Auteursrecht  

IEF 7451

De economische omvang van het auteursrecht in Nederland

Kamerstukken II 2008/09, 29838, nr. 13 (met Bijlage).  Auteursrechtbeleid; Brief minister inzake aanbieding van het onderzoek 'De economische omvang van het auteursrecht in Nederland', uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek

"Uit het onderzoek blijkt dat de toegevoegde waarde van de auteursrechtelijk relevante sectoren € 30,5 miljard bedroeg (5,9% van het Bruto Binnenlands Product). De werkgelegenheid bestond uit 567 214 voltijdbanen (8,8% van de werkgelegenheid in Nederland), en het handelsbalansoverschot was € 2,4 miljard (6,9% van het handelsbalansoverschot in Nederland).

Uit de vergelijking met de andere 16 landen die volgens de Guide onderzoek verricht hebben, blijkt dat Nederland een vijfde positie inneemt daar waar het gaat om het aandeel in de toegevoegde waarde, en een derde positie bij het aandeel in werkgelegenheid. Ten slotte blijkt uit het onderzoek dat sprake is van een toename van het economisch belang van het auteursrecht. Zo is tussen 1998 en 2005 de toegevoegde waarde van de kernsectoren gemiddeld jaarlijks met 4,4% toegenomen, en de werkgelegenheid met 7,4%."

Lees hier de brief en hier het onderzoek.

IEF 7445

Aan de uitgever ter beschikking gesteld

Key Management Models 2nd edition (klik voor vergroting)Rechtbank Utrecht, 24 december 2008, 257497/KGZA08-1l08, Ten Have, Ten Have & Stevens tegen de Berenschot Groep B.V. (met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap en Hendrik Struik en Menno Briët , CMS Derks Star Busmann).

Kerstvakantie-kort: (Werkgevers-) auteursrecht en post-contractuele verhoudingen. Gedaagde Berenschot wil nieuwe editie van Engelstalig managementboek publiceren, maar ziet zich daarin gestuit door de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van de eerdere mede-auteur en de uit post-contractuele verhoudingen voorvloeiende persoonlijkheidsrechten van ex-medewerkers die aan de eerste druk hebben meegewerkt. Berenschot kan de verantwoordelijkheid voor de uitgave niet bij de uitgever leggen. Grensoverschrijdend inbreukverbod.

Auteursrecht / persoonlijkheidsrechten /naamsvermelding: “4.10: Op grond van het voorgaande moet als uitgangspunt gelden dat het auteursrecht van Stevens met betrekking tot de Editie 2003 tevens omvat het recht om een beroep te doen op de persoonlijkheidsrechten van artikel 25 Auteurswet. Tussen partijen is thans nog wel in geschil of Steven en Wouter Ten Have als feitelijke makers van de Editie 2003 zich kunnen beroepen op de persoonlijkheidsrechten van artikel 25 Auteurswet

4.11. (…) Vaststaat dat in het onderhavige geval Berenschot op grond van artikel 7 Auteurswet geldt als fictieve maker van de Editie 2003.(…).

4.12. De omstandigheid dat de wetgever niet met zoveel woorden heeft bepaald dat het persoonlijkheidsrecht ook aan de fictieve maker toekomt, rechtvaardigt niet de conclusie dat het persoonlijkheidsrecht aan de feitelijke maker toekomt. (…)

4.13. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat (zoals eisers hebben aangevoerd) de post-contractuele verhouding tussen Steven en Wouter ten Have enerzijds en Berenschot anderzijds meebrengt dat Berenschot bij de uitoefening van haar auteursrechten met betrekking tot de Editie 2003 rekening moet houden met de gerechtvaardigde belangen van Steven en Wouter ten Have, en in het bijzonder met de belangen die verband houden met de persoonlijke betrekking die bestaat tussen Steven en Wouter ten Have en de Editie 2003. Naamsvermelding op het werk vormt de ultieme uiting van deze persoonlijke betrekking tussen de feitelijke maker en zijn werk, en vormt daarmee een gerechtvaardigd belang waarmee Berenschot rekening had behoren te houden. Steven en Wouter ten Have kunnen derhalve in zoverre, en uitsluitend jegens hun ex-werkgever, Berenschot, wél aanspraak maken op honorering van hun persoonlijkheidsrechten met betrekking tot de Editie 2003.”

