DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 14064

Waren onder andere klasse niet identiek aan diensten PAPERCLIP

Rechtbank Amsterdam 16 juli 2014, IEF 14064 (X tegen NCRV)
Uitspraak ingezonden door Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma. Merkenrecht. Geen nietigverklaring. Zie eerder. X vordert de nietigverklaring van Benelux-merkregistratie Paperclip in klasse 38. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de waren onder klasse 9 (merk PaperClip eiser) niet identiek aan de diensten van klasse 38 (merk PAPERCLIP NCRV). De beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van een vergelijking van de merkenregisterinschrijvingen. Mogelijke soortgelijkheid dient weliswaar geabstraheerd te worden van het feitelijk gebruik, diensten van het NCRV-merk zijn 'content'-diensten die verschillen van het aanbieden van (fysieke) waren zoals apparaten en/of dragers. Vordering wordt afgewezen.

4.5. Anders dan NCRV stelt, betekent de omstandigheid dat, ook bij nietigheidsacties, rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden niet dat bij de boordeling slechts moet worden gekeken naar het gebruik van het nieuwere merk in de praktijk. Een dergelijke beperkte toetsing zou de toetsing van nog niet gebruikte inschrijvingen immers onmogelijk maken en voorts de vraag opwerpen of de nietigheid opnieuw moet worden beoordeeld indien in de loop van de tijd door de latere merkhouder het merk voor andere, onder de inschrijving vallende waren of diensten zou gaan gebruiken. Die vraag moet naar het oordeel van de rechtbank ontkennend worden beoordeeld. De beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van een vergelijking van de inschrijvingen in het merkenregister.

4.6. Bij toetsing van de ingeschreven waren en diensten ten aanzien van hun mogelijke soortgelijkheid dient weliswaar geabstraheerd te worden van het feitelijk gebruik van die waren of diensten, anderzijds dient de omschrijving van de waren en/of diensten voldoende concreet te zijn om te kunnen oordelen of verwarring moet worden gevreesd. De soortgelijkheid moet uit de omschrijving van de waren in de inschrijving voortvloeien. De omschrijving van de .diensten in klasse 38 van het NCRV-Merk betreffen diensten voor het aanbieden van wat de rechtbank Den Haag heeft omschreven als "content". Met de rechtbank Den Haag is de rechtbank van oordeel dat het aanbieden van "content" in het algemeen verschillend is van het aanbieden van (fysieke) waren zoals apparaten en/of dragers, de waren waarvoor X zijn merk in klasse 9 heeft ingeschreven,

4.7. Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van gelijksoortigheid tussen de door X voor zijn merk ónder klasse 9 ingeschreven waren en de door NCRV voor haar merk in klasse 38 ingeschreven diensten, zodat de vorderingen van X zullen worden afgewezen.

IEF 14059

Merkinbreuk door gebruik 'Swiss Sense' en 'Sense'

Hof Den Haag 22 juli 2014, IEF 14059 (Recticel tegen Swiss Sense)
Uitspraak ingezonden door Gert Jan van de Kamp, Park Legal en Luuk Jonker, Holla Advocaten. Merkenrecht. Zie eerder IEF 11749. Recticel is een Zwitserse onderneming die zich toelegt op de productie en verkoop van onder meer bedden en matrassen onder het merk SWISSFLEX en is houdster van een aantal merkregistraties. Swiss Sense is werkzaam op hetzelfde gebied en is houdster van een aantal Benelux-woord/beeldmerken. In vrijwel al deze merken komt het teken SWISS SENSE voor. De rechtbank heeft in eerste aanleg een aantal merkinschrijvingen van Swiss Sense nietig verklaard, omdat deze het Zwitserse staatsembleem bevatten. Recticel vordert terecht dat Swiss Sense inbreuk maakt op haar merkrechten. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verbiedt in het bijzonder gebruik van 'Swiss Sense' als handelsnaam, domeinnaam of als merk en van 'Sense' als merk.

