Alle rechtspraak  

IEF 3804

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-942. Rotork Plc. tegen Shanghai Autork Digital Apparatus Co. Ltd. (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells Amsterdam).

Klepaandrijvingen. Inbreuk op Gemeenschapsmodel, Gemeenschapsmerk en auteursrechten (folders) van Rotork. 

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-583. Bakker Hydraulic B.V. tegen JKB Transporttechniek B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Europees octrooi voor een knijperbak. Geen bak voor knijpers, maar een grijper voor hijskranen. De rechtbank vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi (niet nieuw) .

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 06-544. Single Buoy Moorings Inc. c.s. tegen Bluewater Energy Services B.V.

Gestelde inbreuk op Europees octrooi met betrekking tot turret mooring system. Partijen zijn elkaar al eerder in Den Haag tegengekomen.  De P-37 van gedaagde Bluewater,  zelfs als deze in een schip is ingebouwd, valt niet onder de conclusies van het, amper vernieuwende, octrooi. De rechtbank verklaart zich, in de geest van Gat/LuK, onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Bluewater c.s. waarbij uitsluitend inbreuk op het buitenlandse maar niet tevens het Nederlandse deel van het Europese octrooi wordt verweten.

Lees het arrest hier.

IEF 3803

Voor zorg

m4c.gifRechtbank Amsterdam, 8 maart 2007,  LJN: BA2385. Market4Care Nederland B.V. tegen Tblox B.V.

Auteursrecht op video-opname van software-applicatie. Onrechtmatige mededelingen. Aanduiding TBlox4Care maakt inbreuk op beeldmerk Market4Care.

M4C houdt zich, heel kort, bezig met het ondersteunen van electronisch betalingsverkeer in de gezondheidszorg. M4C heeft een beeldmerk (afbeelding). Gedaagde TBlox levert eveneens software aan, onder andere, de gezondheidszorg.

M4C biedt haar diensten aan middels een (beveiligd) online platform (verder: de Applicatie). M4C eist dat TBlox de inbreuken op de auteursrechten van M4C (met name het verveelvoudigen en openbaar maken van video-opname van de Applicatie) en de inbreuken op het merk- en handelsnaamrecht van M4C staakt en gestaakt houdt. Bovendien eist M4C dat Tblox geen onrechtmatige uitingen meer te doet omtrent M4C.

De rechter neemt in dit geding het uitgangspunt dat op het computerprogramma van M4C, de Applicatie, auteursrecht rust. TBlox heeft op geen enkele wijze toegelicht waarom de Applicatie niet auteursrechtelijk beschermd zou zijn. TBlox heeft wel betwist dat TBlox door het maken van een video-opname van de Applicatie op dit auteursrecht inbreuk heeft gemaakt. Echter, TBlox heeft wel erkend de Applicatie op video te hebben opgenomen. Aldus moet voorshands worden aangenomen dat zij de Applicatie heeft verveelvoudigd met het doel deze openbaar te maken.

TBlox heeft voorts gesuggereerd dat de gegevens van M4C gebruikers (gebruikersnamen en wachtwoorden) wegens onvoldoende beveiliging door M4C voor iedereen via internet vrij toegankelijk zou zijn. Deze suggestie heeft TBlox echter niet aannemelijk gemaakt. Deze mededeling is dan ook jegens M4C onrechtmatig.

M4C heeft gesteld dat vergelijkende reclame of mededelingen met betrekking tot M4C en TBlox hoe dan ook onrechtmatig zijn, omdat de diensten van TBlox en die van M4C “in geen enkel opzicht, ook niet vanuit kostenoogpunt” met elkaar te vergelijken zouden zijn.

De rechter volgt M4C niet in deze stelling. TBlox heeft uiteengezet dat haar diensten en die van M4C in beginsel leiden tot hetzelfde resultaat. M4C heeft hiertegen onvoldoende ingebracht: “Voorshands is dan ook het uitgangspunt dat vergelijkende reclame of mededelingen in beginsel toelaatbaar zijn, waarbij TBlox dan wel gehouden is tot het maken van een volledige en juiste vergelijking. Dat nu heeft zij tot dusver niet gedaan. Uit de overgelegde stukken valt immers op te maken dat TBlox in haar vergelijkende mededelingen sinds april 2006 M4C in een slecht daglicht stelt, met tal van uitlatingen over M4C die voorshands, anders dan TBlox heeft aangevoerd, niet op juistheid blijken te berusten.”

