Alle rechtspraak  

IEF 15050

HvJ EU: Bij visuele overeenstemming is betekenis en uitspraak geschreven Arabisch relevant

HvJ EU 25 juni 2015, IEF 15050; ECLI:EU:C:2015:420; zaak C-147/14 (Loutfi Management Propriété intellectuelle)
Merkenrecht. Loutfi is houdster van diverse Gemeenschapsbeeldmerken EL BENNA en EL BNINA. Meatproducts heeft een Benelux-merk EL BAINA gedeponeerd voor producten op islamitische wijze bereid. Inaanmerkingneming van het gebruik van een andere taal dan een officiële taal van de Europese Unie. Antwoord:

Artikel 9, lid 1, onder b) gemeenschapsmerkenverordeing] moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van het mogelijke verwarringsgevaar tussen een gemeenschapsmerk en een teken, die betrekking hebben op dezelfde of soortgelijke waren en beide een dominant Arabisch woord in Latijns en Arabisch schrift bevatten, waarbij deze woorden visueel overeenstemmen, de betekenis en de uitspraak van deze woorden in aanmerking moeten worden genomen in omstandigheden waarin het voor het gemeenschapsmerk en het betrokken teken relevante publiek een basiskennis van het geschreven Arabisch heeft.

Gestelde vraag [IEF 13868]:

Dient artikel 9.1.b.) GMV, mede gelet op de bepalingen van de artikelen 21 en 22 van het Handvest van de grondrechten van de Unie, aldus te worden uitgelegd dat, bij de beoordeling van het verwarringsgevaar tussen een gemeenschapsmerk waarin een Arabisch woord dominant is en een teken waarin een ander maar visueel overeenstemmend Arabisch woord dominant is, het verschil in uitspraak en betekenis tussen deze woorden door de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten mag of zelfs moet worden onderzocht en in rekening gebracht, ook al is het Arabisch geen officiële taal van de Unie en van de lidstaten?
IEF 15046

Natuurlijk mineraalwater met kenmerken van dat water

HvJ EU 24 juni 2015, IEF 15046; ECLI:EU:C:2015:414 Zaak C‑207/14 (Hotel Sava Rogaška tegen Republika Slovenija)
Etikettering. Reclame. Handelsmerk. Herkomstaanduiding. Zie eerder: IEF 14865. Antwoord: Het begrip „natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/54/EG (...) moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op natuurlijk mineraalwater gewonnen uit een of meer natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten dat eenzelfde watervlak of eenzelfde onderaardse laag tot oorsprong heeft, voor zover de kenmerken van dat water volgens de in bijlage I bij die richtlijn vermelde criteria bij al die natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten identiek zijn en constant blijven binnen natuurlijke schommelingen.

Gestelde vragen:
1)      Moet artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/54[...] aldus worden uitgelegd dat onder ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ moet worden verstaan:

a)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van richtlijn 2000/60[…];

b)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van richtlijn 2000/60[…], met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit een enkel onttrekkingspunt (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag;

c)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van richtlijn 2000/60[…], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten;

d)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van richtlijn 2000/60[…], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten, met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit individuele onttrekkingspunten (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?

2)      Indien geen van de in vraag 1 voorgestelde oplossingen kan worden aanvaard, moet de uitlegging van het begrip ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ dan worden gebaseerd op omstandigheden als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit de individuele onttrekkingspunten, de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?
IEF 15043

Bewijsvermoeden voor EER geautoriseerde bron onvoldoende ontzenuwd

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 juni 2015, IEF 15045 (Converse-Kesbo tegen Scapino)
Merkenrecht. Parallelimport. Zie eerder IEF 14344, IEF 11650 en IEF 9669. Een deel van de in beslag genomen Converse schoenen wordt vermoed afkomstig te zijn van een door de merkhouder voor de EER geautoriseerde bron. Bewijsvermoeden strekt zich niet uit tot de overige schoenen. De door Converse ingenomen stellingen en overgelegde stukken zijn onvoldoende om het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Het hof zal Converse c.s. in de gelegenheid stellen 5% van de in beslag genomen schoenen fysiek op echtheid te onderzoeken. In de gegeven omstandigheden is er geen plaats voor ambtshalve toetsing van artikel 101 VWEU.

