Auteursrecht  

IEF 12808

Mededeling aan het publiek bij aanklikbare link op toegankelijke site

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 15 mei 2013, zaak C-279/13 (C More Entertainment tegen Sandberg) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Högsta domstolen, Zweden.
Sandberg linkt op zijn internetsite naar een uitzending van ijshockeymatches. Verzoekster C More entertainment verkoopt de uitzendingen, die alleen ‘direct’ te zien zijn, voor SEK 89 per wedstrijd. Zij heeft de domeinnaam beschermd met behulp van een paywall en is niet vindbaar op het web. Verweerder stelt dat hij de link op een internetsite heeft gevonden. Of daarbij is gehackt of dat verweerder geld heeft ontvangen is niet in geding [Red. vergelijke Svensson IEF 12057].

Doordat verweerders website voor iedereen toegankelijk is en degene die de link aanklikt meteen (onbetaald) toegang heeft tot verzoeksters website loopt verzoekster inkomsten mis. Al direct bij de start van het bedrijf in 2007 vraagt verzoekster, eerst telefonisch, later schriftelijk, verweerder de link van zijn website te verwijderen maar hij weigert. De doorgifte stopt pas nadat verzoekster een technische bescherming heeft ingebouwd. Verweerder wordt gedagvaard wegens schending van de Zweedse Wet op het auteursrecht. Verzoekster eist vergoeding voor gebruik en voor immateriële schade en haar vordering wordt toegewezen.

In beroep vraagt verweerder een prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen maar dat verzoek wordt niet gehonoreerd. De rechter oordeelt dat de handelwijze van verweerder valt onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Hij onderzoekt ook verweerders claim dat internetadressen die op het world wide web te vinden zijn (in onderhavig geval omdat verzoekster haar materiaal niet technisch had beschermd) vrij zijn, maar concludeerde dat geen enkel feit kon worden vastgesteld waaruit instemming van verzoekster met de praktijken van verweerder kon worden afgeleid.

De zaak komt vervolgens voor de hoogste Zweeds rechter die kijkt of verweerder, door via zijn internetwebsite te linken naar op zich legale uitzendingen, inbreuk heeft gepleegd op het recht van de houders van het recht tot mededeling aan het publiek. De rechter concludeert dat noch uit de Richtlijn, noch uit de jurisprudentie van het HvJ EU duidelijk kan worden afgeleid wat wordt bedoeld met ‘mededeling aan het publiek’. Ook rijst de vraag of de rechten van de houders uitputtend geregeld zijn of dat de LS manoeuvreerruimte hebben.

Hij besluit de volgende vragen aan het HvJ EU te stellen:

1 Is sprake van ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer op een voor iedereen toegankelijke website een aanklikbare link beschikbaar wordt gesteld naar een door de houder van het auteursrecht op het werk uitgezonden werk?
2 Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang hoe wordt gelinkt?
3 Speelt het een rol indien de toegang tot het werk waarnaar wordt gelinkt, op enige wijze beperkt is?
4 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?
5 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van de houder van het auteursrecht door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29?

IEF 12796

Meeste lidstaten wensen meer studie en consultatie aanpassing heffingenstelsel

Verslag Raad voor Concurrentievermogen, Kamerstukken II, 2012/13, 21 501-30, nr. 311. -  Bijlage bij Kamerstukken II
Tijdens het interne markt- en industriedeel vond er op basis van een voortgangsrapport een oriënterend debat plaats over de hervorming van de accountantsmarkt. De Raad wisselde van gedachten over de modernisering van het Europees auteursrecht, mede op basis van een toelichting door oud-Commissaris Vitorino op zijn rapport met aanbevelingen over heffingen voor privékopieën en reprografie [IEF 12297].

Modernisering auteursrecht
Over deze mededeling gaf de Commissie aan dat in 2014 een objectieve analyse zal worden gemaakt op basis waarvan een besluit zal worden genomen over een eventuele aanpassing van het Europees regelgevend kader. In november 2013 zal een plenaire zitting met stakeholders worden georganiseerd, waarvoor ook de Raad en het Europees Parlement worden uitgenodigd. Doel van dit traject is om tot praktische oplossingen te komen op vier onderdelen van het auteursrecht (vergroting grensoverschrijdend aanbod, user generated content, audiovisueel erfgoed en tekst- en data mining), zonder dat er direct wetgevingsvoorstellen nodig zijn.

Lidstaten gaven in hun reacties aan dat diepgaand onderzoek van alle problemen nodig is. Sommige lidstaten, waaronder Nederland, wezen op de behoefte aan een toekomstbestendig en technologieneutraal auteursrecht. Nederland gaf aan te streven naar een auteursrechtelijk systeem dat niet alleen aansluit bij de huidige stand van de (digitale) technologie, maar ook is toegerust op toekomstige ontwikkelingen.

