Auteursrecht  

IEF 7458

Zij had dat verweer handen en voeten moeten geven

UGG AutraliaRechtbank Dordrecht, 24 december 2008, LJN: BG8866, Deckers Outdoor Corporation tegen La Cheapa V.O.F. c.s.
 
Nederlands hoofdstukje in conflict over de rechten op de populaire, van oorsprong Australische, UGG-schapenvachtlaarzen (lees over de internationale achtergronden bijvoorbeeld
hier en hier meer.).

Merkenrecht, auteursrecht, slaafse nabootsing. Bodemprocedure na ex parte verleende beschikking. Voldoende belang bodemprocedure. Gedaagden hebben via hun website laarzen aangeboden onder het teken UGG (Australia) en Jumbo Ugg. UGG is bekend merk en geen soortnaam. Auteursrecht laarzen onvoldoende gemotiveerd betwist. Naast merk- en auteursrecht inbreuk ook slaafse nabootsing en misleiding (misleidende reclame) aangenomen. Geen beroep op ontbreken kwade trouw (winstafdracht). 1019h proceskostenveroordeling: partijen dienen zich nog nader uit te laten n.a.v. IE indicatietarieven.

Voldoende belang:  “4.2.  La Cheapa voert aan dat er geen grond is voor deze bodemprocedure, omdat zij zich heeft gehouden aan de in september 2007 opgelegde bevelen. Dit verweer, dat wordt opgevat als een beroep op het ontbreken van voldoende belang (artikel 3:303 BW), slaagt niet. Ook als La Cheapa zich aan de opgelegde bevelen houdt geldt immers dat de bevelen bloot staan aan het verliezen van gelding als de bodemprocedure niet was gestart (artikel 1019i Rv). In dit verband is mede van belang dat La Cheapa de inbreuk niet erkent en, in tegendeel, verweer voert.

4.3.  Bovendien heeft La Cheapa het gebruik van Jumbo Ugg na september 2007 hervat. Partijen zijn het er weliswaar over eens dat dit niet onder de opgelegde bevelen viel, maar Deckers stelt zich op het standpunt dat dit wel merkinbreuk oplevert. Ook daartegen verweert La Cheapa zich.”

Geldigheid merken/bekendheid:  “4.4.  La Cheapa voert aan dat UGG en het woord Uggs geen merknamen zijn. Volgens haar zijn dat sinds 1933 de aanduiding voor een soort laarzen. Daarom zou het merk UGG geen bescherming als merk mogen hebben. De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op nietigheid van de merken op de grond dat deze ten tijde van de depots een soortnaam zijn (artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE).

4.5.  Dit verweer kan ten aanzien van het merk UGG AUSTRALIA niet slagen, omdat dit een gecombineerd woord- en beeldmerk betreft en het verweer van La Cheapa alleen het woord UGG betreft.

4.6.  Ten aanzien van het merk UGG word het verweer ook verworpen. La Cheapa motiveert dit verweer alleen maar met de opmerking dat Australische bedrijven, zoals Jumbo Ugg, van mening zijn dat het woord UGG een soortnaam is. Op basis van de mening van één of meer bedrijven in Australië kan echter niet als feit worden vastgesteld dat sprake is van een soortnaam in de Benelux.

4.7. Bovendien heeft La Cheapa tijdens de comparitie erkend dat UGG in de Benelux juist een bekend merk is. [gedaagde 3] deelde toen voorts mee dat zij denkt dat bezoekers van de website bij de mededeling “100% authentic UGG Australia” hebben gedacht dat dit de laarzen waren van het bekende merk UGG, en dat zij niet alleen maar hebben gedacht aan ‘een’ sheepskin laars. Dit alles ondergraaft de stelling dat UGG een soortnaam is. In deze procedure wordt daarom van de geldigheid van de merken uit gegaan.

4.8.  De rechtbank heeft voorts geen reden om te betwijfelen dat het om in de Benelux bekende merken gaat. De rechtbank gaat daar dus, met partijen, vanuit.“

Merkinbreuk:  4.11.  De tekens UGG en UGG Australia van La Cheapa beelden zonder wijziging of toevoeging alle bestanddelen van de merken van Deckers af, en zijn dus identiek aan die merken. La Cheapa heeft die tekens gebruikt door op haar website de namaak-UGGs aan te bieden, doordat de tekens waren aangebracht op de door haar verkochte laarzen – zoals ter zitting is gebleken -, op de verpakking en in reclame materialen (op haar website en op het informatieboekje). Dit alles vormt gebruik voor dezelfde waren als de waren waarvoor Deckers de merken heeft ingeschreven.

4.12.  La Cheapa heeft zich zodoende dan ook schuldig gemaakt aan merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. “

Auteursrecht: “4.13.  Zoals hiervoor is overwogen erkent La Cheapa dat door haar verkochte namaak-UGGs vrijwel één op één kopieën waren van de modellen van Deckers. Zij betwist voorts niet dat de totaalindruk van haar verpakking, zonnetje, afbeeldingen en boekje overeenstemt met die van Deckers en zij betwist evenmin dat de tekst op haar website was overgenomen (in vertaling) van delen van de tekst op de website van Deckers. Daarmee is de verveelvoudiging gegeven.

4.14.  La Cheapa voert echter aan dat de laarzen van Deckers, de afbeeldingen en teksten op de Deckers website onvoldoende originaliteit bezitten. De rechtbank overweegt als volgt naar aanleiding van dit niet nader toegelichte en niet met stukken onderbouwde verweer.

