DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 12610

Gerecht EU week 18

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) SLIM BELLY is beschrijvend voor sportapparaten en diensten
B) RELY-ABLE benadrukt de positieve aspecten van de dienst, maar dient niet ter onderscheiding

Gerecht EU 30 april 2013, zaak T-61/12 (ABC-One / OHMI (SLIM BELLY)) - dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Beroep tot vernietiging van beslissing R 1077/20111 van de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 17 november 2011, houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk SLIM BELLY in te schrijven voor waren van de klassen 28, 41 en 44. Het beroep wordt afgewezen, SLIM BELLY is voor sport- en fitness-apparaten en diensten beschrijvend. Op de MARQUES-blog

 

34      Im vorliegenden Fall hat die Beschwerdekammer in Randnr. 20 der angefochtenen Entscheidung die unter die Klasse 28 fallenden Waren „Trainingsgeräte, Fitnessgeräte in Form von Gürteln und Manschetten, Geräte für Belastungsübungen, Tretbänder, Laufbänder, Körpertrainingsgeräte“ geprüft, bei denen es sich um Sportgeräte handele, die zum Zweck der Gewichtsreduzierung und der Förderung der Fitness gebraucht würden. In Randnr. 21 ihrer Entscheidung hat die Beschwerdekammer weiter zu den Gesundheits-, Fitness- und Sportdienstleistungen der Klassen 41 und 44 ausgeführt, dass „sportliche Aktivitäten; Dienstleistungen von Fitnessstudios; medizinische Dienstleistungen; Dienstleistungen von Sanatorien“ in Anspruch genommen würden, um Gewicht zu reduzieren und eine schlanke Figur zu erarbeiten, dass „Massagen“ dazu dienten, die Funktionsfähigkeit der Lymphdrüsen und damit die Entschlackung und das Abnehmen zu fördern, dass auch „Dienstleistungen von Schönheitssalons“ dem schlankeren Aussehen dienten und dass „Aus- und Weiterbildung“ z. B. Kurse zur besseren Ernährung oder Fitness beinhalte. Folglich hat die Beschwerdekammer ihre Entscheidung für jede homogene Gruppe der in Rede stehenden Waren und Dienstleistungen ordnungsgemäß begründet, womit der von der Klägerin geltend gemachte Einwand allgemeiner Art nicht durchgreifen kann.

41      Die genannte Kritik an der Erklärung der Beschwerdekammer schließlich ist nicht nur nicht hinreichend substantiiert, sondern sie geht außerdem in der Sache fehl. Insoweit ist daran zu erinnern, dass es nach der in der vorstehenden Randnr. 36 angeführten Rechtsprechung genügt, dass das angemeldete Zeichen zumindest in einer seiner möglichen Bedeutungen zur Bezeichnung eines Merkmals der in Frage stehenden Waren oder Dienstleistungen verwendet werden kann. Im vorliegenden Fall ist in Übereinstimmung mit der Beschwerdekammer davon auszugehen, dass die einschlägigen englischsprachigen Verkehrskreise das Zeichen SLIM BELLY als Ganzes auf der Grundlage seiner sich unmittelbar erschließenden Bedeutung im Sinne von „flacher Bauch“ als mögliche Beschreibung einer Funktion der betreffenden Dienstleistungen, nämlich der Verringerung des Gewichts oder der Verbesserung der Figur, vor allem der Verschlankung des Bauchs, auffassen werden. Somit werden die angesprochenen Verkehrskreise zwischen der Bedeutung des angemeldeten Zeichens im Sinne von „flacher Bauch“ und den in Rede stehenden Waren und Dienstleistungen einen Zusammenhang in Gestalt eines Hinweises auf eine Gewichtsverringerung oder eine Verbesserung der Figur, insbesondere des Bauchs, erkennen können und unmittelbar und ohne zusätzliche Überlegung verstehen, dass das angemeldete Zeichen die Bestimmung der betreffenden Waren und Dienstleistungen beschreiben kann.

Gerecht EU 30 april 2013, zaak T-640/11 Boehringer Ingelheim International / OHMI (RELY-ABLE) - dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Vernietiging van beslissing R 756/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 september 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker waarbij bescherming als gemeenschapsmerk is geweigerd ten gevolge van een internationale inschrijving voor de Europese Unie van het woordmerk „RELY-ABLE” voor diensten van de klassen 38, 41 en 42 (clinical trial services for pharmaceutical products). 

 

Het beroep wordt verworpen. Het (aangevraagde) merk wordt niet door de consument herinnerd als een merk, maar enkel als een promotioneel woord voor de positieve aspecten van de dienstverlening, namelijk dat men betrouwbaar (reliable) is. Op de Marques-blog.

6. (...) Firstly, the Board of Appeal took the view that the relevant public would directly and unambiguously perceive the sign RELY-ABLE as a deliberate misspelling of the English word ‘reliable’ to make it more ‘catchy’, but would not perceive that spelling as particularly fanciful or arbitrary. Secondly, the Board of Appeal found that the relevant public would directly perceive the message communicated by the sign RELY-ABLE as a whole, as a banal laudatory message relating to an important characteristic of clinical trial services for pharmaceutical products, namely their reliability. (...)

37      Accordingly, the Board of Appeal did not err in dismissing the appeal against the decision refusing protection, after finding, in paragraph 17 of the contested decision, that the word mark RELY-ABLE is not distinctive, on the ground that it could not be perceived and memorised by the relevant consumer as a trade mark, and that the sign as a whole would be perceived as nothing more than a promotional message whose aim is to highlight an important positive aspect of the services, namely that they are reliable.

 

IEF 12606

Vliegtickets.nl ingeburgerd, .nl richt zich van nature op Nederland

Rechtbank Amsterdam 24 april 2013, zaaknr. C/13/517711 / HA ZA 12-633, LJN CA3178 (Vliegtickets.nl tegen E-Pepper Digital Media B.V.)
Uitspraak ingezonden door Gijsbert Brunt, Wenckebach Bax Brunt.

