Alle rechtspraak  

IEF 14415

Original Eau de Cologne is geen collectief merk

Gerecht EU 25 november 2014, IEF 14415, zaak T-556/13 (Original Eau de Cologne)
Merkenrecht. Geografische aanduiding. Het Verband der Kölnisch-Wasser Hersteller e.V. heeft ORIGINAL EAU DE COLOGNE als collectief gemeenschapswoordmerk willen registreren, maar dat wordt door het OHIM geweigerd. Het teken zou beschrijvend zijn voor de waren en mist onderscheidend vermogen ex 7 lid 1 (b). De toevoeging ORIGINAL is slechts beschrijvend om het van 'namaak' en 'onecht' te onderscheiden. Van "Relokalisierung" van een geografische aanduiding (66 lid 2 Verordening 207/2009) is geen sprake. Het beroep wordt afgewezen.

16      Im vorliegenden Fall ist darauf hinzuweisen, dass die angemeldete Marke nach Feststellung der Beschwerdekammer als Bezugnahme auf ein Parfüm – Kölnisch Wasser – verstanden werde, das ein Original und keine Kopie sei, und daher ausschließlich aus Angaben bestehe, die die Art und Beschaffenheit der betreffenden Ware beschrieben. Weiter führte die Beschwerdekammer aus, dass der Bestandteil „Eau de Cologne“ keine Angabe enthalte, die die geografische Herkunft der betreffenden Ware beschreibe, so dass die Ausnahme des Art. 66 Abs. 2 der Verordnung Nr. 207/2009 nicht anwendbar sei.

22      Was schließlich die Gesamtwahrnehmung des Zeichens angeht, ist festzustellen, dass es im Hinblick auf seine Zusammensetzung von den maßgeblichen Verkehrskreisen als Bezeichnung einer Parfümart, hier des Kölnisch Wassers, verstanden werden wird, bei dem es sich um das Original und nicht um eine Kopie oder Nachahmung handelt.

23      Zweitens hat die Beschwerdekammer in Bezug auf die Art des Verhältnisses zwischen dem fraglichen Zeichen und der betreffenden Ware zutreffend festgestellt, dass das Zeichen zur Beschreibung der Art dieser Ware dienen kann. Im Hinblick auf seine Bedeutung wird dieses Zeichen von den maßgeblichen Verkehrskreisen als unmittelbare Beschreibung der betreffenden Ware, also des Kölnisch Wassers, aufgefasst werden. In diesem Zusammenhang ist darauf hinzuweisen, dass es sich bei dem Bestandteil „Eau de Cologne“ des fraglichen Zeichens, wie auch die Beschwerdekammer festgestellt hat, um die französische Übersetzung der betreffenden Ware handelt; dies wird vom Kläger nicht bestritten. Dieser Bestandteil wird auch als Beschreibung einer der Eigenschaften der Ware, hier seiner Echtheit, verstanden werden, so dass die maßgeblichen Verkehrskreise dadurch darüber informiert werden, dass es sich um ein echtes Kölnisch Wasser und nicht um eine Kopie handelt.

MARQUES

IEF 14414

Vennootschapsnaam ARENA maakt inbreuk op handelsnaam en merkrecht

Hof van Beroep Gent 30 juni 2014, IEFbe 1037 (Greenpoints tegen Arena)
Merkenrecht. Handelsnaam. Vennootschapsnaam. Domeinnaam. Oneerlijke handelspraktijk. Eerder verschenen op IE-Forum.be. De betwisting gaat over het gebruik van het teken "Arena". Partijen hebben hun samenwerking in 2010 beëindigd. X is handelaar in de zin van art. 2 Wet op de marktpraktijken en heeft het merk 'ARENA' op zijn naam ingeschreven in het merkenregister. Geïntimeerden maken inbreuk op eerlijke handelspraktijken (Wet op de Marktpraktijken), doordat zij de vennootschapsbenaming Arena-Net voeren als handelsnaam en daarmee handelen in strijd met het merk Arena.

