Alle rechtspraak  

IEF 3554

Adidas/Marca II: Het arrest van de Hoge Raad klopt

hoyng.bmp

Reactie van Willem Hoyng (Howrey LLP en één van de cassatie-advocaten van H&M) in reactie op deze bijdrage van Gielen en Verschuur van 23 februari jl.

"In een interessante notitie komen Gielen en Verschuur tot de conclusie dat het arrest van de Hoge Raad d.d. 16 februari 2007 inzake Adidas/Marca II niet klopt. Ik denk dat het arrest wel klopt. Vooropgesteld zij dat het bij de vraag of het arrest klopt gaat om de vraag of de HR (kort gezegd) terecht aan het Hof van Justitie de vraag heeft gesteld of bij de bepaling van de beschermingsomvang van een ingeburgerd merk rekening moet worden gehouden met het algemeen belang.

Die vraag zou alleen niet terecht zijn gesteld indien het antwoord op die vraag een acte claire resp. een acte eclairé was. Dat is volgens Gielen en Verschuur kennelijk het geval.

Begrijp ik hen goed dan zeggen zij dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie het duidelijk is dat alleen bij de inburgering van een bepaalde kleur rekening moet worden gehouden met het algemeen belang en de beschikbaarheid van tekens, maar dat zodra er sprake is van inburgering en dus een geldig merk er alleen nog de mogelijkheid blijft om het algemeen belang te toetsen door toepassing van art. 6 en 7 van de Richtlijn."

Lees de gehele reactie hier.

IEF 3551

Incidenteel vistripje (met whisky)

Rechtbank Arnhem, 10 januar1 2007, LJN: AZ9268. The Scotch Whisky Assocation tegen Trading Company.

Gezien partijen en advocaten en suggesties is het hoofdgeding een IE-zaak. Uit dit 843a Rv. incident blijkt echter nog maar weinig. Een vistripje als voorafje dan maar: 

De vraag of The Scotch Whisky Assocation een rechtmatig belang heeft bij het vorderen van de door haar bedoelde bescheiden – waaronder mede moeten worden verstaan op een gegevensdrager aangebrachte gegevens zoals hier bedoeld zijn – wordt door Trading Company M.J. [naam] B.V. c.s. niet gesteld. Dat is echter ingevolge art. 843a Rv. de vraag die bij de beoordeling van de provisionele vordering aan de orde is. Nu Trading Company M.J.[naam] B.V. c.s. niet aanvoert dat The Scotch Whisky Assocation een zodanig belang niet heeft en voorshands aannemelijk is uit de dagvaarding en de overgelegde producties dat The Scotch Whisky Assocation een zodanig belang wél heeft, zal de rechtbank de provisionele vordering toewijzen in voege als hierna aangegeven is.

Veroordeelt Trading Company M.J. [naam] B.V. c.s. The Scotch Whisky Assocation voor de duur van dit geding inzage te geven door middel van het verschaffen van de beschikking over kopieën van de (…) vier diskettes en een harde schijf waarop (…) conservatoir bewijsbeslag is gelegd (…) samengevat: alle bescheiden die betrekking hebben op de samenstelling, productiemethode, inkoop, verkoop en distributie van de blikjes Grands Crown en de sachets Gold Bond.

Lees het vonnis hier.

IEF 3542

De wereld van de cartridge

cworld.gif1- Rechtbank Alkmaar, 22 februari 2007, KG ZA 07-31. Cartridge World Benelux GmbH & Co KG tegen Mostert & Jacobs V.O.F. H.O.D.N. Cartridge City Hoorn  (met dank aan Teun Pouw, De Clercq Advocaten).

Kort zustervonnis van het al eerder en hieronder onder 2 vermelde vonnis Cartridge World-CeeWee.

Naast het feit dat de franchisenemer i.c. haar onderneming mag voortzetten heeft de rechtbank in deze kwestie geoordeeld dat de franchisenemer met haar nieuwe handelsnaam Cartridge City Hoorn géén inbreuk maakt op handelsnaam, logo's en overige handelsmerken van de franchisegever.

Lees het vonnis hier.

2 - Rechtbank Zutphen, 20 februari 2007, LJN: AZ8931. Cartridge World Benelux Gmbh & Co Kg tegen Ceewee Doetinchem B.V.