Woordmerk SWISSFLEX versus woordmerk SWISS SENSE
21. Het hof stelt voorop dat het element SWISS het onderscheidende en dominante bestanddeel is van het merk SWISSFLEX en van het teken SWISS SENSE. SWISS springt in het oog, nu dit, zoals Recticel c.s. terecht heeft opgemerkt, geen voor de hand liggende aanduiding is in relatie tot de betrokken waren en diensten, terwijl de beide andere elementen (FLEX respectievelijk SENSE) in dit verband weinig zeggingskracht hebben. Daar komt bij dat het element SWISS zowel in merk als in teken het eerste deel van het merk is, en dat moet worden aangenomen dat het (ook daarom) meer aandacht krijgt bij het relevante publiek (de gemiddelde consument met een, gelet op de prijs van de betrokken waren, verhoogd aandachtniveau) dan het daaropvolgende element FLEX respectievelijk SENSE. Het bewijsaanbod van Swiss Sense in de memorie van antwoord onder 152, is naar het oordeel van het hof niet voldoende concreet; het is bovendien geen aanbod tot getuigenbewijs, terwijl bewijsstukken door Swiss Sense eigener beweging in het geding hadden moeten worden gebracht.

22. (…) In visueel opzicht stemmen merk en teken in behoorlijke mate overeen, omdat het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS in merk en teken identiek is, en omdat dat element wordt gevolgd door een woord van vier of vijf letters met een duidelijke aanwezigheid van de letter E. Weliswaar verschilt het woordbeeld enigszins doordat SWISSFLEX aan elkaar geschreven wordt terwijl SWISS SENSE uit twee losse woorden bestaat, maar dat legt naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal. Datzelfde geldt ook voor zover de twee bestanddelen van het teken SWISS SENSE in de praktijk worden geschreven met een hoofdletter.
In auditief opzicht stemmen merk en teken in aanzienlijke mate overeen. Het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS in merk en teken is identiek, terwijl de toevoegingen FLEX en SENSE worden gekenmerkt door de harde è-klank alsmede door de s-klank aan het eind. Dat de klemtoon, naar Swiss Sense stelt, verschillend wordt gelegd, maakt dit – voor zover dit al het geval zou zijn – niet anders. Datzelfde geldt voor de alliteratie in SWISS SENSE.
In begripsmatig opzicht stemmen merk en teken in zekere mate overeen. Het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS communiceert, zowel in merk als teken, immers een (positieve) associatie met Zwitserland (vgl. GEA 15 december 2011, zaak T-377/09, ECLI:EU:T:2011:753 (‘PASSIONATELY SWISS’)).

23. Wat betreft de (soort)gelijkheid van de betrokken waren en diensten overweegt het hof als volgt. Het merk SWISSFLEX van Recticel c.s. is ingeschreven voor, kort gezegd, slaapkamermeubilair, bedden, bedonderdelen, matrassen en kussens (productie 4 Recticel c.s.). Swiss Sense gebruikt het teken SWISS SENSE voor bedden (met name boxsprings), slaapkamermeubilair, slaapkamerartikelen en producten welke met de inrichting van slaapkamers te maken hebben (vgl. overweging 2.3 van het bestreden vonnis). Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van dezelfde, althans in verregaande mate soortgelijke waren en/of diensten. Het hof verwerpt daarmee ook het betoog van Swiss Sense dat de retaildiensten (de verkoop van voornoemde waren) waarvoor zij het teken Swiss Sense gebruikt, niet soortgelijk kunnen zijn aan de waren waarvoor Recticel c.s. haar merk heeft geregistreerd. Anders dan Swiss Sense lijkt te betogen (memorie van antwoord onder 135-138), is het immers mogelijk dat waren soortgelijk zijn aan diensten en andersom.

