Alle rechtspraak  

IEF 11575

Voor reclameslogans geen strengere criteria

HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-311/11 P (Smart Technologies tegen OHIM)

Gemeenschapsmerkenrecht.

Hogere voorziening ingesteld na Gerecht EU T-523/09, waarin het Gerecht EU heeft geoordeeld dat het woordmerk 'WIR MACHEN DAS BESONDERE EINFACH' (klasse 9) niet zal worden ingeschreven. Hiertegen wordt door de aanvrager van het merk een hogere voorziening ingesteld. Middel: er is wel sprake van onderscheidend vermogen.

Het Hof oordeelt dat het merk elk onderscheidend vermogen mist. Het Gerecht EU heeft het merk als reclameslogan aangemerkt. Voor slogans gelden geen strengere criteria dan voor andere tekens. Het Hof oordeelt dat bij de concrete beoordeling van het onderscheidend vermogen de rechtspraak zich niet baseerd op de aanname dat het voor reclameslogans moeilijker is om onderscheidend vermogen vast te stellen, dan voor andere woordtekens.

Het Hof wijst de hogere voorziening af.

34 Het Gerecht heeft in punt 29 van het bestreden arrest niet alleen uitdrukkelijk verwezen naar de in de punten 44 en 45 van het arrest Audi/BHIM vermelde factoren, maar heeft in de punten 32 en volgende van het bestreden arrest aan de hand daarvan het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk ook onderzocht. Zoals uit punt 40 van het bestreden arrest blijkt, is het Gerecht op grond van dat onderzoek met name tot de conclusie gekomen dat het relevante publiek in dit merk buiten de verkoopbevorderende boodschap dat de betrokken waren de uitvoering van een complexe taak eenvoudig maken, geen aanduiding van de specifieke commerciële herkomst zal zien.

41 Ten slotte heeft het Gerecht het aangevraagde merk weliswaar als reclameslogan aangemerkt, maar heeft het bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen ervan in geen geval andere criteria gehanteerd dan voor andere woordtekens. Zoals duidelijk blijkt uit punt 25 van het bestreden arrest, gelezen in samenhang met de punten 24 en 28 daarvan, heeft het Gerecht daarentegen geoordeeld dat voor slogans geen strengere criteria dienden te worden gehanteerd dan voor andere tekens.

43 Wat het tweede deel van dit onderdeel betreft, moet erop worden gewezen dat het Gerecht in de punten 26 en 27 van het bestreden arrest weliswaar de in de punten 26 en 27 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof heeft aangehaald, volgens welke niet valt uit te sluiten dat het onder bepaalde voorwaarden voor reclameslogans moeilijker kan zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen, maar dat het zich bij de concrete beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk niet heeft gebaseerd op de aanname dat het voor dit teken moeilijker is om het onderscheidend vermogen vast te stellen dan voor andere woordtekens.

Op andere blogs:
Alicante News (A: Court of Justice: Judgments and Orders, case C-311/11)

IEF 11574

Oppositieprocedures

Gerecht EU 12 juli 2012, zaak T-279/09 (Aiello tegen OHIM/Cantoni ITC (100% Capri))

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het gemeenschapsbeeldmerk 100% CAPRI  (klassen 3, 18 en 25) de houder van het gemeenschapsbeeldmerk en nationaal beeldmerk woordelement CAPRI (klassen 3, 18 en 25) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe en wijst de inschrijvingsaanvraag af, het beroep wordt verworpen. Middel: mate van onderzoek van oppositie en beroep; verwarringsgevaar.]

Het Gerecht stelt vast dat verzoeker niet heeft kunnen reageren op de memorie van de opposant, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de bestreden beslissing geen andere inhoud had kunnen hebben. Een procedurele onrechtmatigheid als deze zorgt ervoor dat de beslissing van de kamer van beroep ongeldig is. Het middel met betrekking tot het verwarringsgevaar behoeft niet meer te worden onderzocht. Gerecht EU vernietigt de bestreden beslissing. Ook in Alicante news (case T-279/09)

35 Het is stellig juist dat een procedurele onregelmatigheid een beslissing slechts geheel of ten dele ongeldig maakt indien is bewezen dat de bestreden beslissing die handeling zonder die onregelmatigheid een andere inhoud had kunnen hebben [arresten Gerecht van 11 juli 2006, Torres/BHIM – Bodegas Muga (Torre Muga), T‑247/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 79, en 24 november 2010, Nike International/BHIM – Muñoz Molina (R10), T‑137/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 30].

