Auteursrecht  

IEF 14212

HR: Rubik's Cube wordt bepaald door technisch-functionele eisen

HR 19 september 2014, IEF 14212 (Rubik tegen Beckx Trading)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann. Zie eerder IEF 11805 en IEF 10321 en voor de Conclusie A-G: IEF 13749. Auteursrecht. Rubik is de ontwerper van `Rubik's Cube'. Beckx is een onderneming die zich bezighoudt met de handel in cadeauartikelen. Rubik heeft in kort geding, op de grond dat Beckx c.s. inbreuk maken op het auteursrecht op de door hem ontworpen kubus, diverse inbreukvorderingen tegen hen ingesteld. De vorderingen zijn afgewezen op de grond dat de kubus van Rubik geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Het hof heeft het vonnis vernietigd en, kort gezegd, Beckx c.s. verboden inbreuk te maken op het auteursrecht van Rubik. Hiertegen heeft Rubik beroep in cassatie ingesteld en hebben Beckx c.s. incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwerpt zowel het principale beroep (geen onjuiste maatstaf, technische functie bepaald) als het incidentele beroep (feitelijke aard, vereiste oorspronkelijkheid vastgesteld).

4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Onderdeel A van het middel klaagt dat het hof bij zijn hiervoor in 3.3 onder (c) weergegeven oordeel een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat het had te beoordelen of de objectieve technische vereisten die bestonden voor de gestalte en hoedanigheden van het werk, zodanig waren dat die ook geen ruimte lieten voor persoonlijke creatieve keuzes. Het onderdeel doet daartoe met name een beroep op HvJEU 22 december 2010, zaak C-393/09, ECLI:EU:C:2010:816, NJ 2011/289 (BSA).

4.2 Het onderdeel faalt. Het hof heeft onderzocht of de elementen van de kubus ten aanzien waarvan Rubik primair auteursrechtelijke bescherming inroept (welke elementen het hof heeft opgesomd in rov. 4.8 van zijn arrest), louter door hun technische functie worden bepaald (de maatstaf die het hof in rov. 4.7 van zijn arrest heeft vooropgesteld). Die vraag heeft het hof op grond van de functie die de kubus heeft - een driedimensionaal logicaspel - bevestigend beantwoord. De aldus door het hof toegepaste maatstaf is juist. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten (vgl. HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529, NJ 2013/501, rov. 3.4 onder (c), en de aldaar aangehaalde, door het onderdeel ingeroepen BSA-uitspraak van het HvJEU) Dat het hof de door hem in rov. 4.8 opgesomde elementen van de kubus op de hiervoor in 3.3 onder (c) weergegeven gronden als zodanige elementen heeft aangemerkt, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is een oordeel dat voor het overige in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Dat oordeel is niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Anders dan het onderdeel wil, behoefde het hof zich niet van zijn oordeel te laten weerhouden door de mede door hem genoemde omstandigheid dat "ook andere vormen mogelijk zijn, evenals andere verdelingen (5x5x5, 6x6x6 en 7x7x7)". De enkele omstandigheid dat hetzelfde idee op uiteenlopende wijzen kan worden vormgegeven, brengt niet mee dat de gekozen vormgeving een eigen oorspronkelijk karakter heeft.

4.3 De onderdelen B en C berusten beide op het uitgangspunt dat het hof niet heeft geoordeeld dat de kubusvorm wordt bepaald door technisch-functionele eisen. Zoals hiervoor overwogen, is deze lezing van het arrest van het hof niet juist. Weliswaar overweegt het hof "dat ook andere vormen mogelijk zijn (gebleken)", maar het stelt vervolgens vast dat de kubusvorm voor het onderhavige spel voor de hand ligt, waarmee het onmiskenbaar het oog heeft op de technische functie van die vorm in verband met dat spel. Deze onderdelen kunnen derhalve evenmin tot cassatie leiden.

5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1.2 Het onderdeel faalt. De uitleg van standpunten van partijen is van feitelijke aard en kan ín cassatie dan ook niet op juistheid worden onderzocht. Klaarblijkelijk heeft het hof ín het door hem in rov. 4.11 aangehaalde beroep van Rubik op bescherming van "de onderling verschillende egale kleurvlakken op de zes te onderscheiden zijden van de kubus alsmede de bij draaiing optredende mengeling van de zes kleuren in schier oneindige variaties van het uiterlijk", mede een beroep gelezen op bescherming van (enkel) de door hem voor de zes vlakken van de kubus gekozen kleuren, te weten rood, oranje, geel, groen, blauw en wit, op iedere zijde egaal verdeeld over negen deelvlakken. Onbegrijpelijk is dat niet. Dit wordt niet anders door het feit dat het hof in rov. 4.12 de bescherming afwijst voor zover die door Rubik - afgezien van de door hem gebruikte kleuren - is ingeroepen voor (het oneindige aantal) afzonderlijke kleurencombinaties die (kunnen) ontstaan bij gebruik van de kubus.

5.2.2 Ook dit onderdeel is ongegrond. Het hof heeft als maatstaf gehanteerd of sprake is van de vereiste oorspronkelijkheid, waarvoor het als eis heeft gesteld dat sprake is van een eigen intellectuele schepping van de auteur (rov. 4.7) Vervolgens heeft het overwogen dat voor zover Rubik zich beroept op de combinatie van de zes gekleurde vlakken in de kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en wit, aan het oorspronkelijkheidscriterium is voldaan en dat deze zes kenmerkende, opvallende kleuren en het beeld dat ontstaat doordat deze op ieder kleurvlak in negen (3x3) deelvlakken is verdeeld, aan diens kubus zijn oorspronkelijke karakter verlenen. Aldus heeft het hof de juiste maatstaf toegepast (vgl. genoemd arrest HR 22 februari 2013, rov. 3.4 onder (a)). Zijn oordeel dat de zes kenmerkende, opvallende kleuren en het beeld dat ontstaat doordat deze op ieder kleurvlak in negen (3x3) deelvlakken is verdeeld, voldoende een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt, is in hoge mate van feitelijke aard en derhalve slechts in (zeer) beperkte mate vatbaar voor toetsing in cassatie (vgl. genoemd arrest HR 22 februari 2013, rov. 3.4 onder (f)). Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Hierop stuiten de klachten van het onderdeel alle af.