Ten aanzien van de handelsnaam 'Arena':
14. (...) Terecht oordeelde de eeste rechter dat met toepassing van art. 8 van het Unieverdrag van Parijs van 20 maart 1983 (...) het recht op de handelsbenaming toekomt aan de eerste gebruiker. Eveneens terecht oordeelde de eerste rechter dat het moet gaan om een publiek gebruik.
(...)
Het Hof voegt het volgende toe. De registratie van de domeinnamen "Arena-net.com", "Arena-net.net" (...) doet aan dit oordeel geen afbreuk. Het ging duidelijk om namen, die gebruikt werden door en voor de vennootschap, die op dat ogenblik aan het ontstaan was, en voor haar activiteiten. X gaf bij de registratie van de domeinnamen zijn persoonlijk adres op en niet dat van Intacon. Intacon kan derhalve geen rechten putten uit de registratie van domeinnamen. X kan dit ook niet. Uit de context van de oprichting en de andere publieke handelingen die in dezelfde periode gesteld werden is het duidelijk dat de vennootschap in wording met haar activiteiten de naam met het bestanddeel "Arena" gebruikte en publiek gebruikte."

(...) Hieruit vloeit tevens voort dat X ten onrechte het zogenaamde gebruiksrecht dat hij beweerde verleend te hebben aan geïntimeerden van de domeinnamen 'opgezegd' heeft.

Verwarringsgevaar tussen vennootschapsnamen:
16. (...) Gelet op de identieke aard van het belangrijkste bestanddeel van de namen ("Arena") en op de gelijklopende activiteiten werpen geïntimeerden terecht op dat er verwarringsgevaar is met betrekking tot de vennootschapsnaam "Arena Net" tegenover "Arena Comet" en "Arena Comet Group".
Geïntimeerden tonen aan dat er ook effectief verwarring is.

Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis, behalve in zoverre het de vordering ontoelaatbaar verklaarde ten aanzien van X en behalve in zoverre geen maximum aan dawngsommen bepaald werd en behalve wat de termijn betreft waarbinnen de bevelen dienen nageleefd te worden;
- stelt vast dat (...) zich schuldig maken aan inbreuken op de eerlijke handelspraktijken verboden door art. 95 WMC, doordat zij de vennootschapsbenaming Arena-Net en door het gebruik van de handelsbenaming Arena en Arena Cometal dan niet in combinatie of met weglating van andere woorden en/of tekens;
- stelt eveneens vast dat voornoemde appellanten, door gebruik te maken van de vennootschapsnaam Arena-Net en het gebruik daarvan als handelsnaam en door het gebruik van de handelsnamen Arena en Arena Comet al dan niet in combinatie of met weglating van andere woorden en/of tekens, handelen in srijd met het merk Arena.
IEF 14409

Gerecht EU: Inschrijving Rubik's Cube is geldig 3D-merk

Gerecht EU 25 november 2014, IEF 14409, zaak T-450/09 (Simba Toys / BHIM)
3D-merk. Absolute weigeringsgronden. Geen teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald. Uit het persbericht: De inschrijving van de vorm van de Rubik’s Cube als gemeenschapsmerk is geldig. De grafische voorstelling van deze kubus bevat geen technische oplossing die in de weg staat aan de bescherming ervan als merk.

In de eerste plaats stelt het Gerecht vast dat de wezenlijke kenmerken van het litigieuze merk enerzijds de kubus als zodanig en anderzijds de roosterstructuur op elk vlak van deze kubus zijn. Volgens het Gerecht doelen de dikke zwarte lijnen die deel uitmaken van deze structuur en die te zien zijn op de drie voorstellingen van de kubus doordat de binnenkant van elk vlak van de betrokken kubus in vakjes is verdeeld, geenszins op een draaivermogen van de individuele elementen van de kubus en vervullen deze zwarte lijnen dus geen enkele technische functie.

Het draaivermogen van de verticale en horizontale lijnen van de rasters van de Rubik’s Cube vloeit immers niet voort uit de zwarte lijnen en evenmin uit de roosterstructuur, maar uit een intern mechanisme van de kubus, dat onzichtbaar is op de grafische voorstellingen ervan. Bijgevolg kan de inschrijving van de vorm van de Rubik’s Cube als gemeenschapsmerk niet worden geweigerd op grond dat deze vorm een technische functie heeft.