Merkenrecht. Inburgering. Handelsnaamrecht. Afwijzing vordering, beslag op domeinnaam opgeheven. Vliegtickets.nl is houdster van deze domeinnaam en merkinschrijvingen. E-Pepper is houdster van de domeinnaam vliegticket.nl, een zogeheten portal website waarop reisaanbieders tegen betaling hyperlinks kunnen laten plaatsen. De Geschillenbeslechter heeft in de WIPO-procedure de vordering afgewezen vanwege onvoldoende bewijs dat E-Pepper geen recht of een legitiem belang heeft [IEF 10443, DNL2011-0055].

Het teken "vliegtickets(.nl)" is beschrijvend en de toevoeging van het niet onderscheidende element ".nl" verleent geen onderscheidend vermogen. Inburgering in Nederland is voldoende, nu de rechtbank het van belang acht dat door het onderdeel ".nl" en de gelijkluidende domeinnaam van nature richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Het relevante publiek beperkt zich geografisch tot Nederland, zodat inburgering van het merk in Nederland volstaat. Het ontbreken van een deugdelijk marktonderzoek naar het percentage van het publiek dat de diensten herkent, staat niet in de weg dat het woordmerk herkend kan worden door het in aanmerking komende publiek.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verwarringsgevaar nu een internetgebruiker bij het bezoeken van Vliegticket.nl dat hij op een portal website is beland met hyperlinks naar online reisorganisaties en niet op de website van Vliegtickets.nl bij wie op de site zelf vliegreizen kunnen worden geboekt. Er is geen sprake van inbreuk 2.20 BVIE lid 1 onder b, noch onder c noch onder d.

E-Pepper heeft onder de naam vliegticket.nl niet op commerciële wijze deelgenomen aan het handelsverkeer. Daarom is er geen inbreuk op de handelsnaamrechten van Vliegtickets.nl. De vorderingen van Vliegtickets.nl worden afgewezen en in reconventie wordt bevolen het door vliegtickets.nl gelegde beslag op de domeinnaam op te heffen.

4.8. E-Pepper stelt dat inburgering van het teken "vliegtickets.nl" voor het gehele Nederlandstalige gebied van de Benelux moet worden aangetoond, dus ook voor de Nederlandstalige gedeelten van België. De rechtbank volgt E-Pepper daarin niet. In het algemeen geldt voor inburgering, dat het merk in een aanmerkelijk deel van de Beneluxlanden onderscheidend vermogen moet hebben verkregen. voor de bepaling van het relevante publiek, acht de rechtbank in het onderhavige geval van belang dat de aanduiding "vliegtickets.nl" zich, door het onderdeel ".nl" en de gelijkluidende domeinnaam van nature richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Het relevante publiek voor de diensten die Vliegtickets.nl onder het merk aanbiedt is geografisch dan ook beperkt tot Nederland, zodat inburgering van het merk in NEderland volstaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 september 2011 (LJN: BT1971). Het feit dat de website van Vliegtickets.nl wereldwijd toegankelijk is, zoals E-Pepper heeft aangevoerd, vloeit voort uit het mondiale karakter van het internet en zegt niets over het publiek waarop de website zich richt.

Overige suggesties: overweging 4.24 t/m 4.26, 4.32 t/m 4.34.

Lees de uitspraak HA ZA 12-633 (LJN CA3178/ pdf )

IEF 12600

Gerecht EU week 17

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

A) Voldoende visueel en fonetische gelijkenis tussen ENDURACE en ENDURANCE
B) ECO PRO kan worden begrepen als 'ecological professional' of 'ecological supporting'
C) 'METRO' is onderscheidend voor de dienst, onderdeel INVEST is beschrijvend.

Gerecht EU 23 april 2013, zaak T-109/11 (Apollo Tyres/OHIM tegen Endurance Technologies) - dossier
A) Gemeenschapsmerk. Verwarringsgevaar. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk 'ENDURACE' voor waren van klasse 12 en diensten van klassen 35 en 37, strekkende tot Vernietiging van beslissing R 625/2010-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 november 2010, waarbij het beroep tegen de beslissing van de oppossitieafdeling houdende verwerping van het beroep en gedeeltelijke toewijzing van de door opposante geformuleerde eis in de oppositieprocedure tegen het inschrijven van het woordmerk 'ENDURANCE' wordt afgewezen.

Het beroep wordt afgewezen. Afgezien van de afwezigheid van de conceptuele vergelijking, omdat het niet-Engels of niet-Franssprekende publiek geen betekenis geeft aan het teken, is er voldoende visuele en virtual phonetic identity om van verwarringsgevaar te kunnen spreken.

78      Accordingly, and in the absence of any possibility of comparing the marks at issue conceptually, since the non-English- or non‑French‑speaking public would not derive any meaning from either of the marks at issue, the visual similarity and virtual phonetic identity lead to the conclusion that there is a likelihood of confusion between those marks, as the Board of Appeal rightly concluded, as regards the goods and services found to be identical or similar (see paragraphs 33 to 46 above). Because of the strong similarities in question, such a likelihood of confusion cannot, moreover, be excluded even for a consumer who is highly attentive when purchasing the goods or choosing the services at issue. Such a consumer would be liable to confuse those marks, in particular where they are displayed on goods in combination with detailed technical information which particularly attracts the purchasers’ attention.

Gerecht EU 25 april 2013, zaak T-145/12 (Bayerische Motoren Werke/BHIM) - dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Onderscheidend vermogen. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk 'ECO PRO' voor waren van de klassen 9 en 12, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1418/2011-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), inhoudende verwerping van het beroep tegen de weigering van inschrijving van het woordmerk 'ECO PRO' voor waren van de klassen 9 en 12.

Het beroep wordt afgewezen. De Semantische betekenis van het teken ECO PRO kan worden begrepen als 'ecological professional' of 'ecological supporting'. Ook op de MARQUES-blog.

31      Concerning the relationship between the semantic content of the sign ECO PRO and the goods concerned, having regard to what was stated in paragraphs 24 to 30 above, the Board of Appeal could also correctly find, as it did essentially at points 15 to 21 of the contested decision, that that sign would be perceived by the relevant public, in the field to which the application for registration relates, as an indication that the designated goods are intended for ‘ecological professionals’ or are ‘ecological supporting’.

