Auteursrecht  

IEF 14160

Herhaald auteursrechtinbreuk door gebruik foto's

Ktr. Rechtbank Limburg 27 augustus 2014, IEF 14160 (eiser tegen gedaagde)
My CameraUitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Eiser is een professioneel fotograaf die zijn foto's uitsluitend door middel van zijn eenmanszaak exploiteert. De foto's zijn auteursrechtelijk beschermde werken van eiser. Gedaagde heeft deze foto's zonder toestemming gepubliceerd op zijn website en Facebookpagina en gebruikt in een uitnodiging op internet. De kantonrechter verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van eiser. De door eiser gevorderde schadevergoeding van € 2.400,00 wordt toegewezen.

4.5. Het is een veel voorkomend misverstand dat alles wat online staat, door iedereen gebruikt mag worden. Ook als dat er niet expliciet bij vermeld is, rust op een foto echter vaak een auteursrecht. Dat is in élk geval zo als het gaat om foto’s als de onderhavige met een eigen oorspronkelijk karakter. Daarbij maakt het niet uit welke bedoeling de gebruiker bij publicatie gehad heeft en of deze zich daarbij wel of niet bewust was van het feit, dat daarmee misschien inbreuk gemaakt wordt op het auteursrecht van iemand anders. Een door een zoekmachine zoals Google daaraan gekoppeld label doet aan het vorenstaande niet af.

4.6. Door (een van) de onderhavige foto’s op de website en Facebookpagina van [naam 2] te plaatsen en deze ook nog eens te gebruiken in een eigen uitnodiging op internet, heeft [gedaagde] bij herhaling inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [eiser]. Vaststaat dat [gedaagde] daarbij niet de naam van [eiser] vermeld heeft en dat de foto’s niet altijd in het geheel weergegeven zijn ([eiser] spreekt van “verminking” van de foto’s), waardoor ook een inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] is komen vast te staan. De gevraagde verklaring van recht zal daarom afgegeven worden.

4.7. [gedaagde] heeft - gelet op hetgeen in de voorgaande alinea overwogen is - onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. Geoordeeld wordt dat dit bij herhaling gepleegde onrechtmatige handelen [gedaagde] ook toegerekend kan worden. Het had namelijk op de weg van [gedaagde] gelegen om zich ervan te overtuigen dat op de bewuste foto’s géén auteursrecht rustte, voordat hij daarvan gebruik maakte. [gedaagde] is daarom gehouden de schade die [eiser] geleden heeft, te vergoeden.
[eiser] stelt dat hij € 2.400,00 aan licentievergoeding misgelopen is. Hij heeft dit bedrag gebaseerd op het aantal keren dat de foto’s gepubliceerd zijn en de gebruikelijke vergoeding die hij voor dat gebruik hanteert, een en ander conform de Richtprijzen Nederlandse Vakfotografie 2012. De kantonrechter kan deze berekening billijken. Omdat [gedaagde] deze ook niet gemotiveerd weersproken heeft, zal dit bedrag toegewezen worden.
[eiser] stelt dat hij daarnaast nog meer schade geleden heeft, onder andere wegens verminking van de foto’s en het niet-vermelden van zijn naam. Hij drukt dit echter niet uit in een bedrag dat hij vervolgens vordert, reden waarom daar thans niet verder op ingegaan zal worden.
IEF 14159

Inbreuk op auteursrechten foto's door hergebruik in ander lesmateriaal

Rechtbank Noord-Nederland 27 augustus 2014, IEF 14159 (eisers tegen Noordhoff en Microweb)
Tussenvonnis. Auteursrecht. Hergebruik. Eisers fungeerden als vaste fotografen voor het in deze procedure centraal staand lesmateriaal voor het beroepsonderwijs in de gezondheidszorg, dat door Noordhoff onder meer in samenwerking met Microweb wordt aangeboden. Noordhoff heeft door eisers aangeleverde foto's voor specifiek lesmateriaal hergebruikt in ander lesmateriaal. Gelet op de omvang van de verleende licentie is sprake van inbreuk bij bepaald hergebruik van deze foto's. De exacte omvang van de inbreuk moet nog worden bewezen. Naam van eisers is toereikend vermeld, de vordering met betrekking tot naamsvermelding wordt dan ook afgewezen. Voor zover de vorderingen zijn gericht tegen Microweb is het geding van rechtswege geschorst. Waar het de omvang van de schade betreft wordt de zaak naar de rol verwezen en wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