Auteursrecht afbeeldingen: 4.16. Deckers heeft niet geconcretiseerd om welke afbeeldingen het haar gaat, maar voor zover de rechtbank begrijpt gaat het haar om foto’s waarop laarzen staan op een witte ondergrond (bijv. de door La Cheapa overgenomen afbeelding in r.o. 2.9). Zonder nadere toelichting, die Deckers niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat/waarom deze banaal ogende foto’s het persoonlijk stempel van de maker dragen. Daarom treft het verweer van La Cheapa in zover doel.

Auteursrecht laarzen: 4.18.  La Cheapa heeft niet aangevoerd dat de vorm van de laarzen van Deckers is ontleend aan andere laarzen. De eigen waarneming van de door Deckers (via foto’s en ter zitting) getoonde modellen en haar toelichting leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat achter die laarzen geen enkele creatieve arbeid valt aan te wijzen. La Cheapa kon daarom niet volstaan met de loutere opmerking dat de laarzen onvoldoende origineel zijn. Zij had dat verweer handen en voeten moeten geven. Nu zij dat heeft nagelaten heeft zij de stelling van Deckers onvoldoende gemotiveerd betwist en moet er in deze procedure van worden uit gegaan dat de laarzen werken zijn in de zin van de Auteurswet.

Auteursrecht tekst: 4.19. De tekstdelen die door La Cheapa zijn overgenomen (overname in r.o. 2.10) getuigen naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate van het persoonlijk stempel van de maker. La Cheapa heeft niet aangevoerd dat deze tekstdelen zijn ontleend aan de tekst van een ander. Daarom wordt haar verweer ook ten aanzien van de tekst verworpen.

(…) 4.22.  La Cheapa heeft dus inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Deckers door verveelvoudigingen van de laarzen, verpakking, zonnetje, boekje en tekst openbaar te maken.

Slaafse nabootsing:  4.23.  Het ligt voor de hand dat het aanbieden van de slaafse nabootsingen van de laarzen en verpakking verwarringsgevaar in het leven heeft geroepen. La Cheapa betwist dat ook niet. Evenmin betwist zij dat zij, waar het de vormgeving betreft, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de door haar aangeboden producten net zo goed een andere weg had kunnen inslaan. Haar handelwijze vormde daarom tevens een daad van ongeoorloofde mededinging.

Misleiding: 4.24.  De mededelingen op de website van La Cheapa “100% authentic Ugg Australian boots!!!” en “UGG Australia staat garant voor Luxury Comfort. UGG logo op de hiel” wekken, zoals La Cheapa tijdens de comparitie heeft erkend, de indruk dat het om originele merklaarzen van Deckers ging. La Cheapa betwist niet dat tevens de indruk is gewekt dat zij een officiële dealer van Deckers was. Zij heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan misleiding.

Merk Jumbo Uggs:   4.27.  La Cheapa verweert zich met de stelling dat Jumbo Ugg een afzonderlijk merk is, dat geen verwantschap heeft met UGG en dat Deckers geen recht heeft op Jumbo Uggs. Kennelijk bedoelt zij dat Jumbo Ugg niet overeenstemt met UGG en/of UGG Australia en dat Deckers daarom haar merken niet tegen gebruik van dit teken kan inroepen. Dat verweer wordt verworpen.

Van overeenstemming als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE is sprake als merk en teken zo overeenstemmen dat het publiek een samenhang tussen merk en teken ziet, en wel zodanig dat door het gebruik van Jumbo Ugg ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit, of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk UGG. Gezien de exacte soortgelijkheid van de waren (namelijk: laarzen), het feit dat het volledige woordmerk Ugg onderdeel uitmaakt van het teken, en de niet betwiste stelling van Deckers dat haar merk UGG zeer grote populariteit heeft in de Benelux, valt redelijkerwijs te verwachten dat het hier bedoelde verband wordt gelegd.

4.28.  Nu La Cheapa geen geldige reden voor dit gebruik heeft aangevoerd, luidt de conclusie dat zij inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Deckers.

Teken Uggs:  “4.29.  Ook het gebruik van het teken Uggs in de zin “… een familiebedrijf dat sinds 1989 Uggs maakt” levert merkinbreuk op. La Cheapa heeft hier geen verweer tegen gevoerd, anders dan het reeds verworpen verweer dat Ugg een soortnaam zou zijn. Nu sprake is van gebruik van een identiek teken voor dezelfde waren (namelijk ter promotie van haar laarzen) doet zich inbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE.

4.30.  Save the UGG: In de tekst “Save the UGG” en “Save the UGG. Join the fight to save an aussie icon – the ugg boot” is sprake van gebruik van het merk. Deckers stelt niet dat het hier gaat om gebruik voor waren of diensten. Het merkenrechtelijk toetsingskader wordt daarom gevormd door artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Op basis van die bepaling kan Deckers zich tegen dit gebruik, zonder geldige reden, verzetten als daardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit, of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van haar merk.

4.31. Deckers stelt weliswaar dat dit gebruik schadelijk voor haar is omdat ten onrechte wordt gesuggereerd dat haar merk niet geldig is. Dat staat echter niet in de hiervoor weergegeven teksten. Deckers heeft geen documentatie van de site waar naar kon worden doorgelinkt overgelegd. Daarom kan de inhoud van die site niet in de beoordeling worden betrokken. Deckers stelt alleen dat op die site ten onrechte wordt gesuggereerd dat haar merk niet geldig is, terwijl La Cheapa aanvoert dat daarop staat dat het merk UGG in Australië geen bescherming geniet. Deckers heeft de juistheid van deze laatste mededeling niet weersproken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake is van merkinbreuk 2.20 lid 1 sub d BVIE, of dat wordt doorgelinkt naar een website waarop onjuiste mededelingen over Dekcers zijn geplaatst.