Inbreuk: “4.20. Uit het voorgaande volgt dat Steven een beroep toekomt op zijn auteursrecht met betrekking tot de Editie 2003, en dat Berenschot door het zonder toestemming van Stevens uitbrengen van de Editie 2008 in strijd met dit auteursrecht heeft gehandeld. In beginsel heeft Stevens dan ook het recht om staking van de publicatie van de Editie 2008 dan wel iedere andere bewerkte versie van de Editie 2003 te vorderen.

4.21. Ten aanzien van Steven en Wouter ten Have geldt dat zij geen auteursrechten hebben met betrekking tot de Editie 2003, maar ´slechts’ persoonlijkheidsrechten. Zij hebben niet (althans onvoldoende concreet) gesteld dat de inhoud van de Editie 2008 in strijd komt met hun persoonlijkheidsrechten met betrekking tot de Editie 2003, zodat zij geen aanspraak kunnen maken op staking van de verveelvoudiging van de Editie 2003 op dezelfde voet als Stevens. Zij hebben hun bezwaar tegen publicatie van een verveelvoudiging van de Editie 2003 uitsluitend gericht op het ontbreken van de vermelding van hun naam. De schending van de plicht tot naamsvermelding betekent dat Steven en Wouter ten Have aanspraak kunnen maken op staking van de publicatie van de huidige Editie 2008 of een andere bewerking van de Editie 2003 zonder vermelding van hun namen op dezelfde wijze waarop deze heeft plaatsgevonden in de Editie 2003. Zij kunnen daaraan niet het recht ontlenen om zich tegen enige andere bewerking te verzetten. De vordering is dan ook in beginsel in zoverre toewijsbaar.

4.22. Een belangenafweging brengt hierin geen verandering. Ondanks het feit dat de namen van eisers duidelijk op de omslag van de Editie 2003 waren vermeld als auteurs, heeft Berenschot geen enkel contact met hen opgenomen omtrent hun belang bij de Editie 2008, noch het uitkomen daarvan aan eisers aangekondigd. Zij heeft de Editie 2008 geheel buiten eisers om tot stand gebracht en laten drukken. Ook nadat eisers hadden aangegeven bezwaar te hebben tegen het ontbreken van de naamsvermelding op de Editie 2008, heeft Berenschot de publicatie voortgezet. Ook indien, zoals Berenschot stelt, de Editie 2008 thans reeds gedrukt is, heeft Berenschot dat, en daarmee ook eventuele schade die zou ontstaan als de Editie 2008 niet kan worden verkocht, dan ook aan zichzelf te wijten, en betekent dit dus niet dat haar belang bij het voortzetten van publicatie opweegt tegen het belang van eisers bij honorering van hun auteurs- respectievelijk persoonlijkheidsrechten.

4.23. Ook het verweer van Berenschot dat zij geen zeggenschap meer heeft over de publicatie van de Editie 2008 (omdat dit berust bij de uitgever), en dat mitsdien de vordering tot staking van de publicatie niet kan worden toegewezen, wordt verworpen. Berenschot is de partij die de drukproeven van de Editie 2008 aan de uitgever ter beschikking heeft gesteld, en is partij bij de uitgeefovereenkomst met de uitgever. Op grond daarvan moet Berenschot in staat worden geacht voldoende invloed op de uitgever uit te kunnen oefenen om de publicatie van het boek tegen te houden. Daarbij komt dat blijkens de overgelegde producties de uitgever ook gevoelig blijkt te zijn voor gerezen onduidelijkheden of problemen met betrekking tot auteurs- en persoonlijkheidsrechten. Bovendien geldt dat indien Berenschot er niet in zou slagen om de uitgever tot staking van de publicatie te bewegen, dat voor haar rekening en risico komt, aangezien zij al vanaf juli 2008 wist van de bezwaren van eisers tegen de publicatie van de Editie 2008, en zij desondanks heeft besloten om het proces tot publicatie voort te zetten.