Aanbevelingen van Vitorino over heffingen voor privé-kopieën en reprografie Als inleiding op de bespreking van het rapport gaf Commissaris Barnier aan dat het rapport is bedoeld als een frisse en onafhankelijke blik op dit onderwerp. Hij gaf aan zich er van bewust te zijn dat in sommige lidstaten momenteel wetgeving wordt opgesteld op het gebied van thuiskopieheffingen. De heer Vitorino begon met de opmerking dat het lastig is over de thuiskopieheffing gemeenschappelijke uitgangspunten te vinden. Sommige aanbevelingen in zijn rapport bleken volgens Vitorino breed gedragen te worden door de geconsulteerde stakeholders, zoals de aanbeveling dat de heffingen zichtbaar moeten zijn. Andere aanbevelingen bleken echter controversiëler, zoals de aanbeveling om de aansprakelijkheid voor de heffing te verplaatsen van de fabrikant/importeur naar de detailhandelaar. Ook wees Vitorino erop dat het onderwerp van online diensten, licentiering en privékopie aan de orde is in de zaak C-457/11 WORT, zodat het Europese Hof van Justitie zich binnenkort over dit onderwerp zal uitlaten.

De meeste lidstaten gaven aan dat er eerst meer studies en consultaties moeten worden verricht voordat kan worden ingeschat of hervormings- en harmonisatievoorstellen op EU-niveau wenselijk zijn. Ook vonden veel lidstaten dat eerst de rechtspraak van het Hof van Justitie moet worden afgewacht. Veel lidstaten uitten bezwaar tegen Vitorino’s aanbeveling om de heffingsplicht van de importeur/fabrikant naar de detailhandelaar te verplaatsen. Volgens de lidstaten zou dit leiden tot een kostbaar en niet goed handhaafbaar heffingssysteem. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, spraken de wens uit te komen tot een technologieneutraal, flexibel en modern auteursrecht. Nederland heeft daarbij aangegeven na te willen denken over een alternatief voor het thuiskopieheffingenstelsel, dat toegerust is op de verwachte technologische ontwikkelingen in de komende jaren.

In zijn reactie op de opmerkingen van de lidstaten gaven zowel Vitorino als de Commissie aan dat duidelijk is dat het huidige heffingenstelsel aanpassing behoeft. In 2014 zal de Commissie beoordelen of wetgeving op EU-niveau ten aanzien van de heffingen voor de thuiskopie opportuun is.
IEF 12795

Geen causaal verband terzake gestelde auteursrechtinbreuk

Rechtbank Midden-Nederland 5 juni 2013, HA ZA 12-108 (AWH Beton GmbH tegen Bouwfonds c.s.)
Beton Blokken bij de pier IJmuidenUitspraak en samenvatting ingezonden door Joost Becker, Dirkzwager.
AWH beton heeft op basis van een opdracht van voormalig hoofdaannemer Panagro werktekeningen en berekeningen (laten) opstellen voor de bouw van twee blokken in IJmuiden. Panagro is nadien in staat van faillissement verklaard. Vervolgens heeft Bouwfond aan HSB Bouw als hoofdaannemer opdracht verleend, die Vebo inschakelde als leverancier van betonelementen. AWH beton stelt vervolgens dat Vebo auteursrechtinbreuk pleegt en vordert € 91.563,-- aan schadevergoeding. De vordering wordt afgewezen wegens gebrek aan causaal verband. De schadevergoedingsvordering van Hbeton wordt afgewezen; Hbeton wordt op grond van art. 1019h Rv veroordeeld in de proceskosten van gedaagden partijen van bijna € 45.000,--.

3.8  De curator heeft uitdrukkelijk verweer gevoerd op het punt van het causaal verband. Hij voert aan, zeer kort gezegd, dat de schade die Hbeton lijdt veroorzaakt wordt door  het faillissement van Panagro of eventueel door eigen handelen van Hbeton zelf, doordat zij de stukken zelf aan HSB Bouw verstrekt heeft.  (…) Ook als Hbeton schade lijdt door het faillissement van Panagro, sluit dat inderdaad niet uit dat de schade mede is veroorzaakt door onrechtmatig handelen van gedaagden, of één van hen, maar daarvoor is op z’n minst vereist dat de schade niet zou zijn opgetreden zonder dat handelen. (…) Als Vebo de stukken gebruikt heeft, heeft zij daar mogelijk voordeel van gehad, maar dat leidt niet tot de conclusie dat Hbeton daarvan nadeel heeft gehad. Wanneer gedaagden de stukken niet gebruikt zouden hebben, leidt dat er niet toe dat Hbeton geen kosten gemaakt zou hebben voor haar opdracht voor Panagro en evenmin dat Panagro voor die werkzaamheden wel betaald zou hebben. Met andere woorden, of Vebo de stukken van Hbeton nu gebruikt heeft of niet, heeft geen gevolg voor het feit dat Hbeton niet betaald is voor haar werkzaamheden voor Panagro en dat zij uit dit project ook gen inkomsten meer zal krijgen.
3.9. Het standpunt van Hbeton zou nog zo gelezen  kunnen worden dat Vebo dankzij de stukken van Hbeton de opdracht verkregen heeft (….) [Hbeton] gaat echter niet gemotiveerd in op het verweer van Vebo dat HSB Bouw al tientallen jaren met Vebo samenwerkte en dat de opdracht op basis van vertrouwen dat tussen deze twee partijen bestond mondeling is gegeven zonder offerte vooraf maar op basis van de bestaande directiebegroting (…) Omdat Hbeton daarop niet ingaat, heeft zij het bestaan van causaal verband ook in deze vorm onvoldoende toegelicht.
IEF 12793

