Alle rechtspraak  

IEF 8332

Het kwijtraken van uw lovehandles

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 november 2009, KG ZA 09-1340, Tell Sell IE B.V. c.s. tegen Fitness-Import BV

Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Uitputting. Tell Sell c.s. zijn Beneluxdistributeur voor leverancier Fitness Brands Inc van de fitnessapparaten AB CIRCLE en AB CIRCLE PRO. Fitness Brands is houdster van Gemeenschapsmodel- en Gemeenschapsmerkrechten m.b.t. tot de apparaten. Tell Sell is houdster van de corresponderende Benelux-woordmerken.

Gedaagde Fitness-Import brengt zonder toestemming en zonder dat sprake is van uitputting hetzelfde toestel op de markt en heeft de tekst van haar advertenties ontleend aan die van Tell Sell c.s. Inbreuk aangenomen.

Uitputting: 4.3. Fitness-Import erkent dat het door haar aangeboden apparaat hetzelfde is als het door Tel Sell cs op de markt gebrachte apparaat. Het enige ter zake doende inhoudelijke verweer van Fitness-Import is dat sprake zou zijn van (merkenrechtelijke) uitputting, omdat de door haar aangeboden fitnessapparaten zouden zijn verkregen van handelaren in de EU. (…)

4.4. Dit verweer slaagt naar voorlopig oordeel niet. De bewijslast voor uitputting ligt bij een partij als Fitness-Import en wel ter zake van elk individueel exemplaar waarvoor beroep wordt gedaan op uitputting (1). Dat daar op grond van wat thans voorligt in de bodemprocedure aan zal kunnen worden voldaan door Fitness-Import, is voorshands niet aannemelijk geworden. De enige overgelegde factuur dateert van 24 september 2009, terwijl het apparaat al vanaf juli 2009 op de site van Fitness-Import wordt aangeboden, zodat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – alleen al daarom niet aannemelijk voorkomt dat deze transactie de gehele verkoopvoorraad zou omvatten. Bovendien was na de eerste sommatie door Fitness-Import aangegeven dat haar leverancier DKN Lifestyle zou betreffen, maar die is ter zitting in dit verband geheel buiten beeld geraakt. Ten slotte wordt meegewogen dat door Tel Sell cs ter zitting onweersproken is gesteld dat zij ongeveer 60 apparaten per week afzet en Fitness-Import onder de prijs aanbiedt die in het "officiële" distributiekanaal doorgaans wordt aangetroffen en onweersproken is gesteld dat Fitness-Import "geen kleintje" is in de betreffende branch.

4.5. Daarbij heeft bovendien nog het volgende te gelden. Fitness-Import doet in feite beroep op impliciete afstand van recht van de kant van Tel Sell IE en Fitness Brands om op grond van hen toekomende merkrechten op te treden tegen verdere verhandeling van de gewraakte fitnessapparaten door Fitness-Import. Daarvoor geldt als criterium naar vaste rechtspraak dat moet worden vastgesteld dat de merkhouder "met zekerheid" afstand moet hebben gedaan(2). Daarvan is nog geen begin van aanwijzing bijgebracht zijdens Fitness- Import tegenover de stellige betwisting daarvan door Tel Sell cs.

Derden-aanbieders: 4.6. Dat sprake is van derden-aanbieders op marktplaats.nl, E-Bay, speurders.nl en andere sites, zoals Fitness-Import aangeeft, maakt het vorenoverwogene niet anders. Voor zover Fitness-Import wil betogen dat Tel Sell cs niet afdoende zou optreden tegen inbreuk op haar gestelde rechten door derden, heeft voorshands te gelden dat Fitness-Import die stelling onvoldoende steekhoudend heeft gesubstantieerd. Nog daargelaten de relevantie van dit mogelijke verweer heeft Fitness-Import bovendien niet weersproken dat Tel Sell cs ook derden waar nodig sommeert – het afgelopen jaar 10 partijen.

Inbreuk: 4.7. Nu Fitness-Import (onbestreden) dezelfde waar (een bepaald type fitnessapparaten) onder de als merken ingeschreven tekens (althans onder het teken Ab Circle Pro) aanbiedt, is sprake van handelen in strijd met art. 9(1)(a) GMVo respectievelijk art. 2.20(1)(a) BVIE, hetgeen merkinbreuk oplevert. Evenmin is bestreden dat zodoende inbreuk wordt gemaakt op de ingeroepen Gemeenschapsmodelrechten, nu dit bij de geïnformeerde gebruiker geen andere totaalindruk wekt dan een apparaat volgens het geregistreerde Gemeenschapsmodel dat Tel Sell cs kunnen inroepen, zodat ook sprake is van modelrechtinbreuk in de zin van art. 19(1) GModVo. Dit brengt mee dat een inbreukverbod op die rechten toewijsbaar is, zoals in het dictum verwoord. (…)

Auteursrecht: 4.8. Ook is een inbreukverbod als in het dictum verwoord toewijsbaar op grond van auteursrechtinbreuk op de advertentietekst die Fitness-Import hanteert en naar voorlopig oordeel duidelijk is ontleend aan de tekst die Tel Sell cs hanteert en ten aanzien waarvan hen auteursrecht toekomt, omdat dat laatste niet is bestreden door Fitness-Import.