2.9 Met betrekking tot het ambtshalve toetsen van het handelen van Converse c.s. aan artikel 101 VWEU, overweegt het hof dat, zelfs indien moet worden aangenomen dat  artikel 101 VWEU als recht van openbare orde moet worden beschouwd, het hof niet over de noodzakelijke feitelijke gegevens beschikt om te vermoeden dat de (ondertussen beëindigde) licentieovereenkomst tussen Converse c.s. en Infinity of het gedrag van Converse c.s. strijdig is met artikel 101 VWEU (vgl. r.o. 3.9.1 van het arrest van de Hoge Raad van
13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:69). Een overeenkomst of gedraging valt onder het verbod van artikel 101 VWEU wanneer deze ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Het moet daarbij krachtens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie gaan om een “merkbare” beperking van de mededinging (zie HvJ EU 13 december 2012, nr. C-226/11, ECLI:EU:2012:795, Expedia, en HvJ EU 14 maart 2013, nr. C-32/11, ECLI:EU:2013:160, Allianz).

2.11. Het hof ziet in hetgeen door Converse c.s. in hun memorie van antwoord na tussenarrest wordt aangevoerd, evenmin aanleiding om terug te komen op zijn beslissing onder 2.3. sub f) dat in de gegeven omstandigheden een schoen met code W17 in de tonglabel vermoed wordt van Infinity afkomstig te zijn.

2.14 Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het onderzoek van de gerechtsdeurwaarder onvoldoende steun biedt voor de stelling van Scapino dat 43% van de door Scapino verkochte schoenen wordt vermoed van Infinity afkomstig te zijn. De door Converse c.s. opgeworpen vraag of een steekproef, gelet op de vaste rechtspraak van het Europese Hof met betrekking tot uitputting en toestemming (zie rov. 3.24 van het tussenarrest van 4 november 2014), een geschikt middel is om bewijs van toestemming te leveren, laat het hof in het midden, nu het hof van oordeel is dat op grond van het onderzoek van de gerechtsdeurwaarder geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de overige schoenen. Zo is onvoldoende duidelijk dat de onderzochte groep schoenen, - gelet op de omvang en samenstelling van de totale groep schoenen (zie. rov. 3.25 en 3.26 van het tussenarrest van 4 november 2014) - een representatieve selectie vormt van de totale groep op grond waarvan conclusies worden getrokken met betrekking tot de overige door Scapino verhandelde schoenen.

2.16 Het hof heeft Converse c.s. in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat de aangetroffen 1.407 paar Converse schoenen van Infinity afkomstig zijn. Voor het slagen van het tegenbewijs is het voldoende dat door Converse c.s. zoveel twijfel wordt gezaaid dat de op het vermoeden berustende vaststelling van het hof onhoudbaar wordt. Het tegenbewijs behoeft dus niet te bestaan uit het bewijs van het tegendeel. Voldoende is dat door Converse c.s. het vermoeden wordt ontzenuwd dat de schoenen van Infinity afkomstig zijn door aannemelijk te maken dat de schoenen niet van Infinity afkomstig en/of de schoenen namaak zijn. Daarvoor is het dus niet noodzakelijk, anders dan Scapino betoogt, dat Converse c.s. een sluitende geld- en goederenstroom aantoont die teruggaat tot een ongeautoriseerde bron. Evenmin is het nodig dat Converse c.s. per individuele schoen aannemelijk maken dat deze niet van Infinity afkomstig is. Voor tegenbewijs geldt immers niet het uitgangspunt als geformuleerd in rechtsoverweging 3.24 van het tussenarrest van 4 november 2014. Indien Converse c.s. in het tegenbewijs slagen, herleeft het bewijsrisico voor Scapino. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van Converse c.s. met betrekking tot genoemde 1.407 paar Converse schoenen alsnog kan worden toegewezen, omdat Scapino in dat geval in het haar opgedragen bewijs niet is geslaagd.