4.32.  Deckers heeft dan ook onvoldoende gesteld om merkinbreuk of onrechtmatig handelen vast te kunnen stellen.”

Winstafdracht: “4.34.  Het verweer dat de inbreuk niet te kwader trouw is gepleegd wordt verworpen. La Cheapa handelde bedrijfsmatig. Zij bood haar producten immers op commerciële basis aan, aan een omvangrijk (internet) publiek. Daarom wordt zij geacht bekend te zijn geweest met de inhoud van het merkenregister. Dat zij Deckers als bron van de originele merklaarzen kende vloeit voort uit het vaststaande feit dat zij contact heeft gezocht met Deckers en haar distributeurs, en hen heeft verzocht om laarzen in te kopen. Die verzoeken zijn niet gehonoreerd en zij kocht elders in. Mede gezien de bekendheid van het merk mocht toen – ook van een opstartend bedrijf als La Cheapa– verwacht worden dat zij serieus onderzoek deed naar die alternatieve leveranciers. Dat zij dat heeft gedaan staat niet vast. La Cheapa voert weliswaar aan dat zij aan hen heeft gevraagd of de producten originele merkproducten waren, maar zij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd en niets aangevoerd dat op een serieus te nemen onderzoek duidt.

Schade: 4.36.  Ook de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat (petitum 9) kan worden toegewezen, nu de inbreuken toerekenbaar zijn aan La Cheapa. Het verweer dat de geringe verkopen van La Cheapa geen merkbare invloed gehad kunnen hebben op de verkopen van Deckers kan niet tot afwijzing leiden. Voor toewijzing van deze vordering is immers slechts vereist dat aannemelijk is dat Deckers mogelijk schade heeft geleden. Dat Deckers mogelijk schade heeft geleden, is aannemelijk.

4.37.  De vordering wordt afgewezen waar het de “nog te lijden schade” betreft. Deckers heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, ondanks het feit dat La Cheapa is gestopt, nog schade zal lijden.”

Lees het vonnis hier (helaas geen afbeeldingen).
 

IEF 7457

Met betrekking tot het toezicht

Kamerstukken 31 766, nr. 6 Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten. Verslag, vastgesteld 24 december 2008

De vaste commissie voor Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Met inhoudsopgave:

1. Inleiding
2. Tussenbalans
3. Versterking van het toezicht
4. Verbreding van het toezicht
5. Buitenlandse organisaties
6. Overige toezichtsaspecten
7. Geschillencommissie voor tariefgeschillen
7.1 Inleiding
7.2 Doelstelling geschillencommissie
7.3 Positionering van de geschillencommissie
7.4 Samenstelling van de geschillencommissie
8. Europese en internationale context
9. Consultatie over de verbreding en versterking van het toezicht
10. Gevolgen voor het bedrijfsleven en collectieve beheersorganisaties
11. Gevolgen voor de Rijksbegroting

Lees het volledige kamerstuk hier.

IEF 7455

Te lang stilzitten (HB)

Hans van HemertGerechtshof Amsterdam, 23 december 2008, zaaknummer 200.004.493/01, Intersong Basart Publishing Group B.V. c.s. tegen Hans van Hemert.
 
Auteursrecht. Via de website van Margriet Koedooder: “Hoger beroep van muziekuitgeverij Intersong Basart  tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2008 (zie: IEF 5612).

Intersong had 11 grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank. In de rechtbankprocedure had Intersong tevergeefs gestreden tegen de door haar auteur Hans van Hemert buitengerechtelijk ontbonden muziekuitgavecontracten. Hans van Hemert wilde weer zélf over zijn catalogus van 227 muziekwerken, waaronder vele hits, kunnen beschikken doordat Intersong naar zijn mening al jaren lang ten onrechte nauwelijks enige exploitatie activiteiten ten aanzien van zijn muziekwerken had verricht. Dit ondanks herhaaldelijk aandringen daartoe door Van Hemert.
 
Het Hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat Van Hemert de overeenkomsten wel degelijk rechtsgeldig heeft ontbonden wegens een voldoende ernstige wanprestatie. Intersong heeft in de procedure volgens het Hof te weinig bewijzen naar voren gebracht waaruit de volgens Intersong wel degelijk gedane inspanningen kunnen blijken. Het overhandigen van schriftelijke verklaringen van de eigen medewerkers van Intersong is daarvoor niet genoeg. Van Hemert had onbestreden aangevoerd dat hij de afgelopen acht jaar niets van Intersong had gehoord.

In de tekst van de vele onderliggende overeenkomsten, waarbij Van Hemert de uitgaverechten op zijn werken in volle omvang en voor de duur van het auteursrecht en wereldwijd had overgedragen, was geen enkele verplichting voor de uitgever opgenomen. Dat kon Intersong echter niet baten. Een inspanningsverplichting tot exploitatie is inherent aan de aard van de betreffende contracten, had de rechtbank al eerder geoordeeld. Ook het door Van Hemert jaarlijks accorderen van de (door Intersong opgemaakte) jaarstukken van het in de vorm van een besloten vennootschap gegoten ‘fonds’ met Intersong mag niét worden uitgelegd als een akkoordverklaring met betrekking tot alle activiteiten die tot die cijfers hebben geleid. Met een dergelijk akkoord wordt niet meer verklaard dan dat de cijfers kloppen, aldus het Hof.”
 