Voormalige franchisenemer mag bedrijf voortzetten, mits hij voorkomt dat deze zaak wordt verward met een vestiging van de franchiseorganisatie

“Vanzelfsprekend heeft Ceewee, nu partijen het erover eens zijn dat de franchiseovereenkomst is beëindigd, geen recht meer op deze Cartridge World Corporate Identity. Het ligt op de weg van Ceewee c.s. om na het einde van de franchiserelatie de associatie met Cartridge World-keten weg te nemen, zodat er géén gevaar bestaat dat het gemiddelde niet nauwlettend waarnemend winkelende publiek de vestiging van Ceewee aanziet voor een Cartridge World-vestiging.

Dat Ceewee c.s. een nieuwe merk-/handelsnaam en logo gebruikt is onvoldoende om een dergelijk verwarringsgevaar weg te nemen. De nieuwe naam van Ceewee Cartridge Point is vrijwel gelijkluidend aan Cartridge World. Voldoende aannemelijk is dat Cartridge World hiertegen op basis van de Handelsnaamwet met succes op kan komen. Mede gezien de keuze voor een vrijwel gelijkluidende naam, is bovendien voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Ceewee door de overige bedrijfskenmerken van Cartridge World (zoals de kleurstelling) in stand te laten onnodig verwarringwekkend en derhalve onrechtmatig jegens Cartridge World heeft gehandeld. Bij het vorenstaande is tevens in aanmerking genomen dat gesteld noch aannemelijk geworden is dat voor het verwarringwekkend handelen een noodzaak bestond.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3530

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Arnhem, 12 december 2006 (gepubliceerd 23 februari 2007),  gevoegde zaken 2005/196 en 2005/203, LJN: AZ9174. Juresta Nederland B.V. tevens h.o.d.n. Juresta Creditmanagement tegen Advex Financiële Diensten B.V. en vice versa.

Een aan dit recente arrest van de Hoge Raad verwant arrest van het Hof Arnhem.

“Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 blijkt dat Juresta aan het door haar gevorderde verbod ten grondslag heeft gelegd dat Advex c.s. met het opnieuw redigeren van de incasso-overeenkomst(en) de incasso-overeenkomst(en) geheel of gedeeltelijk hebben bewerkt of nagebootst in gewijzigde vorm, welke niet is aan te merken als een nieuw, oorspronkelijk werk, een en ander als bedoeld in artikel 13 van de Auteurswet.

Voorts oordeelt het hof dat als ervan moet worden uitgegaan dat een dergelijk verbod alleen kan worden gevorderd door de auteursrechthebbende en niet door een licentienemer, Juresta, die een volmacht van B. had verkregen, bij de gewraakte handelingen (in elk geval mede) als vertegenwoordiger van B. is opgetreden, zodat, nu vaststaat dat de (dreiging met) executie door Juresta jegens Advex c.s. een fout opleverde, ook B. jegens Advex c.s. aansprakelijk is krachtens artikel 6:172 BW.”

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Zutphen, 20 februari 2007, LJN: AZ8931. Cartridge World Benelux Gmbh & Co Kg tegen Ceewee Doetinchem B.V.

Voormalige franchisenemer mag bedrijf voortzetten, mits hij voorkomt dat deze zaak wordt verward met een vestiging van de franchiseorganisatie

“Vanzelfsprekend heeft Ceewee, nu partijen het erover eens zijn dat de franchiseovereenkomst is beëindigd, geen recht meer op deze Cartridge World Corporate Identity. Het ligt op de weg van Ceewee c.s. om na het einde van de franchiserelatie de associatie met Cartridge World-keten weg te nemen, zodat er géén gevaar bestaat dat het gemiddelde niet nauwlettend waarnemend winkelende publiek de vestiging van Ceewee aanziet voor een Cartridge World-vestiging.