32      It follows from all the foregoing, without it being necessary to examine whether the Board of Appeal erred in finding that the relevant public would directly understand that the goods designated by the sign ECO PRO are intended for professional use or likely to reach a professional level of quality, that that public will perceive the semantic content of that sign as providing information on certain characteristics of the goods concerned and not as indicating their origin. Accordingly, the sign ECO PRO is necessarily devoid of any distinctive character with regard to those goods, within the meaning of Article 7(1)(b) of Regulation No 207/2009 (...)

Gerecht EU 25 april 2013, zaak T-284/11 (Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones/BHIM tegen MIP Metro) - dossier
Woordmerk. Gemeenschapsmerk. Beginsel van gelijke behandeling. Discriminatieverbod. Beroep ingesteld door aanvrager van het woordmerk 'METROINVEST' voor diensten van klasse 36, strekkende tot vernietiging van beslissing R 954/2010-1 van de eerste kamer van beroep voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), waarbij het beroep tegen de beslissing van de oppossitieafdeling houdende verwerping van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk 'METROINVEST' voor diensten van klasse 36 wordt afgewezen.

Het beroep wordt afgewezen. 'Metro' wordt wel onderscheidend voor de diensten waarvoor het is geregistreerd. 'Invest' is beschrijvend voor de dienst.

67      According to case-law, the distinctive character of a sign must be determined by reference to the service to which it relates (see Case T‑316/03 Münchener Rückversicherungs‑Gesellschaft v OHIM (MunichFinancialServices) [2005] ECR II‑1951, paragraph 26; and the judgment of 13 December 2007 in Case T‑242/06 Cabrera Sánchez v OHIM – Industrias Cárnicas Valle (el charcutero artesano), not published in the ECR, paragraph 51; see also Lloyd Schuhfabrik Meyer, paragraph 23 above, paragraphs 22 and 23).

68      It follows that the challenge to the Board of Appeal’s finding that the word ‘metro’ is distinctive and the word ‘invest’ is descriptive does not concern infringement of the obligation to state reasons, but a potential error of law under Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.

69      In that regard, it has already been pointed out, in the context of the examination of the second plea in law, that the Board of Appeal did not err in law in finding that the word ‘metro’ was distinctive in relation to the services concerned and that the word ‘invest’ was descriptive of those services.
IEF 12596

Restaurant Ivy zal gebruik naam en receptenboek moeten staken

Rechtbank Den Haag 24 april 2013, zaaknr. C/09/418787 / HA ZA 12-573 (Caprice tegen Restaurant Ivy)
Merkenrecht. Restaurant. Receptenboek. Caprice Holdings, eiser, is sinds 2005 eigenaresse van het restaurant “The Ivy” in Londen dat sinds 1917 bestaat. In 1997 heeft zij een receptenboek voor de verkoop gepubliceerd onder de naam “The Ivy”. Zij heeft een Gemeenschapswoordmerk THE IVY en een internationaal woordmerk IVY geregistreerd. Restaurant Ivy bestaat sinds 2009. In 2010 heeft het restaurant een receptenboek onder de titel "IVY 2010 Contemporary Cooking" samengesteld.

De overeenstemming is gelegen in gebruik van “Ivy” dat als onderdeel is opgenomen in “Restaurant Ivy” en in het Gemeenschapsmerk THE IVY en geheel samenvalt met het teken “Ivy”. “Ivy” wordt in alle gevallen gelijk (te weten op de Engelse wijze) uitgesproken. Hoewel Restaurant Ivy aanvoert dat zij haar restaurant heeft vernoemd naar de moeder van haar chef-kok, blijkt uit de wijze van afbeelding en de daarbij gebruikte gestileerde vormen van klimopbladeren en -ranken van de door Restaurant Ivy gebruikte tekens, dat Restaurant Ivy ook een verband legt met de letterlijke Engelse betekenis van “Ivy”: de klimopplant. De vorderingen worden toegewezen volgens sub b.

4.5. Nu er geen sprake is van een aan het merk identiek teken, kan Caprice Holdings haar vorderingen ten aanzien van haar Gemeenschapsmerk niet gronden op artikel 9 lid 1 sub a GMVo.

Artikel 9 lid 1 sub b GMVo
4.6. Niet valt in te zien dat THE IVY, dat in het Nederlands kan worden vertaald met “de klimop”, geen onderscheidend vermogen zou kunnen hebben voor de waren en diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk van Caprice Holdings is ingeschreven, althans daarvoor is door Restaurant Ivy onvoldoende onderbouwing verschaft. Dat ook andere (horeca)ondernemingen van eenzelfde of op het merk gelijkend teken gebruik maken is – zonder meer – onvoldoende grond om onvoldoende onderscheidend vermogen aan te nemen.

4.8. Dat Restaurant Ivy geen merkenrechtelijk relevant gebruik maakt van de tekens “Restaurant Ivy” en “IVY” is door haar onvoldoende onderbouwd, althans in het licht van de overgelegde, en door haar niet bestreden voorbeelden van gebruik, heeft zij onvoldoende onderbouwing verschaft waaruit volgt dat slechts sprake is (geweest) van handelsnaamgebruik of het enkele verwijzen naar een benaming van de onderneming. Aan Restaurant Ivy kan worden toegegeven dat uit de Céline-uitspraak van het Hof van Justitie2 volgt dat wanneer het gebruik van een maatschappelijke benaming, een handelsnaam, of een bedrijfsembleem beperkt is tot het identificeren van een vennootschap of tot het aanduiden van een onderneming, dit gebruik derhalve niet kan worden aangemerkt als gebruik voor waren of diensten. In die uitspraak wordt echter ook nadrukkelijk de mogelijkheid opengelaten dat sprake is van gebruik voor waren of diensten indien het betrokken teken op zodanige wijze wordt gebruikt dat er een verband ontstaat tussen de maatschappelijke benaming, de handelsnaam of het bedrijfsembleem en de waren en diensten die op de markt worden gebracht. Ten aanzien van restaurantdiensten van Restaurant Ivy is sprake van een dergelijke band met de tekens “Restaurant Ivy” en “Ivy” en de wijze waarop die in de verschillende voorbeelden van gebruik een rol spelen. Hoewel de lijn tussen handelsnaamgebruik en gebruik van een merk of teken voor diensten in sommige gevallen niet heel scherp kan worden getrokken, is in de onderhavige situatie duidelijk dat met het gebruik van de tekens “Restaurant Ivy” en “Ivy” niet in alle gevallen slechts verwezen wordt naar de onderneming, maar dat dit gebruik kennelijk (ook) dient om een verband te leggen voor het in aanmerking komende publiek tussen de onderneming en de door de onderneming geleverde restaurantdiensten. Het veelvuldig terugkomen van het logo met de klimopranken en “Ivy” in berichtgeving over het restaurant en de restaurantdiensten, het in berichtgeving vaak herhalen van de naam (“Bij Ivy …”, “Bij Restaurant Ivy”), wijzen niet op slechts verwijzing naar de onderneming maar zullen bij het in aanmerking komende publiek de indruk (kunnen) wekken dat verwezen wordt naar de diensten (i.c. de restaurantdienst) van de onderneming. Dat de tekens “Restaurant Ivy” en “Ivy” voor restauratiediensten worden gebruikt staat hiermee vast, zodat sprake is van gebruik van deze tekens voor diensten die gelijk zijn aan de diensten waarvoor het merk is geregistreerd.