5.3.2 Ook dit onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Klaarblijkelijk heeft het hof zich bij zijn oordeel gebaseerd op de kleurstelling van de kubus van Rubik zoals deze vanaf de aanvang van de exploitatie daarvan het meest is gehanteerd en in welke kleurstelling de kubus algemene bekendheid heeft gekregen, te weten de specifieke kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en wit (welke kleuren het hof in rov. 4.13 heeft aangemerkt als opvallend en kenmerkend). Dat is niet onbegrijpelijk nu Rubik bij de subsidiaire grondslag van zijn vordering uitdrukkelijk heeft gesteld het oog te hebben op deze, aldus door hem omschreven kleuren, waarop volgens hem ook het arrest van het hof Amsterdam van 16 juli 1981 betrekking heeft, waarop hij zich in dit verband heeft beroepen (memorie van grieven nrs. 140-142). In verband hiermee is het dictum van het arrest van het hof, ondanks de verschrijving die dit bevat door de onjuiste verwijzing naar de memorie van grieven, voldoende duidelijk en is voorts ook duidelijk waarop het oordeel van het hof berust dat de Magic Cube en Keychain Magic Cube dezelfde totaalindruk wekken als Rubik's Cube.

7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Rubik in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Beckx c.s. begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,--

voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Beckx c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rubik begroot op € 68,07 aan verschotten en € 17.996,38 voor salaris.

Lees de uitspraak:
IEF 14212 (pdf)
IEF 14212 (html)

Op andere blogs:
Abcor Rubik kubus vogelvrij? - auteursrecht als vangnet?
Kluwer Copyright Blog

IEF 14207

Ruim baan voor parodie

Bas Kist, 'Ruim baan voor parodie', NRC 17 september 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Toen Vlaams Belang-politicus Johan Deckmyn in 2011 de burgemeester van Gent op een kalender afbeeldde als de Wilde Weldoener uit Suske & Wiske, spanden de erven van auteur Willy Vandersteen een rechtszaak aan. Je kunt dat album niet zomaar gebruiken in een parodie die niets met Suske & Wiske te maken heeft, meenden de erven.

Europese Hof over parodie

Begin september sprak het Europese Hof zich uit over de kwestie en liet het weten welke regels er voor parodie gelden. Er blijkt in Europa meer ruimte voor parodie te zijn dan de erven menen. Volgens het Hof is een parodie toegestaan als het humoristisch is en de parodie duidelijke verschillen vertoont met het originele werk. Daarnaast vindt het Hof, anders dan werd gedacht, dat je in een parodie elk werk mag gebruiken, ook als het er niets mee te maken heeft. Dus als Mark Rutte bij Obama op bezoek gaat en je maakt een grappige prent van Mark als Kuifje in Amerika, dan doen de erven Hergé daar niets tegen.

Discriminatie

Of Deckmyn de zaak nu in België gaat winnen is de vraag. Want, zo voegt het Hof toe, een parodie mag niet de indruk wekken dat het oorspronkelijke werk (Suske & Wiske van Vandersteen) een discriminerende boodschap bevat. Daarmee zou immers Vandersteen van discriminatie kunnen worden beticht. Op dit punt zou het hier wel eens mis kunnen gaan. Immers, Deckmyn heeft de westerse geldgraaiers van De Wilde Weldoener veranderd in mensen met hoofddoekjes en burka’s.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Parodie Suske & Wiske NRC 17-09-2014

Zie ook:

Eleonora Rosati. 'Just a Matter of Laugh? Why the CJEU Decision in Deckmyn is Broader than Parody', Common Market Law Review, 2015.

IEF 14206

Van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken

Hof Amsterdam 16 september 2014, IEF 14205; ECLI:NL:GHAMS:2014:4540 (Red Arrow tegen SBS/Talpa)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap en Otto Volgenant, Boekx Advocaten. Zie eerder IEF 13194. Programmaformat. Auteursrecht. Onrechtmatige daad. TV-producent/distributeur Red Arrow heeft met SBS en RTL onderhandeld over verkoop van het TV-format "Married at First Sight". Kort nadat het format aan RTL is verkocht brengt SBS een persbericht naar buiten waarin zij aankondigt een programma met soortgelijke elementen te zullen gaan uitzenden. Zij heeft dat programma gekocht van Talpa. Red Arrow eist een verbod voor SBS en Talpa om het programma te produceren/distribueren/uit te zenden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarop Red Arrow in hoger beroep is gekomen. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen (zie overweging 3.2. (i) t/m (viii), hieronder samengevat).

3. Beoordeling

3.1.1. Red Arrow heeft in eerste aanleg gevorderd, kort en zakelijk weergegeven, dat SBS wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie op het persbericht van 7 oktober 2013 (geciteerd in 2.5) en het verwijderen van dat bericht van haar website, dat Talpa wordt veroordeeld tot het plaatsen van een -andere- rectificatie en dat aan SBS en Talpa een verbod wordt opgelegd tot het (laten) produceren en uitzenden van Ja ik wil! een wildvreemde, alsmede De geheimen van een goed huwelijk, een en ander met nevenvorderingen en op straffe van een dwangsom.