Proceskosten: 4.11. Als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij wordt Fitness-Import veroordeeld in de proceskosten. Fitness-Import heeft bestreden dat de van de kant van Tel Sell cs verantwoorde kosten (neerkomend op een bedrag aan salaris advocaat van € 8.888,18 excl. BTW) aan de dubbele redelijkheidstoets uit art. 1019h Rv voldoen. Deze zaak moet worden gekenschetst als een eenvoudig kort geding. Dat veelvuldig in der minne is getracht tot een vergelijk buiten rechte te komen, zoals Tel Sell cs stellen, maakt dit op zichzelf niet zozeer anders, dat het toe te passen Indicatietarief zou verspringen naar de hogere categorie, zodat een kostenveroordeling van € 6.000,- (exclusief BTW) voor salaris advocaat in dit geval passend wordt geoordeeld, te vermeerderen met vastrecht en deurwaarderskosten.

1 HvJ EG zaak C-173/98 (Sebago/GB Unic)
2 HvJEG zaak C-414/99 t/m C-416/99 (Davidoff & Levi Strauss), NJ 2002/183, HvJEG zaak C-59/08 (Copad/Dior)
en HvJEG zaak C-324/08 (Makro/Diesel)

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8330

De conceptovereenkomst

Rechtbank Amsterdam, 25 maart 2009 en 4 november 2009, HA ZA 07.2745, Adviespraktijk Amsterdam Zuid Oost B.V. tegen Boards and More Holding AG (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Merkenrecht. Afgebroken onderhandelingen over een merkoverdracht (volgend op een vaststellingsovereenkomst). Geen verplichting tot nakoming of dooronderhandelen, wel schadevergoeding voor juridische kosten.

2.1 Adviespraktijk is eigenaar van het hierna afgebeelde beeldmerk dat sinds 23 mei 1977 is geregistreerd bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom. In 1993 is een geschil ontstaan tussen partijen over het gebruik van een beeldmerk door (een rechtsvoorganger van) Boards and More dat lijkt op dat van Adviespraktijk. Bij vonnis van 25 november 1998 heeft de rechtbank Almelo het gebruik van het gelijkende beeldmerk door Boards and More verboden. Naar aanleiding van deze kwestie hebben partijen in maart 2001 een vaststellingsovereenkomst gesloten.

(…)

Dooronderhandelen: 5.5 De vordering onder 3.1 C. heeft betrekking op dooronderhandelen. Daarvoor is geen grond indien Boards and More de onderhandelingen in de gegeven omstandigheden mocht afbreken. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat ieder der partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de ander - in beginsel vrij is onderhandelingen af te breken. Dit is slechts anders indien dit onaanvaardbaar zou zijn, op grond van gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen door de wederpartij dat een overeenkomst tot stand zou komen, dan wel in verband met bijzondere omstandigheden van het geval.

(…)

5.7. Op grond van dit e-mail verkeer kan worden vastgesteld dat er circa vier jaar is onderhandeld, hoewel Boards and More steeds heeft aangedrongen op voortgang in verband met verlies aan commerciële mogelijkheden van het beeldmerk. Gelet op deze relatief lange periode is het alleszins aannemelijk dat - zoals Boards and More aanvoert - nieuwe commerciële inzichten hebben geleid tot de conclusie dat het beeldmerk niet langer winstgevend kon worden geëxploiteerd. Dit is door Adviespraktijk ook niet (gemotiveerd) betwist. Adviespraktijk heeft aldus gaande de onderhandelingen niet of onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Boards and More. Adviespraktijk wist immers dat Boards and More zo snel mogelijk met het beeldmerk de markt op wilde teneinde de commerciële mogelijkheden zoveel mogelijk te kunnen benutten. In zoverre stond het Boards and More vrij uiteindelijk - toen de commerciële haalbaarheid van het beeldmerk in het gedrang kwam - de onderhandelingen af te breken. Het moge zo zijn dat Boards and More tot op zeker moment het vertrouwen heeft gewekt dat een overeenkomst tot de reële mogelijkheid behoorde, doch nu de onderhandelingen zolang hebben geduurd en uiteindelijk nog geen volledige overeenstemming bestond, mocht Boards and More er in beginsel een punt achter zetten. De vordering tot door onderhandelen, zoals genoemd onder 3.1 C. zal daarom ook worden afgewezen.