4.10. De overeenstemming is gelegen in gebruik van “Ivy” dat als onderdeel is opgenomen in “Restaurant Ivy” en in het Gemeenschapsmerk THE IVY en geheel samenvalt met het teken “Ivy”. “Ivy” wordt in alle gevallen gelijk (te weten op de Engelse wijze) uitgesproken. In zoverre bestaat er dus auditieve overeenstemming tussen tekens en merk. Visueel, wat het woordbeeld betreft, is de overeenstemming ook gelegen in het gebruik van “Ivy”. In de Engelse taal verwijst “Ivy” naar een klimopplant. Hoewel Restaurant Ivy aanvoert dat zij haar restaurant heeft vernoemd naar de moeder van haar chef-kok (Ivy is haar voornaam), blijkt uit de wijze van afbeelding en de daarbij gebruikte gestileerde vormen van klimopbladeren en -ranken van de door Restaurant Ivy gebruikte tekens, dat Restaurant Ivy ook een verband legt met de letterlijke Engelse betekenis van “Ivy”: de klimopplant. In die zin is er dan ook sprake van begripsmatige overeenstemming tussen de tekens en het merk.

Het internationale merk IVY van Caprice Holdings en het receptenboek
4.18. Zoals Caprice Holdings aanvoert, is het teken van Restaurant Ivy tegen een achtergrond van een bos klimopbladeren zo vormgegeven en afgebeeld dat het los staat van de titel en de naam van de auteur. Dat het slechts een beschrijvend element vormt, een verwijzing naar Restaurant Ivy, zoals Restaurant Ivy aanvoert, volgt daar niet uit. Wanneer sprake zou zijn van een enkele beschrijvende verwijzing valt immers niet in te zien dat ook de beeldelementen die verwijzen naar klimop dienen te worden gebruikt. De combinatie van het woord “Ivy” met beeldelementen die bestaan uit klimopbladeren, wijzen op gebruik van “Ivy”als onderdeel van een logo, een onderscheidingsteken. Dit wordt nog versterkt doordat ook bij de aanduiding van de restaurantdiensten gebruikt gemaakt wordt van een onderscheidingsteken bestaande uit het woord “Ivy” dat is afgebeeld in combinatie met klimopranken of -bladeren. Door Restaurant Ivy is onvoldoende onderbouwd aangevoerd waaruit volgt dat het in aanmerking komende publiek hierin geen gebruik als onderscheidingsteken zal zien, maar dit zal opvatten als slechts een beschrijving. Dat het teken ook de herkomst van het receptenboek beschrijft (van Restaurant Ivy), wil nog niet zeggen dat het derhalve slechts beschrijvend wordt gebruikt. Wanneer zoals hier het geval is, daarnaast ook sprake is van gebruik van een teken ter onderscheiding van de waar (recepten)boeken, is sprake van merkinbreuk. Dat slechts sprake is van een eenmalige uitgave, zoals Restaurant Ivy naar voren heeft gebracht, is daarbij niet van belang. Niet gezegd is overigens dat het in aanmerking komende publiek zal begrijpen dat het om een eenmalige uitgave gaat, nu door het prominente gebruik van het jaar 2010 in de titel de verwachting lijkt te worden werkt dat in de toekomst nieuwe publicaties onder het teken “Ivy” zullen volgen.

Op andere blogs:
Chiever (Michelin-restaurant moet naam wijzigen)

IEF 12585

Gerecht EU week 16

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Continental is een beschrijving van bulldogg-ras
B) Peek & Cloppenburg en de uitleg van een Duitse rechterlijke uitspraak
C) Beeld zoals daadwerkelijk gebruikt op de product verpakking
D) Kickers legt het af tegen gedeeltelijke weigering inschrijving Snickers

Gerecht EU 17 april 2013, zaak T/383-10 (Continental Bulldog Club Deutschland / BHIM; Continental) - dossier
Monatstreffen auf der Holzmühle 22.04.12A) Gemeenschapsmerk - Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk 'CONTINENTAL', voor waren van klassen 31 en 44, strekkende tot vernietiging van beslissing R 300/2010-1 alsmede subsidiair vernietiging van deze beslissing voor zover deze de klasse 44 betreft van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 juni 2010, waarbij het beroep tegen de beslissing van de oppossitieafdeling houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk 'CONTINENTAL' in te schrijven voor waren van klasse 31 en 44.

Het beroep wordt afgewezen. Aangevraagde merk is beschrijvend voor de betrokken waren. Het woord 'continental' zal door het relevante publiek onmiddellijk als een beschrijving van een ras van bulldoggen worden opgevat, of als verduidelijking van de diensten betrekking hebbende op honden van dit ras. Mede gelet op het arrest BHIM/Wrigley, is het voldoende dat een woordteken minstens één van de potentiële betekenissen van een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt om voor inschrijving te worden geweigerd. 

