Alle rechtspraak  

IEF 4896

Win-situatie

windvd.gifGvEA, 17 oktober, zaak T-105/06, InterVideo Inc. tegen OHIM (Alleen beschikbaar in het Frans en het Engels).

Weigering beeldmerk (voor zover je van een beeldmerk kan spreken) WinDVD Creator op grond van artt 4 jo. 7 lid 1 sub b GMVO. Dat DvD Creator beschrijvend is lijdt geen twijfel, in geding is de beschrijvendheid van het bestanddeel WIN, dat volgens het OHIM beschrijft dat het product betrekking heeft op het Windows besturingssysteem.

Het Gerecht volgt de redenering van het OHIM en wijst het beroep af. Voer voor de discussie over de beschermingsomvang van (zeer) bekende merken. Kan een merk beschrijvend zijn voor de zijn eigen producten, maar  tegelijkertijd gebruik door anderen tegengaan?

“44. It is common ground that Windows, the operating system of Microsoft Corporation, is commonly used in the information technology field by average personal computer users. There is no doubt that among those personal computer users, including even those who use a computer for their personal or professional activities on a daily basis, there are many who are unfamiliar with both the technical details of the functioning of the Windows operating system and information technology language in general. Although it is true that not all personal computer users have such specific knowledge in the field, the word ‘win’ where it appears in relation to computers, and in particular software, will automatically and immediately be understood by the majority as an abbreviation or a shortened reference to Windows. Thus, an average personal computer user will be led to believe that the word ‘win’ refers to the Windows system in the context of information technology.

45.Furthermore, the fact that ‘win’ may also be understood as a reference to the English verb ‘to win’ or as having no particular meaning does not call into question the finding that the sign at issue is descriptive of the characteristics of the goods it designates. A word sign must be refused registration under Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94 if at least one of its possible meanings designates a characteristic of the goods or services concerned (Case C-191/01 P OHIM v Wrigley [2003] ECR I-12447, paragraph 32, and NURSERYROOM, paragraph 19).

46. Therefore, there is a direct link between the sign WinDVD Creator and the goods concerned, since the sign, taken as a whole, constitutes a direct reference to the intended use and, therefore, one of the characteristics of the goods in respect of which registration is sought. The sign immediately and unequivocally informs the relevant consumers that the goods covered by the application for registration are used to make DVDs.

(…) 48. Furthermore, the figurative element of the sign consists solely of the use of a typeface which is not very distinctive, the effect of which is to place more emphasis on its verbal elements. In the light of the recurrent nature of the typographical features of the mark applied for, and the absence of any particular distinctive element, the typeface used and the differences in the boldness of the characters do not enable the trade mark applied for to constitute a clear and exclusive reference, in the mind of the relevant public, to the origin of the goods covered by the application for registration. Thus, the figurative elements are so ordinary that they do not endow the trade mark applied for as a whole with any distinctive character. Those elements do not possess any feature, in particular in terms of fancifulness or as regards the way in which they are combined, allowing that mark to fulfil its essential function in relation to the goods covered by the trade mark application (see, to that effect, Case C-37/03 P BioID v OHIM [2005] ECR I-7975, paragraphs 71 and 74).

49. It is clear from the foregoing that the Board of Appeal rightly held that the mark WinDVD Creator described in English in a simple and direct manner the function or intended use of the goods in respect of which registration had been sought.

Lees het arrest hier.

IEF 4894

Eerst even voor jezelf lezen

Twee maal voor de gehele gemeenschap:

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 oktober 2007, HA ZA 07-744, Parfumerie Douglas Gmbh c.s tegen Noapoa Enterprises N.V.

“4.14.Het gevorderde verbod op inbreuk op het Gemeenschapsmerk is eveneens toewijsbaar. Noapoa erkent dat zij het merk DOUGLAS binnen de gemeenschap in het economisch verkeer gebruikt voor speelgoed. (…) 4.15.De rechtbank zal het verbod toewijzen voor de gehele gemeenschap. Een door een op grond van artikel 93 lid 1 GMV bevoegde rechter uitgesproken verbod op een Gemeenschapsmerk dient in beginsel voor de gehele gemeenschap te gelden, tenzij er gronden zijn om dit verbod tot een bepaalde lidstaat te beperken. Omstandigheden die afwijking van dit beginsel rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Integendeel.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage,17 oktober 2007, KG ZA 07-1168, G-Star International B.V. tegen Esprit Europe B.V.

