Alle rechtspraak  

IEF 13184

Publiek zal netmerk.nl begrijpen enkel als internetadres van een website

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2013, KG ZA 13-1120 SP/TF (Netmerk B.V. tegen Snobber B.V.)
Uitspraak ingezonden door Suzan Houben-Van Geldorp, Köster Advocaten N.V.
Handelsnaamrecht. Netmerk is opgericht door Fossick B.V. en Psychoville B.V. Psychoville is bestuurder van Search Kings geweest, maar inmiddels zijn alle banden tussen Netmerk/Psychoville en Search Kings verbroken. Snobber is een participatiemaatschappij en heeft het merk "Netmerk" en de domeinnaam www.netmerk.nl geregistreerd. Aanvankelijk werden de bezoekers van www.netmerk.nl doorgelinkt naar de website van Search Kings. Netmerk stelt dat Snobber inbreuk maakt op de handelsnaam Netmerk en vordert staking en overdracht van de domeinnaam www.netmerk.nl.

De rechtbank  wijst de vorderingen af, nu er geen sprake is van een handelsnaam, omdat Snobber niet onder de naam Netmerk of www.netmerk.nl op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer. Het relevante  publiek, gezien de inhoud van de website, de aanduiding van www.netmerk.nl zal begrijpen als het internetadres van een website, en niet als de aanduiding van een onderneming.

Snobber heeft ook niet op andere wijze onrechtmatig gehandeld. De doorverwijzing naar Search Kings was tijdelijk en is al ruime tijd gestaakt. Snobber heeft met toepassing van het principe first filed, first served de domeinnaam rechtmatig verkregen. Het is niet aannemelijk dat Snobber het merk "Netmerk" heeft geregistreerd om Netmerk te dwarsbomen. Er is geen verwarringsgevaar, nu zij niet concurrerende producten aanbieden.

Beoordeling
4.2. Voorwaarde voor het aannemen van een handelsnaaminbreuk is allereerst dat het gebruik van de betreffende naam of domeinnaam door Snobber kan worden aangemerkt als het voeren van een handelsnaam. Daarvoor is bepalend of Snobber, rekening houdend met de perceptie van het relevante publiek, onder de naam Netwerk of www.netmerk.nl op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer. Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat Snobber met het gebruik van de term Netmerk (al dan niet met de toevoeging. nl) op een commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer en dat er sprake is van handelsnaamgebruik als bedoeld in de Handelsnaamwet. Zoals Snobber heeft aangevoerd, kan er vooralsnog vanuit worden gegaan dat zij de term Netmerk(.nl) slechts gebruikt ter aanduiding van een door haar nog verder te ontwikkelen project, dat eerst in 2014 operationeel zal zijn. Aannemelijk is dat zij de domeinnaam www.netmerk.nl heeft geregistreerd om haar project Netmerk(.nl) een onafhankelijk platform te geven. Uit hetgeen op de website www.netmerk.nl is vermeld, weergegeven bij de feiten onder 2.10, blijkt dat Snobber een project genaamd Netmerk is gestart, dat beoogt een onafhankelijke index voor bedrijven aan te bieden waaruit kan worden afgeleid hoe correct of incorrect bepaalde merken zijn. Het project is volgens de website in ontwikkeling en bevindt zich thans in de testfase. De lancering van het project is volgens de website gepland medio 2014. Op grond van de inhoud van de website en hetgeen Snobber ter toelichting daarop heeft aangevoerd kan vooralsnog niet worden aangenomen dat Snobber een winstoogmerk heeft met dit project en dat er door haar commerciële diensten worden geleverd. Het enkele feit dat Snobber met het aanbieden van een index de interesse wil opwekken van bedrijven en haar kennis op dat terrein wil tonen is in dit verband onvoldoende. Overigens is gebleken dat het project nog in ontwikkeling is en dat de raadpleegfunctie nog niet actief is, zodat ook om die reden niet van bedrijfsmatig gebruik kan worden gesproken. Vooralsnog kan ook worden aangenomen dat het relevante publiek, gezien de inhoud van de website van Snobber, de aanduiding www.netmerk.nl zal begrijpen als het internetadres van een website, en niet als de aanduiding van een gelijknamige onderneming. Op de website wordt alleen een project met betrekking tot een te raadplegen index aangekondigd en worden niet direct waren of diensten aangeboden.

4.3. Reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat Snobber onder de naam Netmerk(.nl) en de domeinnaam www.netmerk.nl op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer, kan van een inbreuk op de handelsnaamrechten van Netmerk geen sprake zijn.

4.5. Voorop staat dat het doorlinken naar de website www.searchkings.nl al geruime tijd is gestaakt en het doorlinken reeds daarom thans niet meer als onrechtmatig kan worden aangemerkt. (...)

4.6. Evenmin is aannemelijk geworden dat Snobber te kwader trouw de domeinnaam [www.netmerk.nl] heeft laten registreren. (...)

4.7 (...) Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat Snobber het woordmerk heeft geregistreerd om Netmerk dwars te zitten.

4.8. Netmerk heeft tot slot nog aangevoerd dat Snobber met het gebruik van de term Netmerk(nl) bewust verwarring heeft gecreëerd om potentiële klanten van Netmerk weg te lokken. Daarvan is vooralsnog onvoldoende gebleken. Netmerk houdt zich niet bezig met het beoordelen van merken op de wijze zoals Snobber dat voornemens is om te gaan doen. Uit de inhoud van haar website en uit haar statutaire doelomschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat Netmerk zich richt op online marketing, waarbij het gaat om het aanbieden van commerciële diensten. Bij Snobber omvat het project Netmerk het aanbieden van een index zonder winstoogmerk. Het gaat derhalve niet om concurrerende producten zodat verwarringsgevaar vooralsnog niet aanwezig lijkt te zijn, Van onrechtmatig handelen door het gebruik van de term Netmerk(nl) voor haar project lijkt dan ook vooralsnog geen sprake te zijn.

IEF 13176

Gerecht EU week 43

Gemeenschapsmerk. Gemeenschapsmodel. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Verwarringsgevaar tussen KLASSIKLOTTERIE en NKL-KLASSIKLOTTERIE
B) Verwarringsgevaar tussen AQUA FLOW en VAQUA FLOW
C) Geen nietigheid BABY BAMBOLINA door ouder ongeregistreerd beeldmerk
D) Geen verwarringsgevaar tussen het merk bevattende STERILINA en STERILLIUM / BODE STERILLIUM
E) Nietigverklaring model servies, decoratie was auteursrechtelijk beschermd

A) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-155/12 (Schulze tegen OHMI - GKL (Klassiklotterie)) - dossier
Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „KLASSIKLOTTERIE” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 600/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 januari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de door de houder van het woordmerk „NKL-Klassiklotterie” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41 ingestelde oppositie. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringsgevaar tussen 'KLASSIKLOTTERIE' en 'NKL-KLASSIKLOTTERIE'.