In de tweede plaats wijst het Gerecht erop dat het betrokken merk de houder ervan niet in staat stelt om derden te verbieden, alle soorten driedimensionale puzzels met een draaivermogen in de handel te brengen. Het Gerecht beklemtoont dat het handelsmonopolie van de houder zich beperkt tot driedimensionale puzzels met de vorm van een kubus op de vlakken waarvan een roosterstructuur is aangebracht.

In de derde plaats is het Gerecht van oordeel dat de kubus met roosterstructuur die het betrokken merk vormt, zich aanzienlijk onderscheidt van de weergaven van andere op de markt beschikbare driedimensionale puzzels. Deze kubus met roosterstructuur heeft dus een onderscheidend vermogen dat de consument in staat stelt, de producent van de waar waarvoor het merk is ingeschreven, te identificeren.

54      Verder is dit betoog in elk geval ongegrond. Zoals interveniënte in haar schrifturen en ter terechtzitting heeft beklemtoond, is het immers volstrekt mogelijk dat een kubus waarvan met de vlakken of andere elementen draaibewegingen kunnen worden uitgevoerd, geen zichtbare scheidingslijnen bevat. Er is dus geen noodzakelijk verband tussen enerzijds een dergelijk eventueel draaivermogen of zelfs een andere mogelijkheid om bepaalde elementen van de betrokken kubus te bewegen, en anderzijds de aanwezigheid, op de vlakken van die kubus, van dikke zwarte lijnen of, a fortiori, van een roosterstructuur als die welke voorkomt op de grafische voorstellingen van het litigieuze merk.

55      Ten slotte dient eraan te worden herinnerd dat het litigieuze merk werd ingeschreven voor „driedimensionale puzzels” in het algemeen, te weten zonder deze te beperken tot dergelijke puzzels met een draaivermogen, die slechts één specifiek type tussen vele andere zijn. Voorts dient erop te worden gewezen dat interveniënte, zoals zij ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht heeft bevestigd, bij haar inschrijvingsaanvraag geen beschrijving heeft gevoegd waarin zij heeft gepreciseerd dat de betrokken vorm een draaivermogen had.

126    Hieraan kan niet worden afgedaan door het argument dat verzoekster ter onderbouwing van het vierde onderdeel van het zesde middel aanvoert en volgens hetwelk het BHIM geen rekening heeft gehouden met het „toekomstig openbaar belang” dat erin bestaat dat derden hun eigen kubussen met de afmetingen „3 x 3 x 3” in de handel kunnen brengen en in hun marketingdocumenten kunnen weergeven. Zoals voortvloeit uit de in punt 64 supra uiteengezette overwegingen kan de houder van het litigieuze merk dit laatste niet aanvoeren om derden te verbieden, met name driedimensionale puzzels in de handel te brengen die de vorm van een dergelijke kubus hebben, maar waarvan de vlakken geen roosterstructuur bevatten of een ander soortgelijk patroon waardoor dit merk het voorkomen van een „zwarte kooiconstructie” verkrijgt.

138    Wat in casu artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 betreft, heeft de kamer van beroep in punt 23 van de bestreden beslissing erop gewezen dat het litigieuze merk niet in strijd was met deze bepaling door uitdrukkelijk te verwijzen naar de redenen die zij had uiteengezet in het kader van haar onderzoek van de toepassing van artikel 7, lid 1, sub b, van dezelfde verordening en door op te merken dat „behoudens bij voorkennis van de consument, [dit merk] niet [leek] op of [deed] denken aan een driedimensionale puzzel”.

Op andere blogs:
Abcor Rubik kubus vogelvrij? - auteursrecht als vangnet?
Hoogenraad & Haak

IEF 14407

Registratie kopie van teken GhanaFresh is te kwader trouw

OHIM Cancellation Division 31 oktober 2014, IEF 14407 (GhanaFresh)
Uitspraak ingezonden door Teun Pouw en Willem Balfoort, De Clercq. Merkenrecht. Toegewezen vordering gebaseerd op artikel 52(1)(b) CTMR vanwege registratie te kwader trouw van GhanaFresh-merk: there was a dishonest intention on the filer's part to copy the applicant's mark. 'This is as close as one could expect to get to 'a smoking gun' in a bad faith case.' [r.o. 31]

Decision:
1. The application for a declaration of invalidity is upheld.
2. Community trade mark no 3 080 769 is declared invalid in its entirety.
3. The CTM proprietor bears the costs, fixed at EUR 1 150

5. Applicant claims that the contested mark was filed in bad faith, since there was a dishonest intention on the filer's part to copy the applicant's mark.