“Beveelt Esprit om onmiddellijk na betekening van dit vonnis iedere verdere inbreuk op de exclusieve Gemeenschapsmodelrechten van G-Star te staken en gestaakt te houden in de lid-staten van de Europese Unie, in het bijzonder te staken en gestaakt te houden ieder vervaardigen, inkopen, afbeelden, verkopen, ter verkoop aanbieden, verhandelen, importeren en/of exporteren van de kledingstukken welke zijn nagemaakt van de kledingstukken van G-Star met de aanduidingen Sniper Blazer, T-shirt Skort, het Midnight Art Jacket en de spijkerbroek Custom Core.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4892

Tweemaal kwadraat

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 12 oktober 2007, KG ZA 07-375, Kwadraat N.V. tegen Kwadraat Installatie Management B.V. (met dank aan Frits Mutsaerts, Banning).

Kort geding, merkenrecht. Kenmerkend bestanddeel en gelijkheid diensten. Proceskostenveroordeling voor gespecificeerde deel.

Kwadraat biedt in België woningen in het duurdere marktsegment aan en voert sinds 1995 de handelsnaam Kwadraat. Tevens is zij houder van o.a. het woord-beeldmerk K-Kwadraat en het woordmerk Kwadraat voor o.a. klasse 37. Kwadraat Installatie Management (KIM) is houder van het woord-beeldmerk Kwadraat, tevens voor o.a. klasse 37 en houdt zich bezig met 'alles op het gebied van elektronische- en werktuigbouwkundige installaties'. Zowel Kwadraat (in conventie) als KIM (in reconventie) vorderen onder meer dat de andere partij stopt met het gebruik van Kwadraat als handelsnaam en/of merk.

Kwadraat doet een beroep op de 'b-grond' uit het BVIE. Kwadraat stelt dat het kenmerkende bestanddeel het woord 'Kwadraat' is, KIM stelt dat het onderscheidend vermogen de combinatie van dit woord met iets anders is. De rechtbank acht het woord 'Kwadraat' het kenmerkende bestanddeel. Derhalve stemt het teken zoals door KIM wordt gebruikt in overwegende mate overeen met twee van de door Kwadraat gedeponeerde merken.

 

Vervolgens is aan de orde de vraag of sprake is van soortgelijke waren of diensten. Hiervoor moeten rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen de waren en diensten kenmerken, onder meer de aard, bestemming en gebruik, maar ook het concurrerend of complementair karakter van de merken of diensten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de activiteiten van Kwadraat en KIM soortgelijk zijn in de zin van de b-grond. Het doen aanleggen van elektrische activiteiten en verwarmingsinstallaties, en het doen verrichten van bouwkundige activiteiten, vormt onderdeel van de bouwprojecten van Kwadraat. Gelet hierop is er sprake van verwarringsgevaar. De vraag of een geslaagd beroep kan worden gedaan op de d-grond of op de bescherming die de Handelsnaamwet biedt, kan verder onbesproken worden gelaten.

Het gespecificeerde bedrag van de gevorderde proceskosten wordt toegewezen: "Voor het overige deel zal de vordering worden afgewezen aangezien een specificatie ontbreekt, terwijl een hoger bedrag, gelet op de aard van de zaak en de gestelde verrichte diensten ook de grenzen van redelijke en evenredige gerechtskosten te boven zou gaan."

Lees het vonnis hier.

 

IEF 4878

Eerst even voor jezelf lezen

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 12 oktober 2007, KG ZA 07-375, ECLI:NL:RBZLY:2007:BC0647 Kwadraat N.V. tegen Kwadraat Installatie Management B.V. (met dank aan Frits Mutsaerts, Banning).

5.8. Gelet op hetgeen is overwogen is er naar het oordeel van de voorzieningenechter sprake van verwarringsgevaar. Van belang daarbij is dat, anders dan KIM c.s. menen, ook van verwarringsgevaar sprake kan zijn indien de inbreukmaker soortgelijke diensten of waren aanbiedt als waarvoor de merkhouder derden inhuurt en de werkzaamheden van deze derden onder regie van de merkhouder plaatsvinden (zoals bij Kwadraat het geval is). In een zodanig geval geldt immers al snel voor het relevante publiek dat deze werkzaamheden aan de merkhouder worden toegerekend. Dat zulks in casu anders zou zijn is niet aannemelijk geworden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4855

Het aandachtsniveau van een luidspreker

bangolufsen.jpgGvEA, 10 oktober 2007, zaak T-460/05, Bang & Olufsen A/S tegen OHIM.

Beroep tegen weigering vormmerk slaagt. Bij de vaststelling van het relevante publiek geen rekening mag worden gehouden met omstandigheden die losstaan van het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht (verkoopformule, prijs, etc.)