Dat Ceewee c.s. een nieuwe merk-/handelsnaam en logo gebruikt is onvoldoende om een dergelijk verwarringsgevaar weg te nemen. De nieuwe naam van Ceewee Cartridge Point is vrijwel gelijkluidend aan Cartridge World. Voldoende aannemelijk is dat Cartridge World hiertegen op basis van de Handelsnaamwet met succes op kan komen. Mede gezien de keuze voor een vrijwel gelijkluidende naam, is bovendien voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Ceewee door de overige bedrijfskenmerken van Cartridge World (zoals de kleurstelling) in stand te laten onnodig verwarringwekkend en derhalve onrechtmatig jegens Cartridge World heeft gehandeld. Bij het vorenstaande is tevens in aanmerking genomen dat gesteld noch aannemelijk geworden is dat voor het verwarringwekkend handelen een noodzaak bestond.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3528

Bestemming bereikt

TomTom3.bmpRechtbank Amsterdam 21 februari 2007, HA ZA 06-2208, Tom Tom International tegen Tom Tom Licensing (Met dank aan Paul Reeskamp, Allen & Overy)

Merkenrecht. Geschil tussen twee merkhouders van Tom Tom, de een voor navigatiesystemen, de ander voor de exploitatie van een 'cartoon property'. Beroep op HvJEG Ansul/Ajax (zelfs een gering gebruik om een afzet te vinden kan normaal zijn) en HR Sidoste (gebruik gericht op één distributeur kan normaal zijn) slaagt niet.

International stelt dat de merkregistraties van Licensing voor vervallenverklaring in aanmerking komen, aangezien zij haar merken in de afgelopen vijf jaren niet normaal heeft gebruikt. Licensing bestrijdt dit.

De rechtbank stelt vast dat International zich voldoende moeite heeft getroost de gestelde non-usus aannemelijk te maken. De rechtbank maakt gebruik van haar in artikel 2.26 lid 2 onder a BVIE toegekende bevoegdheid om Licensing te belasten met het bewijs van normaal gebruik. Licensing brengt daartoe een aantal stukken in het geding. De rechtbank acht het bewijs hierdoor echter niet geleverd: "Zo er al van merkgebruik in één van de gedeponeerde klassen kan worden gesproken dan nog zijn de plannen voor de film van dermate ongewis dat van merkgebruik in de relevante periode in de Benelux geen sprake is", "uit de overgelegde e-mails betreffende het al dan niet bezoeken van een beurs kan verder geen merkgebruik door Licensing worden afgeleid", "Wel acht de rechtbank het geringe aantal uit het overzicht te herleiden downloads in de Benelux, te weten vijf downloads verdeeld over Nederland en Luxemburg in de relevante periode van vijf jaren, te gering om normaal merkgebruik aan te nemen (...)" en "Met International is de rechtbank echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Licensing zich met haar website tomtomworld.com onmiskenbaar richt op de Benelux markt".

 

Licensing biedt nog aan om correspondentie ten aanzien van een overeenkomst met een distributeur te overleggen. Ook deze correspondentie kan volgens de rechter niet tot het bewijs van normaal gebruik leiden: "Het enkel contact hebben met één distributeur, nog afgezien van de vraag of deze niet als agent en als verlengstuk van Licensing zelf moet worden beschouwd, zonder dat de distributie daarna daadwerkelijk een (serieuze) aanvang neemt, wordt onvoldoende geachte om van normaal merkgebruik in de markt van distributeurs uit te kunnen gaan ten einde een afzet te vinden voor het merk. (...) Het enkel jarenlang zoeken naar afzetkanalen voor de merken en het zoeken en afsluiten van een contract met één distributeur, zonder dat de distributie verder van de grond komt, wordt onvoldoende geacht om van normaal gebruik te kunnen uitgaan."

Uit wetenschappelijk oogpunt valt te betreuren dat volgens de rechter in het midden kan blijven de eveneens opgeworpen vraag of de aanduiding TOM TOM, als al door Licensing gebruikt, wel als merkgebruik is aan te merken.
Lees het vonnis hier.

 

IEF 3519

Globaal vonnis (2)

aarde.jpgGerechtshof 's-Gravenhage 15 februari 2007, KG 05/434, TPG Post tegen NMBS Holding c.s. (Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird)

In tegenstelling tot de voorzieningenrechter is het Hof van oordeel dat het merk WORLD PACK onderscheidend vermogen mist.

Het debat in hoger beroep spitst zich toen op de vraag of het merk WORLD PACK onderscheidend vermogen heeft. Het Hof oordeelt hierover in negatieve zin: “Het moge duidelijk zijn dat “world” een zelfstandig naamwoord is en dat een correctie Engelse aanduiding zou zijn “international” of “global”, maar naar het voorlopig oordeel van het hof moet aangenomen worden dat het relevante publiek in de Benelux de aanduiding “world” in casu zal opvatten als “internationaal” of “wereldwijd”.

