin op alle internetdienstverleners die onder die bepaling vallen, dus ook op access providers.

4.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Brein in het onderhavige geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling was van de klant van Ziggo om derden gebruik te laten maken van de Spotweb app die hij op zijn server had geïnstalleerd, en dat hij dat gebruik heeft aangemoedigd.

4.13 Er zijn een aantal omstandigheden die op een dergelijke bedoeling duiden:
- de klant heeft de Spotweb app bereikbaar gemaakt voor derden door de daarvoor benodigde poort (88) open te zetten voor internetverkeer van buiten zijn lokale omgeving, en de lokale omgeving niet te beveiligen met een wachtwoord,
-de klant heeft de doorzoekbaarheid van de Spotweb app door Google niet uitgeschakeld (productie 12 van Brein),
- rechthebbenden hebben aan Google meldingen gedaan met betrekking tot het lP-adres van de klant (productie 12 van Brein),
- de klant heeft geen onthoudingsverklaring getekend.

4.14 Maar daar staan de volgende omstandigheden tegenover die op het tegendeel duiden:
- de klant is niet de maker van de Spotweb app, maar een gebruiker daarvan die deze op zijn eigen server heeft geïnstalleerd,- op de server van de klant staan niet de auteursrechtelijk beschermde werken zelf of links daar naartoe, maar staat alleen een app die het mogelijk maakt om spots op Spotnet (Usenet) te vinden die verwijzen naar auteursrechtelijk beschermde werken die zich op Usenet bevinden,
- het openstellen van de betreffende poort (88) van zijn server voor internetverkeer van buiten de lokale omgeving kan een ongewild gevolg zijn van het openstellen van poorten voor gewoon internet- en mailverkeer (zoals Ziggo heeft uitgelegd), of bedoeld zijn voor eigen gebruik van de klant, indien hij elders verblijft,
- het niet uitschakelen van de doorzoekbaarheid op Google kan een omissie van de klant zijn geweest; bovendien kan uit productie 12 van Brein niet worden afgeleid dat een enkele zoekactie op een titel van een auteursrechtelijk werk reeds een zoekresultaat op het lP-adres van de klant oplevert: in die productie is immers louter gezocht op het lP-adres van de klant; in ieder geval kan niet geconcludeerd worden dat een auteursrechtelijk beschermd werk op die manier eenvoudiger kan worden gevonden,
- niet gesteld of gebleken is dat derden voordeel hebben bij het gebruik van de Spotweb app die op de server van de klant is geïnstalleerd: vaststaat immers dat iedere internetgebruiker die app kan downloaden van internet en op zijn eigen server kan installeren, dan wel op zijn computer een Spotnet Client kan installeren, en dan dezelfde functionaliteit verkrijgt als met de Spotweb app van de klant van Ziggo,
- niet gesteld of gebleken is dat de klant van Ziggo voordeel haalt uit het laten gebruiken van zijn Spotnet app door derden,
- niet gesteld of gebleken is dat de klant van Ziggo (bv. op intemetfora) reclame heeft gemaakt voor zijn Spotweb app en zo derden heeft aangemoedigd daarvan gebruik te maken, dan wel zelf actiefwas in het spotten van nieuw auteursrechtelijk beschermd materiaal op Usenet, dan wel zelf dergelijke content naar Usenet heeft geupload,
-de klant van Ziggo heeft de Spotweb app zelf offline gehaald. Dat is weliswaar pas gebeurd na sommatie daartoe van Brein (via Ziggo ), maar de reden voor het off line halen (en het niet tekenen van de onthoudingsverklaring) is niet bekend.

4.15 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de aanwijzingen die duiden op een doelbewust faciliteren en aanmoedigen van inbreuken op auteursrechten niet van voldoende gewicht om voldoende aannemelijk te achten dat de klant van Ziggo onrechtmatig heeft gehandeld jegens de bij Brein aangesloten auteursrechthebbenden. Nu dat een basisvoorwaarde is om tot onrechtmatigheid van de weigering van Ziggo (om de NAW-gegevens van de klant te verstrekken) te komen, kan de vordering van Brein niet op de primaire grondslag worden toegewezen.