De vorderingen van M4C worden grotendeels toegewezen. Ook de vorderingen om gegevens bekend te maken van diegenen jegens wie de litigieuze mededelingen zijn gedaan zal worden toegewezen. “Dat TBlox dan een deel van haar klantenbestand aan M4C zal moeten verstrekken komt voor haar risico, nu zij degene is die op onrechtmatige wijze over M4C heeft gecommuniceerd.”

Met betrekking tot het merkenrechtelijke vordering van M4C geldt dat het meest in het oog springende kenmerk van het beeldmerk van M4C, de tekst “Market4Care” is. “Onder deze omstandigheden moet het hanteren van de aanduiding TBlox4Care voor het promoten van dezelfde althans soortgelijke diensten als die van M4C, door TBlox als strijdig met de merkrechten van M4C worden aangemerkt. Met name vanwege de voorgenomen overname is voldoende aannemelijk dat de aanduiding TBlox4Care bij het relevante publiek tot verwarring kan leiden. Het feit dat TBlox wel vaker de term 4 hanteert (4restaurants, 4free) en dat het woord “Tblox” aan “4Care” voorafgaat doet daar niet aan af, evenmin als de omstandigheid dat het merk 4Care voor andersoortige diensten en/of bedrijven regelmatig wordt gebruikt. Ook de vordering van M4C met betrekking tot de merkinbreuk zal daarom worden toegewezen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3781

Proceskostenveroordeling in gemengde zaak

Rechtbank Leeuwarden, 21 maart, 2007, KG ZA 07-67. Hood Holding Corp. C.s. tegen Red Mountain Trade B.V. c.s. (met dank aan M. Russchen, Dommerholt).

Merkenrecht. Uitgebreidere bespreking volgt, nu eerst alleen de proceskosten. Mr. Russchen bericht bij toezending van het vonnis: “Dit vonnis is interessant voor de vraag hoe om te gaan met een kostenveroordeling in een gemengde zaak. Visser en Tsoutsanis haalde deze vraag al eerder naar voren (afl. 2006/35 NJB) en in Zeist onlangs werd hierover gesproken op het middagdebat ‘Handhavingsperikelen: beschrijvend beslag, exhibitieplicht en ex parte korte geding.’
 
De helft van de werkelijk gemaakte kosten van deze procedure hebben betrekking op het handhaven van intellectuele eigendomsrechten. “De rechter ziet dan ook aanleiding -zoals eisers hebben betoogd- ter zake daarvan de helft van de werkelijk door eisers gemaakte kosten toe te wijzen.” Met betrekking tot de andere helft overweegt de rechter: “Ter zake van de vordering strekkende tot opheffing van het beslag zal de helft van het toepasselijke liquidatietarief worden toegewezen” (in tegenstelling tot deze zaak Vzr. Rb. Utrecht 3 januari 2007, LJN AZ5424, waarin met betrekking tot het overige gedeelte van de procedure geen proceskostenveroordeling conform het liquidatietarief wordt toegewezen).”

Lees het vonnis hier.

IEF 3774

Een onbekend sub-merk

bse.gif

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 23 februari 2007, NV Ben Jans Electronics tegen Bose B.V. (met dank aan Sébastien Lardinoit en Paul Maeyaert, Altius).

Merkenrecht. Wel inbreuk, hoewel het niet bekend submerk niet meelift op de bekendheid van het hoofdmerk en dominant element  Bose. Voor België hoge advocaatkostenveroordeling.

Een lezenswaardig Belgisch vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen over het merk LIFESTYLE IN DIGITAL en het oudere merk LIFESTYLE. Het betreft een verzet tegen een verstekvonnis van 27 september 2004. Op basis van het oudere merk LIFESTYLE, voor meer bepaald digital home theater systems, vordert Bose B.V. een inbreukverbod en de nietigverklaring van Ben Jans Electronics merk LIFESTYLE IN DIGITAL (voor producten gericht op de integratie van digitale systemen in meubilair).