Lees het arrest hier.

IEF 7452

Voortgangsverslagen beschermingsduur & gemeenschapsoctrooi

Kamerstukken II 2008/09,21501-30, nr. 198. Raad voor Concurrentievermogen; Brief minister met het verslag van de Raad van 1 en 2 december 2008

Verlenging beschermingsduur muziekwerken: Voortgangsverslag. Het voorzitterschap gaf een toelichting op het voortgangsrapport en benadrukte het belang van een akkoord. De Commissie, bij monde van Commissaris McCreevy, benadrukte dat de huidige beschermingsduur in de EU kort is ten opzichte van bijvoorbeeld de VS (55 jaar) en Mexico (75 jaar). De Commissaris verwelkomde het voortgangsverslag van het voorzitterschap en sprak de hoop uit dat de Raad snel tot een akkoord kan komen over dit voorstel. Er was geen tafelronde voorzien en er werden dan ook geen interventies gepleegd. Tijdens het volgende agendapunt «Gemeenschapoctrooi» heeft Nederland kort benadrukt afwijzend te staan tegenover dit voorstel.

Gemeenschapsoctrooi: Voortgangsverslag. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte het belang van een snellere voortgang op dit dossier, om eindelijk politiek knopen te kunnen doorhakken. Veelgenoemde openstaande punten zijn de kwaliteit van de rechtspraak (geschilbeslechting), de rol van het Europese Hof van Justitie, de vertaling en de kosten voor het aanvragen en in standhouden van het gemeenschapsoctrooi. Een tweetal lidstaten herhaalde het standpunt dat geen sprake mag zijn van discriminatie van hun taal. Tot slot stelden veel lidstaten zich sceptisch op tegenover het voorstel van de Commissie in het Europees herstelplan om de kosten van octrooien met 75% te verminderen.

Lees de brief hier.

IEF 7451

De economische omvang van het auteursrecht in Nederland

Kamerstukken II 2008/09, 29838, nr. 13 (met Bijlage).  Auteursrechtbeleid; Brief minister inzake aanbieding van het onderzoek 'De economische omvang van het auteursrecht in Nederland', uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek

"Uit het onderzoek blijkt dat de toegevoegde waarde van de auteursrechtelijk relevante sectoren € 30,5 miljard bedroeg (5,9% van het Bruto Binnenlands Product). De werkgelegenheid bestond uit 567 214 voltijdbanen (8,8% van de werkgelegenheid in Nederland), en het handelsbalansoverschot was € 2,4 miljard (6,9% van het handelsbalansoverschot in Nederland).

Uit de vergelijking met de andere 16 landen die volgens de Guide onderzoek verricht hebben, blijkt dat Nederland een vijfde positie inneemt daar waar het gaat om het aandeel in de toegevoegde waarde, en een derde positie bij het aandeel in werkgelegenheid. Ten slotte blijkt uit het onderzoek dat sprake is van een toename van het economisch belang van het auteursrecht. Zo is tussen 1998 en 2005 de toegevoegde waarde van de kernsectoren gemiddeld jaarlijks met 4,4% toegenomen, en de werkgelegenheid met 7,4%."

Lees hier de brief en hier het onderzoek.

IEF 7445

Aan de uitgever ter beschikking gesteld

Key Management Models 2nd edition (klik voor vergroting)Rechtbank Utrecht, 24 december 2008, 257497/KGZA08-1l08, Ten Have, Ten Have & Stevens tegen de Berenschot Groep B.V. (met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap en Hendrik Struik en Menno Briët , CMS Derks Star Busmann).

Kerstvakantie-kort: (Werkgevers-) auteursrecht en post-contractuele verhoudingen. Gedaagde Berenschot wil nieuwe editie van Engelstalig managementboek publiceren, maar ziet zich daarin gestuit door de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van de eerdere mede-auteur en de uit post-contractuele verhoudingen voorvloeiende persoonlijkheidsrechten van ex-medewerkers die aan de eerste druk hebben meegewerkt. Berenschot kan de verantwoordelijkheid voor de uitgave niet bij de uitgever leggen. Grensoverschrijdend inbreukverbod.

Auteursrecht / persoonlijkheidsrechten /naamsvermelding: “4.10: Op grond van het voorgaande moet als uitgangspunt gelden dat het auteursrecht van Stevens met betrekking tot de Editie 2003 tevens omvat het recht om een beroep te doen op de persoonlijkheidsrechten van artikel 25 Auteurswet. Tussen partijen is thans nog wel in geschil of Steven en Wouter Ten Have als feitelijke makers van de Editie 2003 zich kunnen beroepen op de persoonlijkheidsrechten van artikel 25 Auteurswet

4.11. (…) Vaststaat dat in het onderhavige geval Berenschot op grond van artikel 7 Auteurswet geldt als fictieve maker van de Editie 2003.(…).

4.12. De omstandigheid dat de wetgever niet met zoveel woorden heeft bepaald dat het persoonlijkheidsrecht ook aan de fictieve maker toekomt, rechtvaardigt niet de conclusie dat het persoonlijkheidsrecht aan de feitelijke maker toekomt. (…)

4.13. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat (zoals eisers hebben aangevoerd) de post-contractuele verhouding tussen Steven en Wouter ten Have enerzijds en Berenschot anderzijds meebrengt dat Berenschot bij de uitoefening van haar auteursrechten met betrekking tot de Editie 2003 rekening moet houden met de gerechtvaardigde belangen van Steven en Wouter ten Have, en in het bijzonder met de belangen die verband houden met de persoonlijke betrekking die bestaat tussen Steven en Wouter ten Have en de Editie 2003. Naamsvermelding op het werk vormt de ultieme uiting van deze persoonlijke betrekking tussen de feitelijke maker en zijn werk, en vormt daarmee een gerechtvaardigd belang waarmee Berenschot rekening had behoren te houden. Steven en Wouter ten Have kunnen derhalve in zoverre, en uitsluitend jegens hun ex-werkgever, Berenschot, wél aanspraak maken op honorering van hun persoonlijkheidsrechten met betrekking tot de Editie 2003.”