Ondernemingskamer laat beslissing over IE-rechten in het midden

Ondernemingskamer Hof Amsterdam 24 mei 2013, LJN CA3553 (Szuryn/Casses B.V. en Baas)
Als randvermelding. Software(licenties) in luchtvaartmaatschappijen. Bij brieven in 2010 heeft Szuryn namens CAS aan Air Canada en Thomas Cook medegedeeld en gespecificeerd dat zij mogelijk ongeautoriseerd gebruik maken van software waarvan de intellectuele eigendomsrechten aan CAS toekomen. De Ondernemingskamer beveelt onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Casses B.V., maar laat beslissing over IE-rechten in het midden.

Bij e-mail heeft Szuryn aan twee medewerkers van Martin Air medegedeeld dat zij zich op het standpunt stelt dat Casses ten onrechte geen licentievergoeding aan haar betaalt en dat hij zelf sinds meer dan een jaar geen toegang meer heeft tot informatie over de gang van zaken bij Casses.

Het ligt voor de hand dat het uitblijven van maatregelen van Casses te wijten is aan de keuze van Baas om zijn belangen bij Smart4Aviation te stellen boven de belangen van Casses. Bij dit alles kan in het midden blijven of Smart4Aviation inbreuk maakt op rechten van intellectuele eigendom van CAS.

2.19 (...Advocaat van Casses...) Interessant is dat (…) Baas, op grond van de acties van Szuryn, zelf ook maar een parallelle activiteit is gestart met Smart4Aviation,even laakbaar, maar zonder enige rechtsgrond: immers (…) Smart4Aviation [is] aan de slag (…) gegaan zonder Software Licence. (…) Nu gaat (…) Baas ervandoor met de intellectuele eigendomsrechten van [CAS] zonder enige vergoeding aan haar of Casses BV.” 

3.9    De Ondernemingskamer acht aannemelijk dat Smart4Aviation, waarvan Baas enig bestuurder en enig (indirect) aandeelhouder is, feitelijk en zonder Szuryn daarin te kennen de onderneming van Casses heeft voortgezet, althans met Casses in concurrentie is getreden op een wijze die ontoelaatbaar is gelet op de positie van Baas als bestuurder van Casses en op de belangen van Szuryn als medeaandeelhouder in Casses. Daartoe acht de Ondernemingskamer redengevend: (a) de hierboven onder 2.14 geciteerde inhoud van de website van Smart4Aviation, (b) het feit dat Smart4Aviation op hetzelfde adres is gevestigd als Casses, (c) het feit dat de door Smart4Aviation op de markt gebrachte software is ontwikkeld door AzimuthIT, het Poolse bedrijf waarmee Casses, althans CAS namens haar, voorheen zaken deed, (d) de erkenning ter terechtzitting door Baas dat Smart4Aviation software aanbiedt die concurreert met de door Casses aangeboden software en (e) het feit dat, zoals Szuryn onweersproken heeft gesteld, de activiteiten van Casses op een (zeer) laag pitje staan sinds de oprichting van Smart4Aviation.

3.10    Casses heeft tot op heden geen maatregelen genomen tegen Smart4Aviation en Baas. Het ligt voor de hand dat het uitblijven van maatregelen van Casses te wijten is aan de keuze van Baas om zijn belangen bij Smart4Aviation te stellen boven de belangen van Casses. Dit en de in 3.9 omschreven feiten zijn gegronde redenen om aan een juist beleid van Casses te twijfelen. Bij dit alles kan in het midden blijven of Smart4Aviation inbreuk maakt op rechten van intellectuele eigendom van CAS.

4. De beslissing
De Ondernemingskamer beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Casses B.V., gevestigd te Amsterdam, over de periode vanaf 1 januari 2008;
IEF 12791

VOI©E-jaarverslag 2012: aantal klachten over cbo's aanzienlijk afgenomen

VOI©E jaarverslag 2012, Den Haag: voice-info.nl.
Uit't persbericht:
VOI©E streeft naar zoveel mogelijk zelfregulering. De branche is daarbij in de afgelopen jaren succesvol geweest met een keurmerk, onafhankelijke geschillenbeslechting voor ondernemers, een klokkenluidersregeling en vergroting van transparantie en vergelijkbaarheid van de onderscheiden CBO’s. Succesvol, omdat het aantal klachten aanzienlijk is afgenomen.

