Auteursrecht  

IEF 7163

Kabinet: geen verhoging thuiskopievergoedingen

De ministerraad heeft ingestemd met het voorstel van minister Hirsch Ballin van Justitie om de bestaande thuiskopieregeling een jaar te verlengen. Dit betekent dat er in 2009 geen nieuwe thuiskopievergoedingen komen op bijvoorbeeld dvd-harddiscrecorders en mp3 spelers.

De vergoedingen zijn ingesteld als compensatie voor het maken van kopieën voor eigen studie of gebruik van beschermde werken, zoals muziek en films. De Stichting De Thuiskopie int en verdeelt de gelden voor en aan rechthebbenden. Vanwege problemen bij de verdeling van de gelden waren de thuiskopievergoedingen voor 2008 al bevroren.

Sinds de inwerkingtreding van de in 2008 geldende thuiskopieregeling hebben zich, zowel op nationaal als op Europees niveau, een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan op grond waarvan het kabinet heeft besloten de nu bestaande thuiskopieregeling met een jaar te verlengen. Allereerst heeft tussen een aantal partijen overleg plaatsgevonden over de toekomst van het thuiskopiestelsel, waaronder Stichting De Thuiskopie, de branchevereniging van leveranciers van consumentenelektronica (FIAR), de Stichting Onderhandelingen Blanco Informatiedragers (Stobi) en de Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van beeld- en geluidsdragers (NVPI). Vanwege principiële meningsverschillen is het niet gelukt een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen. Ook is gesproken over een pragmatische tussenoplossing voor de komende drie jaar. Dat is tot op heden niet mogelijk gebleken. Omdat zelfregulering de hoeksteen van het auteursrechtbeleid is, had het kabinet het verwelkomd als partijen elkaar hadden kunnen vinden.

Daarnaast zijn de problemen met de tot eind 2004 geïnde gelden weliswaar verminderd, maar nog niet helemaal opgelost. Wel heeft de Stichting De Thuiskopie de verdeling van de gelden weer op orde. Verder heeft de Europese Commissie een Europees stakeholderforum opgericht waaraan industrie, consumentenorganisaties en rechthebbenden deelnemen. Dit forum buigt zich over optimalisering van de in de EU-lidstaten bestaande - en vaak sterk uiteenlopende - stelsels van thuiskopieheffingen. Resultaten worden voor de zomer van 2009 verwacht. Het initiatief sluit aan bij de inspanningen van Nederland om in EU-kader aandacht te blijven vragen voor de noodzaak van een Europese oplossing. Ook lopen er juridische procedures waarin voor het thuiskopiestelsel belangrijke vragen van Europees recht aan de orde zijn en wordt gewacht op de uitkomsten van de parlementaire werkgroep auteursrecht die aandacht heeft voor het thuiskopiestelsel.

De ministerraad heeft ermee ingestemd dat het ontwerpbesluit voor advies aan de Raad van State zal worden gezonden. De tekst van het besluit wordt openbaar bij publicatie in het Staatsblad.

Lees hier meer.

IEF 7158

Gedragscode Notice-and-Take-Down

Ministerie van EZ: “Deze gedragscode maakt helder hoe internetbedrijven omgaan met meldingen over illegale websites.  Vanuit Nederland 'gehoste', illegale websites worden volgens de gedragscode uiteindelijk verwijderd.

Vaak is op internet niet duidelijk wie verantwoordelijk is voor bepaalde illegale informatie. Hierdoor stranden veel meldingen over illegale Nederlandse sites die daardoor 'in de lucht' blijven. In de code zijn door de deelnemers (bijvoorbeeld Inter Service Providers en hostingbedrijven) nu heldere afspraken gemaakt over wie welke rol heeft.

Hiermee moeten meldingen voortaan altijd worden afgehandeld. Internetgebruikers die illegale inhoud tegen komen, melden dit in principe bij degene die de inhoud geplaatst heeft. Als dit niet mogelijk of niet duidelijk is wie de afzender is kan men bij de eerstvolgende in de keten terecht. Dat is bijvoorbeeld de beheerder van een discussieforum, het bedrijf dat de betreffende website 'host', de serviceprovider en/of uiteindelijk de politie. Deze andere partijen in de keten spannen zich in om de informatie alsnog uit de lucht te halen. De nieuwe gedragscode is vanaf vandaag operationeel.”