4.5. (…)
De rechtbank stelt vast dat Noordhoff sedert 2 december 2005, maar ook daarvoor, bij elke opdracht heeft aangegeven voor welk boek, met vermelding van titel en projectnummer, de foto's bestemd waren. Nadat [eisers] de foto's had aangeleverd, heeft Noordhoff deze vervolgens in het betreffende boek gebruikt en is tot uitgave daarvan overgegaan. Partijen hebben jarenlang op deze wijze samengewerkt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de licentie aldus moet worden uitgelegd dat Noordhoff gerechtigd was de foto's te gebruiken voor het in de opdracht vermelde doeleinde. Dit betekent evenwel niet dat de aldus door [eisers] verleende licentie slechts betrekking had op het publicatierecht in één specifiek boek, nu ook [eisers] (her) gebruik binnen de serie Logo niet als een inbreuk aanmerkt en ook overigens de licentievoorwaarden daartoe vanaf december 2005 ruimte bieden. Dat het gebruiksrecht de gehele lesmethode met betrekking tot het zorgonderwijs zou omvatten gaat de rechtbank in zijn algemeenheid evenwel te ver. De rechtbank onderschrijft derhalve niet het standpunt van Noordhoff dat zij gerechtigd zou zijn de voor Logo aangeleverde foto's ook voor de gehele nadien gevolgde lesmethoden Logo Competent en NU Zorg te gebruiken.

4.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] voorts onvoldoende weersproken dat wat betreft de basisboeken van NU Zorg slechts sprake is van een omlabeling van Logo Competent, in die zin dat het enige verschil de naam is en dat er voor het overige - zelfs wat betreft het ISBN-nummer - van identieke uitgaven sprake is. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat Noordhoff gerechtigden was om foto's die ten behoeve van Logo Competent zijn uitgeleverd, ook in de daarmee corresponderende titels van NU Zorg te gebruiken.

4.16. (…)
Anders dan [eisers] lijkt te betogen, acht de rechtbank in elk geval bij publicaties als de onderhavige, waarbij foto's worden gebruikt ter illustratie en ondersteuning van het inhoudelijke lesmateriaal, niet zonder meer gebruikelijk dat de naam van de foto bij elke foto wordt vermeld. Dat deze afzonderlijke naamsvermelding per foto in de gegeven omstandigheden niettemin van Noordhoff was te vergen, heeft [eisers] niet aannemelijk gemaakt.
[eisers] heeft niet betwist dat Noordhoff steeds haar naam in het colofon van de lesboeken heeft geplaatst, dan wel met behulp van een mouse-over in de identieke cd-roms heeft opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Noordhoff daarmee de naam van [eisers] toereikend vermeld en haar auteursrechtelijk beschermde persoonlijkheidsrecht op dit punt niet overtreden. (…)


IEF 14157

Misbruik van recht bij vordering verbod gebruik van beeldmerk

Rechtbank Noord-Nederland 27 augustus 2014, IEF 14157 (Technical Support Oosterhout tegen TSO Techniek)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Misbruik van recht. Technical Support Oosterhout is houder van het woordmerk TSO. De zustervennootschap TSO Noord heeft in 2010 haar activa overgedragen aan TSO Techniek, waartoe onder meer de handelsnamen, (beeld)merken, websites en domeinnamen van TSO Noord behoorden. De vorderingen van Technical Support Oosterhout om iedere inbreuk op de handelsnaamrechten en auteursrechten te staken worden afgewezen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat TSO Techniek misbruik van recht maakt door een verbod op het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Ooosterhout te vorderen.

4.12. Gesteld noch gebleken is dat tussen Technical Support Oosterhout en TSO Noord is overeengekomen dat de licentie niet, in verbinding met de door TSO Noord gedreven onderneming, overdraagbaar zou zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat sprake is geweest van een rechtsgeldige overdracht van de licentie door TSO Noord aan TSO Techniek. TSO Techniek heeft onbetwist gesteld dat het intrekken van deze licentie zeer nadelige financiële gevolgen voor haar heeft, omdat dit haar noopt tot een naamswijziging met alle kosten van dien en het de investeringen die zij heeft gedaan waardeloos maakt. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Technical Support Oosterhout dat zij daar tegenover stelt dat zij belang heeft bij intrekking van de licentie, omdat er gevaar voor verwarring bestaat tussen haar handelsnamen en domeinnamen en de handelsnaam, domeinnaam en het beeldmerk van TSO Techniek, welk gevaar zich volgens haar ook reeds heeft verwezenlijkt. De rechtbank is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat en waarom dit gestelde gevaar thans groter is dan toen TSO Noord na de aandelenverkoop de handelsnaam TSO en het beeldmerk TSO gebruikte. Waar Technical Support Oosterhout destijds in het gestelde verwarringsgevaar geen aanleiding heeft gezien de licentie in te trekken, valt niet in te zien waarom dit gestelde gevaar thans zo zwaar zou moeten wegen dat het afgewogen tegen het belang van TSO Techniek de intrekking van de licentie in redelijkheid rechtvaardigt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Technical Support Oosterhout, gezien de onevenredigheid tussen haar belang bij intrekking van de licentie en het belang van TSO Techniek dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot intrekking van de licentie heeft kunnen komen.