31. However, the similarities between the marks are profound. The marks are to all intents and purposes identical. A coincidence in all features of the marks is of course so highly improbable as to be practically inconceivable as a quirk of chance. But improbability is place upon improbability when an enlargement of the image of the contest marks reveals the presence of further coincidences which appear to have been ineptly airbrushed out, namely the words 'premium quality' and 'palmnut cream concentrate' (see paragraph 14 above). This is as close as one could expect to get to a 'smoking gun' in a bad faith case.
IEF 14398

Conclusie PG: Reis- en verblijfkosten van twee advocaten, terwijl een het woord voerde

Conclusie PG HR 21 november 2014, IEF 14398; ECLI:NL:PHR:2014:2196 (Leidseplein beheer tegen Red Bull)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh. Merkenrecht. Proceskosten. Na beantwoording van de prejudiciële vraag [IEF 13512] over de "geldige reden" rest nog wat de gevolgen zijn van deze beantwoording in cassatie en hoe het zit met proceskosten. Over artikel 1019h Rv volgen nog enkele nieuwe woorden. De Procureur-Generaal concludeert tot vernietiging en verwijzing. Red Bull voert twee redenen voor matiging aan: toelichting op verdeling van werkzaamheden van de cassatie- en niet-cassatieadvocaat ontbreekt en de reis- en verblijfkosten van twee advocaten, terwijl er slechts één het woord voerde. Laatstgenoemde kosten komen in beginsel wel voor vergoeding in aanmerking. Dat slechts één van de twee advocaten het woord voerde, maakt het niet anders.

Uit de aard van een IE-zaak en de onder omstandigheden vereiste specialistische kennis kan aanleiding geven feitelijke instantie advocaten naast cassatieadvocaten te rechtvaardigen en voor beide kosten ex 1019h Rv op te voeren. Het verrichten van proceswerkzaamheden door cassatiecorrespondenten kunnen zijn gedaan uit efficiëntie- of kostenoverwegingen zijn gedaan. Een blik op de overlegde specificaties doet vermoeden dat het lagere uurtarief van de cassatiecorrespondenten kan reden zijn om hen die werkzaamheden te laten verrichten.

Lees de conclusie (pdf/html)

IEF 14393

OHIM moet opnieuw oordelen over GOLDEN BALLS en BALLON D'OR

HvJ EU 20 november 2014, IEF 14393, C-581/13P (GOLDEN BALLS) - dossier C-582/13P - press release
Merkenrecht. De hogere voorziening na Gerecht EU wordt gedeeltelijk toegewezen inzake de inschrijving van het teken GOLDEN BALLS als gemeenschapsmerk. Het OHIM moet opnieuw beoordelen of het teken voor het publiek dusdanig gelijk is aan het merk BALLON D’OR om een link tussen de twee merken te leggen.

56 Intra-Presse submits that, in paragraph 60 of the judgments under appeal, the General Court erred in law in its assessment of the conceptual similarity of the signs at issue. According to Intra-Presse, the General Court was incorrect to add a condition, in order for those signs to be recognised as similar, relating to an intellectual process involving the translation of those signs by the relevant public. Intra-Presse argues that the relevant public is capable of identifying the meaning of the words ‘golden balls’ and ‘ballon d’or’ and of forming the view that, conceptually, the signs are identical or highly similar. According to Intra-Presse, application of the criterion of an ‘intellectual process of translation’ or ‘prior translation’ is artificial for the purposes of assessing the conceptual similarity of the signs at issue.

76 Consequently, in accordance with the case-law cited in paragraph 73 above, the General Court was wrong to rule out the application of Article 8(5) of Regulation No 40/94 without first undertaking an overall assessment of the marks at issue in order to ascertain whether that low degree of similarity was nevertheless sufficient, on account of the presence of other relevant factors such as the reputation or recognition enjoyed by the earlier mark, for the relevant public to make a link between those marks.