N.B: uit de code: “Toelichting bij artikel 1c: Voor specifieke toepassingsgebieden kunnen afwijkende regels gelden die verder gaan dan wat in deze code is gesteld. Uiteraard blijven in die situaties de regels uit de wet en jurisprudentie bij voorrang van toepassing. Zo kunnen er bijvoorbeeld in de praktijk van (illegale) verspreiding van auteursrechtelijk beschermde inhoud op Internet voor tussenpersonen verplichtingen gelden die vóór gaan op hetgeen in deze gedragscode staat. Ook staat deze gedragscode een rechterlijk verbod of bevel niet in de weg.”.

Lees hier meer. Directe link gedragscode hier.

IEF 7156

Persoonlijke gegevens

Rechtbank Amsterdam, 9 oktober 2008, LJN: BF7448, Eiser tegen Google Inc.

Voor de Lycos/Pessers-fans: Google wordt veroordeeld tot het verstrekken van persoonlijke gegevens van een gebruiker van de Google webdiensten (Gmail) aan eisers. Voorshands is aannemelijk geworden dat de gebruiker van de Google webdiensten onrechtmatig handelt jegens eisers. De belangen van eisers om de identiteit van de gebruiker te kunnen vaststellen wegen daarom zwaarder dan het belang van Google om de privacy van haar gebruikers te beschermen. 

 “4.3.  Een aanbieder van webdiensten kan onder omstandigheden gehouden zijn om de gevraagde gegevens van een gebruiker van die webdiensten te verstrekken aan rechthebbenden. Ten eerste moet daarvoor voldoende aannemelijk zijn dat sprake is van onrechtmatig handelen van de desbetreffende gebruiker en ten tweede dient buiten redelijke twijfel te zijn dat degene van wie de gevraagde persoonlijke gegevens ter beschikking dienen te worden gesteld ook daadwerkelijk degene is die zich aan dit handelen schuldig zou hebben gemaakt. In dat geval kan het zo zijn dat de privacybelangen van de betrokkenen bij het geheim houden van hun gegevens moeten wijken voor het belang van de rechthebbenden om tegen het onrechtmatig handelen op te treden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7153

De gestelde onwetendheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 07-1485, Despec B.V. tegen Stichting De Thuiskopie.

Auteursrecht. Thuiskopievergoedingzaak. De Thuiskopie handelde onrechtmatig door de Stobi-reductieregeling niet te vermelden in de informatie over de thuiskopievergoeding die Stichting de Thuiskopie in de periode 1999 tot en met 2003 aan (onder meer) Despec heeft verstrekt. De rechtbank bgroot de schade begroot op €120.098,29.

"4.3. Door de reductieregeling niet op te nemen in de verstrekte informatie heeft Stichting de Thuiskopie onrechtmatig gehandeld jegens Despec. Zoals deze rechtbank reeds eerder heeft geoordeeld in haar vonnis van 29 november 2006 en het hof ’s-Gravenhage onlangs heeft bevestigd in zijn arrest van 10 juli 2008, heeft Stichting de Thuiskopie ervoor zorg te dragen dat de door haar verstrekte informatie met betrekking tot de geldende tarieven, de reductieregeling daaronder begrepen, juist en volledig is. De verstrekte informatie over de tarieven is immers onlosmakelijk verbonden met de bijzondere wettelijke positie van Stichting de Thuiskopie, die op grond van artikel 16d Aw als enige instantie is belast met, en gerechtigd tot de inning van de thuiskopievergoeding. Gelet op die positie had Stichting de Thuiskopie de reductieregeling, waarvan zij op de hoogte was en waarvan zij wist of had behoren te weten dat die van groot belang was voor partijen als Despec, dienen op te nemen in de verstrekte informatie over de tarieven."

Lees het vonnis hier.

IEF 7152

Onderscheidend vermogen kan hebben gekregen

Mini Maglite RozeRechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 07-287, Mag Instrument, Inc. tegen Volume Trading B.V.

Merkenrecht. Voortzetting procedure over vormmerk Mini Maglite na intrekken nietigheidsprocedure bij OHIM. Geen inherent onderscheidend vermogen, maar mogelijk wel ingeburgerd:  bewijsopdracht aan eiser Mag Instrument. Op grond van reciprociteitsbeginsel BC geen auteursrecht. Wel slaafse nabootsing, althans oneerlijke concurrentie, door het aanbieden van een op de Mini Maglite lijkende zaklamp in een vergelijkbare verpakking. Beoordeling BX-merk in beginsel inhoudelijk gelijk aan beoordeling gemeenschapsmerk. De voormalige procureurs worden nu als enig advocaat in het vonnis genoemd, dat belooft een indrukwekkend IE-trackrecord te worden voor de Knijffen en Grabandten van deze wereld. Afbeeldingen in vonnis.