Inbreuk: “4.20. Uit het voorgaande volgt dat Steven een beroep toekomt op zijn auteursrecht met betrekking tot de Editie 2003, en dat Berenschot door het zonder toestemming van Stevens uitbrengen van de Editie 2008 in strijd met dit auteursrecht heeft gehandeld. In beginsel heeft Stevens dan ook het recht om staking van de publicatie van de Editie 2008 dan wel iedere andere bewerkte versie van de Editie 2003 te vorderen.

4.21. Ten aanzien van Steven en Wouter ten Have geldt dat zij geen auteursrechten hebben met betrekking tot de Editie 2003, maar ´slechts’ persoonlijkheidsrechten. Zij hebben niet (althans onvoldoende concreet) gesteld dat de inhoud van de Editie 2008 in strijd komt met hun persoonlijkheidsrechten met betrekking tot de Editie 2003, zodat zij geen aanspraak kunnen maken op staking van de verveelvoudiging van de Editie 2003 op dezelfde voet als Stevens. Zij hebben hun bezwaar tegen publicatie van een verveelvoudiging van de Editie 2003 uitsluitend gericht op het ontbreken van de vermelding van hun naam. De schending van de plicht tot naamsvermelding betekent dat Steven en Wouter ten Have aanspraak kunnen maken op staking van de publicatie van de huidige Editie 2008 of een andere bewerking van de Editie 2003 zonder vermelding van hun namen op dezelfde wijze waarop deze heeft plaatsgevonden in de Editie 2003. Zij kunnen daaraan niet het recht ontlenen om zich tegen enige andere bewerking te verzetten. De vordering is dan ook in beginsel in zoverre toewijsbaar.

4.22. Een belangenafweging brengt hierin geen verandering. Ondanks het feit dat de namen van eisers duidelijk op de omslag van de Editie 2003 waren vermeld als auteurs, heeft Berenschot geen enkel contact met hen opgenomen omtrent hun belang bij de Editie 2008, noch het uitkomen daarvan aan eisers aangekondigd. Zij heeft de Editie 2008 geheel buiten eisers om tot stand gebracht en laten drukken. Ook nadat eisers hadden aangegeven bezwaar te hebben tegen het ontbreken van de naamsvermelding op de Editie 2008, heeft Berenschot de publicatie voortgezet. Ook indien, zoals Berenschot stelt, de Editie 2008 thans reeds gedrukt is, heeft Berenschot dat, en daarmee ook eventuele schade die zou ontstaan als de Editie 2008 niet kan worden verkocht, dan ook aan zichzelf te wijten, en betekent dit dus niet dat haar belang bij het voortzetten van publicatie opweegt tegen het belang van eisers bij honorering van hun auteurs- respectievelijk persoonlijkheidsrechten.

4.23. Ook het verweer van Berenschot dat zij geen zeggenschap meer heeft over de publicatie van de Editie 2008 (omdat dit berust bij de uitgever), en dat mitsdien de vordering tot staking van de publicatie niet kan worden toegewezen, wordt verworpen. Berenschot is de partij die de drukproeven van de Editie 2008 aan de uitgever ter beschikking heeft gesteld, en is partij bij de uitgeefovereenkomst met de uitgever. Op grond daarvan moet Berenschot in staat worden geacht voldoende invloed op de uitgever uit te kunnen oefenen om de publicatie van het boek tegen te houden. Daarbij komt dat blijkens de overgelegde producties de uitgever ook gevoelig blijkt te zijn voor gerezen onduidelijkheden of problemen met betrekking tot auteurs- en persoonlijkheidsrechten. Bovendien geldt dat indien Berenschot er niet in zou slagen om de uitgever tot staking van de publicatie te bewegen, dat voor haar rekening en risico komt, aangezien zij al vanaf juli 2008 wist van de bezwaren van eisers tegen de publicatie van de Editie 2008, en zij desondanks heeft besloten om het proces tot publicatie voort te zetten.

4.24. Voorts heeft Berenschot verzocht het bevel tot staking te beperken tot Nederlands grondgebied, aangezien in het onderhavige geval geen grensoverschrijdend bevel kan worden gegeven. Met deze stelling miskent Berenschot dat in casu geen sprake is van een buitenlandse veroordeelde partij, maar van een veroordeelde partij die in Nederland is gevestigd. Ten aanzien daarvan is naar vaste rechtspraak de voorzieningenrechter zonder beperking bevoegd maatregelen op te leggen die een grensoverschrijdend karakter hebben.

4.25. Het voorgaande betekent dat de primaire vordering ten aanzien van Stevens zal worden toegewezen in die zin dat de inbreuk op diens auteursrecht dient te worden gestaakt, waaronder de publicatie van de Editie 2008 alsmede elke andere bewerking van de Editie 2003.

4.26. Ten aanzien van Steven en Wouter ten Have zal de primaire vordering in die zin worden toegewezen dat Berenschot bevolen wordt iedere inbreuk op hun persoonlijkheidsrechten te staken ir die zin dat zij de publicatie staakt van de Editie 2008 dan wel iedere bewerking daarvan die geen vermelding bevat van hun namen op dezelfde plaatsen en op dezelfde lenergrootte als waarop deze namen in de Editie 2003 waren vermeld.