 

Het Hof meent verder dat ook de aanduiding PACK onderscheidend vermogen mist. Uit door beide partijen overlegde pagina’s uit woordenboeken blijkt dat “package” (en de verkorting daarvan: “pack”) ook voor een (post)pakket gebruikt kunnen worden. Het Hof meent dat het relevante publiek in de Benelux het ook als zodanig zal opvatten.

NMBS doet nog een beroep op inburgering, vanwege veelvuldig gebruik in België. Dit wordt echter met een verwijzing naar het Europolis-arrest van de hand gewezen. Echter, nu dit arrest van het Hof van Justitie is gewezen nadat partijen de stukken hebben gefourneerd voor arrest, krijgt NMBS nog de gelegenheid om op 29 maart met betrekking tot de inburgering een akte te nemen.

Lees het arrest hier.
Eerdere berichten hier en hier.

 

IEF 3500

Een geheel andere cadans

hypothekerije bm.JPGRechtbank Groningen, 14 februari 2007, LJN: AZ8277. De Hypothekers Associatie B.V. tegen Van der Laan Assuradeuren B.V. en Van der Laan Verzekeringen B.V.

'De Hypotheker' is ingeburgerd en voldoende onderscheidend. Vermelding in Van Dale betekent i.c.. nog niet dat het een gewoon woord is in de Nederlandse taal. Gebruik Hypothekerije levert geen gevaar voor verwarring op. Voorzetsel ‘de’ is ook van belang bij de vergelijking.

DHA,  franchisegever van “De Hypotheker” is rechthebbende op diverse Benelux-registraties met betrekking tot de woorden “hypotheker”, “de hypotheker”, “de hypothekers associatie” en “jazeker. de hypotheker”. Door (de franchisenemers van) DHA wordt de handelsnaam “(De) Hypotheker” gevoerd.

Sinds maart 1999 is Van der Laan haar hypotheekbedrijf in Winschoten onder een aparte naam, “Hypothekerije” gaan uitoefenen en heeft het woord “hypothekerije” als woordmerk en als beeldmerk gedeponeerd. DHA maakt hiertegen bezwaar. Zonder succes.

De rechtbank is van oordeel dat het merk (DE) HYPOTHEKER onderscheidend vermogen heeft. Het is niet uitsluitend een beschrijvende aanduiding maar kan dienen ter onderscheiding van de herkomst van de aangeboden diensten op het gebied van het hypotheekadvies. In dit verband heeft DHA haar standpunt dat haar onderhavige merken door de reeds jaren gevoerde reclamecampagnes als merk zijn ingeburgerd en niet aan de hypotheekbranche maar aan een specifieke onderneming zijn verbonden, voldoende aannemelijk gemaakt.

“Wat betreft de vermelding van het woord “hypotheker” in Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal is de rechtbank, daargelaten de vraag of door de enkele vermelding van “hypotheker” in dat woordenboek daarmee het merk (DE) HYPOTHEKER een soortnaam is geworden, van oordeel dat het woord “hypotheker” in relatie tot de wijze waarin dat door DHA is gedeponeerd (HYPOTHEKER, De Hypotheker en JAZEKER. DE HYPOTHEKER) en wordt gebruikt geen gewoon woord is in de Nederlandse taal.

In dit verband is de schrijfwijze van de gedeponeerde tekens niet zonder belang. Blijkens de betreffende stukken is het woord “hypotheker” als merk in hoofdletters en de woorden “de hypotheker” als woordmerk en als onderschrift bij het beeldmerk met een tweetal hoofdletters (te weten de “d” van het woord “de” en de eerste “h” van het woord “hypotheek”) geregistreerd en wordt alleen de schrijfwijze van het gedeponeerde merk De Hypotheker als woordmerk en als onderschrift in die vorm bij het beeldmerk gebruikt. “

Toch is de rechtbank van oordeel dat Van der Laan door het gebruik van het teken HYPOTHEKERIJE geen inbreuk maakt op de rechten van DHA als houder van het merk (DE) HYPOTHEKER. Niet wordt voldaan aan de in artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE opgenomen vereisten. Er is geen verwarringsgevaar.

De rechtbank concludeert dat het in de onderhavige sector kennelijk niet ongebruikelijk is, dat in de merken van ondernemingen het woord “hypotheek” (of een daarvan afgeleid woord) wordt opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de begripsmatige gelijkenis tussen het merk (DE) HYPOTHEKER en het teken HYPOTHEKERIJE geen doorslaggevende betekenis toe.