Lees verder

IEF 12787

Aanspraak op onderdelen van ontwikkelde advocatensoftware, is nog geen betwisting

Rechtbank Den Haag 19 juni 2013, HA ZA 11-1939 (Informa, A + B tegen Multi Tasking c.s.)
Auteursrecht. Contractenrecht. In de serie Informa / Multi Tasking. Kort: Informa is exploitant van de Cicero software, Multi Tasking heeft (op onderdelen) de software doorontwikkeld binnen de distributieovereenkomst. Door Multi Tasking c.s. wordt niet (voldoende onderbouwd) bestreden dat de Cicero software een auteursrechtelijk beschermd werk is, noch dat A en B de auteursrechthebbenden zijn. Multi Tasking c.s. voert weliswaar aan dat Multi Tasking aanspraak kan maken op auteursrechten ten aanzien van door haar ontwikkelde delen van de software, daarmee worden de auteursrechten van A en B op zich nog niet betwist. Evenmin is (voldoende onderbouwd) bestreden dat Informa op grond van een licentie van A en B de Cicero software exploiteerde en dat Multi Tasking haar recht om de Cicero software te exploiteren ontleende aan de distributieovereenkomst met Informa. Er wordt inbreuk op de auteursrechten van A en B aangenomen.

 4. De beoordeling in conventie
Inbreuk op auteursrechten van A en B
4.2. Door Multi Tasking c.s. wordt niet (voldoende onderbouwd) bestreden dat de Cicero software een auteursrechtelijk beschermd werk is noch dat A en B de auteursrechthebbenden zijn. Multi Tasking c.s. voert weliswaar aan dat Multi Tasking aanspraak kan maken op auteursrechten ten aanzien van door haar ontwikkelde delen van de software, daarmee worden de auteursrechten van A en B op zich nog niet betwist. Evenmin is (voldoende onderbouwd) bestreden dat Informa op grond van een licentie van A en B de Cicero software exploiteerde en dat Multi Tasking haar recht de Cicero software te exploiteren ontleende aan de distributieovereenkomst met Informa.

4.3. A en B hebben hun stellingen betreffende de gestelde auteursrechtinbreuk – onder meer – onderbouwd aan de hand van een overzicht (met onderliggende stukken) van 17 advocatenkantoren waar Multi Tasking de Cicero software heeft geplaatst op in totaal 108 verschillende werkplekken zonder dit te melden bij Informa en onder daarover licentievergoedingen af te dragen aan Informa. A en B hebben berekend dat Multi Tasking voor deze in hun ogen illegale versies van de Cicero software in ieder geval € 126.024,47 aan illegale licentie-inkomsten heeft gegenereerd en daarnaast in ieder geval € 80.371,95 aan illegale inkomsten heeft gegenereerd voor upgrades van de Cicero software.

(...) Nog los van de vraag of sprake was van gebrekkig functionerende software, is van belang dat geen rechtvaardiging is gesteld of gebleken voor het niet melden door Multi Tasking van de desbetreffende gebruikersplekken aan Informa, zodat daaruit alleen al strijd met de voorwaarden voor het aan gebruikers ter beschikking stellen van de Cicero software kan worden afgeleid.

4.8. Gelet op het voorgaande wordt als vaststaand aangenomen dat Multi Tasking zonder dat Informa c.s. daarvan op de hoogte is gesteld de Cicero software heeft geïnstalleerd op de in het door Informa c.s. overgelegde overzicht genoemde 108 gebruikersplekken bij 17 kantoren, zonder dat zij over deze plekken een licentievergoeding heeft afgedragen aan Informa. Nu niet is komen vast te staan dat haar een beroep toekomt op opschorting, is de slotsom dat Multi Tasking in ieder geval ten aanzien van deze 108 gebruikersplekken geen recht kan ontlenen aan de distributieovereenkomst, zodat sprake is van inbreuk op de auteursrechten van A en B. Dat Belgisch recht op dit punt tot een ander oordeel zou nopen, is gesteld noch gebleken.

4.9. Aangezien Multi Tasking de inbreuk op de hun toekomende auteursrechten blijft betwisten, hebben A en B belang bij de vaststelling dat inbreuk op hun auteursrechten heeft plaatsgevonden en bij een verbod inbreuk te maken. De vorderingen sub A. en B. zullen daarom als in het dictum verwoord worden toegewezen. Nu geen andere inbreuk aan de orde is gesteld dan die op de Cicero software zal het verbod niet op iets anders betrekking kunnen hebben. Ook de sub C. gevorderde inzage in de in beslag genomen documentatie zal worden toegewezen, met dien verstande dat de inzage slechts betrekking kan hebben op A en B, nu hun auteursrechten (en niet ook die van Informa zijn geschonden). Dat eerder in kort geding inzage reeds is toegewezen maakt nog niet dat A en B nu in deze procedure niet ontvankelijk zijn in hun vordering tot inzage in de documentatie. Zoals A en B onbestreden hebben aangevoerd heeft het onderzoek van de accountant beschreven in 4.2 van het kortgedingvonnis van 26 september 2011 nog niet plaatsgevonden. Hun belang is er alleen al in gelegen dat wordt zeker gesteld dat ook na het te wijzen vonnis inzage kan worden verkregen in de in beslag genomen documentatie. De dwangsom zal geen betrekking hebben op gelieerde rechtspersonen nu daarvoor geen rechtsgrond is. Voorts wordt de dwangsom inclusief het maximum gematigd.