4.13. Slotsom is dat Technical Support Oosterhout in het kader van de onderhavige procedure TSO Techniek niet kan tegenwerpen dat zij zonder toestemming gebruik maakt van haar handelsnaam TSO. Hieruit volgt dat vordering sub I dient te worden afgewezen. De daarop voortbordurende vorderingen sub III en IV tot het overdragen van de domeinnaam en het beeldmerk treffen hetzelfde lot.

4.24. TSO Techniek heeft ter comparitie verklaard dat zij geen last heeft van Technical Support Oosterhout, waaruit de rechtbank afleidt dat zij geen last ondervindt van het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout. Dit oordeel vindt steun in het feit dat niet gebleken is dat zij zich in de periode tussen december 2010, het moment waarop zij als rechthebbende op het merk in het Benelux Merkenregister werd ingeschreven, en haar brief van 12 februari 2014 heeft verzet tegen het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout. Naar het oordeel van de rechtbank heeft TSO Techniek mede gelet hierop onvoldoende onderbouwd gesteld waarom zij thans belang heeft bij uitoefening van haar recht om het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout te verbieden. Haar stelling dat de manier waarop Technical Support Oosterhout tekeer gaat en in rechte vordert dat het beeldmerk TSO wordt overgedragen haar heeft doen besluiten een verbod te vorderen, doet vermoeden dat de vordering enkel is ingesteld, omdat Technical Support Oosterhout haar heeft gedagvaard. De rechtbank acht dit "belang" in geen verhouding staan tot het belang van Technical Support Oosterhout bij voortzetting van het gebruik van het beeldmerk TSO. De rechtbank is daarom van oordeel dat TSO Techniek misbruik maakt van recht door thans een verbod op het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout te vorderen. Hierop stuit deze vordering af.

4.27. TSO Techniek heeft zich in haar verweer tegen de vorderingen in conventie op het standpunt gesteld dat haar gebruik van het beeldmerk TSO niet het gevaar oplevert dat het relevante publiek de handelsnaam TSO van Technical Support Oosterhout zal verwarren met dit beeldmerk. Het is volgens haar eerder het gebruik van hetzelfde beeldmerk dat gevaar voor verwarring zou kunnen opleveren dan enkel het gebruik van het naamsbestanddeel TSO. Gezien dit standpunt gaat de rechtbank ervan uit dat, nu het woordmerk TSO van Technical Support Oosterhout gelijk is aan haar handelsnaam en enkel bestaat uit het naamsbestanddeel TSO, er ook in de visie van TSO Techniek geen sprake is van verwarringsgevaar in de zin van artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE tussen het woordmerk TSO van Technical Support Oosterhout en het beeldmerk TSO van TSO Techniek. Reeds hierop strandt de vordering van TSO Techniek.
IEF 14156

Geen inbreuk Vliegtuigputten

Vzr. Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14156; ECLI:NL:RBDHA:2014:10776 (Cavotec tegen Wauben Aviation)
Kort geding. Auteursrecht. Know-how. Zie eerder IEF 14036. Cavotec vordert een verbod om inbreuk te maken op haar rechten. Wauben c.s. verhandelt echter geen Vliegtuigputten die inbreuk maken op de rechten van Cavotec en zij heeft niet op onrechtmatige wijze gebruik gemaakt van bedrijfsgeheime know how. De vorderingen worden deels afgewezen. De vordering tot exhibitie van Geselecteerde Bescheiden wordt toegewezen, omdat gedaagden de vordering niet hebben weersproken.