De procedure heeft betrekking op twee verschillende types zaklampen van Mag Instrument, de zogeheten Mini Maglite en de Solitaire. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank de procedure met betrekking tot beide zaklampen geschorst omdat de Gemeenschapsvormmerken van Mag Instrument met betrekking tot beide zaklampen, waarop Mag Instrument zich onder meer beroept, onderwerp waren van reeds aanhangige nietigheidsprocedures bij het BHIM. Nu de nietigheidsprocedure is  ingetrokken, dient de rechtbank te beslissen over de geldigheid van het Gemeenschapsmerk.

 

Gemeenschapsmerk

“4.5. (…) Het BHIM heeft op een eerdere aanvraag van Mag Instrument voor (onder meer) een merk bestaande uit de vorm van de Mini Maglite zaklamp geoordeeld dat dit teken van huis uit onderscheidend vermogen mist. Het BHIM heeft daarom de inschrijving van de vorm van de Mini Maglite als merk geweigerd. Dat oordeel is door de kamer van beroep van het BHIM, het Gerecht van Eerste Aanleg (…) in stand gelaten. Aangezien het Gemeenschapsmerk waarop Mag Instrument zich thans beroept betrekking heeft op hetzelfde teken, te weten de vorm van de Mini Maglite zaklamp, kan niet anders worden geoordeeld dan dat ook dit Gemeenschapsmerk geen inherent onderscheidend vermogen heeft.

(…) 4.7. Het voorgaande laat onverlet dat het Gemeenschapsmerk onderscheidend vermogen kan hebben verkregen door het gebruik dat ervan is gemaakt. Dat zou meebrengen dat het merk terecht is ingeschreven, althans niet nietig kan worden verklaard (…). De gegrondheid van het beroep op inburgering van de vorm van de Mini Maglite hebben het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten in hun voornoemde oordelen over het onderscheidend vermogen van de vorm van de Mini Maglite (…). In het kader van de procedure met betrekking tot de eerdere merkaanvrage had Mag Instrument namelijk geen beroep op inburgering gedaan. Het Gemeenschapsmerk waarop Mag Instrument zich thans beroept, is daarentegen juist aangevraagd en inschreven op grond van acquired distinctiveness, dat wil zeggen door inburgering verkregen onderscheidend vermogen. Derhalve zal in het kader van deze procedure moeten worden beoordeeld of de inschrijving op die grond geldig is.

(…) 4.9. Mag Instrument heeft ter onderbouwing van haar beroep op inburgering reeds een aantal stukken overgelegd. Zij heeft echter nog niet, althans onvoldoende toegelicht hoe uit deze stukken volgt dat er sprake is van inburgering van haar Gemeenschapsmerk, dat wil zeggen dat de inherent onderscheidend vermogen missende vorm van de Mini Maglite als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt inmiddels door het in aanmerking komend publiek daadwerkelijk wordt opgevat als een teken ter identificatie van de waar als afkomstig van een bepaalde onderneming. De rechtbank zal Mag Instrument in de gelegenheid stellen die toelichting alsnog bij akte te geven.

Oneerlijke concurrentie:

4.13. Mag Instrument stelt dat Volume onrechtmatig handelt door een op de Mini Maglite lijkende zaklamp aan te bieden in een vergelijkbare verpakking, te weten een hard plastic zwart doosje, onder een vergelijkbare naam, te weten “Mini”. Hieronder worden de Mini Maglite en “Mini” naast elkaar afgebeeld in de verpakking: Mini Maglite Mini

4.14. Aangezien Mag Instrument de gestelde onrechtmatigheid baseert op een combinatie van drie elementen (vormgeving, verpakking en naam), kan in het midden blijven of die elementen afzonderlijk beschouwd voldoende onderscheidend vermogen hebben. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat namelijk vast dat de Mini Maglite in ieder geval door de combinatie van vormgeving, verpakking en naamgeving een eigen plaats inneemt op de markt. Uit het door Volume aangeleverde overzicht van de markt blijkt niet één voorbeeld waarin alle drie de elementen samenkomen.