3.1.2. De kern van de stellingen van Red Arrow is, zo begrijpt het hof, dat zij SBS in de onderhandelingen bekend heeft gemaakt met het format en met haar bedoeling om dat format op de Nederlandse markt te brengen door het format hetzij aan SBS hetzij aan RTL te verkopen, en dat SBS, onmiddellijk nadat zij het bericht had gekregen dat zij de onderhandelingen had verloren en dat de rechten door RTL waren aangekocht, het onder 2.5 genoemde persbericht met daarin de aankondiging van een bijna identiek Tv-programma heeft uitgebracht, dit terwijl SBS op dat moment nog niet over een uitgewerkt format voor dat Tv-programma beschikte. Red Arrow lijdt daardoor aanzienlijke schade; niet alleen is door die publicatie de overeenkomst tussen Red Arrow en RTL op losse schroeven komen te staan en uiteindelijk niet doorgegaan, zodat Red Arrow inkomsten in de orde van een miljoen Euro misloopt, maar er dreigt een miljoenenschade aan de internationale marktpositie van Red Arrow als Talpa het programma aanbiedt met de boodschap dat SBS hiermee RTL heeft afgetroefd.

3.2. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Zie 3.2. (i) t/m (viii)), samengevat:

(i) Red Arrow heeft haar oorspronkelijke stelling dat SBS misbruik gemaakt zou hebben van tijdens de onderhandelingen verkregen, vertrouwelijke informatie, als zij die al heeft willen handhaven, niet behoorlijk onderbouwd.
(ii) Het hof acht een heel wezenlijk verschil dat er in Marriage at first Sight geen controlegroep is van mensen die hun eigen partner hebben gekozen, terwijl die er in het in het persbericht aangekondigde programma wel is.
(iii) In confesso is dat er de afgelopen jaren in diverse landen programma's met dit thema, op diverse manieren uitgewerkt, zijn uitgezonden.
(iv) Voldoende aannemelijk dat Talpa reeds in mei 2013 een begin had gemaakt met de ontwikkeling van een format voor een reality-programma met dit thema zoals voorkomend op de lijst, getiteld Blind Marriage, en dat toen besloten is dat format verder uit te werken.
(v) Voldoende aannemelijk is dat het persbericht in ieder geval in belangrijke mate gebaseerd is op het bij Talpa in ontwikkeling zijnde - en vervolgens door SBS in het weekend voor het doen uitgaan van het persbericht aangekochte - format en dus niet op ontoelaatbare wijze is ontleend aan het format van Red Arrow.
(vi) Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat SBS onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals al werd overwogen is van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds bij Talpa in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken.
(vii) Het hof komt tot de conclusie dat in dit kort geding niet voldoende is gebleken dat de planvorming bij Talpa omtrent het litigieuze format bij aanvang van de onderhandelingen tussen Red Arrow en SBS in een zodanig vergevorderd stadium van ontwikkeling was dat daarvan naar verkeersmaatstaven mededeling gedaan had moeten worden.
(viii) Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat indirect (via/met SBS) onrechtmatig handelen van Talpa niet aannemelijk is geworden, terwijl Red AITOW onvoldoende heeft gesteld omtrent een directe onrechtmatige daad van Talpa, mede in aanmerking genomen dat Talpa niet met Red Arrow heeft onderhandeld en evenmin het persbericht heeft uitgebracht.

3.4. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Red Arrow zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Red Arrow in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SBS en Talpa begroot op € 683,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor salaris, te vermeerderen met € 68,- voor salaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten

IEF 14204

A-G: Principieel probleem, voor het overige geen kwesties die van belang zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid

Conclusie A-G HR 5 september 2014, IEF 14204 (Super De Boer - Sjopspel winstafdracht)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek. Zie eerder IEF 3052 en IEF 13397.
A-G J. Spier: '1.1) Deze zaak heeft een (te) lange voorgeschiedenis. Zij belandt thans voor de derde maal bij Uw Raad (het eerste arrest van Uw Raad is meer dan 14 jaar en zes maanden geleden gewezen). Over en weer vuren partijen thans (een reeks) pijlen af op 's Hofs arresten. 1.2) Kern van de zaak in het prinicpale beroep is de berekening van de genoten winst als gevolg van de auteursrechtinbreuk door De Boer. Na het inwinnen van verschillende deskundigenberichten heeft het Hof, bij gebreke van voldoende houvast biedende gegevens, aan de hand van het laatste deskundigerapport een schatting gemaakt. X is daarmee ontevreden. Hij vindt dat hij te weinig krijgt. Over een weer klagen partijen over 's Hofs oordeel over de door De Boer te betalen rente. 1.3) Ook speelt nog een aantal andere kwesties. Partijen kunnen er kennelijk geen genoeg van krijgen. Over de vraag of het werkelijk de moeite loont (loonde) om zo lang te blijven procederen, kan men wellicht twijfels koesteren, maar dat is uiteindelijk aan partijen (of één hunner).' De conclusie strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

4. Bespreking van het principale middel

4.1 Het cassatiemiddel bevat vijf onderdelen. Blijkens de inleiding richt het zich in de eerste plaats tegen de maatstaven die het Hof op een aantal punten heeft aangelegd voor het bepalen van de omvang van de winst van De Boer. Naar X meent, heeft het Hof met name geen, althans te weinig, in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat De Boer relevante financiele gegevens met betrekking tot deze winst niet heeft bewaard, voor haar rekening dient te komen. De Boer behoort immers geen voordeel te (kunnen) genieten uit het feit dat zij - ten onrechte - de relevante financiele gegevens niet heeft bewaard. Dit brengt mee dat onduidelijkheden en onzekerheden bij het vaststellen van de omvang van de winst in beginsel voor rekening van De Boer (althans in elk geval niet ten laste van X) dienen te komen. In de tweede plaats richten de klachten zich tegen 's Hofs oordeel omtrent de ingangsdatum van de gevorderde compensatoire interessen en tot slot tegen de compensatie van proceskosten waartoe het Hof in zijn eindarrest heeft beslist.