4.24. Voorts heeft Berenschot verzocht het bevel tot staking te beperken tot Nederlands grondgebied, aangezien in het onderhavige geval geen grensoverschrijdend bevel kan worden gegeven. Met deze stelling miskent Berenschot dat in casu geen sprake is van een buitenlandse veroordeelde partij, maar van een veroordeelde partij die in Nederland is gevestigd. Ten aanzien daarvan is naar vaste rechtspraak de voorzieningenrechter zonder beperking bevoegd maatregelen op te leggen die een grensoverschrijdend karakter hebben.

4.25. Het voorgaande betekent dat de primaire vordering ten aanzien van Stevens zal worden toegewezen in die zin dat de inbreuk op diens auteursrecht dient te worden gestaakt, waaronder de publicatie van de Editie 2008 alsmede elke andere bewerking van de Editie 2003.

4.26. Ten aanzien van Steven en Wouter ten Have zal de primaire vordering in die zin worden toegewezen dat Berenschot bevolen wordt iedere inbreuk op hun persoonlijkheidsrechten te staken ir die zin dat zij de publicatie staakt van de Editie 2008 dan wel iedere bewerking daarvan die geen vermelding bevat van hun namen op dezelfde plaatsen en op dezelfde lenergrootte als waarop deze namen in de Editie 2003 waren vermeld.

4.28. Berenschot zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Ter zitting hebben partijen meegedeeld dat zij hebben afgesproken over en weer hun vordering in verband met advocaatkosten te stellen op EUR 15.000,-. Gelet op deze overeenstemming van partijen zal de voorzieningenrechter Berenschot dienovereenkomstig veroordelen in de proceskosten."

Lees het vonnis hier.

IEF 7439

Een zeer beperkte variatie op eenzelfde thema

Polmes Country (boven) - BalRechtbank Amsterdam, 10 december 2008, HA ZA 08-833, FF Polmex Spolka Z.O.O. tegen Metro Cash and Carry International Holding B.V. & Bal.

Auteursrecht. Eiser Polmex stelt dat Metro inbreuk maakt op de auteursrechten van Polmex met betrekking tot de zitbank Country (afbeelding boven). Polmex en gedaagde Bal, de producente van de bank, hebben in 2004 gesproken over een vorm van samenwerking m.b.t. een bank met het uiterlijk van de Country. Tot een samenwerking is het echter niet gekomen. 

De rechtbank past het Endstra-criterium toe en oordeelt dat de bank geen auteursrechtelijk beschermd werk is:  “De combinatie van voormelde elementen betreft slechts een zeer beperkte variatie op eenzelfde thema zoals dat bij andere zitbanken ook te zien is en is niet een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes.”

Ook van slaafse nabootsing is geen sprake nu “Onvoldoende betwist dat het uiterlijk van de Country van Polmex het resultaat is van functioneel objectieve en in de meubelbranche gebruikelijke uitgangspunten.” Het product onderscheidt zich uiterlijk niet aanmerkelijk van de andere in de handel zijnde modellen, zodat het niet de vereiste eigen plaats in de markt inneemt. De 1019h proceskostenveroordeling ziet slechts op het auteursrechtelijke deel:  €4000,00 (eenvoudige zaak).

“4.5. Het eigen karakter van een werk komt onder meer tot uitdrukking in de zogenoemde subjectieve elementen. Die elementen zijn naar de stelling van Polmex bij haar Country de originele combinatie van de romantisch vormgegeven armleuningen, de afwijkende poten, bestaande uit twee op elkaar rustende plat geslagen ballen, waarvan de onderste kleiner is, de rugkussens die op de armleuningen rusten, de brede zitkussens, het onderstel van de bank, met de naad die net onder de zitkussens is doorgetrokken, de afwijkende diepte van de bank van 100 centimeter en de afwijkende diepte en hoogte van de zit van 104 centimeter. Ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat de poten van de Country van Bal verschillend zijn van die van de Country van Polmex. Voorts zijn de diepte en hoogte van de bank, de lengte van de zitkussens en het onderstel naar het oordeel van de rechtbank enkel het resultaat van functioneel objectieve en in de meubelbranche gebruikelijke uitgangspunten, zoals door Bal aangevoerd en door Polmex onvoldoende betwist.