49 Die umfassende Beurteilung der Verwechslungsgefahr impliziert eine gewisse Wechselbeziehung der berücksichtigten Faktoren, insbesondere zwischen der Ähnlichkeit der Marken und der Ähnlichkeit der mit den Marken gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen. So kann ein geringer Grad der Ähnlichkeit der gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen durch einen hohen Grad der Ähnlichkeit der Marken ausgeglichen werden und umgekehrt (Urteil des Gerichtshofs vom 29. September 1998, Canon, C‑39/97, Slg. 1998, I‑5507, Randnr. 17, und Urteil des Gerichts vom 14. Dezember 2006, Mast-Jägermeister/HABM – Licorera Zacapaneca [VENADO mit Rahmen u. a.], T‑81/03, T‑82/03 und T‑103/03, Slg. 2006, II‑5409, Randnr. 74).

50 Im vorliegenden Fall wurde festgestellt, dass die fraglichen Dienstleistungen teilweise identisch und teilweise ähnlich sind. Weiter wurde festgestellt, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen, selbst wenn innerhalb der älteren Marke dem Element „NKL“ aufgrund der vom Kläger behaupteten hohen Kennzeichnungskraft ein größeres Gewicht zukäme, eine durchschnittliche begriffliche und phonetische Ähnlichkeit sowie eine gewisse begriffliche Ähnlichkeit aufweisen.

51 Wie die Beschwerdekammer in Randnr. 23 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat, ist aufgrund der Übereinstimmung beider Zeichen im kennzeichnungskräftigen Element „Klassiklotterie“ für die fraglichen Dienstleistungen eine Verwechslungsgefahr zu bejahen. Wie oben dargelegt, handelt es sich bei dem Element „Klassiklotterie“ um einen nicht vernachlässigbaren Bestandteil für den von der älteren Marke hervorgerufenen Gesamteindruck; dies gilt selbst dann, wenn dem Element „NKL“ innerhalb der älteren Marke ein größeres Gewicht als dem anderen Element zukäme. Es besteht die Gefahr, dass die Verbraucher annehmen, die fraglichen Dienstleistungen stammten aus demselben Unternehmen oder gegebenenfalls aus wirtschaftlich miteinander verbundenen Unternehmen, wenn sie einmal unter der älteren und einmal unter der angemeldeten Marke angeboten werden.

52 Nach alledem ist der einzige Klagegrund des Klägers zurückzuweisen und damit die Klage insgesamt abzuweisen.

B) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-417/12 SFC Jardibric tegen OHMI - Aqua Center Europa (AQUA FLOW) - dossier    
Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat de woordelementen „AQUA FLOW” bevat voor waren van de klassen 6, 7, 9, 11, 17, 19 en 21 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2230/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 juli 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de toewijzing door de nietigheidsafdeling van de vordering tot nietigverklaring ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk dat de woordelementen „VAQUA FLOW” bevat voor waren van klasse 11. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringgevaar tussen AQUA FLOW en VAQUA FLOW. Op de MARQUES-blog.

74 A global assessment of the likelihood of confusion implies some interdependence between the factors taken into account, and in particular between the similarity of the trade marks and the similarity of the goods or services concerned. Accordingly, a low degree of similarity between those goods or services may be offset by a high degree of similarity between the marks, and vice versa (Case C‑39/97 Canon [1998] ECR I‑5507, paragraph 17, and Joined Cases T‑81/03, T‑82/03 and T‑103/03 Mast-Jägermeister v OHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO with frame and Others) [2006] ECR II‑5409, paragraph 74).

75 In the present case, in so far as (i) the goods designated by the marks at issue are identical or similar and (ii) the signs at issue are visually and conceptually similar to an average degree and phonetically highly similar, the Board of Appeal was right to find that there is a likelihood of confusion on the part of the relevant public.

76 In that regard, the applicant argues unsuccessfully that the contested Community trade mark cannot be declared invalid in respect of the goods in Classes 6 and 21 that it designates on the ground that the earlier mark was never registered in respect of those goods in Spain.

77 First, the applicant cannot rely on the fact that the goods in question are in different classes since, as is clear from Rule 2(4) of Commission Regulation (EC) No 2868/95 of 13 December 1995 implementing Council Regulation (EC) No 40/94 (OJ 1995 L 303, p. 1), the classification of goods and services is to serve exclusively administrative purposes and, therefore, goods and services may not be regarded as being dissimilar from each other on the ground that they appear in different classes under the Nice Classification (ARTIS, paragraph 57 above, paragraph 36).

78 Moreover, as is clear from paragraphs 55 to 59 above, the Board of Appeal was entitled to take the view, without committing any error, that the goods designated by the contested Community trade mark in Class 11 are identical to the product designated by the earlier mark and that there is an average degree of similarity between that product and the goods designated by the contested Community trade mark in Classes 6 and 21.

79 Consequently, the second plea in law must be rejected, as must, therefore, the action as a whole.

C) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-581/11 Dimian tegen OHMI - (Bayer Design Fritz Bayer (Baby Bambolina) - dossier
Beroep ingesteld tegen beslissing R 1822/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 augustus 2011 en strekkende tot vernietiging daarvan, waarbij dit heeft verworpen het beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van het verzoek tot nietigverklaring dat door verzoekster is ingediend ter zake van het gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „BABY BAMBOLINA” voor waren van klasse 28. Het beroep wordt afgewezen. Applicant heeft niet bewijs geleverd dat hij het teken eerder heeft gebruikt op de Spaanse markt.

71 It follows that the applicant has not submitted any evidence pertaining to the use of the earlier mark on Spanish territory in relation to the period after January 2009. There is a period of more than five months between the expiry date of the last catalogue pertaining to the Spanish market of which certain pages were provided by the applicant and the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

72 In those circumstances, the evidence relating to the Spanish market cannot be considered sufficient to prove sufficiently significant use of the earlier mark in 2008 and 2009 up to the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

73 It follows from all of the foregoing that, in relation to all the relevant territories, the Board of Appeal correctly found that the applicant had not proved use in the course of trade of a sign of more than mere local significance up to the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

74 It follows that the single plea in law put forward by the applicant must be dismissed and, in consequence, the action must be dismissed in its entirety.

D) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-114/12 (Bode Chemie tegen OHMI - Laros (sterilina)) - dossier
Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk en het gemeenschapsbeeldmerk in blauw en wit met de woordelementen „STERILLIUM” en „BODE STERILLIUM” voor waren van klasse 5 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2423/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 januari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in wit en rood dat het woordelement „sterilina” bevat voor waren van de klassen 3 en 5. Het beroep wordt afgewezen. Er is geen sprake van verwarringsgevaar.

34 Compte tenu de l’ensemble de ces éléments et dans le cadre d’une appréciation globale, il y a lieu de considérer que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en concluant qu’il n’existait pas de risque de confusion entre les signes en conflit pour le public pertinent, et ce quand bien même il existe une similitude ou une identité entre les produits concernés.