Schadevergoeding: 5.8 Blijft over de vraag of Boards and More de onderhandelingen mocht afbreken zonder enige schadevergoeding, zoals ligt besloten in de vordering onder 3.1 D. De omstandigheden van het geval, met name het verloop van de onderhandelingen kunnen meebrengen dat die niet kunnen worden afgebroken zonder de schade te vergoeden. De rechtbank ziet evenwel, gelet op het voorgaande, geen gronden voor vergoeding van het positieve contractbelang. (..)

5.9 Aan de ander kant kan worden vastgesteld dat Boards and More gedurende de gehele onderhandelingsperiode Adviespraktijk nimmer (duidelijk) heeft gewaarschuwd voor het risico dat de onderhandelingen, met het oog op de lange duur, uiteindelijk op niets zouden kunnen uitdraaien. Boards and More heeft tot aan de afspraak voor februari 2006, die door haar is afgezegd, de onderhandelingen met Adviespraktijk gaande gehouden, terwijl zij wist dat Adviespraktijk daardoor (juridische) kosten bleef maken. Het ligt derhalve in de reden dat de directe kosten aan de zijde van Adviespraktijk, verband houdende met de onderhandelingen, door Boards and More worden vergoed. (…)

(schadeberekening in eindvonnis)

Lees de vonnissen hier of hieronder:

 

IEF 8328

Aspecten van het buitenleven

Hof Amsterdam, 3 november 2009, zaaknummer 200.017.850/01 SKG, Media Mij B.V. tegen ANWB B.V. (met dank aan Meta Kuyvenhoven, Versteeg Wigman Sprey advocaten)

Merkenrecht. Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 2 oktober 2008, IEF 7133). Tijdschrift (ANWB) Buitenleven tegen tijdschrift Welke Buitenleven. Toch geen inbreuk. “Het woord "buitenleven" heeft naar het voorlopig oordeel van het hof in dit geval onvoldoende onderscheidend vermogen om onder de aan ANWB toekomende merkenrechtelijke bescherming te vallen.”  Teken gedaagde is zodanig anders vormgegeven dat de totaalindrukken niet overeenstemmen. Merk van de ANWB is niet ingeburgerd in het geheel Nederlandstalige gebied van de Benelux. Geen onrechtmatige daad. Proceskosten eerste aanleg en hoger beroep: €36.040,39 + vergoeding kosten die Media Mij heeft moeten maken ter uitvoering van het vonnis van de voorzieningenrechter.

 4.6. Van het beeldmerk van ANWB is het woordelement "Buitenleven" het dominerende bestanddeel. Het woord "buitenleven" heeft naar het voorlopig oordeel van het hof in dit geval onvoldoende onderscheidend vermogen om onder de aan ANWB toekomende merkenrechtelijke bescherming te vallen. Het woord dient hier om kenmerken aan te duiden van de waren waarvoor het als merk is ingeschreven. ANWB gebruikt immers het merk als titel van een tijdschrift dat - in hoofdzaak - onderwerpen behandelt die naar hun aard onder het begrip "buitenleven" vallen. Dit brengt mee dat het Media Mij op zichzelf vrij stond het woord "buitenleven" te gebruiken en dat het bij de vraag, of het teken zoals dat door Media Mij wordt gebruikt inbreuk maakt op het merk van ANWB, vooral gaat om de vormgeving van het woord. Geconstateerd moet worden dat het woord zoals dat door Media Mij is gebruikt zodanig anders is vormgegeven dan het woord zoals dat deel uitmaakt van het beeldmerk van ANWB en visueel een zodanig daarvan afwijkende totaalindruk geeft dat voorshands niet kan worden geoordeeld dat het teken van Media Mij overeenstemt met het merk van ANWB.