77 In those circumstances, it must be held that the General Court erred in law in concluding in paragraph 72 of the judgments under appeal that the Board of Appeal had been under a duty — even if it had examined the plea raised by Intra-Presse alleging infringement of Article 8(5) of Regulation No 40/94 — to reject the opposition concerning the ‘apparatus and instruments for conducting, switching, transforming, accumulating, regulating or controlling electricity’ in Class 9 of the Nice Agreement and the goods in Classes 21 and 24 of that agreement.

IEF 14389

Rode zool Louboutin is geen zuiver kleur-, maar een beeldmerk

Hof van Beroep Brussel 18 november 2014, IEF 14389 (Louboutin tegen Van Dalen)
Uitspraak ingezonden door Thierry van Innis, Van Innis & Delarue en Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. 2.20 lid 1 onder a BVIE. Hoger beroep richt zich tegen IEF 13703 waarin het rode zoolmerk van Louboutin nietig is verklaard. Het Hof verklaart de eerdere vordering tot nietigverklaring van het merk ongegrond en stelt vast dat Van Dalen inbreuk maakt door het aanbieden van damesschoenen met hoge hakken die voorzien van een (quasi) identiek teken. Zij beveelt de staking op straffe van een dwangsom van 2.500 euro per schoen.

p. 28 Het betreft evenmin een zuiver kleurmerk.
In casu ontleent het als merk ingeschreven teken zijn onderscheidend vermogen (cfr. tevens infra) aan de plaats en de wijze waarop het wordt afgebeeld, zodat het als een beeldmerk dient te worden aangemerkt.
De rode kleur Pantone 18-1663TP is een element van het beeldmerk.

Het is niet omdat een beeldmerk op een vorm wordt aangebracht - in casu de zool van een schoen (zoals afgebeeld in de merkinschrijving) - dat het een vormmerk wordt.

p. 29 Louboutin stelt terecht dat er door de merkinschrijving geen bescherming voor een zool wordt opgeëist. De zool zelf waarop de kleur Rood Pantone 18-1663TP wordt aangebracht, is niet het voorwerp van het Beneluxmerk. Hetzelfde geldt voor de schoen zoals afgebeeld in de merkinschrijving. De merkinschrijving stelt uitdrukkelijk "le contour de la chaussure ne fait pas partie de la marque (...)" (voor vertaling zie feitenrelaas).

Alleen al om die reden kan Van Dalen geen nuttig middel putten uit artikel 2.28, lid 1. onder a) juncto artikel 2.1 lid 2 lid 2 BVIE om de nietigverklaring te vorderen van het Beneluxmerk van Louboutin.

26. Hoe dan ook, staat in casu voldoende vast dat het Beneluxmerk van Louboutin minstens na inschrijving, is ingeburgerd en daardoor onderscheidend vermogen heeft verkregen.
(...)
Dat andere ontwerpers van schoenen met hoge hakken (...) ook een rode kleur hebben aangebracht op de zool van bepaalde schoenen en daarmee een rode zool hebben gebruikt om, veelal incidenteel, een decoratief of bepaald visueel effect te bereiken, doet niets af aan het voortdurend gebruik door Louboutin van het teken dat als Beneluxmerk werd ingeschreven, als merk, op een consequente en zelfde wijze voor schoenen met hoge hakken.

Op andere blogs:
IE-Forum (T.F. Westenbroek) - Hof Brussel omarmt Louboutin en registergegevens BBIE
Legaltree - ‘De Louboutin schoenen met de rode zool’ – het sprookje zonder einde?
Bird Buzz - Rode zoolmerk van Christian Louboutin toch een geldig merk in de Benelux

IEF 14385

DUPHAR ondanks verlopen merkrecht nog steeds beschermd

BBIE 28 oktober 2014, IEF 14385 (Duphar healthcare)
Bijdrage ingezonden door Corina Post, CPostC.
Duphalac en Duphar Healthcare als verwarrend beoordeelt. Mijn oud-Solvay-Duphar hart begint sneller te slaan bij het lezen van het vonnis in de zaak waarin de merken DUPHALAC en DUPHASTON ten strijde trokken tegen het merk DUPHAR HEALTHCARE. DUPHAR HEALTHCARE is ingediend voor “farmaceutische producten en voedingssupplementen voor de mens”. Dit verbaast mij, want bij het horen van “healthcare” denk ik eerder aan een farmaceutisch bedrijf en niet zozeer aan een product. Neemt niet weg dat ik benieuwd ben of het merk DUPHAR HEALTHCARE voor verwarring kan zorgen ten opzichte van de merken DUPHALAC (lactulose drank) en DUPHASTON (dydrogesterone tabletten). Daarnaast stel ik mij de vraag hoe de uitspraak was geweest indien DUPHAR HEALTHCARE voor farmaceutische diensten en bedrijfsvoering was ingediend?