De Rechtbank van Koophandel overweegt onder meer dat het merk LIFESTYLE een “sub-merk” is van het hoofdmerk BOSE en dat daardoor de drempel van bekendheid in de zin van artikel 2.20 lid sub c BVIE hoger ligt, dat de enkele deponering van een merk gebruik van een merk in het economisch verkeer oplevert, en dat het complementaire karakter van waren voldoende is om soortgelijkheid van waren aan te nemen. LIFESTYLE beschikt over (beperkt) onderscheidend vermogen voor “home theater systems” door inburgering. 

De Rechtbank van Koophandel spreekt een inbreukverbod uit en verklaart het merk LIFESTYLE IN DIGITAL nietig. Daarnaast veroordeelt de Rechtbank Jans tot het betalen van een schadevergoeding van 3.000 euro. Het grootste deel van deze schadevergoeding (2.500 EUR) bestaat uit de terugbetaling van advocatenkosten, wat in België zeer uitzonderlijk wordt toegekend.

Lees het vonnis hier. Eerder verstekvonnis hier.

IEF 3771

Bizzness or leisure?

bzt.gifRechtbank Haarlem, 2 april 2007, KG ZA 07-71, Bizz Travel tegen Airtrade Holding B.V. en BCD Holdings N.V. (met dank aan Margot Span, Köster Advocaten)

Geen inbreuk op de merk- en handelsnaamrechten van Bizz Travel of anderszins onrechtmatig handelen door het gebruik van de naam Bizztrip. Diensten voor zakelijke markt en vrijetijds stemmen zijn geen overeenstemmende diensten. Niet alle onderzoekrapportages vallen onder de richtlijnconforme proceskostenveroordeling.

Eiser Bizz Travel voert sinds 1988 de handelsnaam Bizz Travel voor vakantiereizen en is sinds 1994 houder van het gelijknamige woordmerk. Airtrade, gedaagde 1, heeft in 2005 het woordmerk BIZZTRIP gedeponeerd bij het BBIE. Die inschrijving is door het BBIE geweigerd, omdat het teken ieder onderscheidend vermogen zou missen. BCD, gedaagde 2, heeft daarop het beeldmerk BIZZTRIP gedeponeerd. Dat merk in wel ingeschreven. Eiser Bizz Travel stelt dat gedaagden inbreuk maken op haar handelsnaam- en merkenrechten. 

De voorzieningenrechter ziet in de genoemde weigering van het woordmerk BIZZTRAVEL een nadere bevestiging dat het bestanddeel BIZZ een gebruikelijke aanduiding is voor ‘zakelijk’.Het bestanddeel TRAVEL is beschrijvend. De beschermingsomvang van het merk BIZZ TRAVEL is zeer gering en de mate van gelijkenis tussen de tekens BIZZ TRAVEL en BIZZTRIP onvoldoende om als overeenstemmend kunnen worden aangemerkt.

Bovendien, en dat is wel interessant, meent de rechter dat er geen sprake is van soortgelijkheid tussen de tot dezelfde klassen behorende diensten:

“(…) dat bij het in aanmerking komende publiek geen associaties tussen beide merken zullen worden gewekt, met name niet omdat de merken worden gebruikt voor waren en diensten die weliswaar in algemene zin soortgelijk zijn te noemen, maar die voor wat betreft de core-business van partijen betrekking hebben op andersoortige diensten en gericht zijn tot een ander publiek. Dat BIZZ TRAVEL is ingeschreven voor dezelfde klasse-aanduiding in het Benelux Merkenregister als waarvoor Airtade voor haar merk BIZZ TRIP depot had aangevraagd, is daarbij niet van belang, nu ingevolge artikel 2:20 lid 3 BVIE bij de beoordeling van de soortgelijkheid geen rekening hoeft te worden gehouden met die indeling in klassen”. (4.9)

De rechter doet vervolgens een diepgaand onderzoek naar het reisaanbod (ook op internet) en stelt vast dat Bizz Travel, dus met Bizz als de in r.o. 4.5 aangenomen gebruikelijke aanduiding voor zakelijk,  zich richt op de zogenaamde leisure-markt en dat Airtrade onder de naam Bizztrip zich voornamelijk richt op de zakelijke reiziger. “Gelet op het gebruik van zoektermen op internet acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat het publiek via een en dezelfde zoekopdracht niet steeds bij beide ondernemingen zal uitkomen.” Het beroep op 2:20 lid 1 sub b BVIE slaagt derhalve niet.