36 In casu heeft verzoeker ter terechtzitting aangevoerd dat meerdere bladzijden van de memorie van opposante betrekking hadden op het onderscheidend vermogen van het oudere merk. Ook al had verzoeker in het kader van zijn schriftelijke uiteenzetting van de gronden van zijn beroep voor de kamer van beroep argumenten betreffende het onderscheidend vermogen aangevoerd, moet niettemin worden geconstateerd dat de kamer van beroep, in punt 17 van de bestreden beslissing, voor haar vaststelling dat het oudere merk onderscheidend vermogen had, in soortgelijke bewoordingen als de door opposante in haar memorie gebruikte bewoordingen heeft geoordeeld dat geen enkele band bestond tussen de geografische naam van het eiland Capri en de waren die door het oudere merk worden aangeduid. Op dit punt heeft verzoeker echter niet kunnen antwoorden op de memorie van opposante, zodat, in tegenstelling tot hetgeen het BHIM ter terechtzitting heeft betoogd, niet kan worden gesteld dat de bestreden beslissing geen andere inhoud had kunnen hebben.

Gerecht EU 12 juli 2012, zaak T-170/11 (Rivella International tegen OHIM/Baskaya di Baskaya Alim (BASKAYA))

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk dat het woordelement BASKAYA bevat  (klasse 29, 30 en 32) de houder van het internationaal beeldmerk dat het woordelement Passaia bevat (klasse 32) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Middel: geen rekening gehouden met bewijs van gebruik; normaal gebruik.

Het Gerecht oordeelt dat het nationale recht in casu irrelevant is, de argumenten van verzoekster worden verworpen. Het Gerecht EU oordeelt dat is bewezen dat het oudere merk in Duitsland is gebruikt. Het Gerecht EU verwerpt het beroep. Op andere blogs: Alicante News (case T-170/11)

30 Zoals blijkt uit het voorgaande, is dit daarentegen niet het geval voor de bepaling van het gebied waarvoor het gebruik van het oudere merk moet worden bewezen. Deze kwestie wordt volledig door verordening nr. 207/2009 geregeld, zodat geen beroep hoeft te worden gedaan op het nationale recht.

36 Tot slot zou de niet-toepassing van het verdrag van 1892 volgens verzoekster afbreuk doen aan het eenvormige karakter van het gemeenschapsmerk in het kader van de toepassing van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 ingeval zij de Duitse rechter zou verzoeken om het gebruik van het aangevraagde merk in Duitsland te verbieden, aangezien het Duitse recht – waartoe het verdrag van 1892 behoort – toepasselijk blijft. Voor zover verzoekster stelt dat de zienswijze van de kamer van beroep afbreuk doet aan het beginsel van het eenvormige karakter van het gemeenschapsmerk, kan worden volstaan met een verwijzing naar de punten 4 en 6 van de considerans van verordening nr. 207/2009. Daaruit blijkt dat de nationale en communautaire regelingen naast elkaar bestaan. Voorts volgt uit punt 3 van de considerans van deze verordening dat dit beginsel niet absoluut geldt, zoals verzoekster zelf heeft erkend door te verwijzen naar de artikelen 111 en 165 van verordening nr. 207/2009.
Ook op de Marques-blog

Gerecht EU 12 juli 2012, zaak T-227/11 (Wall tegen OHIM/Bluepod Media Worldwide (bluepod MEDIA))

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk 'bluepod media' (klasse 9, 35, 38 en 41) de houder van het gemeenschapsbeeldmerk blue spot  en het Duitse en internationale woordmerk BlueSpot (klasse 35, 36, 37 en 38) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, gedeeltelijke toewijzing van beroep en gedeeltelijke afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag. Middel: verwarringsgevaar.

Het Gerecht EU oordeelt dat de merken over het algemeen overeenstemmen. Het woord 'media' is niet beschrijvend met betrekking tot diensten uit klasse 41. Het Gerecht EU bevestigt het oordeel van de kamer van beroep dat de figuurlijke elementen ervoor zorgen dat er de algemene indruk van de merken verschillend is. Het Gerecht EU benadrukt dat het publiek wat geïnteresseerd in entertainmentdiensten/producten zullen vaak niet weten via welke telecommunicatieprovider zij diensten hebben vernomen. Ook oordeelt zij dat de diensten uit klasse 38 en klasse 41 niet overeenkomen en er geen verwarringsgevaar voor wat betreft waren uit klasse 41 (entertainment). Gerecht EU wijst de klacht af. Ook in Alicante News, case T-227/11.