44 In dit verband moet worden vastgesteld dat indien het in de onderhavige zaak aangevraagde merk zou worden ingeschreven, het relevante publiek daarmee voornamelijk zal worden geconfronteerd in omstandigheden waarin het ofwel de waren „levende dieren, te weten honden”, ofwel de diensten „het houden en fokken van honden, te weten pups en rasdieren” aanduidt. Voor een geïnformeerd publiek van ingewijden, bestaande uit kenners van het betrokken vakgebied die vertrouwd zijn met de methoden inzake de erkenning van hondenrassen, zal in die context de term „continental” onmiddellijk en zonder verder nadenken als een verwijzing naar het ras „continental bulldog” worden opgevat, dat wil zeggen als beschrijving van de betrokken waren en diensten of van hun kenmerken. Geconstateerd moet eveneens worden dat zelfs bepaalde dierenliefhebbers het woord „continental” in die zin zullen begrijpen, met name wanneer zij op zoek zijn naar opvang voor hun honden van dit ras of wanneer zij een „bulldog” wensen te kopen. Zoals de kamer van beroep in punt 35 van de bestreden beslissing heeft vastgesteld, mag namelijk redelijkerwijs worden aangenomen dat de liefhebbers of de potentiële kopers van honden in de regel bekend zijn met de honden die zij wensen aan te schaffen.

53      Gelet op het voorgaande en rekening houdend met het arrest BHIM/Wrigley, punt 33 supra, volgens hetwelk het voldoende is dat een woordteken minstens één van de potentiële betekenissen van een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt om voor inschrijving te worden geweigerd, dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het aangevraagde merk dat uit het woord „continental” bestaat, door het relevante publiek onmiddellijk als een beschrijving van een ras van buldoggen zal worden opgevat of, wat voormelde diensten betreft, als een verduidelijking dat deze diensten betrekking hebben op honden van dit ras.

Gerecht EU 18 april 2013, zaak T-506/11 - T-507/11 (Peek & Cloppenburg) - dossier 506 / dossier 507
B) Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „Peek & Cloppenburg” (merk 2), voor waren van klasse 25, strekkende tot vernietiging van beslissing R 53/20051 en  R 262/20051 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 februari 2011, houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van de in Duitsland geldige handelsnaam „Peek & Cloppenburg”. Het beroep wordt afgewezen.

36 Schließlich trägt die Klägerin vor, dass zum Zeitpunkt des Erlasses der angefochtenen Entscheidung vor deutschen Gerichten ein Verfahren anhängig gewesen sei, in dem sie der Streithelferin gegenübergestanden habe und in dem es gerade um die Frage der Verwirkung gegangen sei. In diesem Verfahren hätten die deutschen Gerichte über das Vorliegen der Voraussetzungen des § 51 MarkenG zu entscheiden gehabt, der im Wesentlichen bestimmt, dass der Inhaber einer älteren Marke, wenn er die Benutzung einer jüngeren Marke während eines Zeitraums von fünf aufeinanderfolgenden Jahren geduldet hat, nicht mehr deren Löschung verlangen kann. Die §§ 51 und 21 MarkenG hätten dieselben Voraussetzungen, und die Beschwerdekammer hätte für die Feststellung, ob die Streithelferin über ein älteres Recht verfüge, das es ihr erlaube, die streitige Marke auf der Grundlage von § 21 MarkenG zu untersagen, die bereits ergangenen nicht rechtskräftigen Entscheidungen der deutschen Gerichte zu § 51 MarkenG zugrunde legen oder zumindest das Verfahren bis zum Vorliegen einer rechtskräftigen Entscheidung aussetzen müssen.

38 Die Beschwerdekammer hat daher zutreffend festgestellt, dass die Streithelferin über das Recht verfügte, die Benutzung der jüngeren Anmeldemarke Peek & Cloppenburg auf der Grundlage von Art. 8 Abs. 4 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 zu untersagen. Die erste Rüge ist daher zurückzuweisen.

Gerecht EU 19 april 2013, zaak T-454/11 (Luna; Al bustan) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het beeldmerk met de woordelementen „Al bustan” voor waren van de klassen 29, 30, 31 en 32 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1358/20082 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 mei 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke nietigverklaring door de nietigheidsafdeling van dat merk in het kader van de door Asteris Industrial and Commercial Company SA ingestelde vordering tot nietigverklaring. Het beroep wordt afgewezen. Er is wel sprake van normaal gebruik aangetoond door verpakking van product in te brengen. Op de MARQUES-blog.

49 Furthermore, it should be noted, as observed by the Board of Appeal, that the reproduction of that label matches one of the photographs of a can of tomato paste submitted by Asteris. The applicant has therefore failed to show that the Board of Appeal erred in taking the view that that reproduction of a label corresponds to ‘an image of the mark as actually used on the product packaging’.

50 The Board of Appeal was therefore entitled to take account of that reproduction of a label in assessing whether the earlier mark had been put to genuine use.

58 Furthermore, since Asteris took the view that those documents were sufficient for the purpose of demonstrating genuine use of the earlier mark, the applicant cannot criticise it for not requesting third parties to make statements to the effect that the product bore the figurative mark during the relevant period, for the purpose of proof of use.

Gerecht EU 18 april 2013, zaak T-537/11 (Snickers) - dossier
D) Beroep ingesteld door de aanvrager van het zwart-wit beeldmerk met het woordelement „Snickers” voor waren van de klassen 8, 9 en 25, strekkende tot vernietiging van beslissing R 2519/2010-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 9 augustus 2011, houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „KICKERS” voor waren van de klassen 3, 14, 16, 18, 24, 25, 28, 32 en 33. Het beroep wordt afgewezen.

53 A global assessment of the likelihood of confusion implies some interdependence between the factors taken into account, and in particular between the similarity of the trade marks and the similarity of the goods or services concerned. Accordingly, a low degree of similarity between those goods or services may be offset by a high degree of similarity between the marks, and vice versa (Case C‑39/97 Canon [1998] ECR I‑5507, paragraph 17, and Joined Cases T‑81/03, T‑82/03 and T‑103/03 Mast-Jägermeister v OHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO with frame and others) [2006] ECR II‑5409, paragraph 74).

54 In this case, as was established at paragraph 28 above, the goods covered by the signs at issue are identical. As for the signs, they show an average degree of similarity from a visual and phonetic perspective (see paragraphs 38 and 47 above). In those circumstances, the Board of Appeal was correct to conclude, at paragraph 21 of the contested decision, that there was a likelihood of confusion between the marks at issue.