De vorderingen onder C, D en E
4.15. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat niet aannemelijk is geworden dat Wauben c.s. Vliegtuigputten heeft verhandeld die inbreuk maken op rechten van Cavotec, auteursrechtelijk beschermde werken van Cavotec heeft geopenbaard of op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van haar gestelde bedrijfsgeheime know how. Daarom worden de vorderingen onder C en D afgewezen. Nu de vorderingen onder A tot en met D worden afgewezen, moet dat ook gelden voor de vordering onder E.

De vorderingen onder F, G, H, I en J
4.16. Cavotec vordert exhibitie van de Geselecteerde Bescheiden op grond van artikel 843a Rv jo. 1019a Rv. Wauben Aviation en [A] hebben deze vordering niet weersproken. Onder die omstandigheid is artikel 24 Rv van toepassing en heeft de rechter geen bevoegdheid ambtshalve een of meer verweren daartegen bij te brengen en de vordering daarop af te wijzen (ECLI:NL:HR:2006:AV7032, HR 6 oktober 2006). Reeds daarom wordt de vordering tot exhibitie van de Geselecteerde Bescheiden toegewezen.
Lees de uitspraak: (pdf/link)
IEF 14150

Auteursrechtdebat: Enkele gedachten omtrent het nieuwe publiek bij hyperlinks

Door Theo Stockmann, LinkedIn-profiel. Thema: hyperlinken & embedden. Beschikbaarstelling Het Svensson-arrest is al een aantal maanden gewezen. De zaak gaat over een hyperlink naar materiaal dat met toestemming van de auteursrechthebbende is geplaatst op een openbare website. Men moet bij arresten van het Hof altijd voorzichtig zijn om met de overwegingen van het Hof andere gevallen te beoordelen. De redactie gaf mij met het oog op het debat omtrent hyperlinken en embedden een aantal stellingen ter inspiratie. Hieronder volgen twee daarvan.
Stelling 1: Embedden en linken leveren nooit auteursrechtinbreuk op.
Stelling 2: Linken naar illegaal aanbod is altijd toegestaan. 

Het betreffen dus stellingen die niet direct met het Svensson-arrest te beantwoorden zijn, immers omvatten de stellingen ook situaties waarbij er sprake is van een hyperlink naar een werk dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende op een website is geplaatst.

Maar toch biedt het Svensson-arrest voldoende mogelijkheden om hyperlinks naar illegaal werk auteursrechtelijk aan te pakken. Zo heeft het HvJEU in het arrest expliciet de hyperlink onder de werking van de Auteursrechtrichtlijn gebracht, namelijk in het kader van het beschikbaarstellingsrecht. In een pre-Svensson bijdrage heb ik al eens uitgebreid beargumenteerd dat een hyperlink onder omstandigheden een relevante beschikbaarstellingshandeling (en dus een mededeling aan het publiek) zou moeten opleveren.

Nieuw publiek
Na Svensson zou men op het eerste gezicht kunnen denken dat voor een auteursrechtinbreuk alleen nog maar een nieuw publiek nodig dient te zijn. Een discussie die momenteel gevoerd wordt, gaat over de vraag of er in het kader van de hyperlink überhaupt wel sprake kan zijn van een nieuw publiek.

Naar mijn mening moeten wij eerst een andere vraag beantwoorden. Geldt er bij een hyperlink naar auteursrechtelijk beschermd materiaal, dat zonder de toestemming van de rechthebbende is geplaatst, überhaupt wel het vereiste van een nieuw publiek?

Het ‘nieuwe publiek’-criterium is ontwikkeld in zaken waarin er sprake was van een eerdere rechtmatige openbaarmaking. Indien een werk zonder toestemming op internet is geplaatst is dat geen eerdere rechtmatige openbaarmaking. Alleen al om die reden kan men twijfelen aan de toepasbaarheid van het criterium. Het HvJEU geeft verder in TVCatchup aan dat het criterium van het nieuwe publiek ‘enkel relevant is in de situaties waarover het Hof zich heeft moeten uitspreken in de zaken die hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten SGAE, Football Association Premier League e.a., alsook Airfield en Canal Digitaal’.

Een ander argument tegen de stelling dat er sprake dient te zijn van een nieuw publiek is dat er wellicht sprake is van een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze van de oorspronkelijke mededeling. Ook dan is er (op grond van het TVCatchup-arrest) geen nieuw publiek nodig. Denk daarbij aan een hyperlink naar een website met een gelekte CD die op het internet is verschenen. Het HvJEU zal daarover iets moeten zeggen. Wie weet zijn die overwegingen namelijk wel beperkt tot het TVCatchup-feitencomplex.