4.3 De klachten komen er, tot de kern teruggebracht, op neer dat de ratio van de winstafdracht in de Auteurswet ertoe noopt om uit te gaan van de juistheid van de stellingen van eiser omtrent de beweerdelijke genoten winst in een situatie waarin de verweerder relevante gegevens aan de hand waarvan de winst zou kunnen worden begroot in het ongerede heeft doen geraken.

4.4 Ik kan daarover kort zijn: die stelling vindt geen steun in het recht en dat is maar goed ook. Voor zover nodig wordt dat hierna onder 4.12 nader uitgewerkt.

5. Behandeling van het incidentele cassatieberoep

5.1 Onderdeel 1 komt op tegen rov. 2.10 van het eindarrest. Het komt er, tot de kern teruggebracht, op neer dat het Hof wordt verweten de compensatoire rente te hebben begroot op basis van de wettelijke rente.

5.2 Deze klacht berust op een miskenning van 's Hofs oordeel op de hiervoor onder 4.31 en 4.32 genoemde gronden. Zij loopt daarop stuk.

5.3 Onderdeel II keert zich tegen het dictum van het eindarrest (...)

5.4 Deze klacht voldoet niet aan de eisen van art. 410 lid 1 Rv. nu niet wordt aangegeven waar in feitelijke aanleg zou zijn betoogd dat De Boer de 'op dat moment verschuldigde rente' over genoemde € 28.508,92 al had betaald. Aldus ontbreekt de basis voor beoordeling van de klacht.

 

6. Afdoening

Op de hiervoor genoemde gronden kan het beroep m.i. worden verworpen. Het eerste principale onderdeel vertolkt, in zekere zin, een enigzins principieel probleem. Voor de door mrs. Teuben en Jansen bepleite oplossing is m.i. evenwel niets of hooguit héél weinig te zeggen. Voor het overige worden geen kwesties aan de orde gesteld die van belang zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid. Wanneer Uw Raad tot verwerping zou komen, ware afdoening op de voet van art. 81 RO te overwegen.

Conclusie

Deze conclusie strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

IEF 14203

Grote mate van overeenstemming in combinatie met gebruik voor nagenoeg dezelfde producten

Hof Arnhem-Leeuwarden 16 september 2014, IEF 14203 (Zoontjes Beton B.V. tegen Livingroof v.o.f)
Uitspraak ingezonden door G.J. van de Kamp, Advocatenkantoor Park Legal en E.W. Verhelst, Verhelst Advocaten. Zie eerder IEF 11710.
Merkenrecht. Auteursrecht. Kostenveroordeling. Zoontjes is houdster van het woordmerk DNS voor niet metalen bouwmaterialen in het bijzonder dakbedekkingsmaterialen. Livingroof legt zich toe op o.a. het betegelen van daken. Zij is in het verleden door Zoontjes als onderaannemer ingehuurd. Livingroof is houdster van een beeldmerk "ONS". Bij vonnis van 29 augustus 2012 is geoordeeld dat er geen sprake is van merkinbreuk of onrechtmatige mededinging, maar dat Livingroof met het gebruik van de foto op haar website wel het auteursrecht van Zoontjes heeft geschonden, waarna een verklaring voor recht is toegewezen. Hierop is hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt dat er sprake is van relevant verwarringsgevaar en verklaart dat Livingroof inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Zoontjes, verklaart voor recht dat (door het gebruik van de foto) inbreuk is gemaakt op het auteursrecht en veroordeelt Livingroof hoofdelijk tot het vergoeden van de geleden schade.

Merkinbreuk

4.8 Het oordeel dat sprake is van een grote mate van overeenstemming, in combinatie met het gegeven dat het teken ONS werd gebruikt voor nagenoeg dezelfde producten als waarvoor Zoontjes het merk DNS voert, brengt het hof tot de conclusie dat sprake is geweest van een relevant verwarringsgevaar. Tegen voornoemde elementen weegt onvoldoende op dat het onderscheidend vermogen van het beeldmerk DNS - zijn functie als herkomstaanduiding - gering is en dat op de relevante markt professionele afnemers actief zijn door wie - zoals ook blijkt uit het overlegde marktonderzoek - niet zozeer op merken wordt gelet als wel op producenten/leveranciers (die dan ook de grootste bekendheid hebben) en dat DNS nauwelijks als merk wordt gepercipieerd. Het verwarringsgevaar wordt evenmin weggenomen doordat in de door Zoontjes overlegde brieven (productie 2 en 3 bij inleidende dagvaarding) die het gewraakte gebruik van het teken ONS constitueren, uitdrukkelijk is vermeld dat het een product van Livingroof betreft (alsook, zoals onder 4.7 is vermeld, waarvoor deze lettercombinatie als afkorting staat). Ook de omstandigheden, ten slotte, dat marktpartijen Livingroof, als gevolg van de eerdere samenwerking tussen partijen, zullen kennen als uitvoerder en niet als leverancier, terwijl in de gewraakte uitingen ook wordt benadrukt dat Livingroof (zelf) met een nieuw product komt, biedt onvoldoende tegenwicht.

4.9 Gelet op dit alles slagen de grieven 1 tot en met 5 in het principaal hoger beroep.

4.16 Grief 8 in het principaal hoger beroep en (de onvoorwaardelijk ingestelde) grief 1 in het incidenteel beroep zien op de kostencompensatie in eerste aanleg in conventie. Nu ook het centrale geschilpunt van de merkinbreuk in het voordeel van Zoontjes wordt beslist, dient Livingroof als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg te worden veroordeeld, zodat de eerstgenoemde, principale, grief slaagt en de laatstgenoemde grief moet worden verworpen. Overeenkomstig de door beide partijen ter comparitie in eerste aanleg gedane suggestie, ziet het hof aanleiding aan te sluiten bij het indicatietarief voor een eenvoudige bodemzaak, zodat de door Livingroof te vergoeden kosten voor salaris in conventie zullen worden vastgesteld op € 8.000,-.