35 Par ailleurs, comme l’a relevé à juste titre la chambre de recours, cette conclusion trouve également à s’appliquer, a fortiori, s’agissant de la marque figurative antérieure qui comporte des éléments verbaux et figuratifs supplémentaires et qui n’est enregistrée que pour les « désinfectants ».

36 Pour l’ensemble de ces motifs, il y a lieu de rejeter le moyen unique soulevé par la requérante et, partant, le recours dans son intégralité.

E) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-566/11 (Viejo Valle tegen OHMI - Établissements Coquet (Tasse en sous-tasse avec des stries)) - dossier
Beroep tot vernietiging ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 384.912-0001 (geribbeld koffieservies) tegen beslissing R 1054/2010-3 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 juli 2011 waarbij het beroep is verworpen tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij de door Etablissements Coquet SA ingestelde vordering tot nietigverklaring is toegewezen. Het beroep wordt afgewezen.

98 De uitkomst van het onderhavige geding moet dus niet worden bepaald op basis van een globale vergelijking van twee modellen waarbij een beperkte mate van vrijheid van de ontwerper als gevolg van, overigens in casu niet aangetoonde, technische of wettelijke beperkingen, de geïnformeerde gebruiker aandachtiger kan maken voor details en het kunnen vergemakkelijken om het eigen karakter van het betwiste model te erkennen (zie in dit verband arrest Verwarmingsradiatoren, punt 35 supra, punten 43 tot en met 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

99 De uitkomst van het onderhavige geding hangt enkel ervan af of in het litigieuze model „zonder toestemming [wordt] gebruikgemaakt” van het werk dat in de betrokken lidstaat auteursrechtelijk is beschermd.

100 De kamer van beroep heeft dus terecht geoordeeld dat om de nietigheidsgrond te beoordelen, niet de conflicterende modellen in hun geheel moesten worden vergeleken, maar enkel moest worden bepaald of het auteursrechtelijk beschermde werk was gebruikt in de jongere modellen, dit wil zeggen dat moest worden bepaald, of kon worden vastgesteld dat dit werk in deze modellen aanwezig was, waardoor de door verzoekster aangevoerde verschillen, zoals de vorm van het kopje of het oor ervan, of de vorm van de bol van het diepe bord, in deze context niet relevant waren.

101 In de tweede plaats, zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt, kan niet worden ontkend dat de decoratie van de litigieuze modellen sterk lijkt op die van interveniëntes serviesstukken, zowel met betrekking tot het feit dat de decoratie op dezelfde oppervlakken is aangebracht, als met betrekking tot het feit dat de groeven concentrisch, regelmatig en fijn zijn. De bredere en opvallendere groeven waarop verzoekster zich beroept, volstaan niet om deze gelijkenis teniet te doen.

102 Uit één en ander blijkt dat verzoekster voor het Gerecht niet aantoont dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door op basis van de elementen waarover zij beschikte te oordelen dat de decoratie van de serviesstukken waarop interveniënte zich ter ondersteuning van haar vorderingen tot nietigverklaring beroept, beschermd was door de Franse wetgeving inzake auteursrecht, en dat deze decoratie zonder toestemming was gebruikt in de litigieuze modellen.

103 Bijgevolg moet het onderhavige middel worden afgewezen.

 

IEF 13174

De merken ´Popstars´ en ´Popstars the Rivals´ zijn niet ingeburgerd in de Benelux

Rechtbank Den Haag 23 oktober 2013, HA ZA 12-1360 (Screentime en Five Divas tegen SBS en Talpa)

Ingezonden door Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap.
Zie eerder IEF 12008. Merkenrecht. Beschrijvend merk. Inburgering. Algemeen bekend merk. Screentime vordert dat SBS wordt bevolen de inbreuk op haar merken "Popstars" en "Popstars the Rivals" te staken, in het bijzonder door het gebruik van het teken "The Next Popstar" in de Benelux en het gebruik van de domeinnaam popstars.nl te staken. Screentime beroept zich op artikel 2.20 lid 1 sub b, c en d BVIE. De merken van Screentime zijn beschrijvend en voor geldige merken moet sprake zijn van inburgering.

Volgens de voorzieningenrechter waren de merken ingeburgerd, maar de rechtbank is het daar niet mee eens. De merken moeten in de gehele Benelux zijn ingeburgerd bij een aanzienlijk deel van het relevante publiek, de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van amusementsprogramma's die op prime time worden uitgezonden. De beoordeling moet ex nunc geschieden voor zover de vorderingen gaan om toekomstige inbreuken. Volgens de rechtbank zijn de merken niet in België ingeburgerd. Het programma Popstars is slechts één seizoen uitgezonden op de Vlaamse televisie. Popstars the Rivals is nooit uitgezonden in België. De rechtbank hoeft niet meer te kijken naar inburgering in de rest van de Benelux.

Screentime beroept zich ook op 6bis Unieverdrag van Parijs (UvP) voor algemeen bekende merken. Het gaat hierbij om de bekendheid in Nederland. Voor een beschrijvend merk is voor algemene bekendheid een relatief grote intensiteit en duurzaamheid van het gebruik nodig. Nu in 2013, twee jaar na het stoppen van het gebruik van het merk, is 'Popstars' geen algemeen bekend merk meer. Er is geen sprake van een onrechtmatige daad door SBS. Het merk van SBS wordt ook niet nietig verklaard. De rechtbank wijst de vorderingen af.

Beoordeling
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het Popstars merk en het Popstars - the Rivals merk van huis uit beschrijvend zijn in de gehele Benelux, in de zin dat zij kenmerken beschrijven van diensten die bestaan uit het samenstellen, produceren, regisseren en uitvoeren van televisie-‚ audiovisuele, muziek- en amusementsprogramma's. Screentime voert echter aan dat de merken door inburgering onderscheidend vermogen hebben verkregen, zodat wel sprake is van geldige merken.

4.9. Daarbij is in de eerste plaats van belang welk publiek in dit geval het relevante publiek is. Gelet op het feit dat de Screentime merken zijn gebruikt voor een televisieprogramma dat op prime time werd uitgezonden, bestaat het relevante publiek uit de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van amusementsprogramma´s die op prime time worden uitgezonden. Met SBS c.s. is de rechtbank van oordeel dat dat publiek niet beperkt is tot televisiekijkers die specifiek geïnteresseerd zijn in talentenjachten, maar tevens bestaat uit televisiekijken die meer in het algemeen naar amusementsprogramma's kijken. Het feit dat het programma Popstars op prime time in het weekend werd uitgezonden, derhalve op een tijdstip waarop SBS relatief dure reclamezendtijd aanbiedt, duidt er ook op dat beoogd werd een breed publiek te bereiken met het programma.

4.10. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de beoordeling van de inburgering ex nunc dient te geschieden, voor zover de vorderingen van Screentime zien op voorkoming van toekomstige merkinbreuken. Naast de verbodsvorderingen heeft Screentime ook de vernietiging van het SBS merk gevorderd. In dat verband beroept Screentime zich onder meer op oudere merkinschrijvingen. Omdat alleen het Popstars - the Rivals merk eerder is ingeschreven dan het SBS merk, dient de beoordeling van de inburgering van het Popstars — the Rivals merk tevens plaats te vinden ten tijde van de aanvrage van het SBS merk, dat is aangevraagd op 28 maart 2007.