B&O heeft een vormmerk aangevraagd voor onder meer luidsprekers en hifi-meubelen. Het OHIM heeft deze aanvrage geweigerd vanwege het ontbreken van elk onderscheidend vermogen zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b van verordening nr. 40/94. Tegen deze weigering is B&O in beroep gekomen bij het GvEA.

Het Gerecht oordeelt als volgt:

Volgens vaste rechtspraak houdt het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van het genoemde artikel in dat het merk zich ertoe leent, de waar waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Bij deze beoordeling moet enerzijds de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd betrokken, anderzijds speelt de perceptie van het relevante publiek een rol.

Het Gerecht oordeelt voorts dat bij de vaststelling van het relevante publiek geen rekening mag worden gehouden met de wijze waarop de merkaanvrager een distributiesysteem gebruikt of met andere omstandigheden die losstaan van het aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht. Bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen is immers niet van belang of de aanvrager van het betrokken merk een bepaalde verkoopformule overweegt of uitvoert. Een verkoopformule kan immers veranderen na de inschrijving van het merk. Ook de verkoopprijs is om deze reden niet van belang. Het aandachtsniveau kan wel variëren naargelang van de soort waren of diensten waarom het gaat. Bij gangbare gebruiksgoederen is het aandachtsniveau van de gemiddelde consument lager dan bij duurzame, waardevollere of meer uitzonderlijke waren.

De aard van de betrokken waren in casu brengt volgens het Gerecht met zich dat bij de aankoop ervan de gemiddelde consument zeer aandachtig zal zijn. Bijgevolg moet het onderscheidend vermogen van het merk worden beoordeeld uitgaande van de perceptie door een gemiddelde consument die bijzonder oplettend is wanneer hij zijn keuze tussen verschillende waren van de betrokken categorie voorbereidt en maakt.

Het Gerecht stelt voorts vast dat voor 3D-merken volgens vaste rechtspraak dezelfde eisen gelden als voor andere merken. Echter, de perceptie van de gemiddelde consument is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk dat niet bestaat uit een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar afhankelijk teken. De gemiddelde consument is echter niet gewend om de herkomst van een waar af te leiden uit de vorm of de verpakking ervan. Met andere woorden, in geval van een vormmerk zou het dus moeilijker kunnen zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen. Een 3D-merk heeft derhalve volgens vaste rechtspraak uitsluitend onderscheidend vermogen indien het significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is.

In casu bestaat het aangevraagde merk volgens het Gerecht uit een aanbiedingsvorm die werkelijk specifiek en niet alledaags is en wijkt derhalve voldoende significant af van de gebruikelijke vormen van de waren van dezelfde categorie.

Het Gerecht overweegt tot slot dat voor zover het relevante publiek het teken als een herkomstaanduiding opvat het feit dat dit teken al dan niet tegelijkertijd een andere functie vervult, niet afdoet aan het onderscheidend vermogen ervan.

De beslissing van de kamer van beroep wordt door het Gerecht vernietigd.

Lees het arrest hier

IEF 4854

Afwasmachinewasmiddelblokje

blk.gifHvJ EG, 4 oktober 2007, zaak C 144/06 P, Henkel GKaA tegen OHIM

Hoger beroep tegen weigering beeldmerk wastablet. Het oordeel van het Gerecht dat het beeldmerk van Henkel elk onderscheidend vermogen mist getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Rechtspraak die is ontwikkeld voor 3D-merken is ook van toepassing op beeldmerken die bestaan uit de 2D afbeelding van de waar.

Henkel gaat in beroep tegen het arrest van het Gerecht waarin is bepaald dat haar merk bestaande uit de vorm van een bepaald soort wastablet elk onderscheidend vermogen mist. Zij voert tegen het arrest een enkel middel aan, te weten schending van artikel 7 lid 1 sub b van verordening nr. 40/94 wegens een onjuiste beoordeling in feite en in rechte van de vereisten betreffende het onderscheidend vermogen.

Het Hof oordeelt als volgt: “Volgens vaste rechtspraak houdt het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van het genoemde artikel in dat het merk zich ertoe leent, de waar waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Bij deze beoordelingen moet enerzijds de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd betrokken, anderzijds speelt de perceptie van het relevante publiek een rol.

Voor 3D-merken gelden volgens vaste rechtspraak dezelfde eisen als voor andere merken. Echter, de perceptie van de gemiddelde consument is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk dat niet bestaat uit een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar afhankelijk teken. De gemiddelde consument is echter niet gewend om de herkomst van een waar af te leiden uit de vorm of de verpakking ervan. Met andere woorden, in geval van een vormmerk zou het dus moeilijker kunnen zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen. Een 3D-merk heeft derhalve volgens vaste rechtspraak uitsluitend onderscheidend vermogen indien het significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is.”