5.    Slotsom
De grieven in zowel het principaal slagen deels. De grieven in het incidenteel hoger beroep falen. Het hof zal, omwille van de leesbaarheid, het bestreden vonnis in conventie in zijn geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
IEF 14153

Auteursrechtdebat: Thuiskopieregeling onverminderd noodzakelijk

Door Erwin Angad-Gaur; muzikant, componist/tekstschrijver en secretaris/directeur van de Ntb (vakbond voor musici en acteurs) en de VCTN (beroepsvereniging voor muziekauteurs). Thema: Downloadverbod & thuiskopie

De Thuiskopieregeling, een wettelijke uitzondering op het exclusieve recht van auteurs, artiesten en producenten om toestemming te verlenen (of te onthouden) voor vermenigvuldiging van hun werk(en), blijft in Nederland periodiek onderwerp van discussie. Dat is vreemd te noemen, zeker voor wie een blik werpt op de ons omringende landen en vooral voor wie nadenkt over het alternatief.

Begin van dit jaar nam het Europese parlement in grote meerderheid het zgn. Castex-rapport aan, waarin geconcludeerd werd dat thuiskopieregelingen in Europa ook voor de toekomst de best werkende en meest wenselijke optie zijn en blijven. Ook pleitte het rapport nogmaals voor Europese harmonisatie van de verschillende tarieven en systemen in de verschillende lidstaten. Een verstandige keuze.
Vorig jaar bevestigde de Hoge Raad in de procedure die rechtenorganisatie NORMA en muzikantenbonden Ntb en FNV KIEM hadden aangespannen dat de Staat een resultaatverplichting heeft bij een uitzondering voor thuiskopiëren. Kortgezegd: een Europese lidstaat mag zijn burgers toestaan voor eigen gebruik kopieën van rechtendragend materiaal te maken, zolang daar een redelijke vergoeding tegenover staat. Die redelijke vergoeding kan bij consumenten geïncasseerd worden via een heffing op apparaten en dragers, maar bij gebrek aan een daadwerkelijk redelijke vergoeding is de Staat aansprakelijk(1)
Het alternatief is uiteraard afschaffing van de ‘thuiskopie exceptie’ en een verbod op het maken van kopieën voor eigen gebruik: een maatregel die onwerkbaar en onwenselijk zou zijn. Een situatie waarin platenmaatschappijen en filmproducenten bij de mensen thuis moeten gaan controleren of men een kopie heeft gemaakt van een tv-programma, een radio-uitzending of een geleend Cd’tje.

Een algeheel kopieerverbod: even onwerkbaar misschien als het downloadverbod dat vlak voor de vakantie ook voor Nederland bleek te gelden. Het Europese Hof oordeelde dat Europese lidstaten niet gerechtigd zijn de uitzondering voor kopiëren op te rekken tot het maken van kopieën uit ‘evident illegale bron’ op het internet.
Te hopen valt dat ‘Amerikaanse taferelen’ waarbij de jacht op individuele consumenten geopend wordt (zoals inmiddels ook in Duitsland en België) ons bespaard zullen blijven.
Stichting BREIN, de Nederlandse auteursrechtwaakhond van rechthebbenden, heeft aangekondigd zijn beleid zich niet te richten op individuele consumenten ongewijzigd te laten, maar niet uit te sluiten is dat individuele rechthebbenden, producenten of uitgevers dat –zoals in landen om ons heen- wel zullen doen.

De uitspraak van het Europese Hof zou daarom aanleiding moeten zijn de Europese Auteursrecht Richtlijn goed tegen het licht te houden. Het thuiskopiemodel lijkt eerder een recept voor de toekomst dan een schim uit het verleden: zoals het onwenselijk zou zijn ook het thuiskopiëren uit offline bronnen te verbieden en zoals handhaving van een dergelijk verbod in een democratisch land onwenselijk en onwerkbaar zou zijn, is ook individuele handhaving van het verbod op het kopiëren van illegale online bronnen onbegonnen werk, maar meer nog: onwenselijk.
Een modern auteursrecht dient een goed evenwicht te zijn tussen de rechten van auteursrechthebbenden op een redelijke vergoeding voor het gebruik van hun werk en de rechten van consumenten op privacy en toegang tot informatie. Dat is mogelijk, maar vereist politieke moed en bestuurlijk handelen.
Vergoedingssystemen zoals de thuiskopieregeling kunnen model staan voor een werkbaar en modern auteursrecht voor de 21e eeuw.
Het is te hopen dat de nieuwe Europese Commissie hier werk van zal maken, zoals te hopen is dat ook de Nederlandse regering daarop in Europa zal aandringen.

1) Deze maand werd bekend dat de Staat uitvoerend kunstenaars (via Stichting NORMA) 10 miljoen euro zal betalen voor de schade uit het verleden. De schade voor auteurs en producenten moet nog worden vastgesteld. De eerdere uitspraak van het Hof Den Haag was daarnaast aanleiding voor een nieuw en modern thuiskopiestelsel met tarieven, door de SONT gebaseerd op tarieven in de ons omringende landen.

(pdf-versie)
IEF 14202

Gewijzigd voorstel van wet inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken

Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken; Gewijzigd voorstel van wet, Kamerstukken I, 2013/2014, 33 892.
Zie eerder IEF 13632. De publicatie kst-378673 is op 16 september 2014 gepubliceerd door Eerste Kamer der Staten-Generaal. De publicatie is van het type GVW en heeft als titel "Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken; Gewijzigd voorstel van wet".

Authentieke versie (pdf)

IEF 14152

Auteursrechtdebat: Online grijstinten - Bedreigt Svensson dan toch het 'online ecosysteem'?

Door Bjorn Schipper(1), Schipper Legal in Amsterdam. Thema: Hyperlinken & Embedden.