55 This conclusion cannot be invalidated by the argument concerning the high distinctive character of the mark applied for, since it is not a relevant factor to be taken into account in the assessment of the likelihood of confusion. It is only the distinctive character of the earlier mark which must be taken into account in the global assessment of the likelihood of confusion, because its distinctiveness determines the scope of the protection of the earlier mark (see, to that effect, Case C‑498/07 Aceites del Sur-Coosur v Koipe [2009] ECR I‑7371, paragraph 84).

56 It follows from all the foregoing that the single plea of infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 must be rejected. Accordingly, without there being any need to examine the admissibility of the applicant’s second head of claim, seeking annulment of the decision of the Opposition Division, the application must be dismissed in its entirety.
IEF 12581

De herkomstaanduiding voor een traplift en Adwords

Vzr. Rechtbank Den Haag 18 april 2013, zaaknummer C/09/438805 / KG ZA 13-267 (OO B.V. (merkhouder Otto Ooms) tegen Practicomfort B.V.)
Merkenrecht. Adwords-reclame. Merkhouder OO B.V. is fabrikant van trapliften die zij onder het Benelux woordmerk OTOLIFT op de markt brengt. Practicomfort verhandelt o.a. trapliften en beheert de site www.traplift.nl. In 2010 heeft Practicomfort gebruik gemaakt van het Google AdWord “otolift”, er verscheen de volgende advertentie in het veld “gesponsorde links” boven de zogeheten natuurlijke zoekresultaten: Otolift – Tip: Grootste Traplift aanbod – Traplift.nl www.traplift.nl/ - Otolift vind u op Traplift.nl. Traplift Modellen – Geef mij advies – Vrijblijvende offerte – Brochure Aanvragen.

Na staking blijkt dat Practicomfort opnieuw gebruik is gaan maken van de AdWord en wel met de (tweede) advertentie: Traplift kopen – Traplift.nl - www.traplift.nl/ - Tip: Tijdelijk 10% korting op alle Traplift modellen uit 2012! Traplift Modellen – Geef mij advies – Vrijblijvende offerte – Brochure Aanvragen. Vorderingen worden toegewezen. Een beroep op uitputting omdat een bedrijf op traplift.nl tweedehands trapliften van OO verhandelt, slaagt niet.

Naar voorlopig oordeel heeft Practicomfort door het gebruik van het AdWord “otolift” in combinatie met de eerste AdWord-advertentie inbreuk gemaakt op het merk OTOLIFT. Practicomfort heeft een beroep op uitputting ex 2.23 lid 3 BVIE gedaan en voert aan dat een bedrijf tweedehands trapliften van OO verhandelt. Naar voorlopig oordeel gebruikt Practicomfort het merk in de Adword-advertentie echter niet om reclame te maken voor die tweedehands trapliften van Recentlift.

Ook de tweede AdWord-advertentie maakt inbreuk. Dat het de gemiddelde internetgebruiker bij het bezoek aan de website traplift.nl duidelijk is dat er slechts een alternatief wordt aangeboden, is onjuist. De herkomstaanduidingsfunctie is aangetast als "de advertentie" de herkomstbepaling moeilijk of onmogelijk maakt.

De eerste Adword-advertentie
4.6. Het beroep van Practicomfort op uitputting in de zin van artikel 2.23 lid 3 BVIE kan niet slagen. Practicomfort heeft in dit verband aangevoerd dat het bedrijf Recentlift tweedehands trapliften van X verhandelt. Naar voorlopig oordeel gebruikt Practicomfort het merk in de Adword-advertentie echter niet om reclame te maken voor die tweedehands trapliften van Recentlift. De Adword-advertentie verwijst immers niet naar de website van Recentlift en evenmin naar tweedehands trapliften. Zowel door de hyperlink als de vermelding “Otolift vind u op Traplift.nl” (sic) verwijst de eerste Adword-advertentie naar de website www.traplift.nl van Practicomfort waarop uitsluitend nieuwe trapliften van derden worden aangeboden. Daar komt bij dat Practicomfort voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Recentlift tweedehands trapliften van X verhandelt. Desgevraagd heeft Practicomfort ter zitting verklaard dat zij geen tweedehands OTOLIFTtrapliften heeft verkocht en “bijna niets” in voorraad heeft. Dat zij wel iets kan aanbieden, blijkt nergens uit. Dat is onvoldoende voor een beroep op uitputting, mede gelet op hetgeen X op dit punt heeft aangevoerd. X heeft uiteengezet waarom haar trapliften niet geschikt zijn voor hergebruik door derden. Daarnaast staat OTOLIFT niet in het overzicht van aangeboden merken op de website van Recentlift, blijkens de door X overgelegde uitdraai van pagina’s van die site (productie 10 van X)

De tweede Adword-advertentie
4.9. Het betoog van Practicomfort dat het de gemiddelde internetgebruiker bij het bezoek aan haar website www.traplift.nl wel duidelijk wordt dat Practicomfort slechts een alternatief aanbiedt voor OTOLIFT-trapliften, kan niet slagen. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat de herkomstaanduidingsfunctie is aangetast als “de advertentie” het voor de gemiddelde internetgebruiker moeilijk of onmogelijk maakt om vast te stellen of de aangeboden goederen al dan niet afkomstig zijn van de merkhouder of een aan hem gelieerde onderneming (zie onder meer het hierboven aangehaalde Interflora-arrest r.o. 44). Die “advertentie” betreft blijkens de omschrijving daarvan door het Hof (r.o. 10 en 11) de onder de kop “gesponsorde links” weergegeven hyperlink en de korte reclameboodschap die daarbij staat. In dit geval is dat dus de tweede AdWord-advertentie zoals hierboven weergegeven onder 2.9 en die biedt, zoals hiervoor is overwogen, onvoldoende duidelijkheid over de herkomst van de aangeboden trapliften. Daar komt bij dat in dit geval ook niet aannemelijk is dat het voor de gemiddelde internetgebruiker die na doorklikken uitkomt op de website van Practicomfort, direct duidelijk zal zijn dat op die website uitsluitend alternatieven voor OTOLIFT-trapliften worden aangeboden. Practicomfort biedt via de website www.traplift.nl namelijk trapliften van vele fabrikanten aan.