Lees de uitspraak (pdf/html)
Op andere blogs:
MediaReport
BREIN heeft in principe recht op afgifte persoonsgegevens door internet access provider

IEF 15539

Aanwijzing om foto-auteursrechten uit nalatenschap voor 25 euro verkopen

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 27 november 2015, IEF 15539; ECLI:NL:RBMNE:2015:8462 (Vereffenaar nalatenschap)
Auteursrecht. Nalatenschap. De door de rechtbank benoemde vereffenaar vraagt de kantonrechter op grond van artikel 4:210 BW om een aanwijzing te geven. Deze aanwijzing heeft betrekking op de verkoop van tot de nalatenschap behorende auteursrechten op foto’s voor €25. Volgens Fotografenfederatie zijn auteursrechten als de onderhavige moeilijk te verkopen en leveren zij in de regel weinig tot niets op. Er is sprake van een gegronde reden omdat de auteursrechten moeilijk verkoopbaar blijken te zijn. De gevraagde aanwijzing wordt gegeven.

2.1. De gevraagde aanwijzing heeft betrekking op het volgende. Erflater had een eenmanszaak als fotograaf. Deze eenmanszaak is kort na het overlijden beëindigd en staat niet meer inschreven in het handelsregister. Tot de nalatenschap behoren op dit moment nog enkel de auteursrechten op de foto’s. Verzoeker stelt dat erflater de administratie van zijn onderneming en het categoriseren en archiveren van digitale fotobestanden niet goed op orde had. Voorts heeft zij contact gehad met de Fotografenfederatie. Volgens die organisatie zijn auteursrechten als de onderhavige moeilijk te verkopen en leveren zij in de regel weinig tot niets op. Verzoeker heeft getracht iemand bereid te vinden om de auteursrechten over te nemen. Inmiddels heeft zij twee personen bereid gevonden. Één van de twee is niet bereid om vooraf een bedrag te betalen, maar wil enkel delen in een eventuele opbrengst na aftrek van zijn kosten. De ander is bereid om de auteursrechten voor een bedrag van € 25,-- over te nemen. Volgens verzoeker is het in het belang van de vereffening dat in één keer een bedrag wordt betaald in plaats van mogelijk periodiek bedragen te ontvangen. Tot slot constateert verzoeker dat als zij nog meer inspanningen moet verrichtten om de auteursrechten te verkopen, de opbrengst daarvan waarschijnlijk niet opweegt tegen de door haar te maken kosten hiervoor.

2.2.
Verzoeker vraagt de kantonrechter dan ook om een aanwijzing te geven, inhoudende dat toestemming wordt verleend om de auteursrechten te verkopen voor een bedrag van € 25,--.
2.3. De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 4:210 lid 1 BW kan de vereffenaar de kantonrechter verzoeken om een aanwijzing te geven indien er sprake is van een gegronde reden. De gevraagde aanwijzing heeft betrekking op een bestanddeel van de nalatenschap wat moeilijk althans niet verkoopbaar blijkt te zijn. Het is voorts in het belang van de vereffening dat de auteursrechten worden verkocht. De kantonrechter constateert dat verzoeker inspanningen heeft verricht om de auteursrechten zo goed mogelijk te verkopen, met als resultaat dat er twee personen zijn die deze willen overnemen. Onder de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om een aanwijzing te geven.

2.4. Voorts volgt de kantonrechter de stelling van verzoeker dat het in het belang van de vereffening is dat de auteursrechten zo snel mogelijk worden verkocht en dat daarvoor direct wordt betaald. Daarom zal de kantonrechter de gevraagde aanwijzing geven. Dat betekent dat de kantonrechter toestemming verleent om de tot de nalatenschap van erflater behorende auteursrechten voor een bedrag van € 25,-- te verkopen.
IEF 15533

Auteursrechtdebat: De ontbindingsbevoegdheid van de maker bij non-usus op grond van artikel 25e Aw