Maar eerst een stukje geschiedenis
In de jaren ’50 zijn de geneesmiddelen DUPHALAC en DUPHASTON door Philips-Duphar op de markt gebracht. In 1980 nam het chemiebedrijf Solvay Philips-Duphar over en gingen de merken volledig over op naam van Duphar, een samentrekking van Dutch Pharmaceuticals. In die tijd zijn er veel verschillende medicijnen met het element DUPHA op de markt gebracht. Nadat het bedrijf in 1991 werd omgedoopt in Solvay Duphar, kwam het besef dat het niet in het belang van het bedrijf was om de bedrijfsnaam DUPHAR in de merknamen terug te laten komen. Een paar divisies werden verkocht en daarmee gingen een aantal DUPHA* merken over. Toen het bedrijf in 1997 bij een volgende naamswijziging de naam Solvay Pharmaceuticals kreeg, werd de interesse in de merkregistratie DUPHAR steeds minder en in 2011 verliep de laatste merkregistratie. Uiteindelijk nam Abbott in 2010 Solvay Pharmaceuticals over van het chemiebedrijf Solvay.

Verlopen merk niet noodzakelijk vrij voor registratie
Het Belgische bedrijf Melphar BVBA had onlangs goed in de gaten gehouden dat het merk DUPHAR al meer dan vijf jaar niet meer wordt gebruikt en de merkregistratie langer dan twee jaar is verlopen. Bovendien vindt Melphar dat DUPHASTON en DUPHALAC niet overeenstemmen met DUPHAR, en voor het bedrijf dus redenen genoeg om zelf de merknaam DUPHAR HEALTHCARE in te dienen. Abbott is het hier niet mee eens en diende een oppositie in.

Ik vraag me af of Abbott niet zwaarder geschut had moeten inzetten, want gaan ze het wel redden in deze oppositie op het normaal onderscheidend vermogen van hun merken? Er zijn namelijk rechtsmiddelen om een grotere onderscheidingskracht in te roepen zoals het aantonen van bekendheid. Echter, de bewijsvoering hiervoor is kostbaar en minder eenvoudig voor farmaceutische producten. Een ander middel is het opvoeren van DUPHA als seriemerk maar dit is geen optie meer omdat veel DUPHA merken in het verleden tezamen met enkele divisies, zijn verkocht.

DUPHA merken hebben nawerking op verlopen bedrijfsmerk DUPHAR
Het woord was nu aan het Benelux Merkenbureau en dat oordeelde dat de waren van het merk DUPHALAC en het teken DUPHAR HEALTHCARE zijn ingeschreven cq. Zijn ingediend, identiek dan wel soortgelijk zijn. Daarbij bekijkt het Bureau wat de eventuele beschrijvende bestanddelen van het merk en teken zijn. Het element HEALTHCARE betekent gezondheidszorg en beschrijft direct de waren waarvoor het is ingediend. Aan het merk DUPHALAC wordt geen vaste betekenis toegekend ondanks de mogelijke betekenis van het element LAC (lactulose).

Het dominante bestanddeel van het teken DUPHAR HEALTHCARE. Bij de vergelijking van dit element met het merk DUPHALAC is ht Bureau van mening dat er sprake is van een zekere mate van visuele en een geringe mate van auditieve overeenkomst. Van doorslaggevend belang hierbij is het feit dat beide merken beginnen met DUPHA, dat dit element dominant is en het publiek bovendien meer belang hecht aan het eerste deel van het merk. Het Bureau is dan ook van oordeel dat het publiek kan denken dat de merken DUPHALAC en DUPHAR HEALTHCARE van een dezelfde of economisch verbonden onderneming zijn. Aangezien verwarring is vastgesteld, hoeft de overeenstemming met het andere ingeroepen recht DUPHASTON niet verder onderzocht te worden.