Op andere blogs:
AOMB (Rechters over het kopen van andermans merk als Adword)
DirkzwagerIEIT (Inbreuk op merkrecht wegens onduidelijke, vage adword advertentie)

IEF 12577

Prejudiciële vragen: Valt verkoop via Chinese website onder distributie onder het publiek?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 25 februari 2013, in zaak C-98/13 (Blomqvist tegen Rolex) - dossier
Prejudiciele vragen gesteld door HØJESTERET, Denemarken.

Auteursrecht. Merkenrecht. Koop op afstand. Verzoeker heeft begin 2010 een horloge besteld via een Chinese website (‘Fashion Watch online’) waar het werd beschreven als ‘Rolex GMT Master II 50th Asian 3186 movement’. Het postpakket wordt hem via Hong Kong toegezonden maar het pakje wordt door de Deense douaneautoriteit onderschept. De Deense Douaneautoriteiten constateren namaak en verzoeker krijgt de vraag of hij instemt met vernietiging van het horloge. Hij weigert omdat hij het horloge legaal heeft gekocht. De merkgerechtigde (Rolex) start een zaak tegen hem om hem te dwingen de vernietiging zonder compensatie te aanvaarden. De rechter in eerste aanleg stelt Rolex in het gelijk op grond van inbreuk op auteurs- en merkrechten. Verzoeker gaat tegen die uitspraak in beroep. Onbetwist wordt er vastgesteld dat verzoeker geen inbreuk heeft gemaakt op auteurs- of merkenwet. De vraag is dan of de Chinese website in Denemarken inbreuk op auteurs- en merkenrecht van Rolex heeft gepleegd, hetgeen weer afhankelijk van hoe de term ‘distributie onder het publiek’ moet worden uitgelegd.

De verwijzende Deense rechter constateert uit de jurisprudentie dat de nationale recht leidend is voor de bepaling of een inbreuk op het auteursrecht is gepleegd en stelt het HvJEU de volgende vragen:

1. Moet artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat sprake is van „distributie onder het publiek” in een lidstaat van auteursrechtelijk beschermde goederen, wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar de goederen auteursrechtelijk zijn beschermd, betaling voor de goederen ontvangt en naar de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de lidstaat waar de goederen worden geleverd?
2. Moet artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van goederen, die zijn voorzien van het merk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar het merk is ingeschreven, betaling voor de goederen ontvangt en aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
3. Moet artikel 9, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen, die zijn voorzien van het gemeenschapsmerk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in een lidstaat, betaling voor de goederen ontvangt en ze aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
4. Moet artikel 2, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „door piraterij verkregen goederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „distributie onder het publiek” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de eerste vraag aangegeven criteria moet zijn geweest? Vijfde vraag Moet artikel 2, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „namaakgoederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „gebruik [...] in het economische verkeer” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de tweede en de derde vraag aangegeven criteria moet zijn geweest?

IEF 12575

Exclusiviteit na lange periode van delen? (Conclusie A-G)

Conclusie A-G HvJ EU 18 april 2013, zaak C-661/11 (Martin Y Paz Diffusion) - dossier
Zie eerder IEF 10897. Merkenrecht. Uitlegging van de artikelen 5, lid 1, en 8, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1). Rechten van de merkhouder in geval van duurzame verdeling van de exploitatie van het merk met een derde in het kader van een vorm van mede-eigendom voor het gedeelte van de bedoelde waren en van een onherroepelijke toestemming die de houder aan de derde heeft gegeven voor het gebruik van dit merk – Nationale regel die de merkhouder onrechtmatige uitoefening en misbruik van zijn recht verbiedt. Verbod op gebruik van het merk door de houder ten nadele van de derde. Sanctie.

Conclusie A-G (nog niet in't Nederlands): Under Article 5(1) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks the proprietor of a registered trade mark cannot give its consent to the use of its trade mark irrevocably. After the revocation of such consent, the exclusive right conferred by a registered trade mark can be asserted against the party that used the mark with the consent of the proprietor, even though the proprietor and that party shared the use of the trade mark - each for different goods, for which the mark was registered - over an extended period of time.

National law on the wrongful or abusive exercise of rights may not permanently prevent the proprietor of a trade mark from exercising its rights with respect to some of the goods for which the trade mark is registered. This notwithstanding, Directive 89/104 does not prevent national law from providing for a different remedy.
– Article 5(1) of Directive 89/104 does not allow national courts to definitively prevent the proprietor of a registered trade mark from recommencing the use of the mark after terminating an undertaking to a third party not to use that mark for certain goods by way of the law of unfair competition based on benefits of the proprietor from and investments by the third party in the publicity of the trade mark as well as the confusion of consumers. This notwithstanding, Directive 89/104 does not prevent national law from providing for a different remedy.

Gestelde vragen:

1.1. Moeten de artikelen 5, lid 1, en 8, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, aldus worden uitgelegd dat het door het ingeschreven merk verleende exclusieve recht door zijn houder definitief niet meer aan een derde kan worden tegengeworpen voor alle bij de inschrijving bedoelde waren:
- wanneer de houder gedurende een lange periode de exploitatie van dit merk heeft gedeeld met deze derde in het kader van een vorm van mede-eigendom voor een gedeelte van de bedoelde waren?
- wanneer hij, bij deze verdeling, deze derde zijn onherroepelijke toestemming heeft gegeven om van dit merk gebruik te maken voor die waren?
1.2. Moeten deze artikelen aldus worden uitgelegd dat de toepassing van een nationale regel, zoals die volgens welke de houder van een recht dit niet op een onrechtmatige manier mag uitoefenen en er geen misbruik van mag maken, ertoe kan leiden dat de uitoefening van dit exclusief recht definitief wordt verhinderd voor een gedeelte van de bedoelde waren, dan wel aldus dat deze toepassing ertoe moet worden beperkt dat deze onrechtmatige uitoefening van het recht of het misbruik van recht op een andere manier worden gesanctioneerd?
2.1. Moeten de artikelen 5, lid 1, en 8, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, aldus worden uitgelegd dat, wanneer de houder van een ingeschreven merk een einde maakt aan zijn verbintenis ten aanzien van een derde om dit merk voor bepaalde waren niet te gebruiken, en dus voornemens is dit merk opnieuw te gebruiken, de nationale rechter hem toch definitief kan verbieden dit merk opnieuw te gebruiken op grond dat dit oneerlijke mededinging is, omdat de houder aldus profiteert van de voorheen door deze derde gevoerde publiciteit met betrekking tot dit merk en bij het cliënteel verwarring kan ontstaan, of moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter een andere sanctie moet opleggen die de houder niet definitief belet dit recht opnieuw te gebruiken?
2.2. Moeten deze artikelen aldus worden uitgelegd dat het definitieve verbod op gebruik door de houder gerechtvaardigd is doordat de derde sinds vele jaren heeft geïnvesteerd om de waren waarvoor hij door de houder was gemachtigd het merk te gebruiken, bij het publiek bekend te maken?