4.7. Het oordeel omtrent de gestelde merkinbreuk zou anders kunnen zijn indien voldoende aannemelijk is dat het woord "buitenleven" zoals dat deel uitmaakt van het merk van ANWB is ingeburgerd. Hiervoor is vereist dat het merk door het gebruik onderscheidend vermogen heeft verworven in het gehele Nederlandstalige gebied van de Benelux, in die zin dat de betrokken kringen, althans een aanzienlijk deel ervan, de betrokken waar op basis van het merk als van een bepaalde onderneming afkomstig identificeren. ANWB heeft gesteld dat het tijdschrift ook in België wordt verkocht, maar zij heeft geen gegevens verstrekt omtrent de mate van inburgering in België. Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek van het bureau Motivaction International B.V., dat zij in haar memorie van antwoord onder 37 vermeldt, ook betrekking heeft op ondervraagden in België. Uit de stellingen van ANWB bij pleidooi (zie met name pleitnota ANWB onder 21), maakt het hof integendeel op dat dit niet het geval is. Dit brengt mee dat voorshands niet kan worden aangenomen dat het merk "Buitenleven" van ANWB is ingeburgerd in het gehele Nederlandstalige gebied van de Benelux, waarbij in het midden kan blijven of de door ANWB verstrekte gegevens voldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat van inburgering in Nederland sprake is. ANWB heeft nog de stelling betrokken dat inburgering alleen in Nederland hier voldoende moet worden geacht omdat dit een aanzienlijk deel is van het over de Benelux verspreide relevante publiek. Deze stelling moet echter worden verworpen omdat - anders dan ANWB meent - niet voldoende is dat weliswaar enerzijds van de betrokken kringen als hiervoor bedoeld - ervan uitgaande dat die kringen verspreid zijn over meer dan één lidstaat van de Benelux - een aanzienlijk deel de betrokken waar op basis van het merk als van een bepaalde onderneming afkomstig identificeert, doch dat anderzijds dat aanzienlij k deel regionaal is beperkt tot alleen Nederland of alleen een andere lidstaat van de Benelux.

(…)

4.10. Voor zover er gevaar voor verwarring bestaat tussen de beide tijdschriften, is dit terug te voeren op het gebruik van het woord "buitenleven" als titel. Nu het hof heeft geoordeeld dat gebruik van het woord "buitenleven" niet op merkenrechtelijke bezwaren stuit omdat het woord in casu voldoende onderscheidend vermogen mist en door ANWB wordt gebruikt om kenmerken van haar tijdschrift aan te duiden, stond het Media Mij in beginsel vrij dit woord ook voor haar tijdschrift te gebruiken, dat (in ander opzicht dan het tijdschrift van ANWB en voor een andere doelgroep) eveneens aspecten van het "buitenleven" behandelt. Van bijkomende omstandigheden die de keuze van Media Mij desondanks onrechtmatig doen zijn is onvoldoende gebleken.

Lees het arrest hier of hieronder:

 

IEF 8327

Een ouder recht van plaatselijk belang

Vzr. Rechtbank Assen, 4 november 2009, LJN: BK2194, Stichting Prins Bernhardhoeve tegen Easy Sport & Events B.V.& Pbhoeve Beheer B.V. en V.O.F. Jaarmarkt Zuidlaren,

Merkenrecht. Kwalitatieve verplichtingen. Stichting verkoopt beurscomplex en verzet zich tegen gebruik van woordmerken "Prins Bernhardhoeve" en "PBH" door koper. Vorderingen afgewezen. Locatierecht (zie recent ook IEF 8293 (De Woeste Hoeve)  en IEF 8303 (Bellevue Dordrecht): “De naam is als zodanig te kwalificeren als een ouder recht van plaatselijk belang.” 

4.6.  Ook een beroep op art. 2.20 lid 1 sub d gaat niet op, nu PBhoeve Beheer een geldige reden heeft de naam te gebruiken en de Stichting het gebruik van de naam voor het gebouw ook nadrukkelijk heeft toegestaan. Indien en voorzover de Stichting probeert te stellen dat PBhoeve Beheer door het gebruik van die naam en door het gebruik van www.pbhoeve.nl, www.prinsbernardhoevezuidlaren.nl PBHoeve Events inbreuk maakt op de merkrechten van de Stichting, gaat deze stelling niet op. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet vast komen te staan dat door het gebruik van genoemde handels- en domeinnamen ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

4.7.  Voorts is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het beroep van PBhoeve Beheer en v.o.f. Jaarmarkt op een depot te kwader trouw c.q. misbruik van bevoegdheid in een bodemprocedure voldoende kans maakt. Daartoe neemt de voorzieningenrechter het volgende - in onderlinge samenhang beschouwd - in aanmerking. Allereerst is gebruik van de naam al ruim 50 jaar onlosmakelijk verbonden met het beurscomplex te Zuidlaren. Het onderdeel "hoeve" verwijst naar de plaats waar voorheen de Landbouwbeurs werd georganiseerd, namelijk daar waar voorheen een drietal hoeves stonden. Prins Bernhard werd beschermheer van het complex, waarna het complex de naam Prins Bernhardhoeve kreeg. De naam is als zodanig te kwalificeren als een ouder recht van plaatselijk belang.

4.8.  Ook is bij verkoop van het complex het gebruik van de naam niet verboden, terwijl het voor de hand had gelegen dit eveneens als een kwalitatieve verplichting in de koopovereenkomst/akte van levering op te nemen.

(…).