Blijft over de vraag hoe het Bureau geoordeeld zou hebben indien DUPHAR HEALTHCARE alleen voor “farmaceutische diensten” was ingediend. De waren onder het merk DUPHALAC zijn dan niet langer identiek maar nog wel soortgelijk aan de diensten onder DUPHAR HEALTHCARE. Het gaat er om of het publiek een bepaalde verwantschap tussen de beide merken ziet waardoor de indruk wordt gewekt dat de merken DUPHALAC en DUPHASTON afkomstig zijn van het bedrijf DUPHAR HEALTHCARE, oftewel: is er sprake van herkomstverwarring? Die kans acht ik eveneens aanwezig, gelet op de voorgaande beoordeling van de mate van visuele en auditieve overeenkomsten tussen de merken. Uit deze zaak blijkt dat een vervallen merk nog steeds bescherming geniet door merken die bestanddelen van dat vervallen merk bevatten.

Corina Post

IEF 14372

Bodypump is te miniem gebruikt zowel commercieel als geografisch

Hof van Beroep Gent 3 november 2014 & Rechtbank van Koophandel Gent 3 maart 2011, IEF 14372 (Bodypump)
Uitspraak ingezonden door Wouter Seinen, Alexis Hallemans, Tom Heremans, CMS. Eerder gepubliceerd als IEFbe 1048. Woord- en beeldmerk vervallen verklaard. HDD exploiteert groepsfitnessprogramma's en is sinds 2008 houder van woordmerk BODY PUMP en beeldmerk 'Lesmills Bodypump'. Gedaagde exploiteert The Escape Center en heeft in 1998 beeldmerk 'bodypump' gedeponeerd, maar heeft geen normaal gebruik gemaakt van het merk. Zowel commercieel als geografisch is het gebruik te miniem geweest.

De stukken tonen veeleer aan dat het teken 'body pump' gebruikt werd, om in het fitnesscentrum te Gent in het algemeen lessen aan te duiden waarin op muziek en met gewichten aan fitness gedaan werd. Het is onvoldoende aangetoond dat X met het woord- en beeldmerk marktaandelen behouden of verkregen heeft voor de waren of dlensten waarvoor het is ingeschreven.

13. HDD werpt op dat de heer X geen normaal gebruik gemaakt heeft van het woord- en beeldmerk dat hij deponeerde (toepassing van artikel 2.26 en 2. 27 BVIE). Met name zou het gebruik te miniem zijn, zowel wat betreft de commerciële exploitatie als geografisch.

Er wordt een normaal gebruik van een merk gemaakt wanneer het, overeenkomstig de wezenlijke functie ervan, te weten het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt gebruikt teneinde voor die waren of diensten een afzet te vinden of te behouden, met uitsluiting van symbolisch gebruik dat alleen ertoe strekt, de aan de merkinschrijving verbonden rechten te behouden. Bij de beoordeling of een normaal gebruik van het merk is gemaakt, moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden aan de hand waarvan kan warden vastgesteld dat de commerciële exploitatie ervan in het economische verkeer regel is, inzonderheid de gebruiken die in de betrokken economische sector gerechtvaardigd warden geacht om voor de door het mark beschermde waren of diensten marktaandelen te behouden of te verkrijgen, de aard van die waren of diensten, de kenmerken van de markt en de omvang en de frequentie van het gebruik van het merk, (GEU 19 december 2012, C-149/11, Leno Merken BV/Hagelkruis Beheer BV, curia.europa.eu, r.o. 29)

(...)
Met de neergelegde stukken bewijst de heer X onvoldoende dat hij het gedeponeerde woord- en beeldmerk 0628 789 gebruikt heer voor het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven. Dit is zijn identiteit, minstens de identiteit van het fitnesscentrum waar het merk gebruikt word. Er kan uit de stukken niet afgeleid worden dat het merk gebruikt werd om aan de gemiddeld geïnteresseerde consument duidelijk te maken dat een fitnessdienst aangeboden werd, die specifiek van de heer X, desgevallend van zijn fitnesscentrum, afkomstig was. De stukken tonen veeleer aan dat het teken “Bodypump" gebruikt werd, om in het fitnesscentrum te Gent in het algemeen lessen aan te duiden waarin op muziek en met gewichten aan fitness gedaan werd. Het is onvoldoende aangetoond dat de heer X met het woord- en beeldmerk marktaandelen behouden of verkregen heeft voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven.