Bizz Travel beroept zich voorts op artikel 2:20 lid 1 sub c BVIE en inburgering van haar merk, maar “Dat Bizz Travel veel marketinginspanningen in haar merk heeft geïnvesteerd kan niet tot de conclusie leiden dat daarmee de bekendheid van haar merk in de loop der tijd is toegenomen.” (4.12).

Een beroep op artikel 2:20 lid 1 sub d BVIE mocht evenmin baten. Volgens de rechter valt niet in te zien waarom Airtrade “geen geldige reden heeft om een louter beschrijvende aanduiding als merk te voeren”. (4.13)

Ook van inbreuk op grond van artikel 5 HNW  is geen sprake“(…) Bizz Travel kan niet met een beroep op artikel 5 Handelsnaamwet anderen het gebruik van de aanduiding bizz in combinatie met een aanduiding voor reizen verbieden en op die manier de aanduiding monopoliseren. Daarbij komt dat niet gesteld of gebleken is dat zich reeds daadwerkelijk verwarring bij het publiek heeft voorgedaan (…).” (4.16)

Interessant is tenslotte ook de overweging 4.20 ten aanzien van de, betwiste, richtlijnconforme proceskostenveroordeling. Hergebruikte onderzoekrapporten kunnen niet worden ingebracht:
“In dit geding is de vraag aan de orde of een recentelijk als merk en handelsnaam geïntroduceerde aanduiding inbreuk maakt op een al langer bestaand merk. Rapportages als deze moeten in die context worden beschouwd als onderzoeken naar de positionering van een nieuwe merkaanduiding in een bestaande markt en zijn als zodanig een normaal te achten onderdeel van de kosten en de investering van een nieuw merk.” Het tweede rapport van gedaagde naar de naamsbekendheid van eisers merk BIZZ TRAVEL heeft volgens de rechter naast het eerste onderzoeksrapport geen toegevoegde waarde.

De gedeclareerde advocaatkosten hebben daarnaast niet uitsluitend betrekking op dit kort geding. De proceskosten worden daarom gematigd tot een bedrag van 15.000 euro. 

Lees het vonnis hier.

IEF 3749

Voor in het weekend

jwbl.gifHoge Raad, 30 maart 2007, rolnr. R05/169, conclusie A-G Verkade, Diageo Brands B.V. tegen Esperamos N.V. c.s. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Nieuw Verkade album. Uitvoerige conclusie in een Antilliaanse merken-, whisky uitputtingszaak. Zonder meer lezenswaardig, al was het maar vanuit merkenrechtshistorisch perspectief.

“Bij de flessen whisky waarover deze procedure gaat is zonder toestemming van de merkhouder ingegrepen in de van de merken Johnnie Walker en Black Label voorziene producten, namelijk door telkens het identificatienummer op de fles weg te laseren”

Lees de  conclusie hier.

IEF 3746

Bolroyalty

glady.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  28 maart 2007, LJN: BA1817, Holland Bolroy Markt B.V. tegen Novacap Agricola B.V.

Kwekersrecht, merkenrecht. Geschil over door Novacap aan HBM verschuldigde royalty's die betrekking hebben op kwekers- en/of merkenrechtelijk beschermde cultivars van HBM. Alleen de vordering inzake door NovaCap verschuldigde royalties is voor een deel toewijsbaar. De vordering inzake de areaalopgave, de in een teeltjaar beplante oppervlakte, wordt niet toegewezen.

HBM is kwekersrecht- en/of merkrechthoudster van tulpencultivars en handelt in teeltmateriaal, NovaCap maakte haar bedrijf van het verrichten van aan- en verkoop(termijn)transacties in partijen tulpenbollen (cultivars) van nieuwe rassen. De vorderingen uit deze termijntransacties vormden een beleggingsobject.