4.12. Op grond van de in r.o. 4.8 tot en met 4.1 l opgesomde toetsingscriteria komt de rechtbank tot het oordeel dat Screentime onvoldoende heeft onderbouwd dat de Screentime merken anno 2013 (ex nunc) en anno 2007 in België zijn ingeburgerd bij het relevante publiek, waardoor aan een beoordeling van inburgering in de rest van de Benelux niet wordt toegekomen. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. In België is het programma Popstars slechts gedurende één seizoen uitgezonden op de Vlaamse televisie, te weten in 2001. Screentime heeft gesteld dat een serie uitzendingen doorgaans bestaat uit 10 afleveringen, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat het programma Popstars in België slechts tien keer is uitgezonden gericht op het Vlaamse publiek en nooit op een Belgische zender die zich richt op het Franstalige kijkerspubliek. Daarnaast is het Popstars — the Rivals merk nooit gebruikt voor een televisieprogramma gericht op het Belgische publiek.

4.20. subsidiair heeft Screentime gesteld dat het Popstars merk in Nederland bescherming geniet als algemeen bekend merk in de zin van artikel 6 bis UVP. Daardoor kan zij in Nederland ook op grond van ongeregistreerde merkrechten optreden tegen het gebruik door SBS c.s. van het teken ‘The Next Popstar’, aldus Screentime. Daarbij is tussen partijen in geschil welke maatstaf aangelegd moet worden voor een algemeen bekend merk en of het Popstars merk de toepasselijke drempel haalt.

4.29. Zoals hiervoor overwogen is voor bescherming als algemeen bekend merk een grote mate van bekendheid bij het relevante publiek vereist. Gelet op die hoge maatstaf, mag van Screentime ook een uitgebreide motivering en onderbouwing van haar stelling worden gevergd. Gezien de beoordeling ex mmc vormen alleen de in 4.28 geschetste artikelen uit 2012 en 2013 een onderbouwing van de gestelde algemene bekendheid. Screentime heeft nagelaten om in deze procedure een onderbouwing door middel van marktonderzoek over te leggen, terwijl een dergelijke onderbouwing voor de hand zou liggen en partijen daarover reeds gedurende de kort geding zitting hebben gedebatteerd, zoals onbestreden door SBS c.s. is gesteld. Daarbij is van belang dat de titel ‘Popstars’, zoals hiervoor overwogen, van huis uit niet onderscheidend is, zodat voor algemene bekendheid een relatief grote intensiteit en duurzaamheid van het gebruik nodig zal zijn. Alles afwegend heeft Screentime de gestelde algemene bekendheid van het merk ‘Popstars’ twee jaar nadat zij zelf ieder gebruik heeft gestaakt, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het door Screentime aangeboden bewijs en komt tot de slotsom dat ‘Popstars’ anno 2013 geen algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis UvP is. De daarop gegronde verbodsvorderingen komen derhalve evenmin voor toewijzing in aanmerking.

Op andere blogs:
MARQUES (The Netherlands: POPSTARS and POPSTARS THE RIVALS held to be invalid trade marks)

IEF 13164

Moedwillige inbreuk op merkrechten UGG

Rechtbank Amsterdam 24 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013: 6880 (UGG)
Merkenrecht. Inbreuk. Counterfeit. Kwade trouw. Eiser is houdster van de woord- en beeldmerken UGG en UGG Australia. Er vinden testaankopen plaats, dit in het kader van het monitoren van het online aanbod van merkproducten die worden nagemaakt, ter bestrijding van piraterij. De testaankoper heeft van gedaagde een paar UGGs laarzen gekocht. De aangekochte UGGs zijn namaakproducten en eiser toont aan dat gedaagde gedurende een langere periode counterfeit UGGs heeft verkocht.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan een merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Gedaagde was te kwader trouw. Door het gegeven dat zij gedurende een langere periode een substantieel aantal namaakproducten heeft verkocht is immers de aanname gerechtvaardigd dat zij bekend was en/of behoorde te zijn met de inhoud van het merkenregister. Gedaagde heeft moedwillig inbreuk gemaakt. De rechtbank verbiedt gedaagde inbreuk te maken op de merkrechten van eiser. Gedaagde moet informatie leveren over haar achterman en de door haar genoten winst afdragen. Dit op straffe van een dwangsom. Verder moet gedaagde schadevergoeding betalen.

De beoordeling
4.2  Dit verweer slaagt niet. Door [bedrijf 1] zijn de bevindingen van [naam 3] in het geding gebracht (zie 2.4.). [naam 3] concludeert op grond van onderzoek van de door [gedaagde] verkochte UGGs dat deze UGGs counterfeit zijn. [naam 3] heeft de UGGs vergeleken met authentieke UGGs. Hij wijst in zijn rapport op een aantal afwijkingen van de onderzochte UGGs ten opzichte van authentieke UGGs, zoals met betrekking tot de doos waarin de UGGs verpakt zijn, het label dat in de laarzen is genaaid en het UGG logo op de zolen van de laarzen. Op de comparitie heeft de advocaat van [bedrijf 1], die de aangekochte UGGs alsmede een paar authentieke UGGs had meegenomen, een aantal van deze verschillen getoond aan de rechter en aan [gedaagde]. Daarnaast heeft hij nog gewezen op onder meer een verschil in de buigzaamheid van de zool van de aangekochte UGGs en de authentieke UGGs. [gedaagde] heeft op de zittting de onderzoeksbevindingen van [naam 3] noch de constateringen van de advocaat van [bedrijf 1] weersproken. [gedaagde] volstaat met de betwisting bij gebrek aan wetenschap dat de aangekochte UGGs namaakproducten zouden betreffen. Deze blote betwisting is onvoldoende tegenover de door [bedrijf 1] aangedragen onderbouwing van haar stelling dat de aangekochte UGGs namaakproducten zijn. Ook het gegeven dat de onderbouwing van [bedrijf 1] (voor een deel) stoelt op een onderzoek door een medewerker van [bedrijf 1], heeft niet tot gevolg dat daarvan niet zou kunnen worden uitgegaan. [gedaagde] draagt immers geen inhoudelijke argumenten aan om welke reden aan het onderzoek van [naam 3] zou moeten worden getwijfeld. Gezien het bovenstaande staat bij onvoldoende betwisting van de zijde van [gedaagde] vast dat de aangekochte UGGs namaakproducten zijn.

4.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] daarmee onvoldoende aangevoerd tegenover de onderbouwde stelling van [bedrijf 1]. Om die reden staat in voldoende mate vast dat de advertenties op [site] met hetzelfde User-ID door [gedaagde] zijn geplaatst en dat [gedaagde] eveneens gebruik maakt van de website [link]. [gedaagde] heeft dus gedurende een langere periode – vanaf september 2009 tot en met juni 2012 - UGGs heeft verkocht via [site]. De stelling van [bedrijf 1] dat deze UGGs - evenals de door de testaankoper gekochte UGGs - namaakproducten betreffen, staat bij gebrek aan gemotiveerde betwisting eveneens vast.