Door: Thijs van Aerde, Houthoff Buruma. Thema: Wet Auteurscontractenrecht. Sinds de invoering van de Wet auteurscontractenrecht voorziet artikel 25e Aw in een ontbindingsbevoegdheid van de maker bij zgn. 'non-usus': onvoldoende exploitatie van het werk binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst. In de literatuur wordt gevreesd dat deze voor de maker een achteruitgang zou zijn, omdat, anders dan onder het commune overeenkomstenrecht, de niet presterende exploitant telkenmale de kans zou krijgen om alsnog tot exploitatie over te gaan. De maker zou telkens een stilzittende exploitant moeten sommeren, terwijl deze exploitant iedere keer zijn inactiviteit zou kunnen goedmaken door alsnog in actie te komen (1).  Mijn inziens is deze vrees ongegrond. Interne rechtsvergelijking met het commune overeenkomstenrecht brengt juist met zich dat in beginsel makers een exploitatieovereenkomst direct kunnen ontbinden indien de wederpartij tekortschiet in de nakoming van een voortdurend exploitatieverbintenis.

Op grond van artikel 25e lid 1 Aw kan de maker de exploitatieovereenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden indien zijn wederpartij het auteursrecht op het werk niet tijdig of niet langer in voldoende mate exploiteert (ook wel 'non-usus' genoemd): "De maker kan de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de wederpartij het auteursrecht op het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst in voldoende mate exploiteert of, na het aanvankelijk verrichten van exploitatiehandelingen, het auteursrecht niet langer in voldoende mate exploiteert." Artikel 25e lid 3 Aw clausuleert deze ontbindingsbevoegdheid door daaraan de voorwaarde te verbinden dat, voor zover exploitatie door de wederpartij niet blijvend onmogelijk is, de maker aan de wederpartij schriftelijk een redelijke termijn gunt het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en exploitatie binnen deze termijn uitblijft.

De regeling van artikel 25e lid 1 en 3 doet onmiddellijk denken aan de ontbindingsregeling van artikel 6:265 lid 1 en 2 BW (2). Artikel 6:265 lid 1 BW regelt de ontbindingsbevoegdheid zelf: iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis geeft de wederpartij de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke ontbinding, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding niet rechtvaardigt. Artikel 6:265 lid 2 BW clausuleert deze ontbindingsbevoegdheid door daaraan de voorwaarde te verbinden dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de schuldenaar in verzuim dient te zijn.

De overeenkomsten tussen de ontbindingsregelingen van artikel 25e Aw en 6:265 BW zijn niet toevallig. In de parlementaire geschiedenis is herhaaldelijk toegelicht dat artikel 25e Aw is gemodelleerd naar artikel 6:265 e.v. BW.  Volgens de Staatssecretaris is artikel 25e Aw te beschouwen als een "inkleuring en precisering (…) van de algemene regeling van artikel 6:265 BW.(3)"  Het ligt daarom voor de hand dat de jurisprudentie over artikel 6:265 BW, ook geldt voor artikel 25e Aw. Dit is ook bevestigd door de Staatssecretaris: "De regeling in het auteurscontractenrecht bouwt voort op de regeling in het algemene overeenkomstenrecht. De jurisprudentie onder het algemene overeenkomstenrecht blijft dus recht overeind. Alles wat nu is opgebouwd blijft recht en daar voegen we dit aan toe." (4)

Tot die 'jurisprudentie onder het algemene overeenkomstenrecht' behoort ook de vaste recht-spraak volgens welke een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende verplichting de wederpartij in beginsel (5) de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk 'rauwelijks' te ontbinden. Indien een partij namelijk tekortschiet in de nakoming van een voortdurende verplichting, kan deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt. Wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk (als bedoeld in artikel 6:265 lid 2 BW), zodat verzuim (of een ingebrekestelling die verzuim doet intreden) voor het ontstaan van de ontbindingsbevoegdheid niet nodig is (6).

Artikel 25e lid 3 Aw kent, als gezegd, een soortgelijke regeling als 6:265 lid 2 BW: de maker dient aan de wederpartij schriftelijk een redelijke termijn te gunnen het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren, voor zover exploitatie door de wederpartij niet blijvend onmogelijk is. Toepassing van artikel 25e lid 3 Aw volgens bovenvermelde rechtspraak betekent dat bij een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis, exploitatie (in het verleden) blijvend onmogelijk is, zodat de ontbindingsbevoegdheid onmiddellijk ontstaat en niet pas na een aanmaning.