De beslissing
5.3. De rechtbank verklaart voor recht dat Multi Tasking inbreuk heeft gemaakt op aan A en B toebehorende auteursrechten, door de Cicero software openbaar te maken en te verveelvoudigen zonder de daarvoor vereiste toestemming van Informa;

5.20. verklaart voor recht dat uit de verklaring van C van 20 januari 1990 niet volgt dat C persoonlijk bepaalde concurrerende handelingen ten aanzien van de Cicero software kunnen worden verboden.

IEF 12784

De thumbnails van bekendnaakt.net

E.F. Vaal, De thumbnails van Bekendnaakt.net, IEF 12784.
Commentaar in't kort van Eliëtte Vaal, AKD.
Vorige week heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de vraag of een websitehouder door het plaatsen van thumbnails van auteursrechtelijk beschermde (naakt)foto’s en films, inbreuk maakt op de auteursrechten rustend op de foto’s en films (IEF 12752). In deze zaak waren 191 foto's en 2 filmpjes in thumbnail formaat op de website geplaatst. Na het klikken op de betreffende thumbnail werd de bezoeker van de website doorgeleid naar websites van derden. De auteursrechthebbende op de originele foto’s claimde auteursrechtinbreuk omdat de miniatuurafbeeldingen zonder haar toestemming openbaar werden gemaakt.

(...) Het lijkt mij juist dat het plaatsen van een thumbnail een openbaarmaking is in de zin van de Auteurswet. De overweging van de Rechtbank vind ik wel wat summier. Omdat een werk kan worden waargenomen is sprake van een openbaarmaking, zo lijkt de Rechtbank te overwegen. Bedoeld zal zijn dat het plaatsen van een thumbnail een aan de rechthebbende voorbehouden openbaarmaking oplevert omdat het gehele werk (de foto) en daarmee alle auteursrechtelijk beschermde trekken zijn overgenomen. Vervolgens is het plaatsen van de thumbnail een openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet omdat de foto’s en films op zodanige wijze beschikbaar worden gesteld dat deze voor de leden van het publiek toegankelijk zijn.

(dit artikel is sterk ingekort, lees de volledige bijdrage hier)

Tot slot
De vraag is of een beroep op het citaatrecht de exploitant van <bekendnaakt.net> had kunnen baten. Nog buiten de vraag of de thumbnails in de onderhavige zaak zijn aan te merken als een ‘aankondiging’ of daarmee ‘vergelijkbaar doel’ in de zin van artikel 15a Auteurswet en de vraag of de foto’s voldoen aan de eisen van proportionaliteit, lijkt een beroep op het citaatrecht te kunnen stranden op het feit de foto’s waaruit is geciteerd zelf niet eerder rechtmatig openbaar is gemaakt.

Eliëtte Vaal

IEF 12780

Bibliotheken akkoord over voorwaarden uitleen e-books

Uit't persbericht: Bibliotheekleden kunnen dit najaar een breed pakket e-books bij de bibliotheek lenen. Het grootste deel van de e-booktitels is nu nog ouder dan 3 jaar en wordt aangevuld met meer recente titels. Voor deze laatste categorie betalen de bibliotheekleden € 20,- bovenop het bibliotheekabonnement . Deze voorwaarden zijn tot stand gekomen in onderhandeling met de uitgevers. Het pakket heet het ‘e-bookplus pakket’.

Binnen dit pakket kunnen bibliotheekleden 18 e-booktitels kiezen uit een grote collectie tussen de 1 en 3 jaar oud. Dit hebben de bibliotheken, die lid zijn van de Vereniging van Openbare Bibliotheken, unaniem besloten in de algemene ledenvergadering.

Manier van lezen
Naast deze interessante collectie kunnen de bibliotheekleden straks makkelijker e-books lezen door het E-bookplatform dat eraan komt. Zij kunnen e-books dan ‘streamed’ lezen via een smartphone, tablet en PC. Sommige e-books kunnen zij dan ook downloaden.

Stichting Bibliotheek.nl (BNL), de uitvoeringsorganisatie van de digitale bibliotheek, verwacht eind van het jaar dat de teller op 2.000 rechtendragende e-books staat.

Pakket
Op de algemene ledenvergadering van 13 juni 2013 hebben de bibliothekendirecteuren stevig gediscussieerd over het e-book pluspakket. Het is beperkt in omvang, in techniek en in actualiteit. Toch willen zij een aanbod hebben voor de leden van de bibliotheek die e-books willen lezen. Het starten is op dit moment belangrijker dan streven naar een optimaal aanbod..
Hans van Velzen, voorzitter van de VOB Inkoopcommissie: “Met deze ontwikkeling laten de openbare bibliotheken zien dat ze meegaan met de ontwikkelingen en oplossingen creëren voor hun klanten. Ook internationaal gezien is dit een mooi voorbeeld van ervaring opdoen met e-books in bibliotheken.”

Diederik van Leeuwen, directeur van Bibliotheek.nl: “Het is belangrijk dat we nu starten. Het aanbod van e-books wordt alleen maar groter en daar zullen ook steeds meer recente titels bijkomen.”