4.8. [gedaagde] heeft in haar e-mail aan de testaankoper expliciet en in hoofdletters verzocht om alleen de vermelding [naam 2][naam 2][naam 2] te gebruiken bij het overmaken van het bedrag op haar rekeningnummer. Dit duidt er op dat zij wilde vermijden dat de testaankoper het woord UGGs zou vermelden, hetgeen op zichzelf normaal gesproken in de lijn van de verwachting zou liggen aangezien dát het product was dat de testaankoper had aangekocht. Dit bezien in samenhang met het feit dat [gedaagde] gedurende bijna twee jaar namaakproducten heeft verkocht heeft tot gevolg dat het verweer van [gedaagde], dat zij zich niet heeft gerealiseerd dat de door haar verkochte UGGs namaakproducten betroffen, wordt verworpen. [gedaagde] is zich naar het oordeel van de rechtbank bewust geweest van het gegeven dat zij handelde in namaakproducten. Zelfs als [gedaagde] zou worden gevolgd in haar verweer dat zij zich daarvan niet bewust was, geldt dat dit haar niet kan baten. Door het gegeven dat zij gedurende een langere periode een substantieel aantal namaakproducten heeft verkocht is immers de aanname gerechtvaardigd dat zij bekend was en/of behoorde te zijn met de inhoud van het merkenregister. De inbreuk op de merkenrechten van [bedrijf 1] door [gedaagde] is daarom moedwillig geschied.

De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt [gedaagde] om met ingang van de datum van betekening van dit vonnis iedere handeling waardoor inbreuk wordt gemaakt op de aan [bedrijf 1] toekomende merkrechten te staken en gestaakt te houden;

5.2. beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de raadsman van Decker opgave te doen van:

-het aantal door [gedaagde] verhandelde namaakproducten, een en ander onder overlegging van facturen en/of andere deugdelijke bewijsstukken;

-de namen en adressen van personen en/of bedrijven van wie [gedaagde] deze namaakproducten heeft afgenomen, een en ander onder overlegging van facturen en/of andere deugdelijke bewijsstukken;

5.3. beveelt [gedaagde] om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis aan de raadsman van [bedrijf 1] rekening en verantwoording af te leggen van de winst die [gedaagde] ten gevolge van de merkinbreuk heeft genoten, zulks onder overlegging van facturen en/of andere deugdelijke bewijsstukken, alsmede deze winst binnen dezelfde termijn af te dragen aan de raadsman van [bedrijf 1];

5.4. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat zij één van de onder 5.1 tot en met 5.3 genoemde bevelen overtreedt, voor wat betreft 5.3 uitsluitend met betrekking tot het afleggen van rekening en verantwoording, een dwangsom verbeurt van € 1.000,- met een maximum van € 50.000,-, ongeacht het aantal dagen dat [gedaagde] een overtreding zou begaan;

5.5. veroordeelt [gedaagde] om aan [bedrijf 1] te vergoeden alle schade die [bedrijf 1] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van de merkinbreuk, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente over het alsdan toe te wijzen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening en te verminderen met de eventueel afgedragen winst;

5.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf 1] tot op heden begroot op € 7.651,47, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;

5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

IEF 13163

Politica mag geen campagne voeren in Louboutins

B. Kist, 'Politica mag geen campagne voeren in Louboutins, NRC 18 oktober 2013.
Een bijdrage van Bas Kist, Chiever BV.
Zie eerder IEF 13141. Vlaams Belang-politica Anke Van dermeersch mag in haar campagne ‘Vrouwen tegen islamisering’ geen gebruikmaken van de schoenen van Louboutin. Dat heeft de rechtbank in Antwerpen deze week bepaald in een kort geding dat was aangespannen door Louboutin. Van dermeersch, die een zetel in de Belgische senaat heeft, was in september 2013 een anti-islamcampagne gestart. Daarbij had de politica in 1991 nog Miss België-affiches verspreid met een foto van haar benen op de schoenen met de rode zolen van Louboutin. Naast haar benen had Van dermeersch een schaal met provocerende sharianormen opgenomen.

Voor de Antwerpse rechter betoogde Louboutin dat Van dermeersch de bekende schoenen slechts als blikvanger gebruikte in haar campagne. Volgens het concern, dat de hooggehakte schoen met rode zool als merk heeft geregistreerd, probeert de Vlaams Belang-senator mee te liften op de bekendheid van Louboutin. En dat is schadelijk voor de ‘niet politiek getinte’ reputatie van ons merk, aldus Louboutin.

 

Van dermeersch zelf was zich van geen kwaad bewust. In de Belgische krant De Morgen had zij al eerder laten weten dat het toch niet zo kon zijn dat er kledingvoorschriften voor politici komen. „Mag een politica nog vrij campagne voeren gekleed in merkkleding, mag ze nog telefoneren met een iPhone of Blackberry, een bril van Armani of Chanel dragen. ”

 

Maandag stelde de rechter Louboutin in het gelijk. Natuurlijk mag Van dermeersch gewoon Louboutins dragen, maar dat betekent nog niet dat je ze zo als uithangbord in een controversiële campagne kunt gebruiken. Dat is schadelijk voor de reputatie van dit bekende merk. Van dermeersch moet onmiddellijk stoppen met verdere verspreiding van de posters.

 

Deze zaak mag dan verloren zijn, de politica heeft haar doel natuurlijk wel bereikt: zonder dit conflict had zo’n poster nooit zoveel media-aandacht gekregen. Zou zij de rechtszaak misschien bewust hebben uitgelokt? Dat past wel in de traditie. Het Vlaams Belang haalde al vaker de pers dankzij merk- en auteursrechtinbreuken. Zo stuitte een boek met de titel O2 (Zuurstof voor Vlaanderen) op verzet van telecombedrijf O2. En recentelijk kreeg het Vlaams Belang de erven van Willy Vandersteen op de kast door een kalender met het uiterlijk van een Suske: Wiske-album uit te delen. Ook deze zaken werden door het Vlaams Belang verloren, maar zorgden wel voor enorme publiciteit.

 

Van dermeersch was overigens goed voorbereid op een nederlaag: op de dag van het vonnis presenteerde zij al weer een nieuwe poster, nu zonder Louboutins.

 

Bas Kist

 

IEF 13159

Ajax-merk geldig, maar geen monopolisering breed vlak op wit vest

Hof Amsterdam 15 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (AFC Ajax tegen ambulante handelaar)
Uitspraak ingezonden door Joël van der Goen, Van der Goen advocaten.
Ajax is houdster verschillende Beneluxmerken, waaronder een rechthoekig rood vlak met aan weerskanten een smaller rechthoekig wit vlak. X richt zich op groothandel- en ambulante verkoop van voetbal en Amsterdamsouvenirs. Sinds 1987 verkoopt hij voor, tijdens en na Ajaxwedstrijden op een kar buiten het stadion vesten. Ajax ziet de vordering tot staken van verkoop van de vesten toegewezen worden door de rechtbank, maar ook worden haar merken nietig verklaard.

Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat de ingeschreven merken rechtsgeldig zijn. Het gaat immers niet om een abstracte kleurcombinatie, maar om rood en wit in een concrete grafische voorstelling, echter de beschermingsomvang is beperkt. Het hof is van oordeel dat Ajax een breed rood vlak op een wit kledingsstuk niet kan monopoliseren [zie leestips hieronder]. Het hof vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen van Ajax alsnog af, heft het beslag op en verklaart dat Ajax aansprakelijk is voor de schade geleden door het gelegde beslag.

3.4.3 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Ajax het gebruik van een breed rood vlak op een wit kledingstuk niet kan monopoliseren en dat een derde dan ook in beginsel niet verboden is witte vesten te verkopen met daarop onder meer een brede rode baan, ook indien daardoor een verband wordt gelegd met de (clubkleuren van) Ajax. Hetzelfde geldt voor de drie (Andreas)kruizen en de aanduiding Pride of Mokum die op het kledingstuk zijn aangebracht, te meer nu deze versierselen, zeker door het algemene publiek en in combinatie met de in grote letters op de voorzijde van het vest aangebrachte naam van de stad, in de eerste plaats geassocieerd zullen worden met (het logo/wapenschild van) de stad Amsterdam.
Ajax heeft met betrekking tot de door het uiterlijk van het vest gewekte associatie met Ajax en jaar (officiële) merchandising producten ook gewezen op de in een gekantelde vierhoek geplaatste hoofdletter A (waardoor een verband zou worden gelegd met Aegon, de hoofdsponsor van Ajax) maar ook daarmee vertoont het uiterlijk van het vest niet een zodanig verwarringwekkende gelijkenis met de producten van Ajax dat, in verband met een te duchten misleiding van het publiek, de verkoop van het vest als ongeoorloofd moet worden beschouwd.

3.4.4. In dit verband merkt het hof op dat het enkele voor commerciële doeleinden als de onderhavige aanhaken bij de populariteit van een voetbalclub niet als ontoelaatbaar kan worden beschouwd en dat dit (in beginsel) niet anders is indien die voetbalclub ook zelf zijn populariteit uitbaat door (via licentiehouders) merchandising artikelen op de markt te brengen. Voorts verdient opmerking dat niet gebleken is dat Ajax, die op haar eigen vesten wijst, (eerder) een qua uiterlijk sterk gelijkend vest op de markt brengt of heeft gebracht, zodat in zoverre niet van (slaafse) nabootsing kan worden gesproken. (...)
Dat op het etiket "fansport, fanwear for fans" en op het prijskaartje "official licensed products" wordt vermeld en dat X het vest mede voor, tijdens en na Ajaxwedstrijden op een buiten de Amsterdam Arena geplaatste kar verkoopt waarop hij ook Ajax merchandising producten verkoopt, is onvoldoende om hierover anders te oordelen.
Lees de uitspraak:
ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (link)
ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (pdf)
zaaknr. 200.094.573/01 (afschrift - pdf)
IEF 13157

Verwarringsgevaar tussen PREVDENT en PRODENT ook als overeenstemming gering zou zijn

Beschikking Hof Den Haag 15 oktober 2013, zaaknr. 200.127.951/01 (Prevdent tegen Unilever)
Beschikking ingezonden door Michiel Odink, Baker & McKenzie.
In de oppositieprocedure tegen de registratie van het Benelux merk PREVDENT voor de klassen 3, 5 en 10 is aangenomen dat het merk verwarringwekkend overeenstemt met de PRODENT-merken. PREVDENT wordt slechts ingeschreven voor klasse 10 ("Tandheelkundige apparaten"). Het hof acht de bekendheid in Nederland van het merk PRODENT voldoende om uit te gaan van bekendheid van de merken in het Beneluxgebied. De visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen de merken en de soortgelijkheid van de waren is voldoende om gevaar voor verwarring te kunnen veroorzaken. Dit geldt ook als de mate van overeenstemming als "gering" zou moeten worden gekwalificeerd, zoals het Bureau heeft gedaan. Het Hof bevestigt de beslissing van het BBIE.

18. Gelet op de visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het teken PREVDENT en de PRODENT-merken, de omstandigheid dat de waren waarvoor het teken in klassen 3 en 5 is gedeponeerd identiek, althans (in hoge mate) soortgelijk zijn aan de waren waarvoor de merken in die klassen zijn ingeschreven en de bekendheid van de merken, is het hof van oordeel dat het relevante publiek kan menen dat de waren en diensten van dezelfde of economische verbonden ondernemingen afkomstig zijn en dat sprake is van verwarringsgevaar. Het hof is van oordeel dat dit ook geldt als de mate van overenstemming als hiervoor in rechtsoverweging 13 weergegeven als "gering" zou moeten worden gekwalificeerd, zoals het Bureau heeft gedaan.
Het bovenstaande brengt mee dat de oppositie terecht in zoverre is toegewezen.

IEF 13155

Gerecht EU week 42

European Court of JusticeGemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Verwarringsgevaar tussen elektrische fietsen en hometrainers
B) Geen verwarring tussen FREE STYLE en FREE YOUR STYLE.
C) Geen verwarring tussen Maxigesic en OXYGESIC
D) Verwarring tussen CORDIA en CORDIO voor (verschillende type) IT-diensten.
E & F) Afgewezen beroepen tegen gedeeltelijke weigering van merkinschrijving ZOO SPORTS

Gerecht EU 15 oktober 2013, zaak T-379/12 (Electric Bike World / OHMI - Brunswick (LIFECYCLE)) - dossier
A) Beroep door de aanvrager van het woordmerk LIFECYCLE voor waren van de klassen 12, 18 en 25 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2308/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 mei 2012 houdende gedeeltelijke vernietiging van de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk LIFECYCLE voor waren van klasse 28. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringsgevaar tussen de tekens voor enerzijds elektrische fietsen en hometrainers.

51      In the present case, it is a matter of common knowledge that both regular bicycles and electric or motorised bicycles can be sold in sports shops that also market machines for physical exercises, such as exercise bikes. Accordingly, the Board of Appeal was entitled to mention that fact as a matter of common knowledge without providing other evidence to support it. It follows that the applicant’s argument must be rejected as unfounded.
52      In any event, even if that argument were well founded, it is not capable of affecting the assessment that electric or motorised bicycles and exercise bikes are at least slightly similar. The similarities between electric or motorised bicycles and exercise bikes, as set out in paragraphs 44 to 48 above, are sufficient to establish at least a slight similarity between those goods. Consequently, even if the Board of Appeal was wrong to find that those goods could be sold in the same sports shops, that circumstance would not be sufficient to call into question its assessment as to the existence of a similarity between those goods and would not, therefore, be sufficient, on its own, to warrant annulment of the contested decision (see, to that effect, Case T‑222/09 Ineos Healthcare v OHIM – Teva Pharmaceutical Industries (ALPHAREN) [2011] ECR II‑183, paragraphs 33 and 35 and the case-law cited). Accordingly, the applicant’s argument must, in any event, be disregarded as ineffective.