2.19 Aan het onderzoek kleeft verder het gebrek dat het geen "assurance" beoogt te verschaffen zodat het hof daaraan zonder eigen onderzoek geen conclusies kan verbinden (zie ook de overgelegde beslissing van de Accountantskamer van 11 november 2013). Doordat de eindrapportage pas in een zeer laat stadium is overgelegd, en dan ook nog eens onvolledig, acht het hof zich niet in staat om aan de hand van die rapportage conclusies te trekken met betrekking tot de onderhavige 1.407 paar Converse schoenen. De rapporten laten zien dat er door de wederverkopers van Scapino (in het bijzonder Ressokd-Rings) is gerommeld met de documenten (vrachtbrieven en facturen) maar vormen voor het hof onvoldoende bewijs om het vermoeden te ontzenuwen dat de betreffende schoenen niet van Infinity afkomstig zijn en/of namaak zijn.

2.20 De door Converse c.s. genoemde omstandigheid dat de schoenen door de Baccarat groep zouden worden verkocht tegen de helft van de prijs die een Europese distributeur aan Converse c.s. betaalt, is evenmin voldoende om het vermoeden te ontzenuwen omdat het onduidelijk is of dit ook geldt voor de betrokken 1.407 paar beslagen Converse schoenen. Dat Scapino de schoenen voor de helft van de prijs zou hebben ingekocht, is niet gesteld. Ook de omstandigheid dat vier van de negen testaankopen als genoemd in randnummer 3.9.3 van de memorie van antwoord, een negatieve uitslag geven op de test met de “scanningpen” is voor het hof onvoldoende om het vermoeden te ontzenuwen dat de aangetroffen 1.407 paar Converse schoenen niet origineel zijn.
IEF 15041

15 maanden gewacht tot dagvaarden van Starterslening.nl

Vzr. Rechtbank Rotterdam 20 mei 2015, IEF 15041 (Starterslening)
Uitspraak ingezonden door Esther Mommers en Joost Becker, Dirkzwager. Merkenrecht. SVn gebruikt sinds 2002 het woord Starterslening voor een door SVn in samenwerking met Nederlandse Gemeenten ontwikkelde flexibele leenvorm voor de starter op de koopwoningmarkt. De handelsnaam, het merk en de domeinnaam starterslening.nl wordt in 2008 gebruikt. In 2009 is er een bespreking geweest, na een periode van radiostilte heeft SVn een sommatiebrief gestuurd over staken van starterslening, na 15 maanden is er een kort geding aanhangig gemaakt. Er is geen spoedeisend belang. De beeldmerken van SVn geven geen merkenrechtbescherming tegen het woord starterslening (dat als woordmerk is geweigerd, omdat het te beschrijvend is). Er is een risico dat onjuiste informatie door tussenpersonen aan kopers wordt verstrekt, omdat SVn zelf kies om geen advies te verstrekken. Beroep op artikel 5a Hnw faalt, er is geen woordmerkinschrijving. De vorderingen worden afgewezen. Gedeeltelijk 1019h Rv veroordeling.

4.2. (...) dit kort geding op 23 maart 2015 daadwerkelijk aanhangig te maken, zulks terwijl zij blijkens het proceskostenoverzicht al in juni 2013 (uitgebreid) werkzaamheden heeft verricht aan de dagvaarding. Zij heeft voor dit stilzitten geen enkele (plausibele) verklaring gegeven, integendeel, zij klaagt zelfs over vertragingstactieken aan de zij van X sinds de zomer 2013. Tegen die achtergrond is niet aannemelijk dat het belang van SVn nog spoedeisend is. SVn zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.
4.3. Ten overvloede wordt overwogen dat SVn onvoldoende aannemlijk heeft gemaakt dat gedaagden inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van SVn dan wel onrechtmatig handelen jegens SVn, zodat de voorzieningenrechter vooruitlopende op het oordeel in de bodemprocedure toewijzing van de gevorderde voorziening ook niet gerechtvaardigd acht.