Als er, zo men wil, een ‘nieuw publiek’ nodig is, is vereist dat de rechthebbende geen rekening hield met dit publiek toen hij toestemming gaf voor de mededeling aan het oorspronkelijke publiek. Denk bijvoorbeeld aan de fotograaf die toestemming verleent aan een tijdschrift om de werken daarin op te nemen, maar de werken worden vervolgens ingescand en aangeboden op internet. Naar mijn mening kan er in dat geval vrij eenvoudig een nieuw publiek geconstrueerd worden. Immers hoefde de fotograaf geen rekening te houden met de situatie dat het werk vervolgens op het internet terecht zou komen. Dat er door de hyperlink de facto wellicht geen nieuw publiek wordt aangeboord (immers: het werk staat al op een andere website op het internet), betekent nog niet dat daar de iure geen sprake van kan zijn.
Met Svensson in de hand denk ik dat de rechthebbenden een machtig wapen hebben tegen een hyperlink naar een werk op een website, dat zonder toestemming van de rechthebbende daar terecht is gekomen. Dit aangezien de hyperlink in ieder geval een relevante beschikbaarstellingshandeling kan zijn volgens Svensson.

De hyperlink met de functie van voetnoot of beschikbaarstelling?
Toch is er vervolgens nog een vraagstuk dat mij bezighoudt. Daarvoor is vereist dat wij (voor nu) de horde van het nieuwe publiek nemen. Er is dus sprake van een nieuw publiek of het criterium is in het geheel niet van toepassing.
Als het dan gaat om een hyperlink die ervoor zorgt dat een werk (zonder toestemming van de auteursrechthebbende geplaatst) direct wordt getoond of afgespeeld ben ik groot voorstander van de benadering om de plaatsing van een dergelijke hyperlink als auteursrechtinbreuk te kwalificeren, aangezien de hyperlink een beschikbaarstellende functie heeft.

Moeilijker vind ik de situatie met een hyperlink naar een werk, waarbij het duidelijk is dat men naar een externe website gaat en er vervolgens mogelijk nog enkele muisklikken nodig zijn om het werk te bekijken of af te luisteren. Heeft de hyperlink dan de functie van de voetnoot in plaats van een beschikbaarstellende functie? Ik zou menen van wel. Maar sluipt bij een dergelijke benadering wellicht niet het criterium van verwarringsgevaar het auteursrecht in? En waar ligt de grens? Zomaar enkele vragen waar we het hopelijk in dit Auteursrechtdebat over kunnen gaan hebben.

Theo Stockmann

pdf-versie (incl.verdiepende voetnootverwijzingen)

IEF 14140

Kosten voor het opsporen als additionele vergoeding niet onderbouwd

Ktr. Rechtbank Den Haag 4 augustus 2014, IEF 14140 (Masterfile tegen De Bie c.s.)
Uitspraak ingezonden door Lucia van Leeuwen, Köster advocaten. Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld. Auteursrecht. Stockfotobureau. De bedrijfsactiviteiten en website van Falcon zijn overgedragen, zie daartoe ook het SIDN-domeinnaamregister en Falcon kan niet als inbreukmaker worden aangemerkt. In de overeenkomst tussen fotograaf (Wereldbol van draad) en Masterfile is geen auteursrechtbepaling opgenomen. De kantonrechter leidt uit de toevoeging in het gevorderde "en onrechtmatig heeft gehandeld jegens Masterfile" af dat er inbreuk op haar auteursrecht is bedoeld, vordering wordt afgewezen. Er wordt een additionele vergoeding van 100% gevorderd, deze wordt laat en summier toegelicht. Het mag echter geen karakter van een boete dragen en de kosten voor het opsporen van de auteursrechtinbreuk zijn niet nader onderbouwd. De RM Price Calculator wordt op diverse variabelen betwist en door de kantonrechter uitgelegd. Vorderingen worden deels toegewezen.

De Bie heeft de auteursrechtinbreuk niet betwist. De Hartstichting heeft een onbeperkte licentie verkregen, maar daarvan kon G geen sublicentie verkrijgen en maakt inbreuk. Tegen betaling heeft Home for Pets van een Chinees internetbedrijf foto ontvangen, dat is geen (nader onderbouwd) geldige gebruikerslicentie. De foto bij Heating Solution is een (niet nader onderbouwde) link, maar wat voor één is niet uit de printscreen af te leiden. De foto is op de site van Mido geplaatst door een professioneel websitebouwer, zonder licentie is dat een inbreuk door Mido.