Meteen na het arrest van het Hof van Justitie EU inzake Svensson(2) over de toelaatbaarheid van aanklikbare (embedded) hyperlinks, vielen de verschillende kampen over elkaar heen. Aan de ene kant rechthebbenden die embedded hyperlinken in beginsel aan voorafgaande toestemming willen binden. Aan de andere kant gebruikers van content die menen dat embedded hyperlinken in beginsel vrij moet zijn. Zwart tegen wit(3). Opvallend is dat in deze discussies weinig ruimte voor grijstinten lijkt te bestaan. Naar mijn mening onterecht. Juist een onderwerp als embedded hyperlinken verdient een nuance, gelet op de alsmaar voortschrijdende technologische ontwikkelingen en de impact daarvan op hoe wij als mensen tegenwoordig met content omgaan. Op de ledenvergadering van de Vereniging voor Auteursrecht (VvA) van 12 juni jl. vroeg ik al aandacht voor het grijs in de discussie over embedded hyperlinks. Eerder deed ik dat in het magazine Muziekwereld naar aanleiding van het vonnis inzake de online radioportal Nederland.FM, waarin plaatsing van embedded hyperlinks centraal stond(4).

Svensson: aanklikbare (embedded) hyperlinks
Zo op het eerste gezicht lijkt Svensson goed nieuws in te houden voor contentgebruikers die zich bedienen van embedded hyperlinks. Het Hof van Justitie EU oordeelde kort gezegd dat het plaatsen van aanklikbare hyperlinks in beginsel wel een auteursrechtelijk relevante 'beschikbaarstelling' in de zin van 'mededeling' aan het publiek met zich meebrengt. Echter, ingeval van hyperlinken naar online vrij toegankelijke content wordt volgens het Hof géén 'nieuw publiek' bereikt, omdat de relevante 'beschikbaarstelling' in de zin van 'mededeling' aan het publiek toeziet op alle potentiële gebruikers van de betrokken website. Er is dan géén sprake van een nieuwe openbaarmaking. In Svensson ging het om krantenartikelen die op de website van de krant vrij toegankelijk waren voor een onbepaald en vrij groot aantal gebruikers, namelijk alle internetgebruikers. In zo'n situatie is geen sprake van een 'nieuw publiek' omdat deze artikelen met behulp van aanklikbare hyperlinks elders door andere internetgebruikers zonder beperkingen ingezien kunnen worden. Het Hof overweegt expliciet dat het niet uitmaakt of het om gewone hyperlinks of embedded hyperlinks gaat. Bij een embedded hyperlink wordt het vrij toegankelijke werk eveneens aan hetzelfde publiek ter beschikking gesteld. 

Is (embedded) hyperlinken hiermee dan per definitie 'vrij'? Nee, zo valt ook in Svensson te lezen. Met betrekking tot (embedded) hyperlinks naar online content uitsluitend beschikbaar tegen betaling, kan bijvoorbeeld nog steeds sprake zijn van het bereiken van een 'nieuw publiek' en dus een nieuwe openbaarmaking. Hetzelfde geldt voor content omgeven met (technische) restricties. Ook hyperlinks naar zonder toestemming van de rechthebbenden online geplaatste (illegale) content worden als rechtens relevante directe beschikbaarstelling gezien die niet zomaar vrij is.

Het goede van Svensson
Svensson biedt in situaties waarbij bepaalde content vrij toegankelijk op het internet geplaatst is, méér ruimte aan (embedded) hyperlinks. Hetgeen positief is voor bijvoorbeeld online radiostations en radioportals die willen bereiken dat in potentie alle internetgebruikers naar hun uitzendingen luisteren. Het Hof haalt met de beslissing inzake Svensson in zoverre een streep door de veelbesproken(5) uitkomst in de zaak van Nederland.FM(6). Reden waarom ook Buma/Stemra begin dit jaar haar embedlicentie heeft ingetrokken.

Het gevaar van Svensson

Niettemin schuilt in Svensson ook een gevaar. Door te overwegen dat het plaatsen van aanklikbare (embedded) hyperlinks een auteursrechtelijk relevante 'beschikbaarstelling' in de zin van 'mededeling' aan het publiek is, plaatst het Hof het sec gebruiken van (embedded) hyperlinks binnen handbereik van het auteursrecht. Met als gevolg dat het zwaartepunt van de inhoudelijke discussie over de toelaatbaarheid van (embedded) hyperlinks vooral op de omvang van het oorspronkelijke, potentiële publiek en het eventuele 'nieuwe' publiek komt te liggen. Natuurlijke reflex van bepaalde rechthebbenden is dat men meteen beperkingen gaat stellen aan online toegankelijkheid van content. Dit kan nog wel eens problematisch worden, omdat het internet - zonder hiermee te zeggen dat in een online omgeving alles zomaar 'vrij' is - als medium nu juist bestaat bij de gratie van wereldwijde dekking en het via hyperlinks kunnen verwijzen naar elders online toegankelijke content. Technische of juridische beperkingen aan de toegankelijkheid van online content met de bedoeling om de omvang van het oorspronkelijke internetpubliek te verkleinen, zet het gebruik van (embedded) hyperlinks elders op het internet onder druk.        

Grijstinten: het online 'ecosysteem'
Svensson is in laatstgenoemd opzicht slecht nieuws voor het online ‘ecosysteem’, dat in het geval van online vrij toegankelijke content met behulp van (embedded) hyperlinks in termen van klikken aan de bron de rol van multiplier kan blijven vervullen. Het online 'ecosysteem' stimuleert dat opbrengsten uit auteursrechten en naburige rechten 'aan de bron' kunnen stijgen, mits rechthebbenden met die bronsites goede afspraken hebben gemaakt die óók betrekking hebben op (embedded) hyperlinken. Het online 'ecosysteem' bevordert in een ideale wereld het via (embedded) hyperlinks verwijzen naar content, elders op bronsites beschikbaar gesteld. Muziekrecensies moedigen aan muziek te luisteren. Vergroting online gebruiksgemak kan contentgebruik 'aan de bron' bevorderen, zoals bij radioportals het geval kan zijn. In een tijd waarin nieuwe generaties contentgebruikers opgroeien met een online beeldcultuur en 'delen' het toverwoord op internet en social media is, zou het optimaal kunnen laten functioneren van het 'online ecosysteem' het nieuwe grijs in de discussie over (embedded) hyperlinks moeten zijn.