4.6. Voor zover op de website onjuiste informatie wordt verstrekt, legt gewicht in de schaal dat SVn ervoor heeft gekozen om zelf geen advies te verstrekken, maar kopers op haar website te verwijzen naar een makelaar/tussenpersoon voor advies over (en het indienen van een aanvraag) bij SVn.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 15038

Tweepijlen- en stervormigfiguur stemmen niet overeen

Hof Den Haag 28 april 2015, IEF 15038; ECLI:NL:GHDHA:2015:1017 (E*Trade tegen Binckbank)
Merkenrecht. Oppositie. Binckbank heeft een beeldmerk met een 5-armige ster gedeponeerd, E-Trade heeft er oppositie tegen ingesteld op basis van haar twee symmetrische pijlpunten die elkaar overlappen en een stervormig geheel vormen. Het BBIE oordeelt dat er geen overeenstemming is, het beroep daartegen wijst het hof af. In het onvolmaakte herinneringsbeeld van de gemiddelde consument zal een tweepijlenfiguur enerzijds en een stervorming figuur anderzijds achterblijven. De merken hebben zwak tot (zeer) gering onderscheidend vermogen en de bekendheid is niet aangetoond, waardoor het een sterker onderscheidend vermogen heeft verworven. Beroep wordt verworpen.

9. (...) Het merk bestaat uit twee symmetrische pijlpunten die elkaar in de punt overlappen en die – aldus over elkaar geschoven – samen een stervormig geheel vormen. Dat zij tezamen een stervormig geheel vormen, betekent niet dat zij daar in opgaan en hun zelfstandigheid verliezen. Door het kleurgebruik (de ene pijl is paars, de andere groen) zijn zij duidelijk zelfstandig zichtbaar. Sterker nog, de pijlpunten zijn gezichtsbepalend voor het merk, zij springen meteen in het oog. Het bestreden teken bestaat daarentegen uit een stervormige figuur uit één geheel, waarbij de uiteinden breder toelopen met een enigszins bolle bovenkant. Het bestreden teken doet daardoor denken aan (de schoepen van) een ventilator of een propeller.
In aantal heeft het merk zes uiteinden en inkepingen, het bestreden teken heeft er vijf. Dat maakt verschil bij de waarneming van het bovenste deel van de beide figuren. Het bestreden teken heeft een uiteinde langs de verticale as staan, terwijl de uiteinden in het horizontale vlak omhoog gebogen staan. Het merk heeft daarentegen geen uiteinde langs de verticale as, maar wel twee uiteinden die precies op de horizontale as liggen.
Dit heeft ook gevolgen voor de dynamiek die de figuren uitstralen. Het merk geeft een horizontale dynamiek aan: twee pijlen die langs de horizontale as over elkaar heengaan. Deze horizontale dynamiek wordt versterkt door de rechte lijnen en doordat de uiteinden overal even lang en breed zijn. Het bestreden teken geeft daarentegen een ronde dynamiek aan: een ventilator/propeller die ronddraait. Deze ronde dynamiek wordt versterkt doordat de uiteinden enigszins taps toelopen en een enigszins bolle bovenkant hebben.
Wat kleur betreft bevat het merk de kleuren paars en groen, waarbij paars overheerst als kleur van de overlappende pijl. Het bestreden teken bevat alleen groen (dat een nuance anders is dan het groen in het merk).
Zoals het BBIE oordeelde in overweging 37 van zijn beslissing blijft in het onvolmaakte herinneringsbeeld van de gemiddelde consument van de desbetreffende diensten wat betreft het merk de tweepijlen-figuur achter, terwijl wat betreft het bestreden teken de stervormige figuur of (schoepen van) een ventilator/propeller achterblijft.
Tezamen genomen is er naar het oordeel van het hof dus geen sprake van visuele gelijkenis tussen het bestreden teken en merk 1.