4.20. Masterfile heeft eerst bij gelegenheid van de comparitie van partijen en op verzoek van de comparitierechter toegeliht waarom zij meent dat die additionele vergoeding op zijn plaats is. Masterfile meent dat ruimte moet bestaan voor die vergoeding enerzijds om onderscheid te maken tussen gebruikers die vooraf toestemming vragen en degenen die eerst achteraf toestemming kopen door alsnog een licentievergoeding te betalen en anderzijds om de kosten die gepaard gaan met (het opsporen van) auteursrechtinbreuken vergoed te krijgen, zoals de kosten van het gebruik van speciale software voor opsporing en van medewerkers die op het (verder) onderzoeken van die inbreuken worden ingezet.

4.21. De kantonrechter is van oordeel dat die late onderbouwing te summier is en te veel vragen oproept om tot toewijzing van het deel van een additionele vergoeding van 100% te kunnen komen. Wegens het gewenste onderscheid tussen gebruikers die vooraf toestemming hebben gekregen en degenen die niet om die toestemming hebben gevraagd, krijgt de opslag het karakter van een boete, waarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Voor zover Masterfile heeft aangevoerd dat het (deels ook) gaat om kostenvergoeding, was het aan Masterfile geweest om de kosten die gepaard gaan met (het opsporen van) auteursrechtinbreuken nader te onderbouwen en om aan te geven welk deel van de 100% opslag moet worden beschouwd als dekking voor die kosten. Gelet hierop bestaat in dit geschil geen ruimte voor toewijzing van een dergelijke additionele vergoeding.
IEF 14137

Fotostockbureau maakt geen misbruik van recht

Ktr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 augustus 2014, IEF 14137 (Masterfile tegen Reisbureau Pelikaan Reizen)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Auteursrecht. Inbreuk. Masterfile is exclusief licentiehouder op fotografisch werk "Kinderen op het strand met strandbal". Pelikaan erkent het gebruik en geeft aan dat dit werk was opgenomen in informatie van Alltours. Van misbruik van recht is geen sprake, omdat het doel niet is om rechten te schaden, maar om exclusieve rechten te beschermen, waartoe Masterfile contractueel gehouden is. Inbreuk wordt vastgesteld en een vergoeding van €430 wordt toegewezen.

3.2. Verder voert Pelikaan aan, dat eiseressen wellicht in juridische zin in hun gelijk staan, maar niet in morele zin, omdat zij misbruik van recht maken. Voorts acht Pelikaan de voor portretrechten gevraagde bedragen buitenproportioneel.

3.3. Van misbruik van recht is sprake, indien dat recht wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander schade toe te brengen of met een ander doel dan waarvoor het recht is verleend of in geval men naar redelijkheid niet tot de uitoefening van dat recht had kunnen komen. Eiseressen zoeken internet af om te controleren of iemand hun exclusieve recht schendt en treffen bij constatering daarvan maatregelen tegen de inbreukmaker. Het doel daarbij is niet om anderen te schaden, maar om de exclusieve rechten te beschermen, waartoe eiseressen contractueel gehouden zijn. Dat is ook geen ander doel, dan waarvoor het recht is verleend, omdat het recht inhoudsloos zou worden, indien opgetreden zou worden tegen inbreukmakers, zodat ook niet gezegd kan worden, dat eiseressen in redelijkheid niet tot de uitoefening van hun recht konden overgaan.

IEF 14133

AUTEURSRECHTDEBAT: Svensson funest voor inkomen van makers

Door Charlotte Meindersma, Charlotte's Law & Fine Prints. Thema: Hyperlinken en embedden. Auteurs vrezen voor hun werken én voor hun inkomsten na het Svensson-arrest. Als het Svensson-arrest betekent dat alle (soorten) werken geëmbed mogen worden, hebben makers geen controle meer over hun werken, kosten en inkomsten. Voor hen zal het internet juist niet meer vrij zijn en hen beperken in hun werk of in het genereren van werk en inkomsten.

We kunnen niet meer zonder internet. Het is voor makers de manier om hun werk te tonen en direct te verkopen of als portfolio om meer werk te genereren. Voor gebruikers is het internet nodig om de juiste maker te vinden. Het heeft ons veel gebracht, maar brengt ons nu in de problemen.