Woordmerk SWISSFLEX versus woord/beeldmerken SWISS SENSE met SWISS SENSE als dominant bestanddeel
26. Naar het oordeel van het hof stemmen dit merk en voormelde tekens overeen; het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE. Ook in de in rechtsoverweging 25 genoemde tekens is SWISS het onderscheidende en dominante bestanddeel. Daarbij geldt evenwel het volgende. In visueel opzicht is sprake van minder overeenstemming dan ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE, maar dat neemt niet weg dat er wel enige overeenstemming is. De totaalindruk in aanmerking nemend, is het woordcombinatie SWISS SENSE in de desbetreffende tekens naar het oordeel van het hof visueel dominant, terwijl de toevoegingen LIFE of SAFE respectievelijk de (zeer) klein afgebeelde onderschriften en het beeldelement naast die dominante woordcombinatie weinig zeggingskracht hebben gelet op hun algemene beschrijvende karakter, terwijl de onderschriften bovendien zo klein zijn afgebeeld dat zij nauwelijks opvallen. In auditief opzicht geldt ook dat de toevoegingen (onderschriften, LIFE of SAFE) niet afdoen aan de omstandigheid dat het element SWISS SENSE in de desbetreffende tekens auditief dominant is. In begripsmatig opzicht doen genoemde toevoegingen niet af aan de overeenstemming die hiervoor is aangenomen ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE. Het gaat immers om beschrijvende onderschriften (‘boxsprings en matrassen’, ‘slapen met een goed gevoel’) en/of om elementen met weinig zeggingskracht (LIFE of SAFE).

Woord/beeldmerk SWISSFLEX versus handelsnaam Swiss Sense en domeinnaam swisssense
31. (…) Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 19 e.v., kan Recticel c.s. zich op grond van art. 9 lid 1 sub b GMV verzetten tegen dergelijk gebruik door Swiss Sense van de aanduiding ‘Swiss Sense’. Dat geldt naar het oordeel van het hof ook voor de aanduiding ‘Swiss Sense’ in het onderschrift ‘by Swiss Sense’ in de tekens genoemd in overweging 2.4 onder f, h, m, n, p, s, t, u, v, w, x, en y van het bestreden vonnis, waarin naast een dominant woordelement (bijvoorbeeld DESIGN, COLOR, POCKET of SAFE) in het onderschrift in kleine letters Swiss Sense als handelsnaam wordt gebruikt, althans door het publiek als zodanig zal worden opgevat (‘by Swiss Sense’).

Woordmerk SENSUS versus SENSE
40. Op grond van het voorgaande, alsmede in aanmerking nemende dat het merk SENSUS een redelijk onderscheidend vermogen heeft en de verregaande mate van soortgelijkheid van de betrokken waren en diensten, komt het hof tot de conclusie dat het merk SENSUS en het teken SENSE in visueel, begripsmatig en auditief opzicht zodanig overeenstemmen dat daardoor verwarring kan ontstaan bij het relevante publiek (als eerder omschreven) als bedoeld in art. 9 lid 1 sub b GMV. Grief 12 slaagt dus. In zoverre is vordering (2) dus toewijsbaar.

Lees de uitspraak:
IEF 14059 (link/ pdf)

 

IEF 14056

Verwarringsgevaar en aanhaken door gebruik BKR

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 15 juli 2014, IEF 14056 (Stichting BKR tegen Stichting BKR Bedrijven)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. BKR is een stichting die tot doel heeft het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied. BKR is houder van het woord- en beeldmerk BKR. Gedaagden voeren een stichting onder de handelsnamen Stichting BKR Bedrijven en Stichting Bureau Krediet Registratie Bedrijven. Ook verrichten gedaagden financiële diensten onder die tekens. BKR stelt dat gedaagden inbreuk maakt op haar handelsnaam en merkrechten en hiermee onrechtmatig jegens haar handelt. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van handelsnaaminbreuk op grond van art. 5 Hnw en merkinbreuk op grond van art. 2.20 lid 1 sub d BVIE. Gedaagden hadden eenvoudig andere keuzes in naam en logo kunnen maken. De voorzieningenrechter legt een met dwangsom versterkt gebod tot staking van de inbreuken op.