Vergelijking diensten
49 Moreover, as pointed out by OHIM, the simple fact that a telecommunications operator might own a theatre or stadium does not mean that telecommunications services are necessarily similar to theatres, stadiums, cultural services or sports services. The public interested in cultural or sports services will generally obtain them from providers of specific services rather than from a telecommunications operator.

Verwarringsgevaar
55 As regards the figurative marks at issue, it has already been pointed out (see paragraph 40 above) that the Board of Appeal was correct to find that there are significant differences between them. Moreover, as is apparent from paragraph 54 above, the services in Class 41 covered by the mark applied for, as set out in that paragraph, and the services in Classes 35 and 38 covered by the earlier figurative mark are not similar. The Court therefore finds that the Board of Appeal was correct in its decision that there is no likelihood of confusion between the mark applied for and the earlier figurative mark in so far as concerns the goods in Class 41 referred to at paragraph 54 above.

Gerecht EU 12 juli 2012, zaak T-361/11 (Hand Held Products tegen OHIM/Orange Brand Services (DOLPHIN))

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk DOLPHIN (onder meer klasse 9) de houder van het gemeenschapswoordmerk DOLPHIN (klasse 9) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe voor een deel van de betrokken waren, gedeeltelijke vernietiging van deze beslissing door de kamer van beroep. Middel: geen passend gewicht toegekend aan de overeenstemming van de tekens bij de vergelijking van de merken.

Het Gerecht EU oordeelt dat interactieve terminals voor het tonen en bestellen van goederen/diensten en telecomsystemen en -installaties niet overeenstemmen met de goederen van het oudere merk, namelijk barcode en image scanners. Het Gerecht EU oordeelt dat er geen verwarringsgevaar is. Met betrekking tot de elektrische en elektronische accessoires oordeelt het Gerecht EU dat er wel verwarringsgevaar is, omdat zij wèl overeenstemmen met de goederen van het oudere merk.

Gerecht EU vernietigt de beslissing van de kamer van beroep, voor zover het de oppositie voor elektrische en elektronische accessoires, voor het overige wordt de klacht afgewezen. Op andere blogs: Alicante News (case T-361/11)

8 Contrary to what is maintained by the Board of Appeal and OHIM, barcode scanners are not stand-alone devices but rather accessories to main devices, in the absence of which the latter would serve no purpose. It is sufficient to recall in that regard the well-known fact that barcode readers are found in shops or libraries as accessories peripheral to the main equipment, namely tills or computers. In point 19 of the defence, OHIM itself indicates that barcode scanners are hand-held or stationary input devices, used to capture and read information contained in a barcode.

63 In the present case, taking account of the fact that interactive terminals for displaying and ordering goods and services and telecommunications systems and installations are not similar to the goods covered by the earlier trade mark, the Board of Appeal was fully entitled to conclude that there was no likelihood of confusion in respect of those goods.

64 By contrast, inasmuch as electrical and electronic accessories are similar to the goods covered by the earlier trade mark, the Board of Appeal made an error in concluding that there was no likelihood of confusion so far as such accessories are concerned. There is in fact a real risk that the public might believe that the goods at issue come from the same undertaking or from economically linked undertakings.

Gerecht EU 12 juli 2012, zaak T-389/11(Guccio Gucci tegen OHIM/Chang Qing Qing (GUDDY))

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk GUDDY de houder an het gemeenschapswoordmerk GUCCI (beiden klasse 9, 14, 18 en 25) tegen.
De oppositieafdeling wijst de oppositie af, gedeeltelijke vernietiging van deze beslissing en gedeeltelijke verwerping van het beroep. Middel: nalaten van uitvoerig onderzoek van overgelegde documenten met betrekking tot onderscheidend vermogen.

Het Gerecht EU oordeelt dat de kamer van beroep in strijd heeft gehandeld met zijn motiveringsverplichting. Uit de verklaringen van de Kamer van Beroep wordt niet duidelijk waarom de overgelegde documenten van verzoekster niet relevant of toereikend zijn ter staving van het grote onderscheidende vermogen van het merk met betrekking tot de betreffende goederen.

Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van de kamer van beroep voor het de waren uit de klassen 9 en 14 betreft. Op andere blogs: Alicante News (case T-389/11)

20 It must be pointed out that the statements of the Board of Appeal summarised in the preceding paragraph do not make it possible to understand the reasons why the documents provided by the applicant are not relevant or sufficient for the purpose of proving the highly distinctive character of the earlier mark in relation to the goods other than those covered by the categories of horological instruments and jewellery. The contested decision does not contain any comparison between, on the one hand, the goods referred to by those documents and, on the other hand, the goods in Class 9, precious stones and precious metals. Consequently, it must be held that the contested decision is vitiated by an infringement of the obligation to state the reasons on which the decision is based in that regard.