4.9.  De Stichting heeft het merkdepot niet meegedeeld, dit terwijl dit kort voor de verkoop heeft plaatsgevonden. De Stichting heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de naam zelf feitelijk gebruikt of heeft gebruikt. Dit zou ook onlogisch zijn, omdat zij thans evenementen en beurzen in Leeuwarden organiseert, terwijl het publiek de naam Prins Bernhardhoeve associeert met het complex te Zuidlaren. De voorzieningenrechter houdt het er voorshands dan ook voor, dat het deponeren van de merken uitsluitend bedoeld is geweest om de opvolgende eigenaar van de Prins Berhardhoeve te beperken in het gebruik ervan (vgl. HvJEG, 11 juni 2009, nr. C-529/07).

4.10.  Het beroep van de Stichting op onrechtmatige daad gaat niet op nu zij volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd dat PBhoeve Beheer de opgelegde kwalitatieve verplichtingen heeft overtreden. Bovendien zijn hieraan geen vorderingen verbonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8326

Het hof acht het verwarringsgevaar overigens reëel

Gerechtshof ’s-Gravenhage, beschikking van 3 november 2009, zaaknr. 200.035.180/01, Kluijfhout tegen Gustaf Digel Kleiderfabrikel GmbH & Co.

Merkenrecht. Beroep in oppositieprocedure.  DIGEL tegen DIGO (kleding). Het hof concludeert dat het BBIE de oppositie terecht heeft toegewezen.

12. Gelet op de punten van overeenstemming op visueel en auditief gebied van het teken DIGO en de merken van Digel en de mate van soortgelijkheid van de betrokken waren, als door het Bureau omschreven en door het hof onderschreven, alsmede gelet op het gemiddelde aandachtsniveau van het relevante publiek, is ook het bof van oordeel dat bij bedoeld publiek directe of indirecte verwarring kan ontstaan. Dat in het verleden nooit verwarring zou zijn ontstaan en dat Digel niet eerder bezwaar heeft gemaakt tegen gebruik van het woord-beeldmerk DiGO leidt - indien juist -niet tot een ander oordeel, nu ter beoordeling voorligt of verwarring kan ontstaan. Het hof acht het verwarringsgevaar overigens reëel. Ook de gevolgen die deze beslissing heeft voor de individuele vrijheid van ondernemen van Kluijfhout behoren niet tot de ten deze geldende beoordelingsmaatstaf.

Lees de beschikking hier (website BBIE).

IEF 8303

Faillissement is geen geldige reden

Rechtbank Dordrecht, 29 oktober 2009, LJN: BK1517, Curator in het faillissement van Bellevue Dordrecht B.V. tegen Gasterhoon B.V.

Merkrecht. Handelsnaamrecht. Faillissement. Onrechtmatige daad. Persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder. Na faillissement heeft curator t.b.v. failliet het merk 'Bellevue Dordrecht' geregistreerd. Aannemelijk is dat het recht op dit merk is vervallen, omdat het zonder geldige reden gedurende een onafgebroken tijdvak van 5 jaar niet is gebruikt. Faillissement is geen geldige reden

De gestelde inbreuk op de zich nog in de faillissementsboedel bevindende handelsnamen wordt niet aangenomen omdat niet aannemelijk is dat de onderneming van de gefailleerde vennootschap weer wordt opgestart. Handelsnaam is geen exclusief recht. Niet kan worden aangenomen dat in de bedoelde handelsnamen thans nog goodwill is geïncorporeerd. Het beroep op oneerlijke mededinging faalt eveneens. De omstandigheid dat het merk of de handelsnamen niet ten voordele van de boedel aan een derde kunnen worden overgedragen kan onder de gegeven omstandigheden gedaagden niet worden toegerekend.

Merkenrecht/non-usus: 4.3.  Niet in geschil is dat de onderneming van Bellevue Dordrecht B.V. na haar faillissement is gestaakt en dat het merk ‘Bellevue Dordrecht’ pas na dat faillissement is geregistreerd. De curator heeft tegenover de betwisting van GasteRhoon c.s. niet aannemelijk gemaakt dat nadien het merk is gebruikt bij activiteiten die er op waren gericht afzet voor de door het merk beschermde diensten te vinden of te behouden. Het publiceren van een website over de afwikkeling van de boedel en/of de geschiedenis van Hotel Bellevue onder de domeinnaam www.bellevuedordrecht.nl richt zich niet op het genereren van afzet voor diensten. Het kan ook niet, zoals de curator stelt, worden gezien als een advertentie voor de door het merk beschermde diensten omdat geen sprake is van een aanbod om die diensten te leveren. Pogingen van de curator om de activa van de gefailleerde vennootschap met het merk aan derden over te dragen, zouden – indien deze waren geslaagd – weliswaar tot gebruik van het merk voor het vinden van afzet van de door het merk beschermde diensten hebben kunnen leiden, maar kunnen op zichzelf niet als daarop gerichte handelingen worden gezien.