Dan blijven over de elementen "romantisch vormgegeven armleuning" en "de rugkussens die op de armleuning rusten". De combinatie van deze twee - ook volgens Polmex - in de branche gebruikelijke elementen, in onderlinge samenhang beschouwd met de hiervoor genoemde (afwijkende dan wel niet beschermde) elementen, maken niet dat de Country van Polmex een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De combinatie van voormelde elementen betreft slechts een zeer beperkte variatie op eenzelfde thema zoals dat bij andere zitbanken ook te zien is en is niet een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is van een werk dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt, zodat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een inbreuk op een auteursrecht. De vraag of Polmex wel rechthebbende is op de auteursrechten op de Country van Polmex kan daarmee onbesproken blijven.

4.6. Het voorgaande betekent dat de vordering van Polmex, voor zover gegrond op auteursrecht, dient te worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7433

Wetsvoorstel gaat auteurs geld kosten

Jacqueline SeignetteJacqueline Seignette, Höcker: Wetsvoorstel gaat auteurs geld kosten

 “Als de wetgever erop uit is om de inkomsten voor auteurs te verlagen, dan heeft zij met de voorgestelde geschillenregeling een stap in de goede richting gezet. De regering streeft echter blijkens de toelichting iets anders na: het bieden van een laagdrempelige en efficiënte procedure voor tariefgeschillen binnen de grenzen van het Europese recht en de internationale verdragen. Als dit de doelstelling is, zal het parlement de voorgestelde wetstekst nog eens kritisch tegen het licht moeten houden.

Een laagdrempelige klachtenprocedure bestaat reeds in de vorm van de NMa. De cbo’s zijn daarnaast in het kader van de Voice Gedragscode voor Collectief Beheerorganisaties bezig om geschillenregelingen in te stellen. Het wetsvoorstel schiet haar doel voorbij door daarnaast een bijzondere wettelijke geschillenregeling te introduceren die het exclusieve karakter van het auteursrecht onderuit haalt. Een wettelijke regeling voor de beslechting van tariefgeschillen zal de essentie van het auteursrecht moeten bewaren. Dit betekent dat de rechter of de buitengerechtelijke geschillencommissie toetst op misbruik en het oordeel omtrent de billijkheid van de vergoeding laat waar het - behoudens misbruik - thuishoort: bij de rechthebbende op het intellectuele eigendomsrecht.”
 
Lees het volledige artikel hier.

IEF 7260: Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten.

Zie ook IEF 7371: Herman Cohen Jehoram: Het toezicht op collectieve beheersorganisaties en de goededoelenfondsen.

IEF 7432

Flankerende (aan)duidingen

Gerechtshof Leeuwarden, 9 december 2008,  LJN: BG6638, Ingenieursbureau Ir. (persoonsnaam) B.V. tegen DVJ Infra en Milieu BV,

Geen auteursrecht op offertes. Geen geschriftenbescherming, geen databankbescherming en geen onrechtmatige daad. Appellant verwijt geïntimeerde dat deze, zonder haar toestemming, in haar rapportage van 30 augustus 2005 passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Auteursrecht: “6. Het hof onderschrijft volledig hetgeen de rechtbank onder 5 van het bestreden vonnis heeft overwogen ter motivering van haar verwerping van deze grondslag. De kern daarvan is dat de passages in de offertes die DVJ in haar rapportage heeft overgenomen, overwegend objectieve historische en technische feiten bevatten, waarvan de beschrijving uitsluitend functioneel en zakelijk van aard is. Die passages missen derhalve het creatieve element dat is vereist om te kunnen spreken van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Noch in de toelichting op grief II, die zich richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in het bijzonder voor het gestelde gebruik van korte zinnen en "flankerende (aan)duidingen". Ook het enkele feit dat de offertes het resultaat zijn van menselijk werk is ongenoegzaam voor het oordeel dat sprake is van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het gestelde omtrent evaluatie en interpretatie van historische gegevens is verder niet onderbouwd en te vaag om tot een ander oordeel te komen. Voor zover het bewijsaanbod van appellant hierop betrekking heeft, wordt het dan ook gepasseerd."