Handelsnaam
4.4. (…) In zijn geheel bezien wijken beide door BKR Bedrijven te hanteren handelsnamen in dermate geringe wijze af van de door BKR gevoerde handelsnamen, dat daarmee bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Sterker nog, door de toevoeging van het woord 'Bedrijven' achter de handelsnaam BKR, in combinatie met het feit dat beide ondernemingen tevens de handelsnaam 'Stichting Bureau Krediet Registratie' voeren, wordt het verwarringsgevaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter alleen maar groter. Het publiek zou immers eenvoudig kunnen denken dat BKR een nieuwe dienst aanbiedt, speciaal voor bedrijven. Daar komt bij dat de aard van beide ondernemingen, blijkens de respectieve inschrijvingen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, zeer vergelijkbaar zijn. Zowel BKR als BKR bedrijven richten zich immers (onder meer) op de bestrijding van misbruik en fraude in het financiële verkeer.

Merkrechten
4.11. (…) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er dan ook geen twijfel over dat BKR Bedrijven bij haar eigen naamgeving en ontwerp van haar logo bewust heeft aangehaakt bij de bekendheid van BKR. Weliswaar heeft BKR Bedrijven gesteld dat zij heel andere activiteiten ontplooit dan BKR, maar dat neemt niet weg – wat er ook van die stelling zij – dat zij, juist in dat geval, eenvoudig geheel andere keuzes had kunnen maken, zowel voor haar naam (en de afkorting daarvan) als voor haar logo. Nu zij dat niet heeft gedaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat BKR bedrijven zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel trekt uit of afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de merken van BKR. (…)
IEF 14037

Enige aanwijzing van 100 inbreukmakende broeken is voorraadvermelding

Rechtbank Den Haag 25 juni 2014, IEF 14037 (Guru Denim tegen Kaandiscounter)
Counterfeit. Fashion. Guru Denim is een mode-concern en is houder van Gemeenschapsmerken TRUE RELIGION (BRAND JEANS). Via de webwinkel kaandiscounter.nl worden broeken aangeboden met eisers merk erop. Blijkens de deurwaarder is het adres van gedaagde in het GBA een geheim adres en heeft deurwaarder verklaard dat de dagvaarding aan dat geheime adres is betekend door achterlating in een gesloten envelop. De voorraadvermelding op de website vormt de enige aanwijzing dat een voorraad van 100 inbreukmakende broeken bestond. De gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat is toewijsbaar, evenals diverse nevenvorderingen.

4.6. De voorraadvermelding op de website vormt de enige aanwijzing dat [X] een voorraad heeft gehad van 100 inbreukmakende broeken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [X], heeft Guru Denim daarmee niet voldoende onderbouwd dat de voorraad van [X] daadwerkelijk uit 100 inbreukmakende broeken heeft bestaan. Anderzijds acht de rechtbank het verweer van [X] dat het maar om twee inbreukmakende broeken zou gaan evenmin voldoende onderbouwd. [X] heeft slechts een handgeschreven verklaring van de heer [Z] in het geding gebracht, die dat bevestigt. Een factuur of andere administratieve bescheiden zijn niet overgelegd.