4.15. Voorts is de rechtbank met Mag Instrument van oordeel dat de vormgeving, verpakking en naam van de Mini Maglite en “Mini”, in samenhang beschouwd, dermate overeenstemmen dat verwarringsgevaar bij het publiek aannemelijk is. Volume erkent dat de door haar verhandelde “Mini” lijkt op de Mini Maglite omdat het beide staafvormige zaklampen zijn van ongeveer dezelfde lengte. De overeenkomsten gaan bovendien verder dan zij erkent. (…)

4.16. Het door deze combinatie van overeenstemmende elementen veroorzaakte verwarringsgevaar wordt niet weggenomen door verschillen in de vormgeving van de lamp. Die verschillen zijn daarvoor te gering. Ook het feit dat op het doosje van Volume, anders dan op het doosje van Mag Instrument, de naam van de producent ontbreekt, leidt niet tot afwezigheid van verwarringsgevaar. Integendeel, een duidelijke vermelding van de herkomst van de Mini zou de mogelijkheid van verwarring bij het publiek juist hebben kunnen verminderen.

4.17. Ten slotte moet worden aangenomen dat het door de voornoemde overeenkomsten veroorzaakte verwarringsgevaar nodeloos is. Gesteld, noch gebleken is dat de overeenkomsten worden gedicteerd door eisen van deugdelijkheid of bruikbaarheid. Integendeel, Mag Instrument heeft onweersproken aangevoerd dat wat betreft de vormgeving, de verpakking en de naamgeving vele andere en mindere verwarringwekkende mogelijkheden denkbaar en uitvoerbaar zijn. Derhalve komt de rechtbank tot de conclusie dat Volume niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de genoemde overeenstemming verwarring bij het publiek ontstaat en dat zij derhalve onrechtmatig jegens Mag Instrument heeft gehandeld.

Beneluxmerk

4.18. Het voorgaande kan echter niet leiden tot toewijzing van alle vorderingen, omdat Mag Instrument niet alleen vordert een verklaring voor recht dat Volume oneerlijk heeft geconcurreerd, maar ook een verklaring voor recht dat Volume inbreuk heeft gemaakt op haar intellectuele eigendomsrechten, in combinatie met nevenvorderingen die uitsluitend toewijsbaar zijn bij inbreuken op die rechten. Derhalve dient ook het beroep van Mag Instrument op haar Gemeenschapsmerk, Beneluxmerk en auteursrecht te worden beoordeeld.

4.21. (…) Dat laat onverlet dat de maatstaven voor de beoordeling van inherent onderscheidend vermogen van een merk overeenkomstig de GMVo en het BVIE – op zijn minst – vergelijkbaar zijn. Daar komt bij dat de Gemeenschapswetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Gemeenschapsmerk en parallelle nationale merken (overweging 16 GMV0).

4.22. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het afwijzende oordeel van BHIM, het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie over het inherent onderscheidend vermogen van de vorm van de Mini Maglite ook volgen ten aanzien van het Beneluxmerk. (…)

4.23. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat ook voor de geldigheid van het Beneluxmerk de inburgering van het merk beslissend is. Derhalve zal de rechtbank partijen de gelegenheid geven zich daarover nader uit te laten overeenkomstig hetgeen in reconventie is bepaald ten aanzien van de inburgering van het Gemeenschapsmerk. auteursrecht

Auteursrecht

4.25. Dat ten aanzien van de Mini Maglite de Verenigde Staten moet worden aangemerkt als land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie en dat de Mini Maglite niet wordt beschermd door het Amerikaanse auteursrecht, acht de rechtbank onvoldoende weersproken. Een en ander is reeds vastgesteld in een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof Amsterdam (hof Amsterdam 13 september 2001, BIE 2002/80) in een procedure waarin Mag Instrument uitvoerig de gelegenheid heeft gehad haar standpunt naar voren te brengen. Op de vraag van de rechtbank ter comparitie waarom dit oordeel onjuist is, heeft Mag Instrument slechts naar voren gebracht dat een Nederlandse rechter zich bij gebreke van een uitspraak van een Amerikaanse rechter geen oordeel zou dienen te vormen over de bescherming van de Mini Maglite onder het Amerikaanse auteursrecht. Dat standpunt vindt geen steun in het recht. De Nederlandse rechter is in deze zaken juist verplicht op dit punt een oordeel te geven. Gelet op het feit dat het oordeel van het hof is gebaseerd op verklaringen van deskundigen en dat Mag Instrument niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat het oordeel van het hof over het Amerikaanse auteursrecht inhoudelijk onjuist is, gaat ook de rechtbank ervan uit dat de Mini Maglite in de Verenigde Staten geen bescherming toekomt op grond van het auteursrecht. Daaruit volgt dat het beroep van Mag Instrument op het Nederlandse auteursrecht moet worden afgewezen.