Geschriftenbescherming:  “7. Ook hier onderschrijft het hof volledig de motivering van de rechtbank, zoals deze blijkt uit rechtsoverwegingen 6 tot en met 10 van het bestreden vonnis. De kern daarvan is dat gesteld noch gebleken is dat de offertes zijn geopenbaard, terwijl voorts hun bestemming ook niet was om geopenbaard te worden maar om tussen twee partijen te worden gehanteerd. Noch in de toelichting op grief III, die zich (mede) richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in de eerste plaats voor het gestelde omtrent openbaarmaking in besloten kring. Niet onderbouwd is immers dat daarvan sprake is geweest. Het enkele feit dat de offertes door garagebedrijf aan DVJ ter hand zijn gesteld, zoals appellant stelt, is onvoldoende om daartoe te kunnen concluderen. Ook de stelling van appellant dat het vooronderzoek door belanghebbenden krachtens de Wet openbaarheid van bestuur of het Verdrag van Aarhus in voorkomende gevallen zou kunnen worden opgevraagd, dan wel dat deze gegevens op grond van de Wet bodembescherming in voorkomende gevallen dienen te worden overgelegd, brengt het hof - wat er zij van de juistheid van deze stelling - niet op een andere opvatting. Ook al zou dit alles juist zijn en ook al zou dit in casu niet alleen gelden voor de rapportage van DVJ maar ook voor de niet aanvaarde offertes van appellant, dan wil dat immers nog niet zeggen dat die offertes zijn bestemd om openbaar te worden gemaakt. Hun bestemming was - hoe dan ook - om aan garagebedrijf een onderbouwd voorstel over te brengen tot uitvoering van een bodemonderzoek. Een op openbaarheid gerichte bedoeling valt daar niet in te ontwaren.

Databankenrecht: “9. Volgens de meer subsidiaire stellingname van appellant, zoals toegelicht in grief III, is haar rapportage (het hof: de offertes) een verzameling van gegevens ten aanzien van de bodemgesteldheid van het bedrijventerrein van garagebedrijf, die systematisch geordend en toegankelijk zijn en die een substantiële investering van appellant hebben gevergd. Voorts stelt zij dat DVJ zonder haar toestemming "het relevantste en substantieelste deel" van de verzameling van de databank heeft geëxploiteerd. DVJ heeft een en ander bestreden.

10. Het hof stelt vast dat de offertes een doorlopende tekst bevatten, waarin onder meer informatie is terug te vinden over de onderzoekslocatie, de historische activiteiten op die locatie en een eerder onderzoek in 1990. Deze tekst is summierlijk in kopjes onderverdeeld. Van een systematische ordening van gegevens over de bodemgesteldheid, zoals appellant stelt, is geen sprake, laat staan dat deze gegevens afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn gemaakt. De kosten voor het vergaren, controleren en presenteren van deze informatie heeft appellant zelf begroot op € 567,92. Hoewel uit de richtlijn en de wet niet duidelijk wordt wat precies substantieel is en wat niet, is het naar het oordeel van het hof evident dat een investering waarvoor een bedrag in deze orde van grootte in rekening wordt gebracht, niet als substantieel kan worden aangemerkt. De stelling van appellant dat niet alleen naar deze kosten moet worden gekeken maar ook naar het verdere gebruik van de databank, acht het hof onbegrijpelijk, nu niet tevens wordt gesteld dat en welke verdere investeringen daarmee gemoeid gaan. Op grond van dit alles concludeert het hof dat geen sprake is van een beschermde databank in de zin van de Databankenwet.”

Onrechtmatige daad: “11. Naar het oordeel van het hof heeft appellant de meest subsidiaire grondslag, zoals naar voren gebracht in de toelichting op grief III, niet of nauwelijks feitelijk onderbouwd. Dit lag wel op haar weg. Anders dan appellant ingang tracht te doen vinden, levert namelijk het enkele feit dat DVJ in haar rapportage passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant, die blijkens het vorenstaande niet voldoen aan de materiële voorwaarden voor bescherming krachtens de Auteurswet of de Databankenwet, niet zonder meer een schending op van een volgens ongeschreven recht door DVJ jegens appellant in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm. Blijkens de rechtspraak (zie o.a HR 27 juni 1986, NJ 1987/191, HR 20 november 1987, NJ 1988/311, HR 23 oktober 1987, NJ 1988/310, HR 23 mei 2003, NJ 2003/494) moet hier terughoudendheid worden betracht. Onrechtmatigheid kan in beginsel slechts worden aangenomen indien wordt geprofiteerd van een prestatie die van dien aard is dat die op één lijn valt te stellen met prestaties die wel (door middel van een absoluut recht van intellectueel eigendom) zijn beschermd, of in geval van andere bijkomende omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat deze uitzonderingen zich hier voordoen.”