21 In view of the fact that, in paragraph 27 of the contested decision, the Board of Appeal based itself specifically on the mark GUCCI’s lack of highly distinctive character in relation to the goods at issue in order to discount the existence of a likelihood of confusion, the infringement of the obligation to state reasons, established in paragraph 20, above means that the Court must, for that reason alone, uphold the form of order sought by the applicant in its entirety.

Gerecht EU 12 juli 2012, zaak T-517/10 (Pharmazeutisdche Fabrik Evers tegen OHIM/Ozone Laboratories Pharma (HYPOCHOL))

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk HYPOCHOL (klasse 5) de houder van het Duitse beeldmerk HITRECHOL (klasse 5) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Middel: verwarringsgevaar.

Gaat om medicatie voor patiënten met cholesterol gerelateerde ziektes. Het Gerecht EU oordeelt dat medische professionals een begripsmatig verschil zullen zien, dit in tegenstelling tot de patiënten die leiden aan cholesterol gerelateerde ziektes. De Chinese tekens in het merk HITRECHOL zorgen voor meer vergroting van dit verschil. Het Gerecht EU oordeelt dat er geen verwarringsgevaar is, omdat de merken een laag niveau van overeenstemming hebben. Gerecht EU wijst de klacht af.

Overeenstemming tekens
43 Therefore, so far as health professionals are concerned, even if the word elements of the marks at issue coincide in the common descriptive suffix ‘chol’, it none the less follows from the foregoing that only the word mark applied for has a meaning, whereas the position is different with regard to the word element of the earlier national mark, which has no meaning. From this it necessarily follows that health professionals will perceive the marks at issue as being conceptually different (see, to that effect, judgment of 21 January 2010 in Case T‑309/08 G‑Star Raw Denim v OHIM – ESGW (G Stor), not published in the ECR, paragraph 33). That conceptual difference is emphasised yet further by the presence of the figurative elements in the earlier national mark.

44 With regard to patients who suffer from cholesterol-related disorders, for whom, even if the common suffix ‘chol’ appears descriptive, first, the word element ‘hitrechol’ does not have any meaning in German and, second, the word element ‘hypochol’ does not have any clear meaning in that language, the view should be taken solely that the presence of the Chinese characters in the earlier national mark introduces an element of conceptual differentiation.

Verwarringsgevaar
53 Consequently, in the case of patients who suffer from cholesterol-related disorders, the view should be taken that, even if the goods in question are identical, there is no likelihood of confusion between the opposing marks, regard being had to the high degree of attention of those patients at the time of purchase and to the low degree of phonetic and visual similarity between the goods at issue. For that part of the relevant public, this conclusion is further reinforced by the fact that the Chinese characters featuring in the earlier national mark introduce an element of conceptual differentiation, and by the fact that the earlier national figurative mark has only a normal distinctive character.

54 The conclusion set out in the preceding paragraph also applies with regard to health professionals, all of whom will be highly attentive to the visual, phonetic and conceptual aspects of the opposing marks, whether or not the product bearing the mark requires a doctor’s prescription. Even if the goods in question are identical, it must be held that there is no likelihood of confusion between the opposing marks, in view of the low degree of visual and phonetic similarity of those marks, of the conceptual difference between their word elements, which is accentuated further by the presence of the figurative elements in the earlier national mark, and of the normal distinctive character of the earlier national mark.

IEF 11569

Privacybelangen wegen niet op tegen waarheidsvinding

Rechtbank ´s-Gravenhage 11 juli 2012, HA ZA 11-449 (G-Star Raw c.v. / Facton tegen gedaagden)

ter illustratie, via merchantcircle

Uitspraak ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh.

Merkenrecht. Counterfeit goederen. Bewijs identiteit gedaagden. Beperking van verbodsvordering op Beneluxmerk tot het grondgebied van de Benelux. Vordering tot informatie verschaffen toegewezen. Geen lijfsdwang.