4.7. De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank thans niet kan vaststellen wat de omvang is geweest van de inbreukmakende handelingen van [X]. De door Guru Denim gevorderde gefixeerde schadevergoeding op basis van een voorraad van 100 inbreukmakende broeken is reeds daarom niet toewijsbaar. De door Guru Denim gevorderde opgave van ingekochte en verkochte aantallen inbreukmakende broeken zal nader uitsluitsel moeten bieden.
4.10. Gelet op de vastgestelde inbreuk en de toewijsbaarheid van de vordering tot schadevergoeding of winstafdracht is de door Guru Denim gevorderde opgave van het aantal ingekochte, verkochte en voorradige inbreukmakende broeken en de in- en verkoopprijzen eveneens toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld. De vordering tot opgave van afnemers zal worden beperkt tot afnemers die geen consument zijn, omdat de consumptieve aankoop van een inbreukmakende broek geen merkinbreuk door die consument vormt, zodat Guru Denim daarbij geen belang heeft. De opgave dient te worden voorzien van een door [X] te bekostigen verklaring van een accountant (RA of AA) waaruit blijkt dat hij de opgave heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van [X] en dat, voorzover verifieerbaar, de opgave strookt met de gegevens uit die administratie en dat, voorzover verificatie niet volledig mogelijk is, hij geen aanwijzingen heeft dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden. De termijn voor de opgave zal worden bepaald op zes weken, omdat de gevorderde termijn van tien werkdagen gelet op de verificatie door een accountant te kort wordt geacht voor een juiste uitvoering.

Lees uitpsraak hier:
IEF 14037 (pdf/link)

Andere blogs:
SOLV

IEF 14035

Eiser is geen merkhouder van Cannalyse

Rechtbank Midden-Nederland 11 december 2013, IEF 14035 (Canna tegen gedaagden c.s.)
Merkenrecht. Akte van overdracht. Canna heeft (derde) B een onthoudingsverklaring laten tekenen en voor het gebruik van de doorgehaalde merkinschrijving CANNALYSE. Het is bij akte overgedragen (Zie eerder IEF 5238). Nu wordt staking van Cannalyse door gedaagden gevorderd. Uit het Merkenregister blijkt dat Jemie B.V. houder is van het woordmerk Cannalyse. Het merkdepot en -inschrijving is een vereiste om rechten als merkhouder te kunnen uitoefenen, en nu Canna geen merkhouder is, worden de vorderingen afgewezen.

4.13. De rechtbank overweegt dat een uitsluitend recht op een merk wordt verkregen indien het desbetreffende merk wordt ingeschreven en het depot is verricht binnen het Benelux-gebied of voortvloeit uit een inschrijving bij het Internationaal Bureau. De depotdatum is de datum die beslissend is voor de vaststelling van de rangorde. Uit het uittreksel van het Benelux Merkenregister, overgelegd door [gedaagden] c.s., blijkt dat het woordmerk Cannalyse waarop Canna zich in dit geding beroept inschrijfnummer 0778865 heeft, geregistreerd is op naam van Jemie B.V. en op 19 april 2005 is gedeponeerd voor de klassen: 1, 9, 42, 44. Canna heeft erkend dat dit juist is (en naar de rechtbank verstaat, ook op of kort voor 17 februari 2009 juist was), maar zij stelt dat een akte van overdracht is opgemaakt gedateerd op 17 februari 2009 waarbij het merk Cannalyse weer wordt overgedragen aan Canna. Canna is vervolgens uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om voornoemde akte van overdracht van 17 februari 2009 in het geding te brengen, zoals verwoord in het proces-verbaal van de comparitie. Canna heeft dit echter nagelaten. Zij heeft daarentegen de akte van overdracht van 29 november 2005 in het geding gebracht. Dat is echter niet van belang, omdat uit de voormelde erkenning door Canna volgt dat op of kort voor 17 februari 2009 de situatie die in de akte van 29 november 2005 wordt beschreven, achterhaald was. Nu uit het Benelux Merkenregister blijkt dat het woordmerk Cannalyse op of kort voor 17 februari 2009 was geregistreerd op naam van Jemie B.V., zulks is erkend door Canna en niet is komen vast te staan dat het merk nadien rechtsgeldig is overgedragen aan Canna, dient het ervoor te worden gehouden dat thans Jemie B.V. merkhouder is van het woordmerk Cannalyse. Nu het depot en de inschrijving van een merk een vereiste is om rechten als merkhouder te kunnen uitoefenen, en nu Canna geen merkhouder is, volgt daaruit reeds dat vordering I onder a voor zover deze ziet op een inbreuk op het woordmerk Cannalyse van Canna niet kan worden toegewezen en afwijzing van dat deel van de vordering zal volgen.
IEF 14029