53      Therefore, contrary to what the applicant claims, the Board of Appeal’s assessment that the electric or motorised bicycles covered by the trade mark applied for are slightly similar to the exercise bikes included in the goods ‘machines for physical exercises’ covered by the earlier trade mark is not vitiated by any error.

59      Consequently, the Board of Appeal did not err in concluding that there was a likelihood of confusion between the trade mark applied for and the earlier trade mark so far as concerns the goods ‘electric bicycles; motorised bicycles’ and the goods ‘machines for physical exercises’.

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-282/12 (El Corte Inglés/OHMI - Sohawon (FREE YOUR STYLE.)) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de communautaire en nationale woordmerken „FREE STYLE” voor waren van de klassen 3, 18 en 25, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1825/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 17 april 2012 houdende gedeeltelijke verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij verzoeksters oppositie tegen de aanvraag om inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen „FREE YOUR STYLE.”  voor waren van de klassen 25, 35 en 41 is afgewezen. Het beroep wordt afgewezen. De overeenstemming tussen de waren en diensten en de tekens is niet sterk genoeg om een verwarringsgevaar te creëren.

44      S’agissant de la similitude des signes sur le plan conceptuel, la chambre de recours a distingué la compréhension des signes par la partie du public pertinent ayant de bonnes connaissances de l’anglais, celle ayant uniquement quelques notions d’anglais et celle n’ayant pas de connaissance de cette langue. Pour la partie du public ayant une bonne maîtrise de l’anglais, les signes en conflit seront différents, étant donné que le signe demandé fRee YOUR STYLe. est une expression signifiant « libère ton style » tandis que l’expression constituant le signe antérieur FREE STYLE se traduit comme « style libre ». Quant à la partie du public ayant uniquement des notions d’anglais, elle ne percevra pas la différence sémantique des deux signes. En conséquence, les signes seront similaires pour cette partie du public. Enfin, aucune comparaison conceptuelle des signes n’est possible en l’espèce en ce qui concerne la partie du public n’ayant pas de connaissance de l’anglais. Il y a lieu d’approuver ces considérations de la chambre de recours.

51      À cet égard, il y a lieu de rappeler que, ainsi qu’il ressort de l’arrêt GIORGIO BEVERLY HILLS, précité, point 30, constitue un risque de confusion le risque que le public puisse croire que les produits ou les services en cause proviennent de la même entreprise ou d’entreprises liées économiquement. Or, en l’espèce, la similitude, d’une part, des produits et des services et, d’autre part, des signes en conflit n’est pas suffisamment forte pour créer un tel risque. C’est donc à bon droit que la chambre de recours a considéré qu’aucun risque de confusion n’existait entre les produits et les services en cause.

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-328/12 (Mundipharma / OHMI - AFT Pharmaceuticals (Maxigesic)) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het woordmerk „OXYGESIC” voor waren van klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1788/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 mei 2012 houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „Maxigesic” voor waren van klasse 5 in te schrijven, in het kader van de oppositie die door verzoekster is ingesteld. Het beroep wordt afgewezen.

37      Diese Argumentation der Klägerin vermag nicht zu überzeugen. Zum einen ist zu bemerken, dass die deutschen Wörter „Analgesie“ und „analgetisch“, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 25 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat, allgemein verständlich sind und der Klageschrift zu entnehmen ist, dass die Klägerin selbst das Wort „Analgesie“ und den Ausdruck „analgetische Wirkung“ als in Deutschland bekannt bezeichnet. Aus der Verfahrensakte des HABM geht im Übrigen hervor, dass die Klägerin diese Begriffe in ihren eigenen Informationsbroschüren über die von der älteren Marke erfassten Schmerzmittel verwendet. Zum anderen ist festzustellen, dass die Endung „gesic“ den Endungen „gesie“ und „getisch“ der deutschen Wörter „Analgesie“ und „analgetisch“ ähnelt, so dass sie vom deutschen Verbraucher auch ohne den Wortanfang „anal“ als Hinweis auf diese Wörter verstanden werden kann. Unter diesen Umständen ist der deutsche Verbraucher in der Lage, die Endung „gesic“ mit Arzneimitteln mit analgetischer Wirkung in Verbindung zu bringen. Folglich hat die Beschwerdekammer zu Recht angenommen, dass aus Sicht des maßgeblichen Publikums, insbesondere des deutschen Verbrauchers, die den einander gegenüberstehenden Zeichen gemeinsame Endung „gesic“ für solche Produkte beschreibend ist.

68      Nach alledem bieten unter Berücksichtigung des von den einander gegenüberstehenden Zeichen vermittelten Gesamteindrucks und des erhöhten Grades an Aufmerksamkeit des maßgeblichen Publikums die zwischen diesen Zeichen bestehenden Unterschiede trotz der vorliegenden Identität der in Rede stehenden Waren hinreichende Gründe dafür, die Gefahr von Verwechslungen bei diesem Publikum auszuschließen.

69      Die Beschwerdekammer hat daher eine Verwechslungsgefahr zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen im Sinne des Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 zu Recht verneint.

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-388/12 (Singer / OHMI - Cordia Magyarország Ingatlanforgalmazó Zártkörüen Müködö (CORDIO)) - dossier
Gemeenschapsmerk - Door houder van woordmerk „CORDIO” voor diensten van klasse 42 ingesteld beroep tot vernietiging van beslissing R 1842/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 juli 2012, houdende afwijzing van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling, waarbij de inschrijving van dit merk in het kader van de oppositie van de houder van het woordmerk „CORDIA” voor de diensten van de klassen 36, 37 en 42 is geweigerd. Het beroep wordt afgewezen; de verschillende IT-diensten zijn toch eenzelfde soort diensten.

33      The applicant acknowledges the identical nature of the ‘creation of web pages’ services covered by the mark applied for and the ‘creating and maintaining websites for others’ services covered by the earlier mark, but claims that the Board of Appeal erred in finding that the services of ‘creating and maintaining websites for others’ includes the other services covered by the mark applied for. She submits that the other services covered by that mark are different. Moreover, she claims that the services covered by the marks at issue, including those which are identical, are provided in different sectors – in this case, the tourism sector and the real property sector.