IEF 12709

Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht

De Balie, Amsterdam, woensdag 19 juni van 12.00 tot 15.15 uur. 

Op woensdag 19 juni 2013 organiseert eduLex, onderdeel van deLex, wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tijdens deze bijeenkomst zullen Ilja Morée, Charles Gielen en Joris van Manen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.
Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Ilja Morée, De Brauw Blackstone Westbroek
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen, NautaDutilh / RUG
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Klik hier voor een routebeschrijving, onze parkeersuggestie.

Kosten deelname
€ 335,00 Per persoon
€ 285,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie en borrel, excl. BTW.
Kortingen kunt u via de vernieuwde webshop zelf aangeven.

Hier aanmelden

IEF 12775

Nader verslag Wet auteurscontractrechten: een aantal vragen

Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht, Kamerstukken II 2012/13, 33 308, nr. 7.
Algemeen deel
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden lezen hierin dat de intentie om de positie van makers en uitvoerende kunstenaars ten opzichte van de exploitant te versterken centraal staat. Dat is voor hen de kern van de voorstellen. Deze leden hebben wel nog een aantal aanvullende vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden merken op dat de nota naar aanleiding van het verslag voor veel organisaties, die te maken hebben met het auteurscontractenrecht, nog niet de gewenste duidelijkheid verschaft over bepaalde punten in het wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden zijn nog altijd voorstander van een auteurscontractenrecht. De maker kan een dergelijke steuntje in de rug zeker gebruiken. Wel hebben zij nog enkele vragen over de exacte invulling van het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat artikel 1 van de Auteurswet bepaalt dat het auteursrecht uitsluitend het recht is van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Valt onder ‘maker’ ook de freelance journalist? Zo, ja deelt de regering de mening dat een exploitant een auteur nooit mag dwingen zijn auteursrecht af te staan om zijn product geëxploiteerd dan wel in een blad geplaatst te krijgen, dan wel een factuur betaald te krijgen. Is dat niet een onredelijk verzwarende contractsbepaling? De leden van de PvdA-fractie vragen of de non usus-bepaling ook omgekeerd kan worden ingezet. Dat wil zeggen dat een maker die meent dat een werk verminkt of anderszins geweld aan wordt gedaan zijn recht terug kan eisen. Deze leden menen dat het niet zo kan zijn dat een distributeur die naar de mening van de maker teveel exploiteert en het gemaakte voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor het oorspronkelijk is gemaakt de dupe wordt. Onderschrijft de regering dit? Zo ja, welke consequenties verbindt zij daaraan? Expliciet wordt aangegeven dat de vergoeding voor (film)makers ‘proportioneel’ moet zijn. Dat betekent dat niet langer kan worden volstaan met een eenmalige afkoop. De maker dient mee te delen in de opbrengsten van de exploitatie van een filmwerk. De leden van de PvdAfractie vinden echter dat de praktijk waarbinnen de proportionele vergoeding volgens het wetsvoorstel moet worden gerealiseerd geen perspectief biedt op het daadwerkelijk kunnen verzilveren van deze vergoeding. Deelt de regering deze mening? De filmmakers kunnen zich volgens het wetsvoorstel alleen rechtstreeks tot de exploitant wenden als de producent de rechten aan de derde (exploitant) heeft overgedragen. Doorgaans worden deze rechten echter niet overgedragen maar gelicentieerd, waardoor de rechtstreekse aanspraak van de filmmaker op de exploitant in veruit de meeste gevallen zal ontbreken. De onderhandelingspositie van de producent en de maker zijn in het geding. Erkent de regering dit beeld? Deelt de regering de mening van de filmmakers dat hun belangen met betrekking tot het maken van afspraken over hun proportionele vergoeding beter behartigd kunnen worden door hun eigen collectieve beheersorganisatie, die zij zelf besturen, dan door een producent? Is, dan de conclusie gerechtvaardigd dat de proportionele vergoeding niet door de producent, maar door de exploitant aan de filmmaker verschuldigd zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de PvdA-fractie dat het vermoeden van rechtenoverdracht weerlegbaar is, zodat de maker in staat is om iets anders overeen te komen dan de wet bepaalt. Een systeem van verplicht collectief beheer zoals voorgesteld door het Portal Audiovisuele Makers (PAM) of een systeem waarbij de maker afhankelijk is van de medewerking van de producent voordat hij over zijn rechten kan beschikken, grijpt veel meer in de contractsvrijheid van de maker dan het thans voorgestelde systeem. Het voorgestelde model van het PAM beoogt echter uitsluitend de collectieve uitoefening van de aanspraak op de proportionele vergoeding te regelen en beperkt daarmee niet de contractsvrijheid van de scenarioschrijver, regisseur en acteur. Deelt de regering deze zienswijze? Zo nee, waarom niet?