Gerecht EU week 28

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep na oppositie GLAMOUR afgewezen.
B. Beroep tegen verwerping oppositie CPI COPISA INDUSTRIAL afgewezen
C. Beroep na oppositie HEATSTRIP afgewezen.
D. Beroep na gedeeltelijke weigering inschrijving GIFFLAR afgewezen.
E. & F Hogere voorziening Peek & Cloppenburg over een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis
G. Hogere voorziening na weigering inschrijving ECODOOR afgewezen
H. Beroep tegen (gedeeltelijke) verwerping oppositie beeldmerken "E" afgewezen
Gerecht EU 4 juli 2014, zaak T- 1/13 (Glamour) - dossier
A. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „GLAMOUR” voor waren van de klassen 12, 14, en 18, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van verzoeksters beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het international woordmerk „TUDOR GLAMOUR” voor waren van klasse 14. Het beroep wordt afgewezen.

 

Gerecht EU 4 juli 2014, zaak T-345/13 (CPI COPISA INDUSTRIAL) - dossier
B. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met de woordelementen „Cpi construcción promociones e instalaciones, s.a.” en van de nationale inschrijving van de handelsnaam „Construcción, Promociones e Instalaciones, S.A. – C.P.I.” voor diensten van klasse 37, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen „CPI COPISA INDUSTRIAL” voor diensten van klasse 37. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 9 juli 2014, zaak T-184/12 (HEATSTRIP
) - dossier
C. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk "HEATSTRIP" voor waren van de klassen 9, 11 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van het niet-ingeschreven woordmerk "HEATSTRIP", dat in Australië, Canada, de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk wordt beschermd voor onder meer verwarmingstoestellen. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 9 juli 2014, zaak T-5201/12 (gifflar) - dossier
D. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het beeldmerk met het woordelement gifflar in te schrijven voor waren van de klassen 29, 30 en 31. Het beroep is afgwezen.

HvJ EU 10 juli 2014, zaak C-325/13P / C-326/13P (Peek & Cloppenburg / OHMI - Peek & Cloppenburg) - dossier - dossier
E. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) Peek & Cloppenburg / BHIM – Peek & Cloppenburg (T506/11) waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van verzoekster tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM inzake een oppositieprocedure tussen Peek & Cloppenburg en Peek & Cloppenburg KG.  Aanvraag voor inschrijving van woordteken „Peek & Cloppenburg” als gemeenschapsmerk voor waren van klasse 25 (Kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels) van de Overeenkomst van Nice. Schending van artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. Recht van de houder van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis om het gebruik van een later merk te verbieden. Het HvJ EU wijst de hogere voorziening af.

HvJ EU 10 juli 2014, zaak T-126/13 (BSH/BHIM) - dossier
G. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) BSH / BHIM (T625/11), waarbij het Gerecht het beroep heeft verworpen tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ecoDoor als gemeenschapsmerk. Schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. Het HvJ EU wijst de hogere voorziening af.

Gerecht EU 11 juli 2014, zaak T-425/12 (e) - dossier
H. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met de letter „e” voor waren en diensten van de klassen 9, 12, 18, 22, 25, 28 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie die is ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire beeldmerken met de letter „e” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 8 tot en met 12, 14, 16, 18, 20, 21, 24 tot en met 26, 28, 32, 35, 38, 41, 43 en 44 is afgewezen. Beroep is afgewezen.