Vermoedelijk heeft de wetgever zich niet gerealiseerd dat 'op grond van de algemene regeling' de maker reeds na een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis direct kan ontbinden. In de memorie van toelichting wordt namelijk slechts als voorbeeld van 'onmogelijke nakoming' gegeven, dat de exploitant ondubbelzinnig heeft aangegeven niet tot de exploitatie te zullen overgaan (7).

Ik realiseer mij dat het hier bereikte resultaat merkwaardig aandoet. Immers, een exploitatieovereenkomst zal de exploitant (vrijwel?) altijd verplichten tot het doen van voortdurende inspanningen (8),  zodat de schriftelijke termijnstelling in (vrijwel?) geen geval noodzakelijk zal zijn voor het ontstaan van de ontbindingsbevoegdheid. De aanmaanplicht van artikel 25e lid 3 Aw is dan een dode letter. Toch houd ik dit resultaat voor juist. De gedachte dat de aangehaalde rechtspraak over artikel 6:265 lid 2 BW ook relevant is voor toepassing van artikel 25e lid 3 Aw, is namelijk niet alleen wetsystematisch elegant, maar past bovendien uitstekend bij de doelstelling van artikel 25e Aw. Artikel 25e Aw heeft immers tot doel om de positie van de maker ten opzichte van de exploitant te versterken; en niet om af te doen aan diens (ontbindings)bevoegdheden. De Staatssecretaris verwoordt dit aldus: "Artikel 25e biedt de maker een aantal extra handvatten op grond waarvan het voor de maker eenvoudiger wordt een beroep te doen op de niet nakoming van de overeenkomst. (…) De bepaling heeft tot doel de maker een sterkere bescherming te geven dan hij op grond van de algemene regeling al heeft."(9)  Als de maker 'op grond van de algemene regeling' van artikel 6:265 BW rauwelijks mag ontbinden na een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende exploitatieverbintenis – en uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak volgt, dat hij dat mag – dan mag hij dat dus a fortiori onder de regeling van 25e Aw.

Dit artikel is een onderdeel van een groter artikel dat nog in het tijdschrift ORP zal verschijnen.

1. Annotatie P. Katz bij Rb. Amsterdam 9 mei 2012, AMI 2013/1, p. 37 (Nanada c.s./Kooymans c.s.). Van het arrest in hoger beroep in deze zaak (Hof Amsterdam 31 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1201) is cassatieberoep ingesteld; schrijver dezes is als cassatieadvocaat betrokken. De in die zaak aan de orde zijnde vraag hoe de ontbindingsbevoegdheid zich verhoudt tot de klachtplicht van art. 6:89 BW, valt buiten het bestek van deze bijdrage.
2. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 18; Kamerstukken II 2012/13, 33 308, nr. 6, p. 8; Kamerstukken I 2014/15, 33 308, nr. C, p. 2, 9.
3. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 4, p. 13.
4. Handelingen II, 2014/15, nr. 52, item 24, 10 februari 2015, p. 11.
5. Behoudens in het geval dat de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
6. HR 11 januari 2002, NJ 2003/255 (Schwartz/Gnjatovic); HR 20 januari 2006, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar v.o.f.) en HR 22 juni 2007, NJ 2007/343 (Fisser/Tycho).
7. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 19-20.
8. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 3, p. 18: "Op de exploitant rust gedurende de duur van het auteursrecht een voortdurende inspanningsverplichting."
9. Kamerstukken II 2011/12, 33 308, nr. 4, p. 13.