Conclusie

4.27. Gelet op het feit dat een beslissing over de vorderingen voor zover die zijn gebaseerd op het Gemeenschapsmerk en het Beneluxmerk, pas mogelijk is nadat partijen zich nader hebben uitgelaten over de inburgering van die merken, zal de rechtbank die beslissing aanhouden. Voor de goede orde zullen ook de overige beslissingen worden aangehouden."

Lees het vonnis hier.

IEF 7146

Voor belangstellenden vrij toegankelijk

CIER lezing 22 oktober 2008: Auteursrecht en Culturele Diversiteit.

Spreker is Professor Mr. F.W. Grosheide. De lezing is voor belangstellenden vrij toegankelijk. Na afloop is er een borrel. Plaats: Molengraaff Instituut voor Privaatrecht, Drift 9, aanvang 16.00 uur. Aanmelding kan geschieden bij mw. E. Alferink, telefoon 030-253 7723 of via e-mail: e.alferink@law.uu.nl. Voor het bijwonen van de Cier-lezingen worden 2 NOVA punten toegekend.
 

IEF 7142

Ex Parte Amstellodamensis

Rechtbank Amsterdam, 26 september 2008, LJN: BF6523, Argeweb B.V. tegen Online Breedband B.V.

Tweede Amsterdamse ex parte met wederhoor (nu ook mét proceskostenveroordeling). Bevel tot staken inbreuk auteursrecht commercial afgewezen. Proceskostenveroordeling voor verzoekster. 
 
“Verzoekster, verder Argeweb, heeft op 24 september 2008 een verzoekschrift ex  artikel 1019 e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) ingediend,  welk verzoekschrift aan deze beschikking is gehecht. Dit verzoek is behandeld ter  zitting van 26 september 2008, waarbij, naar aanleiding van de inhoud van het  verzoekschrift, behalve Argeweb ook verweerster, verder Online Breedband, is  gehoord. Na de zitting is direct mondeling uitspraak gedaan en aan partijen  meegedeeld dat de schriftelijke uitwerking zou volgen op 2 oktober 2008. Het  onderstaande bevat die uitwerking. Beide partijen hebben producties in het geding  gebracht, waaronder een DVD en een CD-rom, die ter zitting zijn bekeken. Van de  zijde van Online Breedband is tevens een pleitnota overgelegd.”

 (…) “4.2.  Niet in geschil is dat de commercial van Argeweb kan worden aangemerkt  als een werk in de zin van de Auteurswet. Na het bekijken van de beide spotjes,  heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat de commercial van Online  Breedband een aantal elementen bevat die overeenkomen met elementen uit de  reclame van Argeweb. Zo is bijvoorbeeld in beide reclames een meisje met een bal  te zien. Verder is in de commercials van beide partijen het begrip ‘online’ fysiek  in beeld gebracht in die zin dat mensen te zien zijn die over een lijn lopen. Online  Breedband zou dit idee ontleend kunnen hebben aan de reclame van Argeweb,  hoewel zij dat ten stelligste ontkent. Anderzijds valt ook niet uit te sluiten dat  partijen onafhankelijk van elkaar op het idee zijn gekomen om het begrip ‘online’  op deze wijze uit te beelden, aangezien een dergelijke ‘vertaling’ van het begrip  ‘online’ enigszins voor de hand ligt.

4.3.  Wat er ook zij van het voorgaande, Online Breedband heeft terecht aangevoerd dat niet een bepaald idee auteursrechtelijk beschermd is, maar alleen de uiting waarin dit idee nader is vorm gegeven. (…)

4.4.  Hoewel zeker sprake is van overeenstemmende elementen, zoals hiervoor vermeld onder 4.2, verschillen beide commercials aanzienlijk van elkaar. Anders dan Argeweb heeft betoogd, kan de reclame van Online Breedband zeker niet als een ‘100% nabootsing’ van die van Argeweb worden gekenschetst. (…) De totaalindruk bij Argeweb, waar de opvolgende figuren contact maken met hun directe voorganger is van een gemeenschap waar iets wordt gedeeld. De totaalindruk bij Online Breedband is dat een product wordt aangeboden dat voor een rij van uiteenlopende individuen interessant kan zijn.  Al met al springen de verschillen zodanig in het oog en is de totaalindruk van beide reclames dermate verschillend dat van een inbreuk op het auteursrecht niet kan worden gesproken.

4.7.  Als de in het ongelijk gestelde partij zal Argeweb worden veroordeeld in de kosten van dit geding, die aan de zijde van Online Breedband worden begroot op € 6.750,- aan salaris advocaat, nu deze kosten als redelijk en evenredig kunnen worden aangemerkt.