Lees het arrest hier.

IEF 7428

Gelet op de identieke overeenstemming

Dandelion (Paardenbloem) - MoooiRechtbank Haarlem, 16 december 2008, KG ZA 08-624, Moooi B.V.  & Hutten tegen Korts c.s. (met dank aan Michiel Odink & Roeland Donker, Allen & Overy),

Auteursrecht. Eiser en designproducent Moooi maakt op grond van haar auteursrecht m.b.t. tot haar Dandelion-lamp succesvol bezwaar tegen het door gedaagde aanbieden op internet van de Rhombus-lamp. Een beroep op prior art slaagt niet. Inbreuk aangenomen, identieke lampen (gedaagde sluit zelfs niet uit dat de foto’s op haar website mogelijk foto's van de Dandelion van Moooi betreffen). Proceskosten € 8644,00).

Prior art: “4.3. Het betoog van 4udesigned overtuigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. De voornaamste overeenkomst tussen de Dandelion en de vier door 4udesigned getoonde en hiervoor weergegeven lampen is de min of meer bolvormigheid en tussen de Dandelion en de Infinity en de Sputnik voorts het idee van een kern waaruit draden zich naar buiten richten. De totaalindruk van de vier lampen is onderling en in vergelijking met de Dandelion echter geheel verschillend. Zo bestaan de Paardenbloem en de Cup of Light niet uit een kern met naar buiten gerichte draden, heeft de Sputnik verlichting aan de uiteinden van de draden in plaats van in de kern, en is de Infinity opgetrokken uit geheel ander materiaal (chroom of daarop gelijkend) dan de Dandelion en zijn de draden en schijfjes op de uiteinden daarvan anders vormgegeven. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat gelijke lampen als de Dandelion in staande versie eerder op de markt zijn verschenen.

4.4. Gelet op het voorgaande is voldoende komen vast te staan dat de Dandelion een oorspronkelijk werk betreft (…)”

Inbreuk: “4.5. 4udesigned heeft de stelling van Moooi niet weersproken dat de Rhombus-lampen van 4udesign4, zowel in de hangende als de staande versie, nagenoeg identiek zijn aan de Dandelion-lampen van Moooi. Kortz heeft ter zitting toegelicht dat hij de foto's van de Rhombus op de website van 4udesigned ergens op internet heeft gevonden, maar aangegeven de precieze herkomst van de foto's niet (meer) te kennen en zelfs niet uit te sluiten dat het mogelijk foto's van de Dandelion van Moooi betreffen. Ook de voorzieningenrechter heeft geen verschillen kunnen constateren tussen de ter zitting door Moooi getoonde Dandelion en de door 4udesigned overgelegde foto's van de Rhombus. De voorzieningenrechter concludeert derhalve dat de totaalindrukken van de Rhombus- en de Dandelion-lamp te weinig (of zelfs niet) verschillen voor het oordeel dat de Rhombus-lamp als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt.

4.6. 4udesigned heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van het opzettelijk en bewust op de markt brengen van de Rhombus in de wetenschap dat het een kopie van de Dandelion betreft, kennelijk ten betoge dat geen sprake is van ontlening, vereist voor auteursrechtelijke inbreuk. Gelet op de identieke overeenstemming tussen de Rhombus en de Dandelion acht de voorzieningenrechter echter aannemelijk dat van ontlening sprake is. Moooi heeft voorts terecht naar voren gebracht dat het zeer wel aannemelijk is dat Kortz en Boon, die zich in hun presentatie beroepen op een jarenlange ervaring op het gebied van interieurdesign en naar eigen zeggen verschillende designbeurzen in Europa hebben bezocht, met de Dandelion bekend zijn geweest. De enkele stelling van 4udesigned dat het onmogelijk is om bij te houden wat honderden ontwerpers zoal maken, is onvoldoende om het vermoeden van ontlening te ontzenuwen.