Ik meen dat een groot aantal individuele makers en de creatieve industrie in het algemeen niet beter zullen worden van een onnodige verstoring van het 'online ecosysteem', waartoe Svensson mogelijk aanleiding zou kunnen geven.

1) Bjorn Schipper is advocaat en oprichter van Schipper Legal in Amsterdam.
2) HvJ EU 13 februari 2014, zaak C-466/12, IEF 13540 (Nils Svensson e.a./Retriever Sverige AB).
3) Zie onder meer J. Spauwen, 'Hof van Justitie EU: linken en embedden geen auteursrechtinbreuk', 13 februari 2014 (mediareport.nl), J. Becker en M. Jansen, 'Het Svensson-arrest; iedere link met het auteursrecht doorbroken?', 1 april 2014, IEF 13705 en H.T.L. Stockmann, 'Svensson: Het internet gered, de rechthebbenden gered', 14 februari 2014, IEF 13543.
4) B.H.M. Schipper, ‘De embedded hyperlink vogelvrij verklaard. Impact vonnis radioportalsite Nederland.FM’, Muziekwereld 2013/2, pp. 42-45.
5) E. Jurjens, “Drie stappen van het Nederland.fm-vonnis: interventie, ander publiek en winstoogmerk”, IEF 12204.2013, T.M. van den Heuvel, “Linke links – Auteursrechtinbreuk, onrechtmatig, of slechts een wegwijzer?”, IEF 12267, M.G.A. Egeler en A.R. Lodder, “Nederland.fm pleegt auteursrechtinbreuk door te hyperlinken naar radiostreams van radiostations”, noot in Computerrecht 2013/83, en A.R. Lodder, “Nederland FM: uitspraak Haagse rechter is niet uit te leggen”, bericht van 14 januari 2013 op www.jurel.nl.
6) Vzr. Rb. Den Haag 8 juli 2011, IEPT20110708 (Buma/Stemra/Nederland.fm) en Rb. Den Haag 19 december 2012, IEF 12159, AMI 2013/2 met noot van D.J.G. Visser (Buma/Stemra/Nederland.fm).

(pdf-versie)
IEF 14192

Digitalisatie door bibliotheken toegestaan zonder toestemming van de rechthebbenden

HvJ EU 11 september 2014, IEF 14192, Zaak C-117/13 (Technische Universität Darmstadt tegen Eugen Ulmer KG)
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Bundesgerichtshof Duitsland [IEF 11773 en IEF 12654] . Auteursrecht. Reproductie. Digitaliseren. Conclusie A-G [IEF 13911]. Een lidstaat mag toestaan dat bibliotheken zonder toestemming van de rechthebbenden bepaalde boeken van hun verzameling digitaliseren om deze op elektronische leesplaatsen aan te bieden. De lidstaten mogen binnen bepaalde grenzen en onder bgepaalde voorwaarden, waaronder de betaling van een billijke vergoeding aan de rechthebbenden, toestaan dat gebruikers de door een bibliotheek gedigitaliseerde boeken afdrukken op papier of opslaan op een USB-stick.

22      In those circumstances, the Bundesgerichtshof decided to stay the proceedings and refer the following questions to the Court for a preliminary ruling:

‘(1)      Is a work subject to purchase or licensing terms, within the meaning of Article 5(3)(n) of Directive 2001/29, where the rightholder offers to conclude with the establishments referred to therein licensing agreements for the use of that work on appropriate terms?

(2)      Does Article 5(3)(n) of Directive 2001/29 entitle the Member States to confer on those establishments the right to digitise the works contained in their collections, if that is necessary in order to make those works available on terminals?

(3)      May the rights which the Member States lay down pursuant to Article 5(3)(n) of Directive 2001/29 go so far as to enable users of the terminals to print out on paper or store on a USB stick the works made available there?’

On those grounds, the Court (Fourth Chamber) hereby rules:

1.      The concept of ‘purchase or licensing terms’ provided for in Article 5(3)(n) of Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society must be understood as requiring that the rightholder and an establishment, such as a publicly accessible library, referred to in that provision must have concluded a licensing agreement in respect of the work in question that sets out the conditions in which that establishment may use that work.

2.      Article 5(3)(n) of Directive 2001/29, read in conjunction with Article 5(2)(c) of that directive, must be interpreted to mean that it does not preclude Member States from granting to publicly accessible libraries covered by those provisions the right to digitise the works contained in their collections, if such act of reproduction is necessary for the purpose of making those works available to users, by means of dedicated terminals, within those establishments.

3.      Article 5(3)(n) of Directive 2001/29 must be interpreted to mean that it does not extend to acts such as the printing out of works on paper or their storage on a USB stick, carried out by users from dedicated terminals installed in publicly accessible libraries covered by that provision. However, such acts may, if appropriate, be authorised under national legislation transposing the exceptions or limitations provided for in Article 5(2)(a) or (b) of that directive provided that, in each individual case, the conditions laid down by those provisions are met.