15. Wat betreft het onderscheidend vermogen van merk 1 deelt het hof het standpunt van Binckbank dat merk 1 een zwak onderscheidend vermogen heeft. Het merk heeft, als geometrische (pijl/ster)vorm, van huis uit een (zeer) gering onderscheidend vermogen, en het heeft – zoals Binckbank heeft gesteld en E-Trade niet (voldoende) gemotiveerd heeft betwist – daarnaast niet, als gevolg van bekendheid, een sterker onderscheidend vermogen verkregen in de Benelux of Europa. Wat E-Trade heeft gesteld omtrent het gebruik van het merk, brengt niet mee dat het ook een groot onderscheidend vermogen heeft verworven.
IEF 15034

Rood-witte dubbele schroefdop onvoldoende onderscheidend als vormmerk

Gerecht EU 16 juni 2015, IEF 15034; ECLI:EU:T:2015:381 (Gako Konietzko/BHIM)
Vormmerk. Gako Konietzko heeft een verpakkingsvorm bestaande uit een cilindrisch wit-rode verpakking als driedimensionaal beeldmerk aangemeld, maar het ontbreekt aan onderscheidend vermogen. Het BHIM wijst de aanvraag af. De twee rood en witgekleurde opeenliggende schroefdopopeningen geven niet een noemenswaardige afwijking om een herkomstfunctie te vervullen.

17      Hinsichtlich des von der angemeldeten Marke hervorgerufenen Gesamteindrucks ergebe sich die Unterscheidungskraft der Marke zum einen aus den Farben Rot (Schraubdeckel) und Weiß (Behälter), die sich von den in der Branche verwendeten Farben deutlich unterschieden, und zum anderen aus der Form der Marke mit der auf dem Schraubdeckel angebrachten Zentralöffnung mit (weißer) Schraubkappe, die ein kennzeichnendes Element sei. Darüber hinaus weiche die Marke von den branchenüblichen Gestaltungsformen erheblich ab.

27      Im vorliegenden Fall reichen die Unterscheidungsmerkmale der angemeldeten Form, d. h. die beiden Öffnungen und die Farben Rot und Weiß, nicht aus, um sie von den anderen auf dem Markt anzutreffenden Formen nennenswert derart zu unterscheiden, dass die Form die Funktion als Herkunftshinweis erfüllen könnte.

29      Das einzige Merkmal, durch das sich die angemeldete Marke von der üblichen Form abhebt, ist in den übereinanderliegenden Öffnungen zu sehen. Die angemeldete Marke weist nämlich im Gegensatz zu den in der Akte aufgeführten Beispielen von Gefäßen einen Deckel in der Größe des Gefäßes als Verschluss auf, und auf diesem befindet sich in der Mitte ein zweiter Verschluss in Form eines Schraubverschlusses.

30      Selbst wenn dieses Merkmal als ungewöhnlich angesehen werden könnte, wäre es allein nicht ausreichend, um den durch die angemeldete Marke hervorgerufenen Gesamteindruck so stark zu beeinflussen, dass die Marke damit erheblich von der Norm oder der Üblichkeit in der betreffenden Branche abwiche und deshalb ihre wesentliche herkunftskennzeichnende Funktion erfüllen könnte. Das Übereinanderliegen der beiden Verschlüsse ist nämlich lediglich eine Variante eines üblichen Merkmals von Gefäßen für in einer Apotheke zubereitete Cremes, Flüssigkeiten und Produkte, so dass der Durchschnittsverbraucher, obwohl diese Artikel nicht genauso in anderen Gefäßen der Branche verpackt werden, die betreffende Ware nicht ohne Prüfung und ohne besondere Aufmerksamkeit von Waren anderer Unternehmen unterscheiden kann.