Lees de beschikking hier. Eerste ex parte met wederhoor hier.

IEF 7141

Een derde in vrijwaring

Rechtbank ’s-Gravenhage 1 oktober 2008, HA ZA 08-2204 (Bureau voor Free Publicity V.O.F. c.s. tegen IDMC)

Vonnis in incident. Octrooirecht. Auteursrecht. Eiser Free Publicity vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank, kort samengevat, het octrooirecht van gedaagde IDMC vernietigt en voor recht verklaart dat IDMC geen auteursrecht heeft op de beschreven werkwijze en dat IDMC onrechtmatig met haar octrooirecht, auteursrecht en/of enig aanverwant recht wappert. In dit incident vordert gedaagde IDMC dat de rechtbank haar zal toestaan haar adviseur met betrekking tot de aanvraag van het octrooirecht in vrijwaring op te roepen. De rechtbank wijst de vordering toe.

“4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien de gedaagde in de hoofdzaak stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot deze derde het recht te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. IDMC heeft aangevoerd dat zij met betrekking tot de aanvraag en de handhaving van het octrooirecht door Muller & Eilbracht is geadviseerd en heeft daarmee het bestaan van een rechtsverhouding in de zin van artikel 210 Rv voldoende gemotiveerd gesteld. Gelet op deze rechtsverhouding, die doorgaans kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht, valt immers niet uit te sluiten dat IDMC, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig uitvalt, verhaal heeft op Muller & Eilbracht. Daarom komt de incidentele vordering voor toewijzing in aanmerking. De
rechtbank merkt hierbij nog op dat niet valt in te zien waarom de vrijwaring geen betrekking zou (kunnen) hebben op de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen. In ieder geval is niet vereist dat de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident op dezelfde rechtsgronden berusten.

4.2. Gelet op de in de hoofdzaak gevorderde proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv zal de rechtbank de beslissing omtrent de kosten aanhouden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7137

Minutenvergoeding

OfpactRechtbank Maastricht, 23 januari 2008 & 1 oktober 2008, resp. HA ZA 06-1003 & HA ZA 06-1003, PLC Ofpact Ltd tegen Cyborg (met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich)

Auteursrecht. Tussen- en eindvonnis (schadeberekening) in Ofpact-zaak (belangenbehartiger erotische-filmindustrie) of het gebruik van filmfragmenten  op internetsite. Geen tentoonstelling ex artikel 23 Aw of citaat ex artikel 15 Aw. Geen belangenbehartiging van producenten ex 3:305a BW, wel in opdracht namens derde (cessie ter incasso). Schadeberekening op basis van minutenvergoeding: geen €46.000,- maar €1000,-. Dubbele matiging gevorderde werkelijke proceskosten: Redelijke en evenredige proceskosten worden door rechtbank in overeenstemming met de moeilijkheidsgraad en omvang van de procedure gesteld op €8000,-, welk bedrag weer wordt gematigd tot €5000,- vanwege de geringe ernst van de inbreuk. 

Tussenvonnis: “3.3 De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid van Ofpact niet is te ontlenen aan art. 3:305a BW. Daaraan staat in de weg dat Ofpact de rechtsvorm voert van een onder Engels recht opgerichte private limited. Deze rechtsvorm is te vergelijken met een besloten vennootschap naar Nederlands recht en niet met een stichting of een vereniging. Voorts bepaalt lid 3 van art. 3:305a BW dat een collectieve actie niet kan strekken tot schadevergoeding te voldoen in geld, terwijl de onderhavige vordering uitsluitend daarop betrekking heeft. Het vorenstaande betekent niet dat een derde niet op eigen naam in opdracht van een derde namens die derde een vordering kan instellen. Deze rechtsfiguur, die in de rechtsliteratuur bekend staat onder de naam cessie ter incasso (zonder dat van een daadwerkelijke cessie sprake is), is door de Hoge Raad vanaf zijn arrest van 21 oktober 1983 (gepubliceerd in de Nederlandse Jurisprudentie (NJ) 1984,254 en geannoteerd door prof. Maijer) in constante jurisprudentie toegestaan. Het voorgaande betekent dat Ofpact ontvankelijk is in haar vordering.