In het woord “hypothekerije” treden “de letters “ije” in relatie tot het woord “hypotheker” niet alleen visueel, maar ook auditief zodanig op de voorgrond dat het daardoor een zelfstandige, los van het enkele woord “hypotheker” bestaande betekenis en uitstraling heeft verkregen.”

“Door de toevoeging van genoemde letters aan het woord “hypotheker” ligt de aandacht in dat woord niet zozeer op het onderdeel “hypotheker”, maar gaat die veeleer uit naar het totale beeld en de totale klank van het woord “hypothekerije”. Ook bij een vluchtige waarneming van de woorden “hypotheker” en “hypothekerije” valt naar het oordeel van de rechtbank eerder het verschil dan de overeenstemming tussen die woorden op. Hetzelfde geldt bij het horen van die woorden. Deze hebben dan een geheel andere cadans.”

“DHA gebruikt het woord “hypotheker” met daaraan voorafgaand het lidwoord ‘de’. Hiermee wordt het verschil tussen het door Van der Laan gebruikte teken HYPOTHEKERIJE en het merk De Hypotheker auditief (zeker wanneer de klemtoon wordt gelegd op het lidwoord de) en visueel nog extra geaccentueerd.”

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het door Van der Laan gebruikte teken niet gelijk is aan en geen overeenstemming vertoont met het door DHA gebruikte merk.

Hetgeen door de rechtbank hiervoor is overwogen met betrekking tot de gestelde inbreuk door Van der Laan op het merkenrecht van DHA heeft eveneens te gelden voor hetgeen door DHA is gevorderd terzake het door Van der Laan gebruiken van de handelsnaam “Hypothekerije” en de domeinnaam “hypothekerije.nl”.

DHA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet in de wijze waarop Van der Laan haar vordering tot veroordeling van DHA in de proceskosten heeft ingericht, te weten zonder enige specificatie daarvan en zonder verwijzing naar de “Richtlijn nr 2004/48 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten”, aanleiding om uit te gaan van het zogeheten Liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.

IEF 3498

Strepen in het algemeen belang

Hoge Raad, 16 februari 2007, zaak Nr. C05/160HR. Adidas AG, tegen Marca Moda.(Met dank aan Bastiaan van Ramshorst, Klos Morel Vos & Schaap)

Vragen van uitleg : 

1. Dient bij de bepaling van de  beschermingsomvang van een merk dat wordt gevormd door een teken dat van huis uit geen onderscheidend vermogen bezit of door een aanduiding die beantwoordt aan de omschrijving in art. 3 lid 1 onder c van de Richtlijn, doch dat als merk is ingeburgerd en ingeschreven, rekening te worden gehouden met het algemene belang dat de beschikbaarheid van bepaalde tekens niet ongerechtvaardigd wordt beperkt voor de andere marktdeelnemers die de desbetreffende waren of diensten aanbieden (het Freihaltebedürfnis)?

2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: maakt het daarbij verschil of de daar bedoelde, beschikbaar te houden tekens door het in aanmerking komende publiek worden gezien als tekens ter onderscheiding van waren, dan wel als louter versiering van de waar?

3. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: maakt het daarbij nog verschil of het door de merkhouder aangevallen teken onderscheidend vermogen mist als bedoeld in art. 3 lid 1 onder b van de Richtlijn, dan wel een aanduiding behelst als bedoeld in art. 3 lid 1 onder c van de Richtlijn?

Lees het arrest hier.

IEF 3495

Recept voor beoordeling

KiCo.gifHvJ EG 15 februari 2007, in zaak C-239/05. BVBA Management, Training en Consultancy tegen het Benelux-Merkenbureau.

Prejudiciële vragen van het Hof van Beroep te Brussel in verband met een gehele weigering van inschrijving van een merk door een merkenautoriteit en de toetsing van die beslissing door de bevoegde rechterlijke instantie.

Het Benelux-Merkenbureau weigerde het merk "The Kitchen Company" in te schrijven op grond dat het louter beschrijvend zou zijn voor de soort, hoedanigheid, herkomst of bestemming van de in de klassen 11, 20, 21, 37 en 43 genoemde waren en diensten van, voor of met betrekking tot een bedrijf in keukens en het derhalve ieder onderscheidend vermogen zou missen. Tegen deze beslissing is door BVBA hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep te Brussel. De verwijzende rechter stelt vast dat het merk niet voor alle in klasse 21 genoemde waren beschrijvend is, maar slechts voor keukengerei.