IEF 14028

Merkinbreuk Wittmann Patch en ongeldig CE-Certificaat kunstmatige kleefhuid

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 juli 2014, IEF 14028 (Starsurgical tegen Wittmann c.s.)
Uitspraak ingezonden door Marga Verwoert en Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advocaten. Merkenrecht. Misleiding. Rectificatie. Starsurgical verkoopt kunstmatige kleefhuid, een medisch hulpmiddel om een buikwand na incisie meerdere malen te sluiten en openen. Deze techniek is ontwikkelt door het Medical College Wisconsin waar Wittmann werkzaam was. Starsurgical heeft het exclusieve productie/distributierecht gekregen en verkoopt dit onder de merknaam Wittman Patch. Onder vermelding van "Wittmann Patch" en CE-certificaten bieden Wittmann c.s. via hidih.com/.de kunstmatige kleefhuid aan. Ook staan Sigma medical en Intraven als distributeur vermeld voor Nederland respectievelijk Spanje. Merkinbreuk is niet bestreden en wordt verboden in de EU. Er dient twee maanden te worden gerectificeerd op de openingspagina's in het Duits, Engels en Spaans. Gebruik van ongeldig CE-Certificaat en -goedkeuring dient te worden gestaakt.

5.4. beveelt Wittmann om binnen één maand na betekening van dit vonnis en gedurende twee maanden een rectificatie te plaatsen op de openingspagina van www.hidih.com, www.hidih.de en www.novomedicus [5.5: www.sigma-medical.nl, 5.6: www.intraven.es] in de vorm van een deugdelijke vertaling in de Duitse en Engelse [5.6: Spaanse] taal van de volgende tekst, in zwarte letters tegen een witte achtergrond zonder verdere mededeling;
"Bij deze informeren wij onze relaties dat Starsurgical, Inc. houder is van het merk "Wittmann Patch" voor de Europese Gemeenschap en de exclusief gerechtigde distributeur van "Wittmann Patch" kunstmatige Kleefhuid in de Europese Gemeenschap. (...) is niet gerechtigd om kunstmatige kleefhuid onder de naam "Wittmann Patch" op de markt te brengen, te distribueren of te verkopen en is niet gelieerd aan en heeft niet gehandeld namens Starsurgucal danwel met Starsurgical's toestemming. (...) Het CE Certificaat en de goedkeuring waaronder voorheen de inbreukmakende "Wittmann Patch" is aangeboden, zijn niet langer geldig en mogelijk niet van toepassing op de geleverde producten.
IEF 14031

HvJ EU: Winkelinrichting Apple flagship store is een merk

HvJ EU 10 juli 2014, IEF 14030, zaak C-421/13 (Apple winkelinrichting) - dossier  - persbericht
Uitlegging van de artikelen 2 en 3, lid 1 merkenrichtlijn. Toepassingsgebied – Verpakking van een dienst – Driedimensionele voorstelling van de inrichting van een winkel 'steel gray and light brown' – Vereiste van grafische voorstelling van het merk – Noodzaak de grafische voorstelling met een beschrijvende tekst aan te vullen – Omvang van de bescherming van het merk voor detailhandelsdienst – Door handelaar zelf vervaardigde waren. De voorstelling van de inrichting van een verkoopruimte als „Apple” flagship store kan onder bepaalde voorwaarden worden ingeschreven als merk. Een voorstelling moet geschikt zijn om de waren en diensten van een onderneming te onderscheiden van die van andere ondernemingen. Het Hof verklaart voor recht:

De artikelen 2 en 3 van [de merkenrichtlijn] moeten aldus worden uitgelegd dat de voorstelling van de inrichting van een verkoopruimte voor waren door een gewone tekening zonder opgave van maten of verhoudingen kan worden ingeschreven als merk voor diensten die bestaan in verrichtingen betreffende deze waren maar niet integrerend deel uitmaken van de verkoop van deze waren, mits zij geschikt is om de diensten van de merkaanvrager te onderscheiden van die van andere ondernemingen en mits geen van de in deze richtlijn genoemde weigeringsgronden zich daartegen verzet.