Volgens het Hof is de rechtspraak die is ontwikkeld voor 3D-merken bestaande in de verschijningsvorm van de waar zelf  ook van toepassing op – zoals in casu – beeldmerken die bestaan uit de 2D afbeelding van de waar. In een dergelijk geval bestaat het merk immers ook niet in een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar onafhankelijk teken.

Het Gerecht heeft eerst de verschillende bestanddelen van de uiterlijke verschijningsvorm van het aangevraagde merk, zoals kleuren en vorm van het tablet (zie punten 32 tot en met 35), en daarna de totaalindruk onderzocht (zie punt 39). Volgens het Hof blijkt dat het Gerecht zijn beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk heeft gebaseerd op de totaalindruk die door de vorm en de schikking van de kleuren van dit merk wordt opgeroepen, en dat het heeft vastgesteld dat dit merk het niet mogelijk maakt, de waar te onderscheiden van die van de concurrenten in de betrokken sector. Dit oordeel geeft volgens het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Deze grief van Henkel wordt dan ook ongegrond verklaard.

De overige grieven worden eveneens ongegrond verklaard (feitelijk resp. niet onderbouwd).

Lees het arrest hier.

IEF 4847

Eerst even voor jezelf lezen

1- GvEA, 10 October 2007, zaak T-460/05, Bang & Olufsen A/S tegen OHIM.

Weigering vormmerk luidspreker: “Even if the existence of specific or original characteristics does not constitute an essential condition for registration, the fact remains that their presence may, on the other hand, confer the required degree of distinctiveness on a trade mark which would not otherwise have it. (…) In the light of all (of) the foregoing considerations, it must be concluded that, by taking the view that the trade mark applied for was devoid of any distinctive character, the Board of Appeal misconstrued the wording of Article 7(1)(b) of Regulation No 40/94 from which it follows that a minimum degree of distinctive character is sufficient to render inapplicable the ground for refusal set out in that article. The contested decision must therefore be annulled.”

Lees het arrest hier (beschikbaar in alle EU-talen met uitzondering van het Nederlands).

2- Rechtbank van koophandel Brussel, 21 september 2007, A.R. 4851/06, VLAM?VEBIC tegen NV Ceres (met dank aan Nicolas Clarembeaux, Altius).

Belgische Benelux-merkenzaak. Wakkere Bakker tegen Warme Bakker.

Lees het vonnis hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 oktober 2007, KG ZA 07-1000, On Track Innovations Ltd. Tegen Smartrac N.V.

Pools en Chinees recht. “Deze zaak heeft (uitsluitend) betrekking op beweerdelijk onrechtmatige mededelingen in de markt door Smartrac. Stellende dat Smartrac in de "to whom it may concern" brief en de brief van 7 augustus 2007 aan FRI beweringen en/of suggesties heeft gedaan die onjuist, inaccuraat, misleidend en daarom onrechtmatig zijn, vordert OTI – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad een grensoverschrijdend verbod tot het doen van onrechtmatige mededelingen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4843

Eerst even voor jezelf lezen

blk.gifHvJ EG, 4 oktober 2007, zaak C-144/06 P, Henkel KGaA tegen OHIM

Weigering van inschrijving beeldmerk afbeelding van rood-wit rechthoekig tablet met blauwe ovale kern.

“Derhalve blijkt dat het Gerecht zijn beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk heeft gebaseerd op de totaalindruk die door de vorm en de schikking van de kleuren van dit merk wordt opgeroepen, en dat het heeft vastgesteld dat dit merk het niet mogelijk maakt, de waar te onderscheiden van die van de concurrenten in de betrokken sector. Bijgevolg heeft het Gerecht, door te oordelen dat het aangevraagde merk elk onderscheidend vermogen miste in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot deze bepaling en de relevante rechtspraak van het Hof.”

Lees het arrest hier.

spk.gifHvJ EG, 4 oktober 2007, zaak C-311/05 P, Naipes Heraclio Fournier SA tegen OHIM/ France Cartes SAS.

Weigering merkregistratie afbeeldingen Spaanse speelkaarten. Par ailleurs, le fait que l’enregistrement des marques en cause fait obstacle à ce que les signes identifiant celles-ci puissent être utilisés dans le commerce par d’autres opérateurs économiques constitue une conséquence logique de l’enregistrement d’une marque.

Lees het arrest hier (geen Nederlandse versie beschikbaar).