Het Benelux-Merkenbureau oordeelde in algemene bewoordingen dat het aangevraagde teken elk onderscheidend vermogen miste. Volgens de verwijzende rechter kan een dergelijke algemene beslissing voor de rechterlijke instantie die deze beslissing dient te toetsen tot gevolg hebben dat deze instantie volgens de nationale wettelijke regeling niet alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking kan nemen, zoals door het arrest Postkantoor wordt geëist. Indien de beslissing niet ingaat op elke waar of dienst afzonderlijk, kan de beroepsinstantie zijn bevoegdheid niet uitoefenen, wanneer nationale regelgeving voorschrijft dat deze rechterlijke instantie alleen kan oordelen over hetgeen aan de merkenautoriteit is voorgelegd en binnen de beslissing van deze laatste valt, en in de inschrijvingsaanvraag noch in de beslissing aan de individuele waren en diensten wordt gerefereerd.

De eerste prejudiciële vraag betreft de motiveringsplicht. Moet het BMB, nu dus het BBIE, na haar onderzoek naar de aanwezigheid van een absolute weigeringsgrond in haar voorlopige en haar eindbeslissing over het depot haar conclusie geven voor elk van de waren en diensten afzonderlijk?

A-G Sharpston breekt in haar conclusie een lans voor het Benelux-Merkenbureau en geeft aan dat het in de praktijk niet altijd doenlijk is om voor elke individuele waar of dienst een individuele motivering te verstrekken. De enige werkbare onderzoeksmethode voor een merkenautoriteit bestaat erin de waren en diensten allereerst te hergroeperen rond hetgeen als kernwaren en –diensten voorkomt. Het zou moeten volstaan dat uit de beslissing blijkt waarom de inschrijving is geweigerd voor de specifieke categorieën van waren en diensten waartoe de individuele waren en diensten behoren.

Het HvJ EG formuleert het echter anders en oordeelt dat een merkenautoriteit die weigert een merk in te schrijven, in haar beslissing voor elk van de in de aanvraag om inschrijving opgegeven waren en diensten haar conclusie dient te vermelden, ongeacht de wijze waarop deze aanvraag is geformuleerd. Het HvJ EG voegt hier wel aan toe: “Wanneer evenwel dezelfde weigeringsgrond wordt ingebracht voor een categorie of een groep van waren of diensten, kan de bevoegde autoriteit volstaan met een globale motivering voor alle betrokken waren of diensten.” (38) Met dit laatste komt het HvJ EG de merkenautoriteiten alsnog tegemoet.

Op de tweede vraag van het Hof van Beroep te Brussel antwoordt het HvJ EG dat een nationale rechtsorde een rechterlijke instantie waarbij beroep is ingesteld tegen een beslissing van de merkenautoriteit, kan opleggen alleen te oordelen over hetgeen aan de bevoegde autoriteit is voorgelegd en binnen de beslissing van deze laatste valt, of, in andere woorden, te beletten om zich over het onderscheidend vermogen van het merk voor elk van de in de aanvraag om inschrijving opgegeven waren en diensten afzonderlijk uit te spreken, wanneer noch deze beslissing noch deze aanvraag betrekking had op categorieën van waren of diensten of waren of diensten afzonderlijk (dit in het kader van het doeltreffendheidsbeginsel, om de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken. De belanghebbende kan onder meer, nadat geheel of ten dele in zijn nadeel vonnis is gewezen, een nieuwe aanvraag om inschrijving van het merk indienen.); en

Op de derde vraag antwoord het Hof tenslotte een nationale rechtsorde een rechterlijke instantie waarbij beroep is ingesteld ook kan beletten om feiten en omstandigheden die zich na het geven van deze beslissing hebben voorgedaan, bij de beoordeling van de rechtmatigheid van deze beslissing in aanmerking te nemen.

Lees het arrest hier.

IEF 3494

Het verschil zit in het begin

cur.gifGvEA 13 februari 2007, T-353/04. Ontex NV tegen OHIM/Curon Medical, Inc.

Oppositieprocedure: EURON v CURON. Vaststelling relevante (grotendeels specialistische) publiek, minutieuze beoordeling overeenstemming beide woordmerken.