Novacap betwist enkele van de ingeroepen kwekers- en merkrechten. “Voorts - zo voert NovaCap aan - is HBM onduidelijk ten aanzien van de rechtsgevolgen die zij inroept: als een tulpenras kwekersrechtelijk is beschermd, mag men die tulp niet vermeerderen; is het ras (enkel) merkenrechtelijk beschermd, dan mag men die tulp wel vermeerderen, maar niet verhandelen, terwijl ook de vraag rijst of het merk niet beschrijvend is, zoals - in nader verband - bijvoorbeeld Bintje voor de betreffende aardappel.” (4.1)

De rechtbank volgt dit ontvankelijkheidsverweer niet “Het is echter ongegrond op grond van het volgende. Bedoelde lijst vermeldt 131 bolsoorten. Met betrekking tot alle niet door NovaCap genoemde soorten heeft zij kennelijk geen tekortkomingen of beperkingen ten aanzien van het kwekersrecht of het merkrecht kunnen ontdekken. Bij die stand van zaken kunnen de door NovaCap gesignaleerde bevindingen niet tot de conclusie leiden dat de basis van HBM's vorderingen zo gebrekkig of ondoorzichtig is dat die vorderingen niet voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking zouden komen. Ook ten aanzien van die vorderingen zelf - de door HBM ingeroepen rechten - is ongegrond de stelling van NovaCap dat deze rechten onvoldoende zouden zijn gespecificeerd, terwijl de rechtbank in de lijst met 131 namen van tulpencultivars geen enkele naam is tegengekomen die kan worden gezien als beschrijvend voor een bepaalde tulp of tulpenbol. (4.2)

Omdat maar een deel van de bollen verkocht is, is ook maar een deel van de vordering opeisbaar:

“Artikel 5.a. [algemene voorwaarden] houdt in dat de gerechtigde als "verkoper" gehouden is om een Bolroyalty te betalen aan kweker groot 3% van "de verkoopwaarde (=stuks x prijs) van de (lees: het) bij de transactie betrokken plantgoed en/of leverbare bollen". Door HBM is uitvoerig aangetoond dat NovaCap in de problemen is gekomen, doordat zij voor hoge prijzen bollen aankocht en er zeer moeizaam in slaagde deze weer door te verkopen. In HBM's rapportage wordt vermeld dat NovaCap op 15 juli 2003 al voor € 67,8 miljoen bollen had aangekocht en op die datum nog slechts voor € 6 miljoen had verkocht. Zoals ook door beide partijen wordt aangevoerd, zijn er - met name nadien - verkopen door SBC gefingeerd. De rechtbank houdt het ervoor dat dit met name is geschied ten aanzien van verkopen op naam van NovaCap. Zij schat dat NovaCap, die voorafgaand aan het faillissement van SBC voor ruim € 73 miljoen aan bollen had gekocht (r.o. 2.1.), daarvan in oktober/november 2003 daadwerkelijk voor ruim € 18 miljoen (25%) bollen had verkocht. Aldus komt de rechtbank in goede justitie tot de conclusie dat HBM's subsidiaire vordering b.1. inzake de royalties toewijsbaar is voor € 381.916,72 (25% van € 1.527.666,94).” (4.16)

“Zowel de primaire vordering als de subsidiaire  inzake de areaalopgave is strak gekoppeld aan een boetebedrag per verkochte cultivar. Hoewel op zich zelf wel vaststaat dat NovaCap de areaalopgave-verplichting gedurende drie seizoenen niet is nagekomen, staat - zo volgt uit het voorgaande - die strakke koppeling aan toewijzing van beide vorderingen in de weg: een boete per verkochte cultivar is hoe dan ook niet aan de orde en kan derhalve hoe dan ook niet worden toegewezen.” 4.22.

Lees het vonnis hier.

IEF 3744

Eerst even voor jezelf lezen

In Nederland lijkt het wel eens of het Benelux-Merkenrecht eigenlijk gewoon Nederlands nationaal merkenrecht is. Wellicht dat de toenemende publicatie van Belgische uitspraken daar een beetje verandering in kan brengen.

- Rechtbank van eerste aanleg Mechelen, A.R. 06/281/A, Realis tegen Geysen Cies Advocatenkantoor(met dank aan Axel Naeyaert, Naeyaert, Carsau & De Roeck).