IEF 12574

Normaal gebruik van vaantje op Levi's broek dat enkel samen met een ander merk wordt gebruikt

HvJ EU 18 april 2013, zaak C-12/12 (Colloseum Holding) - dossier
Merkenrecht. Normaal gebruik. Merk dat uitsluitend als element van samengesteld merk of samen met ander merk wordt gebruikt.

Uitlegging van artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) – Begrip „gebruik van het merk” – Erkenning van het bestaan van het gebruik van een merk dat een deel vormt van een samengesteld merk bij gebruik van dit samengesteld merk. Erkenning van het bestaan van het gebruik van een merk indien het enkel samen met een ander merk wordt gebruikt, waarbij de twee merken zowel afzonderlijk als samen zijn ingeschreven als samengesteld merk.

Het hof verklaart voor recht: Aan de voorwaarde van een normaal gebruik van een merk in de zin van artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk kan zijn voldaan wanneer een ingeschreven merk dat onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat is gemaakt van een ander, samengesteld merk waarvan het een van de elementen vormt, enkel wordt gebruikt via dat andere samengestelde merk, of wanneer het slechts samen met een ander merk wordt gebruikt en de samenstelling van die twee merken bovendien zelf als merk is ingeschreven.

Gestelde vragen: Daarop heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„Dient artikel 15, lid 1, van verordening nr. 40/94 aldus te worden uitgelegd,
1) dat een merk dat een deel vormt van een samengesteld merk en alleen door het gebruik van het samengestelde merk onderscheidend vermogen heeft verkregen, rechtsinstandhoudend kan zijn gebruikt wanneer enkel het samengestelde merk wordt gebruikt;
2) dat een merk rechtsinstandhoudend wordt gebruikt wanneer het alleen samen met een ander merk wordt gebruikt, het publiek in de twee merken zelfstandige tekens ziet, en beide merken bovendien samen als merk zijn ingeschreven?”
IEF 12572

Geen beperking van het ingeroepen merkrecht ex 2.23 BVIE

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 19 februari 2013, Rolnr. A/12/10673 (BVBA IMMO C&S tegen BVBA C.S. Vastgoed)

Uitspraak ingezonden door Geert Philipsen, GSJ advocaten en Ria Hens, DILAWHENS Advocaten.

Beide partijen zijn vastgoedmakelaar in de regio "groot Antwerpen". Immo C&S heeft haar handelsnaam IMMO C&S sinds 2009 gevoerd en in februari 2012 gedeponeerd als Benelux woordmerk. C.S. Vastgoed maakt gebruik van het merk/de handelsnaam in brieven, in Google ingegeven zoektermen [red. AdWords] en in mond-op-mond reclame. Er wordt een inbreuk ex artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE en artikel 95 WMPC vastgesteld.

De beperking op het ingeroepen merkenrecht (conform artikel 2.23 lid 2 BVIE) wordt niet aanvaard. Het logo wordt niet als "nagebootst' beschouwd en al evenmin wordt aangenomen dat door het gebruik van het logo wordt aangehaakt op het "succes" van IMMO C&S. Anderzijds houdt de handelsnaamrechtelijke inbreuk alsmede de aanvaarde merkenrechtelijke inbreuk, een inbreuk op artikel 95 WMPC in, zodat de vordering op grond van deze bepaling gegrond wordt verklaard.

Verder dient in dit licht reeds worden aangegeven te worden dat op grond van de WMPC het gebruik van die naam niet de indruk mag wekken dat er een commerciële band bestaat tussen de gebruiker van die naam en de merkhouder, en dat er ook geen ongerechtvaardigd voordeel mag worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

Onder 2.b.
De rangorde die tussen merken moet worden aangehouden, wordt in beginsel bepaald door de datum van depot of aanvrage, dan wel door de voorrang (ook wel prioriteit genoemd) die kan worden ingeroepen. Die voorrangs-of prioriteitsregeling houdt in dat het merk beschouwd wordt, voor wat betreft de rangorde alsof het op de voorrangs- of prioriteitsdatum gedeponeerd is zodat die (eerdere) datum doorslaggevend is bij de bepaling wie de oudste rechten. Er wordt geen reden aangebracht waarom hiervan zou afgeweken dienen te worden bij het invullen van het begrip "ouder recht van plaatselijke betekenis".

Tenslotte beroept C.S. VASTGOED zich op haar vennootschapsnaam C.S. VASTGOED . BVBA als "ouder recht van plaatselijke betekenis". De vennootschapsnaam wordt beschermd door artikel 65 W. Venn. Het recht op bescherming komt, evenals de handelsnaam, toe aan de eerste gebruiker. Het ouder recht van plaatselijke betekenis komt enkel toe aan C.S. VASTGOED voor haar vennootschapsnaam in de functie die artikel 65 W. Venn. eraan toemeet. Het rechtmatig gebruik als vennootschapsnaam t.o.v. het ingeroepen merkenrecht) wordt door !MMO C&S niet als inbreukmakend beschouwd. Hieromtrent wordt geen vordering ingesteld. Het gebruik als handelsnaam van het C.S. VASTGOED wordt als inbreukmakend beschouwd en dit gebruik kan niet gelijkgeschakeld worden met het gebruik als vennootschapsnaam. Anders gezegd, het is niet omdat de vennootschapsnaam een "ouder recht van plaatselijke betekenis" is dat deze vennootschapsnaam rechtmatig kan gebruikt worden als handelsnaam indien dit gebruik zich situeert na het aanvragen van het merkdepot.