Websites kosten geld. Ze moeten gehost worden. Hoe duur die hosting is, hangt af van het aantal bezoekers van de website. Door te embedden hoeft een derde de content niet te hosten, maar maakt hij gebruik van de hosting van de eerste openbaar maker. Waar eerst een licentie nodig was om de content op een derde website te mogen tonen, zou dat nu mogen door te embedden. Een licentie levert over het algemeen wat geld op voor de maker. Het laten embedden kost geld. Van +1 dus niet naar 0, maar meteen naar -1.

Het auteursrecht is er om makers te beschermen. Het geeft makers exclusief de exploitatierechten. Deze rechten zijn er in die zin om de inkomsten van makers te verzekeren. De maker is daarbij vrij te bepalen hoe deze zijn werk wil exploiteren en met zijn werk inkomsten wil genereren.

Door embedden min of meer onvoorwaardelijk toe te staan (de al dan niet benodigde klik, doet voor de inkomsten niet ter zake) nemen wij een groot deel van de rechten van de maker weg. Ze hebben door het embedden geen controle meer over het gebruik en de verspreiding van hun werk, ze missen licentie-inkomsten terwijl tegelijkertijd de kosten voor het openbaar maken en houden van hun werk stijgen.

Makers kunnen inkomsten verwerven met advertentie-inkomsten, wordt door veel advocaten en juristen gezegd. Door het embedden zouden ze nog steeds deze advertentie-inkomsten genieten. Dit is echter onjuist.

Met name bij audiovisuele content is het mogelijk om advertenties bij die content te plaatsen. Denk aan de YouTube filmpjes met een advertentiebalk onderin, of een reclamefilmpje voor start van het filmpje, radiocommercials of andere advertenties voor het starten van een audiofragment. Bij beeld en tekst is het echter gebruikelijk advertenties naast de content te plaatsen. Tekst of beeld wordt niet verborgen achter een advertentie voor iemand het kan lezen of zien. Bovendien wordt er aan de advertenties naast deze content vaak verdiend door het aantal keer dat er op geklikt wordt en niet per se het aantal keer dat het gezien wordt.

Voor zover makers wel aan advertenties verdienen of kunnen verdienen door het aantal keer dat de content gezien wordt, zullen die advertenties snel verdwijnen wanneer embedden gebruikelijker gaat worden. Het aantal ‘bezoekers’ van een website blijft door het embedden bestaan. Echter zien de bezoekers van de embedded content niet de advertenties die naast die content staan. Daar wil een adverteerder uiteraard niet voor betalen.

Al zouden makers via embedden advertentie-inkomsten kunnen genereren en al zouden makers technisch embedden kunnen voorkomen, gaat dit alles in tegen het doel van het auteursrecht: het beschermen van de maker.

Het auteursrecht geeft rechten aan de maker. Het auteursrecht voorziet bovendien in uitzonderingen om te voorkomen dat een maker redelijk gebruik van zijn werk kan tegenhouden.

Door het embedden van content toe te staan, wordt het auteursrecht omgedraaid. Het beschermt de maker niet meer, maar de gebruiker. De gebruiker verkrijgt alle vrijheid om werken te gebruiken en te delen. Gratis. De gebruiker mag er zelfs aan verdienen. De maker wordt zo gedwongen zijn werk maar niet meer openbaar te maken of lastiger toegankelijk te maken. De maker wordt beperkt in zijn vrijheid zijn werk te exploiteren. Bovendien kan de individuele maker niet eens opboksen tegen gebruikers met een businessmodel waarbij ze gebruik maken van werken van meerdere makers, zoals Nederland.fm en websites met syndicated content zoals Blendle.

Het Svensson-arrest zet makers in een hoek waar ze zelf niet meer uit kunnen komen. Het beperkt makers in hun marketingactiviteiten, verkoopmogelijkheden en rechten en vrijheden om hun werk te exploiteren.

Charlotte Meindersma

pdf-versie

IEF 14131

Afgifte kopie software niet noodzakelijk

Rechtbank Amsterdam 6 augustus 2014, IEF 14131 (Dims! tegen Circle Printers)
Uitspraak ingezonden door Annemarie Bolscher en Tom de Wit, Louwers Advocaten. Circle houdt zich bezig met drukwerk. Dims! houdt zich bezig met de ontwikkeling van software voor drukkerijconcerns. Partijen hebben overeenkomsten voor de licenties en implementatie van software in verschillende landen. Circle Printers heeft geen rechtmatig belang bij afgifte van kopie van de software op grond van artikel 843 Rv. Het overleggen van de stukken is voor een behoorlijke rechtbedeling (nog) niet noodzakelijk, terwijl evenmin is gebleken dat Circle Printers in bewijsnood zal komen te verkeren. Ook de vorderingen op grond van artikel 22, 85 en 223 Rv worden afgewezen.