4.7. 4udesigned heeft voorts gesteld dat zij geen enkele Rhombus-lamp heeft verkocht of in voorraad heeft gehad, naar de voorzieningenrechter begrijpt ten betoge dat van voor auteursrechtelijke inbreuk vereiste openbaarmaking geen sprake is. Het enkele ter verkoop aanbieden van de Rhombus op de website van 4udesigned en het daartoe publiceren van foto's van de Rhombus kwalificeert echter reeds als openbaarmaking in de zin van de Auteurswet, zodat ook dat betoog van 4udesigned niet slaagt.

4.8. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Rhombus van 4udesigned een verveelvoudiging is van de Dandelion van Moooi in de zin van artikel 13 Aw, zodat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van Moooi.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7426

Aanjagen

Kamerstukken II 2008/09, 31700 VIII, nr. 76. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009; Brief minister met reactie op het advies "Onderwijs en open leermiddelen" van de Onderwijsraad.

"De Onderwijsraad beveelt aan een werkgroep in te stellen met een belangrijke sturende en ondersteunende rol op het gebied van open leermiddelen. De raad spreekt van een Gemengde Werkgroep Open Leermiddelen samengesteld uit beroepsverenigingen van leraren, instanties als Kennisnet en Surfnet, auteursrechtelijke, bedrijfseconomische en onderwijskundige experts en OCW. Deze groep is bedoeld als specifieke aanjager om het gebruik van open content, open standaarden en open source software in het onderwijs te bevorderen."

Lees de hele brief hier

IEF 7423

Mok Pors Vorm Plastic Bek

Links de Deukbeker en rechts de Mok van MarkskramerRechtbank Haarlem, Ex parte beschikking van 15 december 2008, Rob Brandt tegen De Marskramer B.V. (met dank aan Kitty van Boven, Heitmann Vermeer Kolle).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Tweede Deukbeker-ex parte (zie ook: IEF 7322), dit maal tegen de Marskramer, die een beker aanbiedt die nagenoeg identiek is aan de Deukbeker van eiser en op de kassabon wordt omschreven als “Mok Pors Vorm Plastic Bek”. Verzoek wordt toegewezen zoals verzocht. (Afbeelding"Links de Deukbeker en rechts de Mok van Markskramer, klik voor vergroting).

13. In de bodemprocedure zal ook worden aangevoerd dat de Mok een slaafse nabootsing is van de Deukbeker. De Deukbeker van Brandt neemt namelijk een eigen plaats in op de markt. Er was vóórdat de Deukbeker in 1975 op de markt verscheen, geen soortgelijk werk op de markt. Het karakteristiek van de Deukbeker is dan ook – in tegenstelling tot de gebruikelijke (ongedeukte) uitvoering in plastic – dat deze in gedeukte vorm is uitgevoerd in aardewerk. Het oorspronkelijke “wegwerpbekertje” is daarmee verheven tot een op originele wijze vormgegeven duurzaam gebruiksartikel (Rb. Den Haag, 28 mei 2008, Present Time cs / Blokker cs). 

(…) 15. Marskramer brengt de Deukmok in een grove uitvoering op de markt en biedt de Deukmok ook in grote getalen aan tegen een bijzonder lage prijs in haar winkels. En dit in een periode waarin juist de Deukbeker een aardig geschenk is tijdens de feestdagen en er voor dergelijke producten extra veel afzet is. Daardoor heeft zowel Brandt als ook haar distributeur grote onherstelbare schade geleden en lijden voortdurende onherstelbare schade.”

Lees de beschikking hier.

IEF 7421

Partijen hebben ieder hun eigen tafel meegenomen

V.l.n.r. Long Legs, MaduraVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 december 2008, KG ZA 08-1526, Trendhopper Holding B.V. c.s. tegen Trenité Bakker & Arp Design

Opheffings-kort geding. Ex Parte bevel in d ‘Long Legs’-zaak (IEF 7172, ook opgenomen in dit kg-vonnis) wordt vernietigd. De tafels blijken in het echt en vanuit een ander perspectief toch een andere algemene indruk te maken op de voorzieningenrechter dan de afbeeldingen in het eerdere verzoekschrift. Geen inbreuk op het auteursrecht en gemeenschapsmodellenrecht van de eiser in ex parte. Geen beroep op indicatietarief, 1019h proceskosten gedaagde: €13.582,60. Een uurtarief van €425 is niet onredelijk of onevenredig.