4.28. Berenschot zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Ter zitting hebben partijen meegedeeld dat zij hebben afgesproken over en weer hun vordering in verband met advocaatkosten te stellen op EUR 15.000,-. Gelet op deze overeenstemming van partijen zal de voorzieningenrechter Berenschot dienovereenkomstig veroordelen in de proceskosten."

Lees het vonnis hier.

IEF 7439

Een zeer beperkte variatie op eenzelfde thema

Polmes Country (boven) - BalRechtbank Amsterdam, 10 december 2008, HA ZA 08-833, FF Polmex Spolka Z.O.O. tegen Metro Cash and Carry International Holding B.V. & Bal.

Auteursrecht. Eiser Polmex stelt dat Metro inbreuk maakt op de auteursrechten van Polmex met betrekking tot de zitbank Country (afbeelding boven). Polmex en gedaagde Bal, de producente van de bank, hebben in 2004 gesproken over een vorm van samenwerking m.b.t. een bank met het uiterlijk van de Country. Tot een samenwerking is het echter niet gekomen. 

De rechtbank past het Endstra-criterium toe en oordeelt dat de bank geen auteursrechtelijk beschermd werk is:  “De combinatie van voormelde elementen betreft slechts een zeer beperkte variatie op eenzelfde thema zoals dat bij andere zitbanken ook te zien is en is niet een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes.”

Ook van slaafse nabootsing is geen sprake nu “Onvoldoende betwist dat het uiterlijk van de Country van Polmex het resultaat is van functioneel objectieve en in de meubelbranche gebruikelijke uitgangspunten.” Het product onderscheidt zich uiterlijk niet aanmerkelijk van de andere in de handel zijnde modellen, zodat het niet de vereiste eigen plaats in de markt inneemt. De 1019h proceskostenveroordeling ziet slechts op het auteursrechtelijke deel:  €4000,00 (eenvoudige zaak).

“4.5. Het eigen karakter van een werk komt onder meer tot uitdrukking in de zogenoemde subjectieve elementen. Die elementen zijn naar de stelling van Polmex bij haar Country de originele combinatie van de romantisch vormgegeven armleuningen, de afwijkende poten, bestaande uit twee op elkaar rustende plat geslagen ballen, waarvan de onderste kleiner is, de rugkussens die op de armleuningen rusten, de brede zitkussens, het onderstel van de bank, met de naad die net onder de zitkussens is doorgetrokken, de afwijkende diepte van de bank van 100 centimeter en de afwijkende diepte en hoogte van de zit van 104 centimeter. Ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat de poten van de Country van Bal verschillend zijn van die van de Country van Polmex. Voorts zijn de diepte en hoogte van de bank, de lengte van de zitkussens en het onderstel naar het oordeel van de rechtbank enkel het resultaat van functioneel objectieve en in de meubelbranche gebruikelijke uitgangspunten, zoals door Bal aangevoerd en door Polmex onvoldoende betwist.

Dan blijven over de elementen "romantisch vormgegeven armleuning" en "de rugkussens die op de armleuning rusten". De combinatie van deze twee - ook volgens Polmex - in de branche gebruikelijke elementen, in onderlinge samenhang beschouwd met de hiervoor genoemde (afwijkende dan wel niet beschermde) elementen, maken niet dat de Country van Polmex een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De combinatie van voormelde elementen betreft slechts een zeer beperkte variatie op eenzelfde thema zoals dat bij andere zitbanken ook te zien is en is niet een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is van een werk dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt, zodat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een inbreuk op een auteursrecht. De vraag of Polmex wel rechthebbende is op de auteursrechten op de Country van Polmex kan daarmee onbesproken blijven.

4.6. Het voorgaande betekent dat de vordering van Polmex, voor zover gegrond op auteursrecht, dient te worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7433

Wetsvoorstel gaat auteurs geld kosten

Jacqueline SeignetteJacqueline Seignette, Höcker: Wetsvoorstel gaat auteurs geld kosten

 “Als de wetgever erop uit is om de inkomsten voor auteurs te verlagen, dan heeft zij met de voorgestelde geschillenregeling een stap in de goede richting gezet. De regering streeft echter blijkens de toelichting iets anders na: het bieden van een laagdrempelige en efficiënte procedure voor tariefgeschillen binnen de grenzen van het Europese recht en de internationale verdragen. Als dit de doelstelling is, zal het parlement de voorgestelde wetstekst nog eens kritisch tegen het licht moeten houden.

Een laagdrempelige klachtenprocedure bestaat reeds in de vorm van de NMa. De cbo’s zijn daarnaast in het kader van de Voice Gedragscode voor Collectief Beheerorganisaties bezig om geschillenregelingen in te stellen. Het wetsvoorstel schiet haar doel voorbij door daarnaast een bijzondere wettelijke geschillenregeling te introduceren die het exclusieve karakter van het auteursrecht onderuit haalt. Een wettelijke regeling voor de beslechting van tariefgeschillen zal de essentie van het auteursrecht moeten bewaren. Dit betekent dat de rechter of de buitengerechtelijke geschillencommissie toetst op misbruik en het oordeel omtrent de billijkheid van de vergoeding laat waar het - behoudens misbruik - thuishoort: bij de rechthebbende op het intellectuele eigendomsrecht.”
 
Lees het volledige artikel hier.