4.4.  Blijkens het door de curator overgelegde registratie uit het Merkenregister heeft de inschrijving van het merk ‘Bellevue Dordrecht’ plaatsgevonden op 11 oktober 2004. Op grond van het vorenstaande is aannemelijk dat nadien het merk ‘Bellevue Dordrecht’ gedurende een onafgebroken tijdvak van vijf jaren niet is gebruikt. Anders dan de curator heeft betoogd kan het faillissement van Bellevue Dordrecht B.V. niet worden aangemerkt als een geldige reden daarvoor. Daargelaten dat het faillissement reeds voor de inschrijving van het merk plaatsvond, is dat immers geen buiten de macht van de merkhouder liggende, niet tot zijn normale ondernemingsrisico behorende feit of omstandigheid.

(…)

Handelsnaamrecht:  4.10.  De door de gefailleerde vennootschap gevoerde handelsnamen zijn vermogensrechten en zijn als zodanig in het faillissement gevallen. Het recht om bij de afwikkeling van de boedel de handelsnamen te voeren en daarover te beschikken blijft ook tijdens het faillissement bestaan (vgl. HR 23-4-1931, NJ 1931, 1313). De door GasteRhoon c.s. aangevoerde omstandigheid dat de curator geen onderneming drijft, doet daar niet aan af.

4.11.  De tot een handelsnaam gerechtigde heeft niet, zoals de curator lijkt te stellen, een exclusief recht op het gebruik van de naam, maar is bevoegd om op de voet van art. 5 Hnw het gebruik door een ander van een gelijke of in geringe mate afwijkende handelsnaam te (doen) verbieden, indien bij het publiek verwarring tussen de beide ondernemingen te duchten is. Deze bevoegdheid behoudt de handelsnaamgerechtigde ook na staking van zijn onderneming en wel zolang als de vorenbedoelde verwarring te duchten is, hetgeen afhankelijk is van de omstandigheden van het geval (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 7-2-1979, BIE 1983, 49). Van deze verwarring tussen beide ondernemingen zal slechts sprake kunnen zijn indien de door de gefailleerde vennootschap gedreven onderneming weer opgestart wordt met gebruikmaking van de eerder gevoerde handelsnamen. GasteRhoon c.s. hebben gemotiveerd bestreden dat het laatste mogelijk is. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

4.12.  Ingevolge artikel 2 Hnw kan een handelsnaam slechts in verbinding met de onderneming die onder die naam werd gedreven worden overgedragen. Daarvoor is voldoende dat een relevant deel van de onderneming met de handelsnaam wordt overgedragen. Onder een relevant deel van de onderneming kan ook de – al dan niet in de handelsnaam belichaamde – goodwill worden verstaan. De curator beroept zich er op dat zich, naast schulden, in de boedel van de gefailleerde vennootschap nog goodwill bevindt, wat door GasteRhoon c.s. gemotiveerd is betwist.

4.13.  Volgens opgave van de curator zijn de bedrijfsinventaris en huurovereenkomst(en) van de door de gefailleerde vennootschap gedreven onderneming in 2004 aan een derde overgedragen. Niet gesteld is dat zich in de boedel andere rechten of zaken bevinden die van belang kunnen zijn voor de continuïteit van een hotel- of horecaonderneming. Met zijn beroep op de aanwezigheid van goodwill in de boedel van de gefailleerde vennootschap doelt de curator derhalve kennelijk op in de handelsnamen belichaamde goodwill. Hieruit volgt dat zich, naast de schulden en het merkrecht waarvan hiervoor is aangenomen dat het is vervallen, in de boedel van de gefailleerde vennootschap alleen nog de handelsnaam bevindt en dat roept de vraag op of daarmee niet reeds is gegeven dat niet kan worden voldaan aan het in artikel 2 Hnw neergelegde vereiste voor overdracht van de handelsnaam. Wat er ook zij van het antwoord op die vraag, de vordering stuit op het volgende af.

(…)

4.15.  Op grond van het vorenstaande kan de aanwezigheid van in de handelsnaam belichaamde goodwill in de boedel van de gefailleerde vennootschap niet worden aangenomen. Voor zover die goodwill heeft bestaan, is immers aannemelijk dat die slechts in combinatie met het gebruik van het complex aan de Boomstraat 37 te Dordrecht bestond. Het recht op het gebruik van dat complex, dat gedurende het 5½ jaar oude faillissement leeg heeft gestaan, bevindt zich echter niet in de boedel van de gefailleerde vennootschap en niet gesteld, laat staan voldoende aannemelijk gemaakt is, dat het mogelijk is dat dit recht in de boedel zal terugkeren. Vanwege de verwarring die kan ontstaan met de locatie van de onderneming is niet aannemelijk dat een derde die geen gebruik kan maken van het complex aan de Boomstraat 37 onder de voormelde omstandigheden is geïnteresseerd in overname van de handelsnamen van de gefailleerde vennootschap. Derhalve kan niet worden aangenomen dat in de bedoelde handelsnamen thans nog goodwill is geïncorporeerd en dat er een mogelijkheid bestaat dat de door de gefailleerde vennootschap gedreven onderneming weer wordt opgestart.