IEF 15525

Merk op een slordige wijze geprobeerd onzichtbaar te maken op foto's

Vzr. Rechtbank Gelderland 9 november 2015, IEF 15525; ECLI:NL:RBGEL:2015:7724 (Lifemaxx)
Auteursrecht. Merkenrecht. Lifemaxx verkoopt sportartikelen en fitnessproducten via haar website en is houdster van gelijkluidend woordmerk en van beeldmerk crossmaxx. Power Impact heeft foto's van fitnessproducten van Lifemaxx op haar website gebruikt waarbij het merk op een slordige wijze is geprobeerd onzichtbaar te maken. De foto's getuigen van eigen oorspronkelijk karakter dragen het persoonlijk stempel van de fotografen. Met een eenvormige wijze van belichting, geringe schaduwvorm, de hoek waaronder is gefotografeerd, tegen een witte achtergrond en volledig scherp zijn producten in beeld gebracht. Staking op grond van auteursrecht wordt bevolen. Niet is gebleken dat het beeldmerk ook op de door gedaagde gebruikte foto’s is weergegeven, het woordmerk LIFEMAXX is wel herhaaldelijk gebruikt om producten te verkopen. Staking van het woordmerk wordt bevolen, voorschot op schadevergoeding wordt afgewezen. 

4.5. Lifemaxx heeft aangevoerd dat bij het maken van de foto’s van de fitnessproducten subjectieve keuzes zijn gemaakt door de fotografen met betrekking tot de eenvormige wijze van belichting (vanuit de linker- en rechterzijde belicht) en de geringe schaduwvorming die daardoor ontstaat, de hoek waaronder gefotografeerd is (tussen 20 en 70 graden), de positionering van de producten tegen een witte achtergrond (waardoor de producten een zelfde kleurstelling hebben die afsteekt tegen die achtergrond) en het scherp en volledig in kleur in beeld brengen van de producten (en dus niet fotograferen met scherpte diepte). Ter onderbouwing hiervan heeft Lifemaxx twee verklaringen van door haar ingeschakelde fotografen van respectievelijk 21 en 23 oktober 2015 overgelegd.

4.6. Vastgesteld kan worden dat als gevolg van deze door Lifemaxx, althans van de door haar ingeschakelde fotografen, gemaakte keuzes bij het maken van de foto’s een duidelijke en herkenbare lijn ontstaat. De onder 4.5. genoemde subjectieve keuzes hebben erin geresulteerd dat voldoende aannemelijk is geworden dat de foto’s een eigen oorspronkelijk karakter hebben en een persoonlijk stempel van de maker dragen. Dat dit anders zou zijn is onvoldoende gemotiveerd uiteengezet. De foto’s van Lifemaxx omvatten dan ook meer dan een uitsluitend technische weergave van gefotografeerde objecten en zijn daarom aan te merken als auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van artikel 10 Aw.

4.8. [bedrijf] en haar vennoten hebben voorts betoogd dat zij toestemming hadden om de foto’s van Lifemaxx op de website van [bedrijf] te plaatsen, omdat [bedrijf] , en daarvoor PI Sports, de producten van Lifemaxx via de website van [bedrijf] verkocht. Ten aanzien daarvan overweegt de voorzieningenrechter dat wat er ook zij van de vraag of door Lifemaxx toestemming aan [bedrijf] zou zijn verleend om de foto’s te gebruiken voor de verkoop van Lifemaxx producten, ter zitting is komen vast te staan ( [vennoot 1] heeft dat desgevraagd verklaard) dat [bedrijf] de producten van Lifemaxx vanaf begin 2015 niet meer heeft verkocht. Bovendien heeft [vennoot 2] tijdens een telefonisch overleg in februari 2015 met de heer Doolhof te kennen gegeven dat [bedrijf] de fitnessproducten rechtstreeks uit China zou gaan betrekken. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat [bedrijf] foto’s van fitnessproducten van Lifemaxx heeft gebruikt om andere dan de producten van Lifemaxx te verkopen – hetgeen ook overigens volgt uit de omstandigheid dat op enkele foto’s het merk “Lifemaxx” onzichtbaar is geprobeerd te maken – waarvoor zij geen toestemming van Lifemaxx had. Dat de in het verleden gegeven toestemming van Lifemaxx om haar foto’s te gebruiken voor de verkoop van fitnessartikelen door [bedrijf] op haar website nog steeds zou gelden, ook indien niet langer de producten van Lifemaxx door [bedrijf] op haar website werden verkocht, is niet aannemelijk.