“4.23. Naar voorlopig oordeel is er onvoldoende reden om de Madura als inbreukmakend aan te merken. Het onderstel van de Madura is immers in zijn hoofdvorm gebaseerd op een ander constructieve uitgangspunt, welk tot gevolg heeft dat tegenover elkaar staande pootdelen in hetzelfde vlak liggen, waardoor een andere algemene indruk ontstaat. Er ontstaat bij de Madura de visuele suggestie dat de poten in langsrichting en in dwarsrichting bestaan uit doorlopende “planken”. De creatieve en oorspronkelijke keuzes, die hierboven wat betreft de Long Legs zijn verondersteld, worden in de Madura dan ook niet gemaakt. In feite is de Madura een ogenschijnlijk banale uitvoering van de onder 4.18 getoonde tafel.

(…) 4.27. Voorshands onderkent de voorzieningenrechter dat bij beide tafels sprake is van een versmalling van de pootdelen naar het midden toe, maar dat die versmalling op verschillende wijze is toegepast. Omdat de versmalling wordt toegepast tegen de achtergrond van verschillende constructieve uitgangspunten voert dat ook visueel tot een verder uiteenlopend beeld.

(…) 4.34. Trendhopper is aan te merken als de in het gelijk gestelde partij, Arp Design zal in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Trendhopper heeft kosten gevorderd en gespecificeerd ten bedrage van € 13.582,60. Arp Design betwist deze kosten opgave, met name omdat het uurtarief, € 425 p/u, te hoog zou zijn. 

4.35. Het tarief is inderdaad hoog maar niet te hoog, althans naar oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk of onevenredig. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij toetsing aan het indicatietarief voor IEzaken – waarop door Arp Design geen beroep is gedaan – het gevorderde ligt beneden de bovengrens, € 15.000, van de toepasselijke zaakscategorie. Het gevorderde bedrag zal worden toegewezen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 7414

Persoonspotter

HvJ EG, 16 december 2008, zaak C-73/07, Tietosuojavaltuutettu tegen Satakunnan Markkinapörssi Oy en Satamedia Oy (prejudiciële vragen van de Korkein hallinto-oikeus (Finland))

Uitlegging van richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Toepassingsgebied. Verzameling, publicatie, doorgifte en behandeling van openbare gegevens over het belastbaar inkomen en vermogen van natuurlijke personen in het kader van een SMS-dienst

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer gegevens over het inkomen uit arbeid en kapitaal en over het vermogen van natuurlijke personen:

– op basis van openbare documenten van overheidsinstanties worden verzameld en met het oog op openbaarmaking bewerkt,

– in alfabetische volgorde en naar inkomenscategorie, in de vorm van uitvoerige, per gemeente gerangschikte lijsten als drukwerk openbaar worden gemaakt,

– op een cd-rom ter verwerking voor commerciële doeleinden worden verstrekt,

– in het kader van een sms-dienst worden gebruikt, waarbij gebruikers van een mobiele telefoon na verzending van een sms met de naam en de woonplaats van een bepaalde persoon naar een bepaald nummer, als antwoord gegevens over het inkomen uit arbeid en kapitaal van deze persoon alsook over zijn vermogen kunnen verkrijgen,

dit moet worden beschouwd als „verwerking van persoonsgegevens” in de zin van deze bepaling.

2) Artikel 9 van richtlijn 95/46 moet aldus worden uitgelegd dat de in vraag 1, sub a tot en met d, bedoelde activiteiten, die betrekking hebben op gegevens afkomstig uit documenten die volgens de nationale wetgeving openbaar zijn, moeten worden beschouwd als verwerking van persoonsgegevens „uitsluitend voor journalistieke doeleinden” in de zin van die bepaling, indien die verwerking als enig doel heeft de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of dit het geval is.

3) De verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in vraag 1, sub c en d, betreffende bestanden van de overheid met persoonsgegevens die enkel informatie bevatten welke reeds als zodanig is gepubliceerd in de media, valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46.”

Lees het arrest hier. Persbericht HvJ hier.