4.16.  Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk dat het gebruik van de domeinnaam www.bellevuegroothoofd.nl en de daaraan verbonden website bij het publiek tot een verwarring zal leiden als bedoeld in artikel 5 Hnw. De daarop gebaseerde vorderingen tot staking van het gebruik van deze domeinnaam en tot overdracht van de domeinnaam dienen daarom te worden afgewezen. Het beroep van de curator op artikel 5a Hnw faalt, nu hiervoor is aangenomen dat het merk ‘Bellevue Dordrecht’ is vervallen.

(…)

Onrechtmatig handelen:  4.18.  Het beroep van de curator op oneerlijke mededinging faalt, omdat op grond van het vorenstaande niet aannemelijk is dat ooit sprake zal zijn van mededinging tussen de ondernemingen die vanaf december 2009 in het complex aan de Boomstraat 37 zullen worden gedreven en de onderneming van de gefailleerde vennootschap. De omstandigheid dat het onwaarschijnlijk is dat de curator de handelsnamen en het merk ten voordele van de boedel nog aan een derde zal kunnen overdragen, kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet aan GasteRhoon c.s. worden toegerekend.

Lees het vonnis hier.

IEF 8421

The Board of Appeal was wrong

GvEA, 29 October 2009, zaak T-386/07, Peek & Cloppenburg tegen OHIM / Redfil, SL

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapsbeeldmerk AGILE o.g.v. oudere Gemeenschaps- en nationale woordmerken Aygill’s (kleding). Verwarringsgevaar. Oppositie toegewezen.

42. First, it is not certain, contrary to the assertion of the Board of Appeal, in paragraph 39 of the contested decision, that the visual aspect plays a greater role, since the goods in question are marketed in such a way that, normally, when making their purchase, the relevant public’s perception of the mark designating those goods is visual. In that regard, it should be noted that the goods in question in the present case are not all of the same nature as those in question in the case-law cited by the Board of Appeal in support of its analysis, namely Case T-57/03 SPAG v OHIM – Dann and Backer (HOOLIGAN) [2005] ECR II-287, and Case T-194/03 Ponte Finanziaria v OHIM – Marine Enterprise Projects (BAINBRIDGE) [2006] ECR II-445).

43. Second, and in any event, as is apparent from paragraphs 26 to 28 above, the Board of Appeal was wrong to describe the visual similarity between the signs at issue as being of a low degree.

44. Third, although, for the reasons referred to in paragraphs 34 to 39 above, the signs at issue are globally similar only to a low degree, the Board of Appeal was still wrong to exclude, in paragraph 41 of the contested decision, a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94, on the part of the relevant public, between the earlier mark and the mark applied for. In light of the case-law cited in paragraphs 17 to 19 above, the fact that the goods in question are identical offsets the low degree of similarity between the signs at issue.

45. The applicant’s single plea alleging infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94 must therefore be upheld.

46. It follows from all the foregoing that the action must be upheld and the contested decision annulled.

Lees het arrest hier.

IEF 8423

Ribonucleïnezuur

GvEA, 28 oktober 2009, zaak T-80/08, CureVac GmbH tegen OHIM / Qiagen GmbH.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure  tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk RNAiFect o.g.v. ouder gemeenschapswoordmerk RNActive (geneesmiddelen) Beschrijvend dominant bestanddeel. Geen verwarringsgevaar.

48. Beide tekens zijn inderdaad rond het gemeenschappelijke bestanddeel „rna” opgebouwd. Vastgesteld moet evenwel worden dat, zoals de oppositieafdeling had geconstateerd zonder dat de kamer van beroep dit in de punten 16 en 17 van de bestreden beslissing ter sprake heeft gebracht, dit bestanddeel hoogstens een beperkt onderscheidend vermogen heeft, ook al weten sommige consumenten niet precies wat deze afkorting betekent, maar gaan zij ervan uit dat deze met name indirect naar een chemische of moleculaire verbinding verwijst.

(…)

50      Zoals reeds is geconstateerd, heeft het gemeenschappelijke bestanddeel van de twee betrokken tekens, te weten „rna”, hooguit een beperkt onderscheidend vermogen, zodat het niet mogelijk is om op basis daarvan de commerciële herkomst van de waren te onderscheiden. Derhalve heeft de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing op goede gronden de betrokken achtervoegsels van de conflicterende tekens, namelijk „ctive” en „ifect”, beschouwd als de onderscheidende en dominerende bestanddelen die de aandacht van de consument zullen trekken, aangezien zij een groter onderscheidend vermogen hebben dan het beginbestanddeel „rna” (zie in die zin arrest ECHINAID, punt 29 supra, punt 55).