3.6 De rechtbank is van oordeel dat de werking die Cyborg geeft aan het geciteerde arrest verder gaat dan de uitzondering die op basis ervan kan worden aangenomen. Ten eerste hebben de stills het primaire doel om reclame te maken voor de eigen, tegen betaling te raadplegen, website en worden zij niet rechtstreeks getoond in verband met de verkoop van de film zelf. Ten tweede beperkt Cyborg zich kennelijk niet tot het tonen van de verpakking of voorzijde van de betreffende DVD's, maar toont zij er fiagrnenten uit, hetgeen veel verder gaat dan voor de aanprijzing van het product nodig is. Uit het feit dat Cyborg voor het tonen van deze fiagrnenten betaling verlangt, mag afgeleid worden dat het tonen van deze fiagrnenten niet alleen dient als promotiemateriaal voor verkoop, maar ook tot daarvan losstaand doel hebben het kunnen bekijken van kleine delen van de betreffende films. Uit het voorgaande volgt dat het verweer van Cyborg op de in art. 23 Aw gegeven en in de jurisprudentie uitgebreide beperking van het auteursrecht faalt.

3.7 Cyborg beroept zich voorts voor wat betreft de stills op de beperking van de auteursrechtelijke bescherming op art. 15aAw. (…) Het betreffende artikel geeft derhalve een uitzondering op de bescherming die de Auteurswet biedt als daaruit geciteerd wordt in een aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling of voor een uiting met een vergelijkbaar doel. De rechtbank is van oordeel dat het laten zien van een afbeelding uit de film als een citaat kan worden aangemerkt. Het doel waarmee dat door Cyborg gebeurt, namelijk het overhalen van de kijker van het plaatje om tegen betaling verder te kunnen kijken op de besloten website, is evenwel niet onder de in het wetsartikel genoemde doeleinden te plaatsen (aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling) en ook niet onder een daarmee vergelijkbaar doel te brengen. Derhalve faalt ook dit verweer.”

Eindvonnis: “3.3 Qua licentievergoeding lopen de bedragen waarvan partijen bij de begroting van de schade willen uitgaan, sterk uiteen. De rechtbank acht de uitgangspunten van Cyborg in overeenstemming met de daadwerkelijk gederfde omzet dan die van Ofpact. Ofpact gaat er in haar berekening ogenschijnlijk ten onrechte van uit dat de door Media Investors gerealiseerde omzet bereikt wordt door licentie van de film(s) aan houder. Gelet op & bezettingsgraad per film (25% van de tijd dat de film beschikbaar is op internet) lijkt dit zeer onwaarschijnlijk. Overigens blijk uit de berekening dat Media Investors van de licentiehouders geen vergoeding per maand bedingt maar Kennelijk per minuut dat de films daadwerkelijk bekeken worden. Veronderstellende dat bij Cyborg een 30-seconden fragment in 4 ½ maand 1.350 keer bekeken wordt (circa 10 keer per dag), is in totaal sprake 675 minuten, hetgeen tegen een urenvergoeding van 5 tot 10 eurocent neerkomt op ongeveer €30 tot €60,= euro "gederfde omzet per film.  Daarbij moet worden bedacht dat bij genoemd minutentarief de kijker  de keus heeft uit fragmenten van de gehele film en zelf kan kiezen om door te kijken of k stoppen, terwijl het bij Cyborg ging om een vast fragment zonder de mogelijkheid om door te kijken. De door Cyborg met bescheiden onderbouwde licentievergoeding van € 500,- per film over een periode van vier jaar impliceert dat de licentiehouder elke maand meer dan € 10.- inkomsten op de film moet maken om (directe) kostendekkend te werken en dit bedrag lijkt gelet op het enorme aanbod (zie de films en fragmenten waarover Cyborg beschik) meer in overeenstemming met de realiteit van de bedragen waar Ofpact vanuit wil gaan. Het voorgaande voert de rechtbank tot vaststelling van de schade op een bedrag van € 1.000,- . De gevorderde immateriële schade en zogenaamde 'debiet' schade zal worden afegwezen omdat niet gebleken is dat die schade geleden is.”

Lees het tussenvonnis hier. Eindvonnis hier.

IEF 7129

Uitingen van een stijl/een modetrend

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 1 oktober 2008, HA ZA 07-2131, Hansgrohe AG tegen Tiger Nederland B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. (Gemeenschaps-)modellenrecht en auteursrecht op douchekop. Model is geldig, maar heeft beperkte beschermingsomvang en is gedeeltelijk technisch bepaald. Geen inbreuk, andere algemene indruk Auteursrecht niet betwist, maar geen inbreuk. € 61.684,19 niet-betwiste proceskosten.