Ontex heeft op basis van haar oudere Gemeenschapswoordmerk EURON (voor onder andere klasse 10) oppositie ingesteld tegen de aanvraag van Curon Medical voor het Gemeenschapswoordmerk CURON (klasse 10: o.a. chirurgische, medische, tandheelkundige en veterinaire apparaten en instrumenten).

In oktober 2003 werd deze oppositie door het OHIM gehonoreerd op grond van artikel 8 lid 1 sub b GMVo (verwarringsgevaar, waaronder begrepen een gevaar van associatie). Tegen deze beslissing van het OHIM spant Curon Medical hoger beroep aan bij de Kamer van Beroep van het OHIM. In hoger beroep wordt de uitspraak van het OHIM vernietigd en de oppositie alsnog afgewezen. Ontex gaat vervolgens in beroep bij het Gerecht van eerste aanleg, waarbij zij klaagt dat de Kamer van Beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er noch sprake is van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen de twee merken, noch van gevaar voor verwarring bij het relevante publiek.

Het Gerecht stelt allereerst vast dat de betrokken waren (in klasse 10) identiek zijn. Vervolgens buigt het Gerecht zich over de vraag wat in casu de samenstelling is van het relevante publiek. Ontex betoogt dat dit publiek alleen bestaat uit gemiddeld oplettende consumenten. Het Gerecht komt echter tot de conclusie dat de betrokken waren voor een groot deel complexe instrumenten betreffen, die alleen door medische specialisten (kunnen) worden gebruikt. Het relevante publiek bestaat dus voor het grootste gedeelte uit specialisten, en slechts voor een ondergeschikt deel uit gemiddelde consumenten.

Volgende stap is een nauwkeurige beoordeling van de mate waarin de twee merken visueel, auditief en begripsmatig overeenstemmen, waaraan het Gerecht maar liefst drie en een halve pagina wijdt.

Wat betreft de visuele vergelijking bevestigt het Gerecht het oordeel van de Kamer van Beroep dat er – gelet op de verschillende beginletters van de betreffende merken (klinker E tegenover medeklinker C) - geen sprake is van visuele overeenstemming. In dit verband is van belang dat het element ‘e-u-r-o’ als het onderscheidende element van het oudere merk moet worden beschouwd, en niet het element ‘u-r-o-n’, dat beide merken gemeen hebben. De visuele aandacht van de consument gaat automatisch uit naar het element ‘euro’, dat immers veelvuldig voorkomt in merk- en handelsnamen, en in het dagelijkse taalgebruik (als de aanduiding voor de Europese munt, maar ook in de woorden Europa en Europees). Het merk EURON is dan ook niet bijzonder onderscheidend, maar refereert eerder aan de geografische herkomst van de betrokken waren.

Auditief is er weliswaar een zekere mate van overeenstemming (hetzelfde vierletter-element ‘u-r-o-n’), maar daar staat tegenover dat er een waarneembaar verschil is bij het uitspreken van de beide merken door de sterk verschillend klinkende beginletters.

De auditieve en visuele verschillen tussen beide merken worden nog versterkt door de begripsmatige verschillen. De benaming EURON doet denken aan de woorden ‘euro’ en ‘Europa’, welke zeer herkenbaar zijn in vele Europese talen. De consument zal, aldus het Gerecht, automatisch focussen op het onderscheidende element van EURON, te weten ‘EURO’. Daarbij komt nog dat CURON doet denken aan het Engelse woord ‘to cure’. De professionele consument (voor wie het Engels een gebruikelijke taal is) zal dit merk daarom eerder associëren met geneeskundige behandelingen en daar geen eigen conceptuele betekenis achter zoeken.

In licht van het bovenstaande oordeelt het Gerecht dan ook dat:

“Taking account of the substantial visual and conceptual differences between the marks at issue, and of the fact that the degree of phonetic similarity between them cannot be regarded as particularly conclusive because of the phonetic differences resulting from the first letters, and in the light of the relevant public in this case, it must be held that the degree of similarity between the marks in question is not sufficiently high to conclude that there is a likelihood of confusion”.

Het feit dat de betrokken waren identiek zijn doet daaraan niet af. Gelet op de verschillen tussen de twee merken zal de betrokken consument deze gemakkelijk van elkaar kunnen onderscheiden.

Lees het arrest hier (Nederlandse versie nog niet beschikbaar).