In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de PvdA-fractie dat het eerdere voorstel om economische redenen tot een niet-overdraagbaar auteursrecht (en periodiek overdraagbare licenties) te verstrekkend zou zijn. Deze leden vragen waarom niet wordt ingegaan op de door de Platform Makers ingebrachte vraag dat een opzegbaar muziekauteursrecht in de VS wel economisch mogelijk blijkt? Is de regering alsnog bereid de niet-overdraagbaarheid van het auteursrecht met een in de tijd beperkte exclusieve licentie in de wet Auteurscontractenrecht op te nemen? Zo nee, waarom is de regering van mening dat een opzegbaar auteursrecht, dat voor muziekauteurs in de Verenigde Staten economisch mogelijk is gebleken, voor Nederland niet wenselijk is?

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat een ruimer gebruik dan is overeengekomen op basis van het contract kan worden gecompenseerd. In het geval dat alle rechten zijn overgedragen, biedt het contract geen uitkomst. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering zich ervan bewust is dat exclusieve opdrachtovereenkomsten, waarbij geen sprake is van exploitatie in de zin van artikel 25, eerste lid, van de wet auteurscontractenrecht, de overeengekomen vergoeding een ernstige onevenredigheid kan vertonen in verhouding tot de waarde van het werk? Zou dan in artikel 25b, tweede lid, van de wet auteurscontractenrecht opgenomen moeten worden dat naast artikel 25f ook artikel 25d van de wet auteurscontractenrecht op alle auteurscontracten van toepassing zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het bij de fictieve makers en de rechtspersonen niet gaat om zwakkere partijen, waardoor deze dus niet de bescherming van het auteurscontractenrecht nodig hebben. Zij kunnen zich beroepen op reflexwerking wanneer zij materieel gesproken niet te onderscheiden zijn van een natuurlijke maker. Deze leden vragen wat daaronder wordt verstaan. Wordt hieronder tevens verstaan dat een rechtspersoon bestaande uit meer dan één maker, die in verhouding tot een grote exploitant in een duidelijk ondergeschikte positie, vergelijkbaar met die van een natuurlijke maker, verkeert? De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering niet is ingegaan op de vraag van het Platform Makers dat het auteurscontractenrecht bescherming zou moeten bieden aan de natuurlijke maker die op grond van artikel 3:28 en 3:29 Beneluxverdrag voor de Intellectuele Eigendom (BVIE) zijn auteursrechten kwijtraakt. Kan de regering alsnog ingaan op deze vraag?

Voornoemde leden vragen of de regering zich ervan bewust is dat in de situatie dat een (natuurlijke) maker al zijn rechten (gedwongen) heeft overgedragen aan een opdrachtgever en de opdrachtgever alsnog overgaat tot exploitatie, deze maker noch wettelijk (auteurscontractenrecht) noch contractueel (alle rechten overgedragen) aanspraak heeft op een billijke vergoeding (of de overige bescherming uit het auteurscontractenrecht)? Acht de regering het wenselijk dat een natuurlijke maker in dat geval alsnog een beroep op het auteurscontractenrecht kan doen?

In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de PvdA-fractie dat een uitzondering op het mededingingsrecht Europeesrechtelijk niet mogelijk is. In de Duitse Auteurswet is echter al vele jaren een dergelijke uitzondering op het mededingingsrecht opgenomen. Waarom is dat voor Nederland dan niet mogelijk?

Dit wetsvoorstel heeft nadrukkelijk tot doel onevenwichtigheden in de relatie tussen makers en exploitanten in de culturele markt te corrigeren ten gunste van de maker. In de discussie over de vraag of er een geschillencommissie voor auteurs- en artiestencontracten zou moeten zijn richt de regering zich op een verantwoordelijkheid van de markt. Deelt de regering de mening dat de totstandkoming en de vaststelling van bevoegdheden van een belangrijk instituut met het doel de markt te reguleren in beginsel niet aan de markt kan worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering alsnog kan ingaan op de vraag van het Platform Makers of bevestigd kan worden dat, wanneer de uitvoerend kunstenaar zijn rechten na een non-usus ontbinding heeft teruggekregen van de producent, het niet de bedoeling is dat de producent op basis van zijn eigen recht op de vastlegging, de verdere exploitatie kan tegengaan? Kan de regering ingaan op de, ook na beantwoording van vragen in de nota naar aanleiding van het verslag, aanhoudende zorgen over de regeling van de exploitatierechten op filmwerken in artikel 45d zoals verwoord in de brief van de Documentaire Producenten Nederland (DPN), Filmproducenten Nederland (FPN), en de Vereniging voor Nederlandse Animatie Producenten (VNAP) van 11 juni 2013? Kan de regering daarbij specifiek ingaan op de genoemde knelpunten en onbeantwoorde vragen? De Nederlandse filmsector mag niet in een nadelige positie worden gebracht. Deelt de regering de mening dat het risico van rechtsonzekerheid en verspilling van energie en financiële middelen aan juridische procedures koste wat kost moeten worden voorkomen?

Alles overziend, constateren de leden van PvdA-fractie dat de nota aan aanleiding van het verslag veel vragen onbeantwoord, of open laat. Er worden te weinig handvatten gegeven teneinde partijen in de onderhandelingen richtlijnen te verschaffen. Deze leden vragen of dit niet tot veel juridische procedures zal leiden. Deelt de regering de mening dat dit onwenselijk is en dat daarom handvatten noodzakelijk zijn?