Zie ook:
Het Persbericht (Nederlands)
IPKat
The 1709blog

IEF 14191

Conclusie A-G: Pictoright kan haar distributierecht uitoefenen tegen Art & Allposters

Conclusie A-G Cruz Villalón 11 september 2014, IEF 14191, Zaak C-419/13, (Art & Allposters International BV tegen Pictoright)
Conclusie ingezonden door Job Hengeveld, Hengeveld Advocaten, Thijs van Aerde, Houthoff Buruma, Peter Claassen, AKD, Robbert Sjoerdsma en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek. Verzoek om een prejudiciële beslissing, Hoge Raad der Nederlanden [IEF 12863]. Zie eerder op IE-Forum.nl Art & Allposters tegen Stichting Pictoright. Richtlijn 2001/29/EG. Distributierecht. Uitsluitend recht van auteurs elke vorm van distributie onder het publiek toe te staan of te verbieden. Uitputting. Reproductierecht. Nieuwe vorm. Kan de auteursrechthebbende van een schilderij die toestemming heeft verleend voor het in het verkeer brengen van de daarop weergegeven afbeelding in de vorm van een poster, zich verzetten tegen de verhandeling van die afbeelding wanneer deze is overgebracht op canvas?

III — Prejudiciële vragen
24. De prejudiciële vragen, die op 24 juli 2013 zijn voorgelegd, luiden als volgt:
,,1) Beheerst artikel 4 auteursrechtrichtlijn het antwoord op de vraag of het distributierecht van de auteursrechthebbende kan worden uitgeoefend ten aanzien van een reproductie van een uteursrechtelijk beschermd werk dat door of met toestemming van de rechthebbende in de EER is verkocht en geleverd, indien deze reproductie nadien een wijziging ten aanzien van de vorm heeft ondergaan en in die vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht?

2) a) Indien het antwoord op vraag I bevestigend luidt, is dan de omstandigheid dat sprake is van een wijziging als in vraag 1 bedoeld, van betekenis voor het antwoord op de vraag of uitputting als bedoeld in artikel 4, lid 2, auteursrechtrichtlijn wordt verhinderd of doorbroken?
b) Indien het antwoord op vraag 2(a) bevestigend luidt, welke maatstaven dienen dan te worden aangelegd om van een wijziging ten aanzien van de vorm van de reproductie te spreken die uitputting als bedoeld in art. 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn verhindert of doorbreekt?
c) Laten die maatstaven ruimte voor de in het nationale recht in Nederland ontwikkelde maatstaf, inhoudende dat van uitputting niet langer sprake is op de enkele grond dat de wederverkoper de reproducties een andere vorm heeft gegeven en ze in die vorm onder het publiek heeft verspreid (HR 19 januari 1979 [...], Poortvliet)?”

VI — Beoordeling
62. Of het bewerkingsrecht al dan niet is geharmoniseerd, en of artikel 12 van de Berner Conventie al dan niet van toepassing is, is dan ook niet relevant. Van belang is alleen dat het in casu gaat om het in artikel 4 van richtlijn 2001/29 bedoelde recht — namelijk het recht dat aan de rechthebbenden het uitsluitende recht toekent om elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel of van kopieën van het beschermde werk toe te staan of te verbieden — en dat op basis van de rechtspraak en de doelstelling van de richtlijn zelf kan worden aangenomen dat dit artikel de uitputtingsregel van het distributierecht volledig heeft geharmoniseerd, ongeacht of richtlijn 2001/29 eveneens overeenkomstig de rechtspraak ,,in de regel in de gehele Gemeenschap autonoom en op eenvormige wijze dien[t] te worden uitgelegd”.’

63. Kortom. de eerste vraag moet bevestigend worden beantwoord, namelijk in die zin dat het in het hoofdgeding gaat om het ,.distributierecht” van de concrete exemplaren waarin het gereproduceerde kunstwerk is belichaamd, zodat artikel 4 van richtlijn 2001/29 van toepassing is.

77. In deze omstandigheden volstaat de conclusie dat de door Allposters gerealiseerde wijziging voldoende relevant is om aan te nemen dat sprake is van een zodanig ingrijpende wijziging van de tastbare zaak waarin het beschermde werk is belichaamd, dat uitputting van het distributierecht moet worden verworpen. Daarbuiten kan echter geen uitspraak in abstracto worden gedaan over de voorwaarden die in het algemeen moeten zijn vervuld om te kunnen vaststellen dat sprake is van een voldoende ingrijpende wijziging om uitputting van het
distributierecht uit te sluiten. De strekking van de betrokken wettelijke bepaling kan slechts van geval tot geval door de rechter worden ingevuld naarmate er procedures over concrete en specifieke geschillen worden aangespannen.

78. Kortom, in casu is het recht van Pictoright om zeggenschap over de distributie van de reproducties van de betrokken werken uit te oefenen volgens mij niet met de eerste verkoop van de poster uitgeput, daar hetgeen Allposters wil distribueren onmiskenbaar een ,,andere zaak” is, ongeacht of die ,,andere zaak” is verkregen via de manipulatie van die posters, wat een willekeurige en niet doorslaggevende omstandigheid vormt.

VII — Conclusie

,,1) Artikel 4 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, beheerst het antwoord op de vraag of het distributierecht van de auteursrechthebbende kan worden uitgeoefend ten aanzien van een reproductie van een auteursrechtelijk beschermd werk dat door of met toestemming van de rechthebbende in de Europese Economische Ruimte is verkocht en geleverd, indien deze reproductie nadien een wijziging ten aanzien van de vorm heeft ondergaan en in die vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht.
2) a) De omstandigheid dat sprake is van een wijziging als in vraag 1 bedoeld, is van betekenis voor het antwoord op de vraag of uitputting in de zin van artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn wordt verhinderd of doorbroken.
b) In een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, voorkomt de wijziging bestaande in het gebruik van een tastbare zaak die van dezelfde aard is als de zaak waarin het originele werk is belichaamd, uitputting van het distributierecht in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29.
c) Het staat aan de nationale rechter te beoordelen of het voorgaande ruimte biedt voor de in de nationale Nederlandse rechtspraak ontwikkelde maatstaf.”

Lees de conclusie hier: pdf / link

Zie ook:
1709 blog