51. Bovendien is het onjuist, zoals in punt 44 hiervóór is aangegeven en zoals het BHIM terecht heeft opgemerkt, te beweren dat de respectieve uitgangen van de tekens door associatie als gelijk zullen worden opgevat. Het Duitse woord „aktiv” is immers geenszins synoniem van „effektiv”, waardoor een onderscheid tussen de merken kan worden gemaakt. Op basis van deze verschillen in betekenis zal de betrokken consument de desbetreffende tekens dan ook van elkaar kunnen onderscheiden.

52. Hoewel het gemeenschappelijke bestanddeel van beide tekens, te weten „rna”, vooraan staat, leidt deze overeenstemming dus niet tot gevaar voor verwarring. Dit bestanddeel heeft immers een beperkt onderscheidend vermogen, zodat de aandacht van het publiek zal uitgaan naar de uitgang van beide tekens die – globaal beoordeeld – visueel, fonetisch en begripsmatig van elkaar verschillen. De twee tekens roepen dus een verschillende indruk op.

Lees het arrest hier.

IEF 8422

Op de huid

GvEA, 28 oktober 2009, zaak T-273/08,  X-Technology R & D Swiss GmbH tegen Ipko-Amcor BV

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk First-On-Skin o.g.v. oudere nationale woordmerken FIRST (Kleding). Verwarringsgevaar in Benelux aannemelijk. Oppositie toegewezen.

39. Die Hinzufügung des Teils „-On-Skin“ in der angemeldeten Marke kann diese begriffliche Identität nicht ändern. Denn im Zusammenhang mit den betroffenen Waren, nämlich Kleidungsstücken, wird dieser Teil der angemeldeten Marke von den maßgeblichen Verkehrskreisen wegen ihrer Grundkenntnisse der englischen Sprache so verstanden, dass er „auf der Haut“ oder, wie die Beschwerdekammer meint, „in direktem Kontakt mit der Haut“ bedeutet. Er ist also, wie im Übrigen die Beschwerdekammer ohne Widerspruch seitens der Klägerin ausgeführt hat, für ein Merkmal dieser Waren beschreibend. Daher kann dieser Teil nicht dazu dienen, die beiden Marken zu unterscheiden (vgl. in diesem Sinne Beschluss des Gerichts vom 18. Februar 2008, Altana Pharma/HABM – Avensa [PNEUMO UPDATE], T‑327/06, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 34). Dies gilt umso mehr, als dieser Teil der angemeldeten Marke dem Anfangsbestandteil „First“ folgt, der in beiden Marken identisch und das dominierende Element der angemeldeten Marke ist.

(…) 41. Nach alledem hat die Beschwerdekammer zu Recht festgestellt, dass sich die beiden Zeichen begrifflich hochgradig ähneln, was die Klägerin übrigens nicht bestritten hat.

48. Nach alledem hat die Beschwerdekammer zu Recht eine Verwechslungsgefahr zwischen den betreffenden Marken bejaht und die Anmeldung des Zeichens First‑On‑Skin für die betreffenden Waren zurückgewiesen.

Lees het arrest hier.

IEF 8408

Panorama Aquaria

GvEA, 28 oktober 2009, T-339/07, Juwel Aquarium GmbH & Co. KG tegen OHIM / Potschak

Gemeenschapsmerk. Succesvolle nietigheidsactie tegen woordmerk PANORAMA voor aquaria. Beschrijvend, daar het een wezenlijke eigenschap van de waren aangeeft.

36. Festzustellen ist, dass das Zeichen Panorama – wie die Beschwerdekammer in den Randnrn. 25 und 26 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat –, wenn es für die in Rede stehenden Waren verwendet wird, den angesprochenen Verkehrskreisen, zumindest in deutschsprachigen Gegenden, eine unmittelbare Information über eine wesentliche Eigenschaft dieser Waren vermittelt, nämlich über das besonders weite Blickfeld auf den Inhalt des Aquariums oder Terrariums. Entgegen dem Vorbringen der Klägerin wird das Blickfeld, das ein Aquarium oder Terrarium bietet, nicht nur durch seine innere Ausgestaltung bestimmt, sondern auch durch die seiner Form innewohnenden Merkmale. Zudem kann nicht ausgeschlossen werden, dass Möbel, Gestelle und Leuchten, die speziell der Panoramaform solcher Aquarien oder Terrarien angepasst sind, zur Erweiterung des Blickfelds beitragen und die angesprochenen Verkehrskreise somit eine Verbindung zwischen dem in Rede stehenden Zeichen und diesen Merkmalen herstellen.

Lees het arrest hier.