IEF 15030

Afwijzing vorderingen tegen voormalige werknemers

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 juni 2015, IEF 15028; ECLI:NL:RBMNE:2015:4693 (Houttuin tegen HLPG)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Know-how. Houttuin verzoekt ex 843a Rv afschrift van en inzage in gespecificeerde bescheiden en doorzoeking en als voorlopige voorziening onthouding van activiteiten op de precisiepomp(product)en, waaronder de twin-screw pumps vanwege vermeend onrechtmatig know how gebruik. Deze worden afgewezen. Houttuin heeft een reorganisatie aangekondigd en werknemers, in de vorm van HLPG, hebben geprobeerd om met het managementteam Houttuin te redden en zo veel mogelijk de productie en de werkgelegenheid te waarborgen. De ondernomen concurrerende activiteiten zijn niet onrechtmatig of maken inbreuk op merkenrecht of auteursrecht. Dat werknemers ontslagen waren van het concurrentiebeding vanwege valse voorwendselen, is niet aannemelijk gemaakt.

HLPG heeft de kostenspecificatie ex 1019h Rv één dag voor de mondelinge behandeling doet toekomen, dat is op een laat tijdstip en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een bedrag hoger dan een forfaitaire vergoeding.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15029

Lego-figuren zijn geldige vormmerken

Gerecht EU 16 juni 2015, IEF 15029;  T-395/14 en T-396/14 (BestLock tegen Lego)
Merkenrecht. Vormmerk. Uit het perscommuniqué: Het Gerecht bevestigt de inschrijving van de vorm van de Lego-figuren als gemeenschapsmerk. Volgens de verordening inzake het gemeenschapsmerk kunnen tekens die uitsluitend bestaan uit de vorm die door de aard van de waar bepaald wordt of uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, niet als gemeenschapsmerk worden ingeschreven.

Best Lock, een concurrent van Lego die soortgelijke figuren gebruikt, heeft verzocht om nietigverklaring van deze merken op grond dat de vorm van de waar wordt bepaald door de aard ervan (te weten de mogelijkheid van aaneenkoppeling met andere in elkaar passende bouwstenen voor speeldoeleinden), en voorts op grond dat de betrokken speelgoedfiguren, zowel in hun geheel als met betrekking tot de details ervan, beantwoorden aan een technische oplossing (te weten het verbinden met andere bouwstenen). Het BHIM heeft de vorderingen tot nietigverklaring van Best Lock afgewezen. Daarop heeft Best Lock bij het Gerecht van de Europese Unie beroepen tot vernietiging van de beslissingen van het BHIM ingesteld.

In de arresten van heden verwerpt het Gerecht de beroepen van Best Lock en bevestigt het aldus de beslissingen tot inschrijving van de vorm van de Lego-figuren als gemeenschapsmerk.

Wat de grief betreft dat de vorm van de waar noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, merkt het Gerecht op dat geen enkele technische uitkomst verband lijkt te houden met de vorm van de kenmerkende elementen van de figuren (hoofd, lichaam, armen en benen) of daarvan het gevolg lijkt te zijn, daar deze elementen in elk geval de aaneenkoppeling met in elkaar passende bouwstenen niet mogelijk maken. Verder kan uit de grafische voorstelling van de holtes onder de voeten, van de achterkant van de benen, van de handen en van het uitsteeksel op het hoofd als zodanig niet worden opgemaakt of deze elementen een of andere technische functie hebben (zoals het mogelijk maken van de aaneenkoppeling met andere elementen) en, in voorkomend geval, om welke functie het zou gaan. Ten slotte is er geen enkele reden om aan te nemen dat de vorm van de betrokken figuren, als zodanig en in zijn geheel, noodzakelijk is om het aaneenkoppelen met in elkaar passende bouwstenen mogelijk te maken: de «uitkomst» van deze vorm is immers louter het verlenen van menselijke trekken, met dien verstande dat het feit dat de betrokken figuur een personage voorstelt en door een kind kan worden gebruikt in een passende speelcontext, niet kan worden aangemerkt als een „technische uitkomst”.

Het Gerecht oordeelt derhalve dat de kenmerken van de vorm van de betrokken figuren niet noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen.