Dit alles verantwoordt niet dat de heer X een monopolie heeft op het teken "Bodypump", dat in principe voor de gehele Benelux geldt.

Op andere blogs:
Dirkzwager

IEF 14368

Het merk Pickwick 'thuis sinds 1753' niet misleidend

RCC 1 oktober 2014, IEF 14368 (Pickwick)
Afwijzing. Misleiding. Rechtsvoorganger van merk. Het betreft een TV-commercial voor ‘Pickwick thee’. De uiting begint met een vrouw gehuld in kleding uit de 18e eeuw die (thee)water kookt boven een open vuur. Vervolgens speelt de commercial blijkens de kleding van de vrouw zich af in telkens verschillende tijdvakken en eindigt in de huidige tijd. De reclame eindigt met de tekst en een voice-over die zegt: “Pickwick thuis sinds 1753”. De reclame wordt afgesloten met de zin: “Pickwick, thuis sinds 1753”, terwijl de merknaam “Pickwick” pas bestaat sinds het begin van de 20ste eeuw. Het bedrijf “Douwe Egberts” is weliswaar opgericht in 1753, echter de thee die destijds werd verkocht had (nog) niet de naam “Pickwick”. De merknaam “Pickwick” is bedacht naar aanleiding van ‘the Pickwick papers’ van Charles Dickens. Aangezien Charles Dickens in 1753 nog niet geboren was, kan het niet zo zijn dat de merknaam “Pickwick” toen al bestond. De Commissie wijst de klacht af. Deze rechtsvoorganger is, naar adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt, de rechtstreekse voortzetting van een bedrijf dat in 1753 is opgericht.

Het oordeel van de Commissie:

1. De Commissie is van oordeel dat de klager ontvankelijk is in zijn klacht nu de klacht voldoende duidelijk is gemotiveerd en de klacht onmiskenbaar inhoudt dat sprake is van misleidende reclame. De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat de onderhavige reclame-uiting misleidend is nu in de uiting wordt gezegd: “Pickwick thuis sinds 1753” en hiermee wordt gesuggereerd dat Pickwick al bestaat sinds 1753, terwijl de merknaam “Pickwick” pas in het begin van de 20ste eeuw is ontstaan. Dat klager niet heeft vermeld welke specifieke artikelen van de Nederlandse Reclame Code (NRC) naar zijn mening door adverteerder zijn overtreden, brengt niet met zich dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht.

2. Niet in geschil is dat het merk “Pickwick” is ontstaan in 1937 toen de rechtsvoorganger van Douwe Egberts theeproducten is gaan verkopen onder de merknaam Douwe Egberts Pickwick thee.

3. Deze rechtsvoorganger is, naar adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt, de rechtstreekse voortzetting van een bedrijf dat in 1753 is opgericht. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de televisiecommercial in deze zin opvatten, dat adverteerder met de beelden van de vrouw die kennelijk in de 18e eeuw water kookt en de daarop volgende beelden van opvolgende tijdvakken, naar dit specifieke bedrijf bedoelt te verwijzen teneinde de historische context van haar bedrijfsvoering duidelijk te maken. Dat zij in de slogan aan het einde van de televisiecommercial, waartegen de klacht zich in het bijzonder richt, niet haar statutaire of handelsnaam noemt maar uitsluitend gebruik maakt van een merknaam die dateert uit 1937, is onvoldoende om de reclame-uiting onjuist of misleidend te achten. Uit de televisiecommercial blijkt immers voldoende duidelijk dat adverteerder met deze merknaam vooral naar zichzelf bedoelt te verwijzen als een sinds 1753 bestaand bedrijf dat onder meer thee voor consumenten op de markt brengt (“Pickwick, thuis sinds 1753”). In de uiting ligt niet besloten dat de merknaam Pickwick reeds sinds 1753 is gebruikt. Nu de gemiddelde consument naar het oordeel van de Commissie de uiting ook in die zin zal opvatten, kan de klacht niet slagen.