IEF 7260: Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten.

Zie ook IEF 7371: Herman Cohen Jehoram: Het toezicht op collectieve beheersorganisaties en de goededoelenfondsen.

IEF 7432

Flankerende (aan)duidingen

Gerechtshof Leeuwarden, 9 december 2008,  LJN: BG6638, Ingenieursbureau Ir. (persoonsnaam) B.V. tegen DVJ Infra en Milieu BV,

Geen auteursrecht op offertes. Geen geschriftenbescherming, geen databankbescherming en geen onrechtmatige daad. Appellant verwijt geïntimeerde dat deze, zonder haar toestemming, in haar rapportage van 30 augustus 2005 passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Auteursrecht: “6. Het hof onderschrijft volledig hetgeen de rechtbank onder 5 van het bestreden vonnis heeft overwogen ter motivering van haar verwerping van deze grondslag. De kern daarvan is dat de passages in de offertes die DVJ in haar rapportage heeft overgenomen, overwegend objectieve historische en technische feiten bevatten, waarvan de beschrijving uitsluitend functioneel en zakelijk van aard is. Die passages missen derhalve het creatieve element dat is vereist om te kunnen spreken van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Noch in de toelichting op grief II, die zich richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in het bijzonder voor het gestelde gebruik van korte zinnen en "flankerende (aan)duidingen". Ook het enkele feit dat de offertes het resultaat zijn van menselijk werk is ongenoegzaam voor het oordeel dat sprake is van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het gestelde omtrent evaluatie en interpretatie van historische gegevens is verder niet onderbouwd en te vaag om tot een ander oordeel te komen. Voor zover het bewijsaanbod van appellant hierop betrekking heeft, wordt het dan ook gepasseerd."

Geschriftenbescherming:  “7. Ook hier onderschrijft het hof volledig de motivering van de rechtbank, zoals deze blijkt uit rechtsoverwegingen 6 tot en met 10 van het bestreden vonnis. De kern daarvan is dat gesteld noch gebleken is dat de offertes zijn geopenbaard, terwijl voorts hun bestemming ook niet was om geopenbaard te worden maar om tussen twee partijen te worden gehanteerd. Noch in de toelichting op grief III, die zich (mede) richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in de eerste plaats voor het gestelde omtrent openbaarmaking in besloten kring. Niet onderbouwd is immers dat daarvan sprake is geweest. Het enkele feit dat de offertes door garagebedrijf aan DVJ ter hand zijn gesteld, zoals appellant stelt, is onvoldoende om daartoe te kunnen concluderen. Ook de stelling van appellant dat het vooronderzoek door belanghebbenden krachtens de Wet openbaarheid van bestuur of het Verdrag van Aarhus in voorkomende gevallen zou kunnen worden opgevraagd, dan wel dat deze gegevens op grond van de Wet bodembescherming in voorkomende gevallen dienen te worden overgelegd, brengt het hof - wat er zij van de juistheid van deze stelling - niet op een andere opvatting. Ook al zou dit alles juist zijn en ook al zou dit in casu niet alleen gelden voor de rapportage van DVJ maar ook voor de niet aanvaarde offertes van appellant, dan wil dat immers nog niet zeggen dat die offertes zijn bestemd om openbaar te worden gemaakt. Hun bestemming was - hoe dan ook - om aan garagebedrijf een onderbouwd voorstel over te brengen tot uitvoering van een bodemonderzoek. Een op openbaarheid gerichte bedoeling valt daar niet in te ontwaren.

Databankenrecht: “9. Volgens de meer subsidiaire stellingname van appellant, zoals toegelicht in grief III, is haar rapportage (het hof: de offertes) een verzameling van gegevens ten aanzien van de bodemgesteldheid van het bedrijventerrein van garagebedrijf, die systematisch geordend en toegankelijk zijn en die een substantiële investering van appellant hebben gevergd. Voorts stelt zij dat DVJ zonder haar toestemming "het relevantste en substantieelste deel" van de verzameling van de databank heeft geëxploiteerd. DVJ heeft een en ander bestreden.

10. Het hof stelt vast dat de offertes een doorlopende tekst bevatten, waarin onder meer informatie is terug te vinden over de onderzoekslocatie, de historische activiteiten op die locatie en een eerder onderzoek in 1990. Deze tekst is summierlijk in kopjes onderverdeeld. Van een systematische ordening van gegevens over de bodemgesteldheid, zoals appellant stelt, is geen sprake, laat staan dat deze gegevens afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn gemaakt. De kosten voor het vergaren, controleren en presenteren van deze informatie heeft appellant zelf begroot op € 567,92. Hoewel uit de richtlijn en de wet niet duidelijk wordt wat precies substantieel is en wat niet, is het naar het oordeel van het hof evident dat een investering waarvoor een bedrag in deze orde van grootte in rekening wordt gebracht, niet als substantieel kan worden aangemerkt. De stelling van appellant dat niet alleen naar deze kosten moet worden gekeken maar ook naar het verdere gebruik van de databank, acht het hof onbegrijpelijk, nu niet tevens wordt gesteld dat en welke verdere investeringen daarmee gemoeid gaan. Op grond van dit alles concludeert het hof dat geen sprake is van een beschermde databank in de zin van de Databankenwet.”