34      However, the applicant’s arguments cannot succeed. First, as the Opposition Division, whose decision was upheld by the Board of Appeal, found, the services covered by the two marks are of the same nature in that they are information technology services, have the same purpose, which is to create certain products linked to computing, and are usually provided by the same companies. It follows from this that they are similar. Moreover, the services of ‘consultancy with regard to the design of homepages and Internet pages’, ‘homepage and web-page design’, ‘updating of web pages’, ‘updating of computer software’, ‘data management on servers’, ‘rental and maintenance of memory space for websites, for others (hosting)’, ‘rental of storage space on the Internet’, ‘rental of webservers’, ‘providing web space (web-hosting)’ and ‘providing memory space on the Internet’ covered by the mark applied for and the ‘creating and maintaining websites for others’ services covered by the earlier mark are at least highly similar inasmuch as they are closely linked to the creation and the maintenance of web pages.

37      It follows that the Board of Appeal was right to find that the services at issue are in part identical or at least highly similar and in part similar.

Gerecht EU 16 oktober 2013, zaak T-453/12 en T-455/12 (Zoo Sport / OHMI - K-2 (ZOOSPORT)) - dossier T-453/12 en T-455/12

E&F) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ZOOSPORT” en "ZOO SPORT" voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35 en strekkende tot vernietiging van beslissing van de kamer van beroep (BHIM) houdende gedeeltelijke verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de gemeenschapswoord en beeldmerken met de woordelementen „ZOOT” en „SPORTS ZOOT SPORTS” voor waren en diensten van de klassen 9, 25, 35, 36 en 41. In beiden zaken worden de beroepen afgewezen. Uit T-455/12:

42      It follows that it is not appropriate to find a high degree of attention of the average consumers throughout the European Union, whether the goods at issue are specifically directed at sports activities or not. Therefore, the Board of Appeal did not err in finding, at paragraph 35 of the contested decision, that those goods are aimed at the general public in the European Union and that the level of attention of the relevant consumer would be average and would not increase in accordance with price.

91      In the light of the foregoing, the Board of Appeal was correct to find that the signs at issue are visually and phonetically similar to an average degree and that, conceptually, a comparison of the signs does not reveal a significant difference between them.

99      In view of that conclusion, there is no need to consider whether there is a likelihood of confusion between the mark applied for and the earlier word mark.

100    It follows from all the foregoing that the action must be dismissed in its entirety.
IEF 13148

HvJ EU: Weigeringsgrond motiveren voor elk van de groepen in een klasse

HvJ EU 17 oktober 2013, zaak C-597/12P (Isdin/BHIM en Bial-Portela) - dossier
Merkenrecht. Motiveringsplicht. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van 9 oktober 2012, waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de kamer van beroep houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „ZEBENIX” voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 42 tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „ZEBEXIR” voor waren van de klassen 3 en 5 is ingesteld. Het beroep wordt toegewezen.

Wanneer eenzelfde weigeringsgrond wordt ingebracht, mag de motivering globaal zijn en moeten de waren en diensten concreet verbonden zijn zodat de groep waren en diensten homogeen is. Het volstaat niet dat de waren of diensten tot dezelfde klasse behoren om dan direct van homogeniteit te spreken. Omdat het Gerecht zelf een onderscheid in eenzelfde klasse heeft gemaakt, dient zij de weigeringsgrond te motiveren voor elk van de groepen binnen de klasse; die motivering ontbreekt. Het Hof verwijst de zaak terug naar het Gerecht.

27      Deze mogelijkheid geldt evenwel enkel voor waren en diensten die zo rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn dat zij een categorie of groep van waren of diensten vormen die voldoende homogeen is. Het volstaat niet dat de betrokken waren of diensten tot dezelfde klasse in de zin van de Overeenkomst van Nice behoren, om van een dergelijke homogeniteit te kunnen spreken, aangezien deze klassen vaak een grote verscheidenheid van waren of diensten omvatten die niet noodzakelijk in die mate voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn (zie in die zin beschikking van 18 maart 2010, CFCMCEE/BHIM, C‑282/09 P, Jurispr. blz. I‑2395, punt 40).

28      In casu heeft het Gerecht zelf een onderscheid gemaakt tussen de waren van eenzelfde klasse van de Overeenkomst van Nice, op basis van de omstandigheden waaronder deze in de handel worden gebracht. Bijgevolg moest het zijn beslissing motiveren voor elk van de groepen waren die het binnen deze klasse heeft gevormd.

29      Aangezien een dergelijke motivering ontbreekt voor de andere dan de in punt 40 van het bestreden arrest genoemde waren van klasse 5, namelijk voedingsmiddelen voor baby’s, verbandmiddelen, ontsmettingsmiddelen, middelen ter verdelging van ongedierte, schimmeldodende en onkruidverdelgende middelen, kunnen de belanghebbenden op grond van dat arrest niet de redenen kennen waarop het Gerecht dienaangaande zijn vernietiging van de litigieuze beslissing baseert, en beschikt het Hof niet over voldoende elementen om zijn toezicht in het kader van de onderhavige hogere voorziening uit te oefenen.
IEF 13144

Gelijkenis wordt versterkt door de Engelstalige slogan

Hof van Beroep te Luik 3 oktober 2013, 2012/RG/412 (Siecom en Newtel tegen Sietel)
Uitspraak ingezonden door Michaël De Vroey, Baker & McKenzie.
Merkenrecht. Er is sprake van een conceptuele, visuele en auditieve gelijkenis die wordt versterkt door het gebruik van een Engelstalige slogan (SIETEL - SIEtel Think your communication en SieCom - solid telecom solutions; it's all about people). Het Hof van Beroep concludeert bijgevolg tot merkinbreuk en een met de marktpraktijken strijdige daad. SIETEL wordt bevolen iedere vorm van gebruik als vennootschaps-, handels-, merk- en domeinnaam te staken voor dezelfde of soortgelijke producten, op straffe van een dwangsom van 2.500 euro per dag. SIETEL wordt ook bevolen haar SIETEL Beneluxmerkinschrijving en domeinnaam (www.sietel.be) te schrappen.

p. 4: D'emblée, il saute aux yeux que la dénomination sociale et la marque verbale SIETEL ont été construites en combinant des éléments constitutifs des marques figuratives de SIECOM et NEWTEL:
a) la première syllabe (SIE) est la même que celle de SIECOM;
b) la seconde syllabe (TEL) est identique à celle de NEWTEL;
c) à l'instar de SIECOM et NEWTEL, SIETEL a, pour construire sa marque verbale, ajouté sous sa dénonimation sociale SIEtel trois mots anglais pour lesquels, elle utilise - sur les piéces auxquelles la cour peut avoir égard - des caractéres plus petits, tout comme le font les appelantes dans leurs marques figuratives.

p. 11: Constate qu'en faisant usage du Signe SIEtel en tant que dénomination sociale, nom commercial, enseigne, marque et nom de domaine pour des produits identiques ou similaires á ceux des appelantes, SIETEL viole les droit de SIECOM sur les marques figurative BENELUX enregistrées sous les numéros 0715581 et 0863602, en vertu de l'article 2.20 (1), b., de la Convention Benelux en matière de Propriété Intellectuelle, et ce faisant, commet un acte contraire aux pratique honnêtes du marché au sens de l'article 95 de la loi du 6 avril 2010 relative aux pratique du marché et á la protection du consommateur.