“4.3. Dat sprake is van een geldig Gemeenschapsmodel laat onverlet dat het eigen karakter van dat Gemeenschapsmodel niet geacht kan worden te zijn gelegen in die elementen die een uiting zijn van een bepaalde stijl of mode. Het enkel volgen van een bepaalde stijl of mode zal er immers niet toe leiden dat bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wordt gewekt. Daarnaast is van belang dat een recht op een Gemeenschapsmodel niet geldt voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald (art. 8 lid 1 GModVo). De rechtbank wijst voorts op art. 10 lid 2 GModVo, waarin is bepaald dat bij de beoordeling van de draagwijdte van de bescherming van een model rekening dient te worden gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

4.4. De rechtbank is, indachtig hetgeen onder 4.3. is overwogen, van oordeel dat de beschermingsomvang van het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe beperkt is. Verschillende aspecten zijn daarbij van belang. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat zijdens Hansgrohe ter zitting desgevraagd is bevestigd dat de afgeronde (organische) vormen en de chroom-uitvoering van haar Gemeenschapsmodel uitingen zijn van een stijl/een modetrend die ook vóór het depot van haar Gemeenschapsmodel bestond. (…).

4.5. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de grootte van de douchekop in verhouding tot de lengte van de handgreep technisch is bepaald. (…) Hoe korter de handgreep, des te groter kan de douchekop worden uitgevoerd. (…) De lengte van de handgreep zal om die reden niet korter worden uitgevoerd dan de breedte van een gemiddelde hand.

4.6. Uitgaande van de beperkte beschermingsomvang van het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe, is de rechtbank van oordeel dat dit Gemeenschapsmodel en de Niagara bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekken. Hierbij is van belang dat de algemene indruk van het Gemeenschapsmodel in grote mate wordt beïnvloed door de grote douchekop en de in verhouding tot die douchekop korte handgreep, door het gebruik van chromen/verchroomde ronde vormen en het overlopen van de handgreep in de douchekop. De ontwerper die binnen de heersende stijl/modetrend tot een ontwerp van een wellnesshanddouche wil komen, wordt juist op die punten beperkt in zijn vrijheid. (…) De ontwerper had uiteraard een andere technische oplossing kunnen kiezen om dit doorknikken tegen te gaan - hetgeen zou hebben geleid tot een aanmerkelijk andere vormgeving - maar juist omdat de korte greep niets anders is dan een technische oplossing van een technisch probleem, welke vrijelijk mag worden toegepast nu niet is gebleken van enigerlei andere bescherming van de korte greep, is de ontwerper niet gehouden de weg van een andere techniek in te slaan. Daarbij valt op dat de handgreep van de Niagara, indien deze wordt vergeleken met het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe, bovendien slanker (en daarmee langer) oogt. De vrijheid die de ontwerper van een wellness-handdouche heeft, is door de ontwerper van de Niagara voorts anders benut dan door de ontwerper van het Gemeenschapsmodel. Zo is de voor het Gemeenschapsmodel (eveneens) kenmerkende platte douchekop bij de Niagara aan de bovenzijde veel boller vormgegeven. Ook het verloop naar de handgreep oogt bij de Niagara veel ronder. Daar komt bij dat de handgreep bij het Gemeenschapsmodel als het ware één is met de douchekop doordat handgreep en douchekop vloeiend in elkaar overlopen. Bij de Niagara wordt door de ‘driehoekconstructie’ bovenop de douchekop veeleer de indruk gewekt dat de douchekop onder de handgreep is komen te hangen.

4.7. Ook op andere (voor de algemene indruk van minder belang zijnde) kenmerken wijkt de Niagara af van het Gemeenschapsmodel. (…)

(…) 4.9. Omdat de Niagara een andere algemene indruk wekt dan het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe, is van inbreuk op dat Gemeenschapsmodel geen sprake. De op het Gemeenschapsmodel van Hansgrohe gebaseerde vorderingen dienen daarom te worden afgewezen.

4.10. Niet betwist is dat de Raindance een auteursrechtelijk beschermd werk is. Voor de beantwoording van de vraag of de Niagara een verveelvoudiging van de Raindance is, moet worden beoordeeld of de Niagara de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Raindance vertoont, zodanig dat de totaalindrukken overeenkomen. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank onder 4.4. tot en met 4.8. heeft overwogen inzake de voor het modelrecht van belang zijnde beschermingsomvang en de algemene indruk, stelt zij vast dat (ook) de totaalindruk van de Niagara en die van de Raindance verschillen. Ook de op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Hansgrohe in de kosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Tiger begroot op € 61.684,19, zijnde de door Tiger verantwoordde en door Hansgrohe niet betwiste kosten. “

Lees het vonnis hier.