De leden van de PVV-fractie merken op dat het vanuit economisch perspectief belangrijk is de markt goed te laten functioneren. Daarom hebben partijen duidelijkheid, in de vorm van handvatten nodig. Kan de regering in dit verband ingaan op de bevindingen in het rapport Digitale Drempels, met name op het gebied van exploitatie van filmwerken? Kan de regering uitleggen waarom niet is gekozen voor een aparte regeling voor filmwerken, zoals ook de Commissie Auteursrecht adviseerde?

Verschillende organisaties, zoals het Platform Creative Media Industrie, de DPN, FPN en de VNAP hebben eerder al hun zorg uitgesproken over de open normen die het wetsvoorstel hanteert. Is de regering bereid de consistentie te vergroten en de rechtsonzekerheid te verminderen door de rechter nadere handvatten te bieden waarmee deze geïntroduceerde open normen zo compleet en zorgvuldig mogelijk kunnen worden ingevuld?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering aan te geven waarom een specifiek onderzoek naar de economische gevolgen van het wetsvoorstel niet nodig wordt geacht. Is de regering bereid dit alsnog te doen gelet op de kritiek van allerlei organisaties?

De regering stelt dat het bij fictieve makers en rechtspersonen niet gaat om zwakkere partijen en dat deze dus niet de bescherming van het wetsvoorstel nodig hebben. Wel kunnen zij zich beroepen op reflexwerking wanneer zij materieel gesproken niet te onderscheiden zijn van een natuurlijke maker. De leden van de PVV-fractie vragen, samen met het Platform Makers, wat de regering bedoelt met materieel gesproken niet te onderscheiden van een natuurlijke maker. Kan hieronder ook worden verstaan een rechtspersoon bestaande uit meer dan één maker, die in verhouding tot een grote exploitant in een duidelijk ondergeschikte positie, vergelijkbaar met die van een natuurlijke maker, verkeert?

De leden van de D66-fractie lezen dat een niet-overdraagbaar auteursrecht en de periodiek opzegbare licenties te verstrekkend zijn. Zij wijzen daarbij op de Verenigde Staten en vragen waarom dit aldaar niet te verstrekkend is. Welke dwingende verschillen ziet de regering? Deze leden zien dat de regering een onderscheid maakt tussen natuurlijke personen en fictieve personen wat betreft hun onderhandelingskracht en dat dit vertaald wordt in het wetsvoorstel. Zij merken op dat het de regering vooral te doen is om het verschil in onderhandelingskracht. Zij vragen of het mogelijk is in de relevante wetsartikelen in te zetten op het verschil in onderhandelingskracht (zij het een natuurlijk, zij het een fictief persoon) om zodoende meer recht te doen aan de geest van het wetsvoorstel.

Voornoemde leden stellen vast dat een van de vragen van het Platform Makers niet beantwoord is. Kan de regering bevestigen dat, wanneer de uitvoerend kunstenaar zijn rechten na een non-usus ontbinding heeft teruggekregen van de producent, het niet de bedoeling is dat de producent op basis van zijn eigen recht op vastlegging, de verder exploitatie kan tegengaan?

De leden van de D66-fractie wijzen op het rapport Digitale Drempels. Daarin wordt expliciet benoemd dat de overdracht op voorhand van rechten aan Collectieve Beheersorganisaties (CBO) de exploitatie, met name in het buitenland, kan hinderen. Herkent de regering de hierin geschetste risico’s en hoezeer denkt zij met het onderhavige wetsvoorstel in het bijzonder artikel 45d hiervoor een oplossing te creëren? Voorts willen deze leden weten of er een beter voorstel denkbaar is, bijvoorbeeld door te kiezen voor overdracht naar de producent in combinatie met een billijke vergoeding. Kan gesteld worden dat een billijke vergoeding van de producent naar de maker de noodzaak van een CBO wegneemt?

De leden van de D66-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel exclusieve overdrachtovereenkomsten, waarbij geen sprake is van exploitatie in de zin van de wet, uitgezonderd worden van de extra rechten in deze wet zoals bijvoorbeeld tegen onredelijke bepalingen of de bestsellerclausule. Deelt de regering de mening dat er bij beeldmakers allerlei situaties denkbaar zijn waarbij dit onterecht is. Is het wenselijk bij de bestsellerclausule ook de niet-exploitatiecontracten op te nemen?

Voorts valt het deze leden op dat in vrijwel alle artikelen van dit wetsvoorstel is gekozen voor open bepalingen. De ervaring is dat dit er uiteindelijk toe leidt dat een rechter een oordeel moet vellen na een hoogopgelopen rechtszaak. Kan de regering uitleggen waarom er niet is gekozen voor scherper geformuleerde artikelen of in ieder geval een nadere duiding?

De voorzitter van de commissie,
Jadnanansing
Adjunct-griffier van de commissie,
Tielens-Tripels