5.2. In het midden gelaten of de door Circle Printers gevorderde bescheiden voldoen aan de voorwaarden genoemd onder (ii), (iii) en (iv), dient de incidentele vordering voor zover gegrond op artikel 843 Rv reeds te worden afgewezen omdat Circle Printers hier naar het oordeel van de rechtbank geen rechtmatig belang bij heeft. Zoals volgt uit de stellingen en weren van partijen in de hoofdzaak zal het partijdebat - ter beantwoording van de vraag of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomsten aan de zijde van Dims! - zich in eerste instantie toespitsen op de inhoud en de uitleg van de overeenkomsten. Dims! heeft immers gesteld dat de overeenkomsten zijn gesloten voor de afname van 'standaardsoftware' en dat er daarnaast nog een separate overeenkomst is gesloten voor 'maatwerksoftware'. Circle Printers heeft dit betwist. Dit betekent dat de rechtbank op dit moment van de procedure het overleggen van genoemde stukken voor een behoorlijke rechtsbedeling (nog) niet noodzakelijk acht, terwijl evenmin is gebleken dat Circle Printers in bewijsnood zal komen te verkeren. Daarnaast heeft Dims! tijdens het pleidooi in het incident te kennen gegeven dat de software zoals die - ook thans nog - functioneert in de Belgische werkmaatschappij van Circle Printers Group op 31 oktober 2011 voldeed aan de door Circle Printers gestelde eisen om te kunnen functioneren voor de gehele Circle Printers Group. Circle Printers heeft (vooralsnog) onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is om aan de hand van die software te achterhalen wat de status daarvan was op 31 oktober 2011.
IEF 14129

Geen belang bij inzage in programmatuur

Hof Amsterdam 19 augustus 2014, IEF 14129 (Pearson Assessment and Information B.V. tegen Bär Software B.V.)
Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer, AKD. Tussenarrest. Inzage in bewijs. Databanken. Pearson geeft psychologische tests uit, waarop - volgens haar - databank- en auteursrechten rusten die door Bär c.s. worden geschonden. De rechtbank ooordeelde dat de gegevens geen bescherming toekomen (IEF 12734). Pearson vordert inzage in de in conservatoir bewijsbeslag genomen programmatuur. In hoger beroep staat de vraag naar bescherming vol ter discussie, het hof ziet niet in welk belang Pearson heeft om in dit stadium van het geding inzage te krijgen in de door Bär c.s. gebruikte programmatuur. De beslissing wordt aangehouden.

3.3. De rechtbank heeft aangenomen - en in hoger beroep is niet in geschil - dat Bär c.s. gegevens van Pearson hebben overgenomen en dat het gebruik daarvan, indien auteursrechtelijke bescherming kan worden aangenomen, als inbreukmakend moet worden beschouwd. De rechtbank komt echter in haar eindvonnis tot de conclusie dat aan de overgenomen gegevens (en/of verzamelingen van gegevens) noch op grond van de auteurswet noch op grond van de databankenwet bescherming toekomst en dat er geen sprake is van (bijkomende) omstandigheden die maken dat het gebruik van de gegevens door Bär c.s. als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd.

3.4. Nu in hoger beroep de vraag naar de door Pearson ingeroepen (met name auteursrechtelijke) bescherming vol ter discussie staat, ziet het hof niet in welk belang Pearson heeft om in dit stadium van het geding inzage te krijgen in de door Bär c.s. gebruikte programmatuur en bijbehorende documenten. Zulks zal mogelijk anders komen te liggen indien het hof, anders dan de rechtbank, de door Pearson uitgegeven psychologische tests en/of specifieke onderdelen daarvan auteursrechtelijk beschermingswaardig oordeelt en - ondanks de erkenning van Bär c.s. met betrekking tot de ontlening van sommige elementen, zoals de normen uit de handleiding - niet voldoende duidelijk is of Bär c.s. de betrokken specifieke onderdelen hebben overgenomen. Het hof ziet hierin aanleiding om de beslissing op de door Pearson verlangde inzage aan te houden tot het arrest in hoofdzaak.