Gestelde vragen:

1. Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat met de mogelijkheid van bescherming van „verpakking” van waren ook de presentatie wordt bedoeld die een dienst belichaamt?
2. Moeten artikel 2 en artikel 3, lid 1, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat een teken dat de presentatie weergeeft die een dienst belichaamt, als merk kan worden ingeschreven?
3. Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat aan het vereiste van grafische voorstelling is voldaan door een uitgetekende voorstelling alleen of met aanvullingen zoals een beschrijving van de presentatie of absolute groottes in meter of relatieve groottes met schaalaanwijzing?
4. Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de draagwijdte van de bescherming van het dienstmerk voor de detailhandel zich ook uitstrekt tot de door detailhandelaren zelf geproduceerde waren?

Andere blogs:
BirdBuzz
IPKat
SOLV

IEF 14030

HvJ EU: diensten bij elkaar brengen, is ook een dienst

HvJ EU 10 juli 2014, IEF 14030, zaak C-420/13 (Netto Marken Discount) - dossier
Merkenrecht. Uitlegging van artikel 2 van merkenrichtlijn. Werkingssfeer. Begrip „dienst”. Detailhandel in diensten. Reikwijdte van de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid voor de omschrijving van de diensten waarvoor de merkbescherming wordt gevraagd. Gebruik van de hoofdklassen van de classificatie van Nice voor de inschrijving van merken. Mogelijkheid om later te wijzigen of aan te vullen wanneer de initiële aanduiding enkel uit algemene benamingen of klassen bestaat. Beschermingsomvang van het dienstmerk voor de detailhandel. Diensten die de handelaar zelf verricht. Het hof verklaart voor recht:

1) De prestaties van een marktdeelnemer die erin bestaan om diensten samen te brengen opdat de consument deze gemakkelijk kan vergelijken en verwerven, kunnen vallen onder het begrip „diensten” bedoeld in artikel 2 van [merkenrichtlijn].

2) Richtlijn 2008/95 moet aldus worden uitgelegd dat daarin wordt vereist dat een merkaanvraag voor een dienst van samenbrenging van diensten voldoende duidelijk en nauwkeurig is geformuleerd opdat de bevoegde autoriteiten en de andere marktdeelnemers kunnen weten welke diensten de aanvrager voornemens is samen te brengen.

Gestelde vragen:

1) Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat onder een dienst in de zin van deze bepaling ook de detailhandel in diensten wordt begrepen?
2) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:
Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de door een detailhandelaar aangeboden diensten inhoudelijk net zo nader moeten worden gespecificeerd als de door een detailhandelaar verkochte waren?
a) Volstaat het voor de specificatie van de diensten dat
aa) enkel de dienstensector in het algemeen of algemene benamingen,
bb) enkel de klasse(n) of
cc) elke afzonderlijke dienst concreet worden aangeduid?
b) Spelen deze aanduidingen dan een rol bij de bepaling van de datum van de aanvraag, of is het bij de aanduiding van algemene benamingen of klassen mogelijk om deze te wijzigen of aan te vullen?
3) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:
Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de beschermingsomvang van het dienstmerk voor de detailhandel in diensten ook betrekking heeft op diensten die de detailhandelaar zelf verricht?

Andere blogs: IPKat

IEF 14026

Doorhaling zaak woordmerkgeschil Appel-ABEL

Hof van Beroep Brussel 15 januari 2014, IEF 14026 (Appel tegen verweerster)
Merkenrecht. Woordmerk. Verweerster verricht een Benelux depot van het woordmerk ABEL. Appel heeft tegen de inschrijving oppositie ingesteld op basis van haar EU merk 'Appel'. Er is tussen partijen een overeenkomst: het geding wordt gestaakt, de procedure beëindigd en de zaak doorgehaald.

Doorhaling van de zaak
05. De partijen hebben een gemeenschappelijk geschrift ingediend waaruit blijkt dat ze een dading hebben gesloten.

De dading houdt ondermeer in:
- dat de partijen zich verbinden geen vordering meer te laten gelden en geen geding meer te voeren betreffende het voorwerp van het voorliggende geschil;
- dat de procedure wordt beëindigd met toepassing van artikel 730 Gerechtelijk Wetboek.
(...)

06. Er bestaat aanleiding om de doorhaling van de zaak te beslissen.