Merkenrecht: Vonnis waarbij het gebruik van het teken REALIS voor een advocatenkantoor werd aangemerkt als een inbreuk op de merkenrechten op het woord/beeldmerk REALIS van een makelaar.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank van koophandel Brussel, 7 maart 2007, A.R. 01030/2006, Adidas Salomon tegen N.V. Kengi International (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Merkenrecht. “Zegt voor recht dat verweerster op hoofdeis door het commercialiseren van sportssets voorzien van vier strepen die parallel, symmetrisch en verticaal langs de kanten van het kledingstuk lopen en gescheiden worden door middels van gelijke intervallen inbreuk pleegt op de merkrechten van eiseres op hoofdeis.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3743

Een brug te ver (2)

bainbridge.gifHvJ EG, 29 maart 2007, conclusie A-G Sharpston in zaak C-234/06, il Ponte Finanziaria Spa.

Conclusie in oppositiezaak  over o.a. de begrippen 'seriemerk' en 'defensief merk'. De A-G concludeert, net als het GvEA, dat een defensief merk niet bestaat in het systeem van de merkenrichtlijn en, wat betreft seriemerken, dat er weliswaar geen voorziening is om seriemerken te registeren, maar dat een gemeenschappelijke signatuur in een serie individuele merken door het publiek als een gemeenschappelijke herkomstaanduiding opgevat kan worden en dat gebruik door derden van die gemeenschappelijke signatuur tot verwarring kan leiden.

De onderhavige zaak betreft het een oppositie  van een vermeend Italiaans seriemerk met het gemeenschappelijke element ‘bridge’ tegen de Gemeenschapsmerkaanvrage van het woord/beeldmerk Bainbridge. Omdat een aantal van de Italiaanse merken niet is gebruikt, is hier echter geen sprake zijn van een seriemerk. Het beroep faalt.

“There is no provision for registering a family of trade marks as such – for example, all marks including the element ‘bridge’ in relation to goods in classes 18 and 25. Only individual marks may be registered, and it is to the individual marks that protection is accorded – but for five years only, unless they are put to genuine use. That is why, when a new trade mark application is received, likelihood of confusion with an earlier mark which has been registered for less than five years but not yet used may be assessed in the abstract, by asking the question ‘what would the average consumer’s perception be if he were confronted with the two marks?’

With a series of marks containing a common ‘signature’, the situation is different. The series itself is not registered as such, and so cannot enjoy protection as such. However, the existence of such a series of marks may well, if they are in sufficiently widespread use, affect the average consumer’s perception to the extent that he will be likely to associate any mark containing the common element with the marks in the series (assuming that they cover similar goods or services), and thus to assume a common origin for the various products in question. By contrast, no consumer can be expected to detect a common element in a series of marks which has never been used on the market, or to associate with that series another trade mark containing the same element.

Likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of the Trade Mark Regulation may therefore be assessed having regard to the existence of a family of similar trade marks, but only if actual use can be established of a sufficient number of marks to be perceived by the average consumer as forming a series.

I am therefore of the view that the fifth ground of appeal, and consequently the appeal in its entirety, should be dismissed." (101 – 103)

Lees de conclusie hier (nog geen Nederlandse versie beschikbaar). Eerder bericht + arrest GvEA: IEF 1685 (24 februari 2006).

IEF 3741

Onzorgvuldig buiten koken

ocs kopie.JPGRechtbank Arnhem, 23 februari 2007, LJN: BA1719. Outdoor Cooking Store tegen V.O.F. Horseman Outfitter, The American Belt & Buckle Company bills barn,

Het is lente en het buitenleven kan weer beginnen, ook in de rechtzaal. Geen inbreuk op (beschrijvend) merk of handelsnaam, maar wel onzorgvuldig handelen door de presentatie op de site. Daardoor legt gedaagde “vooral de nadruk op de thans gangbare benaming voor barbecues en aanverwante producten en niet op haar eigen onderneming. Die handelwijze is verwarringwekkend en dus onzorgvuldig, nu er al een onderneming is met nagenoeg hetzelfde second-level domain (outdoor-cooking) in haar domeinnaam. De website wordt ambtshalve gewijzigd.