Onrechtmatige daad: “11. Naar het oordeel van het hof heeft appellant de meest subsidiaire grondslag, zoals naar voren gebracht in de toelichting op grief III, niet of nauwelijks feitelijk onderbouwd. Dit lag wel op haar weg. Anders dan appellant ingang tracht te doen vinden, levert namelijk het enkele feit dat DVJ in haar rapportage passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant, die blijkens het vorenstaande niet voldoen aan de materiële voorwaarden voor bescherming krachtens de Auteurswet of de Databankenwet, niet zonder meer een schending op van een volgens ongeschreven recht door DVJ jegens appellant in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm. Blijkens de rechtspraak (zie o.a HR 27 juni 1986, NJ 1987/191, HR 20 november 1987, NJ 1988/311, HR 23 oktober 1987, NJ 1988/310, HR 23 mei 2003, NJ 2003/494) moet hier terughoudendheid worden betracht. Onrechtmatigheid kan in beginsel slechts worden aangenomen indien wordt geprofiteerd van een prestatie die van dien aard is dat die op één lijn valt te stellen met prestaties die wel (door middel van een absoluut recht van intellectueel eigendom) zijn beschermd, of in geval van andere bijkomende omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat deze uitzonderingen zich hier voordoen.”

Lees het arrest hier.

IEF 7428

Gelet op de identieke overeenstemming

Dandelion (Paardenbloem) - MoooiRechtbank Haarlem, 16 december 2008, KG ZA 08-624, Moooi B.V.  & Hutten tegen Korts c.s. (met dank aan Michiel Odink & Roeland Donker, Allen & Overy),

Auteursrecht. Eiser en designproducent Moooi maakt op grond van haar auteursrecht m.b.t. tot haar Dandelion-lamp succesvol bezwaar tegen het door gedaagde aanbieden op internet van de Rhombus-lamp. Een beroep op prior art slaagt niet. Inbreuk aangenomen, identieke lampen (gedaagde sluit zelfs niet uit dat de foto’s op haar website mogelijk foto's van de Dandelion van Moooi betreffen). Proceskosten € 8644,00).

Prior art: “4.3. Het betoog van 4udesigned overtuigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. De voornaamste overeenkomst tussen de Dandelion en de vier door 4udesigned getoonde en hiervoor weergegeven lampen is de min of meer bolvormigheid en tussen de Dandelion en de Infinity en de Sputnik voorts het idee van een kern waaruit draden zich naar buiten richten. De totaalindruk van de vier lampen is onderling en in vergelijking met de Dandelion echter geheel verschillend. Zo bestaan de Paardenbloem en de Cup of Light niet uit een kern met naar buiten gerichte draden, heeft de Sputnik verlichting aan de uiteinden van de draden in plaats van in de kern, en is de Infinity opgetrokken uit geheel ander materiaal (chroom of daarop gelijkend) dan de Dandelion en zijn de draden en schijfjes op de uiteinden daarvan anders vormgegeven. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat gelijke lampen als de Dandelion in staande versie eerder op de markt zijn verschenen.

4.4. Gelet op het voorgaande is voldoende komen vast te staan dat de Dandelion een oorspronkelijk werk betreft (…)”

Inbreuk: “4.5. 4udesigned heeft de stelling van Moooi niet weersproken dat de Rhombus-lampen van 4udesign4, zowel in de hangende als de staande versie, nagenoeg identiek zijn aan de Dandelion-lampen van Moooi. Kortz heeft ter zitting toegelicht dat hij de foto's van de Rhombus op de website van 4udesigned ergens op internet heeft gevonden, maar aangegeven de precieze herkomst van de foto's niet (meer) te kennen en zelfs niet uit te sluiten dat het mogelijk foto's van de Dandelion van Moooi betreffen. Ook de voorzieningenrechter heeft geen verschillen kunnen constateren tussen de ter zitting door Moooi getoonde Dandelion en de door 4udesigned overgelegde foto's van de Rhombus. De voorzieningenrechter concludeert derhalve dat de totaalindrukken van de Rhombus- en de Dandelion-lamp te weinig (of zelfs niet) verschillen voor het oordeel dat de Rhombus-lamp als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt.

4.6. 4udesigned heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van het opzettelijk en bewust op de markt brengen van de Rhombus in de wetenschap dat het een kopie van de Dandelion betreft, kennelijk ten betoge dat geen sprake is van ontlening, vereist voor auteursrechtelijke inbreuk. Gelet op de identieke overeenstemming tussen de Rhombus en de Dandelion acht de voorzieningenrechter echter aannemelijk dat van ontlening sprake is. Moooi heeft voorts terecht naar voren gebracht dat het zeer wel aannemelijk is dat Kortz en Boon, die zich in hun presentatie beroepen op een jarenlange ervaring op het gebied van interieurdesign en naar eigen zeggen verschillende designbeurzen in Europa hebben bezocht, met de Dandelion bekend zijn geweest. De enkele stelling van 4udesigned dat het onmogelijk is om bij te houden wat honderden ontwerpers zoal maken, is onvoldoende om het vermoeden van ontlening te ontzenuwen.

4.7. 4udesigned heeft voorts gesteld dat zij geen enkele Rhombus-lamp heeft verkocht of in voorraad heeft gehad, naar de voorzieningenrechter begrijpt ten betoge dat van voor auteursrechtelijke inbreuk vereiste openbaarmaking geen sprake is. Het enkele ter verkoop aanbieden van de Rhombus op de website van 4udesigned en het daartoe publiceren van foto's van de Rhombus kwalificeert echter reeds als openbaarmaking in de zin van de Auteurswet, zodat ook dat betoog van 4udesigned niet slaagt.

4.8. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Rhombus van 4udesigned een verveelvoudiging is van de Dandelion van Moooi in de zin van artikel 13 Aw, zodat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van Moooi.”

Lees het vonnis hier.