IEF 4835

In de kern

asvs.gifVzr. Rechtbank Arnhem, 19 september 2007, LJN: BB5014. ASV Stübbe Gmbh & Co Kg tegen ASV Stübbe Benelux B.V. c.s.

Merkinbreuk. Uitleg vaststellingovereenkomst. Na het einde van een distributieovereenkomst tussen ASV Stübbe GmbH en ASV Stübbe Benelux B.V. ontstaan geschillen, die partijen door middel van het sluiten van een vaststellingovereenkomst hebben beslecht. De vraag in dit geding (in conventie en reconventie) is of partijen toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst.

De voorzieningenrechter overweegt en oordeelt als volgt:

‘4.4 Vaststaat dat ASV Stübbe Benelux tot op heden het gebruik van de merkrechten ‘ASV’ en ‘Stübbe’ van ASV Stübbe niet heeft gestaakt en de domeinnamen ‘asv-stuebbe.nl’ en ‘asv-stubbe.nl’ niet heeft overdragen aan ASV Stübbe Nederland BV. [gedaagde 4] voert als reden hiervoor aan dat hij de vaststellingsovereenkomst zo heeft begrepen, en ook mocht begrijpen, dat de punten 1 tot en met 3 successievelijk zouden worden afgewerkt. Nadat door hem € 50.000,00 is betaald (punt 1), heeft ASV Stübbe evenwel geweigerd mee te werken aan de aandelenoverdracht (punt 2), waarna [gedaagde 4] zijn medewerking aan de overdracht van de domeinnamen (punt 3) heeft opgeschort.

4.5. Voorshands geoordeeld is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de punten 1 tot en met 3 van de vaststellingovereenkomst successievelijk moeten worden afgewerkt.’

De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat ASV Stübbe Benelux B.V. c.s. toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiend uit de vaststellingovereenkomst.

De voorzieningenrechter oordeelt ten aanzien van de gevorderde volledige proceskostenveroordeling als volgt:

‘4.9. ASV Stübbe vordert op grond van artikel 1019h Rv een volledige proceskostenveroordeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de in deze zaak - die in de kern handelt over inbreuken op intellectuele eigendomsrechten - door ASV Stübbe gevorderde vergoeding voor juridische bijstand ten bedrage van € 7.800,00, niet als onevenredig of onredelijk worden aangemerkt. De gevorderde vergoeding zal worden toegewezen, nu evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de billijkheid zich tegen toewijzing verzet. De kosten aan de zijde van ASV Stübbe worden begroot op:
- kosten dagvaarding   € 155,16 (2x dagvaarding van € 84,31 en € 70,85)
- vast recht   €    300,00
- salaris procureur    € 7.800,00
Totaal     € 8.255,16’

In reconventie worden de vorderingen van ASV Stübbe Benelux B.V. c.s. afgewezen. ASV Stübbe GmbH mocht onder de gegeven omstandigheden terecht overgegaan tot opschorting van haar (leverings)verplichtingen uit hoofde van de vaststellingovereenkomst en er is geen sprake van onverschuldigde betaling verricht door ASV Stübbe Benelux B.V. c.s.

Lees het vonnis hier.

IEF 4834

Eerst even voor jezelf lezen

Vzr. Rechtbank Arnhem, 19 september 2007, LJN: BB5014. ASV Stübbe Gmbh & Co Kg tegen ASV Stübbe Benelux B.V. c.s.

Distributie- en vaststellingsovereenkomst. “Vast staat dat ASV Stübbe Benelux tot op heden het gebruik van de merkrechten ‘ASV’ en ‘Stübbe’ van ASV Stübbe niet heeft gestaakt en de domeinnamen ‘asv-stuebbe.nl’ en ‘asv-stubbe.nl’ niet heeft overdragen aan ASV Stübbe Nederland BV.”

Lees het vonnis hier.

Douanekamer Gerechtshof Amsterdam, 3 juli 2007, LJN: BB4622. Belastingzaak, inspecteur tegen belanghebbende.

 “6.1. De Douanekamer stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat de door Licentiehouder betaalde royalty’s waarvan de bijtelling in geschil is, betrekking hebben op de door haar aangekochte goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, en voorts dat de litigieuze royaltybetalingen in hun geheel zien op het recht gebruik te maken van een handelsmerk. Derhalve dient onderzocht te worden of Licentiehouder de royalties betaald heeft als voorwaarde voor de verkoop van de goederen, een en ander als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW en in de daaraan in de artikelen 157 tot en met 162 van de UCDW gegeven uitwerking.”

Lees de uitspraak hier.