Eiser heeft in 1999 zijn eenmanszaak onder de naam Out Door Cooking Store ingeschreven in het handelsregister en het beeldmerk “The Outdore Cooking Store” laten registeren voor buitenkookproducten als houtskool en aanmaakstof, tangen, astangen, messen en vorken voor barbecues, barbecues en tuinhaarden, borstels (uitgezonderd penselen) en staalborstels; vleespennen, braadpannen voor barbecues, spatels voor gebruik in de keuken, vlees en sausen en specerijen. Eiser heeft op 4 april 2000 de domeinnaam www.outdoor-cooking.nl laten vastleggen en verkoopt via de website barbecues en aanverwante artikelen. Op geen van die producten staat de (merk)naam “The Outdoor Cooking Store” of een variant daarop.

Gedaagde de Horseman Outfitter bestaat sinds begin 2006 opgericht en richt zich op de verkoop van paardensport- en exclusieve outdoor-cookingartikelen, staalwaren, lederwaren en voor het houden van een zadelmakerij. Gedaagde heeft de domeinnaam www.outdoorcooking.nu laten vastleggen. Op de website site worden barbecues en aanverwante artikelen te koop aangeboden.  Ook deze producten dragen niet (een variant op) de (merk)naam “The Outdoor Cooking Store.

De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de (beeld)merkenrechtelijke claim dat er “onvoldoende verwarring te duchten is”, omdat de gedaagde in zijn domeinnaam geen gebruik maakt van het woord “Store”. Bovendien kan eiser zich volgens de voorzieningenrechter op grond van artikel 2.23 BVIE (beperkingen uitsluitend recht) niet verzetten tegen het gebruik van de beschrijvende term outdoor cooking: “Outdoor cooking” betekent “buiten koken” en beschrijft aldus het kenmerk van barbecues en aanverwante artikelen.”

Gedaagde heeft volgens de voorzieningenrechter ook niet aangetoond dat zijn (beeld)merk is ingeburgerd “met name door geen inzicht te geven in zijn markaandeel, de hoogte van zijn reclamekosten en het percentage van de betrokken kringen dat barbecues als afkomstig van een onderneming identificeert. Eiser heeft ook geen verklaringen overgelegd van de kamers van koophandel of andere beroepsverenigingen.”

Ten aanzien van het handelsnaamrecht overweegt de voorzieningenrechter dat verwarring alleen is te vrezen als de handelsnaam van eiser zelf voldoende onderscheidend vermogen heeft om daarmee zijn onderneming te identificeren. Daarvan is geen sprake. “Outdoor cooking is tegenwoordig een algemeen gangbare woordcombinatie. Eiser kan die niet monopoliseren.”

Van vergelijkende of misleidende reclame door het gebruik van de handelsnaam is ook geen sprake.

Gedaagden handelen wél onzorgvuldig (r.o. 4.16). Door haar presentatie op de site legt gedaagde “vooral de nadruk op de thans gangbare benaming voor barbecues en aanverwante producten en niet op haar eigen onderneming. Die handelwijze is verwarringwekkend en dus onzorgvuldig, nu er al een onderneming is met nagenoeg hetzelfde second-level domain (outdoor-cooking) in haar domeinnaam. Aldus handelt Horseman Outfitter in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is tegenover eiser. Horseman Outfitter moet zich, ook al mag zij zoals uit het vorenstaande volgt, gebruik maken van de woorden “outdoor” en “cooking” wel onderscheiden van haar concurrenten. Op de site www.outdoorcooking.nu doet Horseman Outfitter dat onvoldoende.”

Hieraan verbindt de voorzieningenrechter een ambtshalve wijziging van de website www.outdoorcooking.nu, aangezien er in strijd met de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW wordt gehandeld, door op www.outdoorcooking.nu onvoldoende duidelijk te zijn over naam en adres van haar onderneming

In het dictum beveelt de voorzieningenrechter Horseman Outfitter om binnen één week na betekening van het vonnis in de rechter bovenhoek van ieder pagina van de website www.outdoorcooking.nu op dezelfde prominente wijze als en in de plaats van “outdoorcooking.nu” “Horseman Outfitter” te (doen) vermelden.

De proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij, omdat ze beide in het ongelijk zijn gesteld, de eigen kosten draagt.

Lees het vonnis hier.