Op andere blogs:
Bird Buzz
Louwers IP|Technology advocaten

IEF 15022

Merk op bedrijfskleding is geen merkgebruik voor kleding

Rechtbank Den Haag 4 februari 2015, IEF 15022; ECLI:NL:RBDHA:2015:1104 (Saepio tegen Hoekstra Security)
Merkenrecht. Het beeldmerk van Saepio is uitsluitend in geschreven voor kleding, schoeisel en hoofddeksels. [Gedaagde] heeft het merk op zijn bedrijfskleding aangebracht voor de aangeboden beveiligingsdiensten, en dat daarom het merk wel degelijk voor kleding (heeft) gebruikt. Daargelaten of genoemd gebruik onder de omstandigheden van dit geval merkgebruik voor kleding inhoudt, is het betwist en niet verder onderbouwd. Indien een derde een teken als merk gebruikt op een wijze die niet op grond van de specifieke merkenwetten kan worden verboden, dan is de weg naar een actie op grond van artikel 6:162 BW afgesneden. Geen bijzondere omstandigheden.

4.3. Ter zitting heeft Saepio nog gesteld dat het in de rede ligt dat [gedaagde] het merk op zijn bedrijfskleding heeft aangebracht, en daarom het merk wel degelijk voor kleding (heeft) gebruikt. Daargelaten of genoemd gebruik onder de omstandigheden van dit geval merkgebruik voor kleding inhoudt, is een en ander door [gedaagde] betwist en verder op geen enkele wijze door Saepio onderbouwd, zodat genoemde stelling van Saepio als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. De vorderingen zullen daarom, voor zover gebaseerd op merkinbreuk, worden afgewezen.

4.4. Bij de beoordeling van het gestelde onrechtmatig handelen stelt de rechtbank voorop dat het profiteren van andermans ondernemersactiviteiten zonder dat dit in strijd is met een absoluut (intellectueel of industrieel eigendoms-) recht in beginsel niet onrechtmatig is, ook niet als daardoor nadeel voor die ander wordt veroorzaakt. Meer in het bijzonder geldt dat indien een derde een teken als merk gebruikt op een wijze die niet op grond van de specifieke merkenwetten kan worden verboden, de weg naar een actie op grond van artikel 6:162 BW, behoudens bijzonder omstandigheden, is afgesneden.
IEF 15021

Kinderkleding met Disney-tekens

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 mei 2015, IEF 15021 (Disney tegen Kidooz)
Auteursrecht. Merkenrecht. Bij verstek wordt Kidooz veroordeeld tot staken van inbreuk op de auteurs- en merkenrechten, o.a. door het verveelvoudigen van (driedimensionale) producten in de vorm van Disneyfiguren, of het tonen van producten met op de merkrechten van Disney overeenstemmende tekens [red. op kinderkleding]. De volledige proceskosten ex 1019h Rv zijn bij dagvaarding gespecificeerd en per e-mail nog bijgewerkt tot de dag van de mondelinge behandeling. De kosten aan de zijde van Disney zullen conform specificatie worden begroot op € 7.303,65.

2.7. Disney vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv. De proceskosten worden in een verstekprocedure gelet op de eisen van een goede procesorde slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv begroot, indien zij bij dagvaarding reeds zijn opgegeven en gespecificeerd dan wel, indien zij pas na dagvaarding worden opgegeven en gespecificeerd, aan de niet-verschenen gedaagde kenbaar zijn gemaakt. Als de (aanvullende) kostenopgave niet is betekend, zal daarom bewijs beschikbaar moeten zijn waaruit blijkt dat de gedaagde daadwerkelijk heeft kennisgenomen van de (aanvullende) proceskostenopgave.

2.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat niet alleen de als productie 16 betekende proceskostenspecificatie kenbaar is gemaakt aan [gedaagde] maar ook – via haar advocaat - de aanvullende kostenspecificatie van 8 mei 2015. De kosten aan de zijde van Disney zullen conform specificatie worden begroot op een bedrag van € 5.836,46 aan salaris advocaat, vermeerderd met de vertaalkosten voor de dagvaarding van € 680,-, reiskosten van € 19,80, het griffierecht van € 613,- en € 154,39 aan explootkosten, in totaal derhalve op € 7.303,65.