G-Star c.s. bemerkt dat onder meer onder de naam Kleding2009 counterfeitkleding op internet wordt aangeboden voorzien van G-STAR-merken. Partijen twisten over de identiteit van de internetverkopers en die aan de onderzoekers van het door G-Star c.s. ingeschakelde onderzoekskantoor zijn verkocht. De rechtbank acht het voldoende concreet onderbouwd met feiten (rapport, foto's, verborgen camerabeelden, autoregistratie, verklaring bij notaris) dat het om deze gedaagden gaat. De rechtbank acht het belang van de privacy van gedaagden niet opwegen tegen het belang van de waarheidsvinding (observatiefoto's en verborgen camerabeelden).

Het gevorderde verbod op basis van de Benelux-merken wordt beperkt van de gehele Europese Gemeenschap tot het gebied van de Benelux. De vordering tot winstafdracht en de vordering tot vergoeding van de schade wordt toegewezen. Dat gedaagden moeten vrezen voor represailles van "de grote jongens achter de illegale kledinghandel" wanneer zij de verlangde informatie zouden verschaffen, is slechts in algemene bewoordingen gesteld en niet nader geconcretiseerd. Toch gaat de rechtbank hieraan voorbij.

Er wordt lijfsdwang gevorderd, maar niet toegewezen (zie citaat hieronder). De gevorderde dwangsom wordt toegewezen ad €10.000 per dag of exemplaar van een product met een maximum van €500.000. De proceskosten ad €57.865,69 dienen door gedaagden aan G-Star te worden vergoed.

4.18. De gevorderde lijfsdwang wordt afgewezen nu lijfsdwang slechts voor toepassing in aanmerking komt als een uiterste middel indien duidelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel - zoals een dwangsom - onvoldoende uitkomst zal bieden en bovendien het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt (vergelijk artikel 587 Rv). Zoals hiervoor onder 4.12 reeds aan de orde is gesteld is door G-Star c.s. onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagden] geen gevolg zullen gegeven aan de veroordelingen noch dat een dwangsom gesteld dat het belang van G-Star c.s. bij toepassing groter is dan dat van [gedaagden] bij het achterwege blijven daarvan.

IEF 11563

Sobere grafische middelen trekken niet de aandacht

Gerecht EU 11 juli 2012, zaak T-559/10 (Laboratoire Garnier tegen OHIM)

Gemeenschapsmerkenrecht. De aanvraag van het gemeenschapsbeeldmerk "natural beauty" wordt door de onderzoeker afgewezen, en het beroep wordt verworpen. Als middel wordt aangevoerd dat er ten onrechte is geconcludeerd dat er absolute weigeringsgronden van toepassing zijn vanwege het beschrijvend karakter van het merk.

Het relevante publiek is de gemiddelde Engelstalige consument en de woorden 'natural' en 'beauty' hebben een duidelijke betekenis in de Engelse taal. De soberheid van de gebruikte grafische middelen zorgt er niet voor dat deze banale grafische elementen niet de aandacht van het relevante publiek kunnen afleiden van de beschrijvende woorden 'natural beauty'.

Het Gerecht EU wijst de klacht af.

20 In addition, the applicant does not dispute the fact that the verbal elements of the mark applied for consist of two English words, ‘natural’ and ‘beauty’, as was noted by the Board of Appeal in paragraph 12 of the contested decision. Consequently, the relevant public, by reference to which the absolute ground for refusal must be examined, is the average English‑speaking consumer, as the Board of Appeal correctly found at paragraph 11 of the contested decision, without being contradicted by the applicant.

25 It must, however, be noted that, as the Board of Appeal correctly found at paragraph 16 of the contested decision, the stylisation of the mark applied for is limited to the addition of some common graphical features. In that regard, the Board of Appeal found that the use of the ordinary typeface was banal, while the fact that both words were written one over the other and that the ‘b’ within ‘beauty’ was slightly bigger than the rest of that word could not divert the consumer’s attention from the clear message conveyed by the descriptive words.

26 It must be pointed out that the graphical elements of the mark applied for consist, firstly, of the presentation of the element ‘natural’ placed above the element ‘beauty’ and, secondly, of the use of a certain typeface, the size used for the letter ‘b’ being different from that used for the other letters. However, it must be noted that those graphical elements are limited to the presentation of the two word elements and result from the use of common graphical methods. The typeface applied is banal and, contrary to the applicant’s assertions, the presentation, one above the other, of the two word elements cannot be regarded as unusual. Furthermore, the fact that the size of the letter ‘b’ is larger than that of the other letters of the word ‘beauty’ is barely perceptible, as is the position of the word ‘natural’, which is intended, somehow, to integrate that word into the element ‘beauty’. Those graphical elements cannot, as the applicant wrongly claims, give the impression of a logo, and those facts, by themselves, cannot confer a distinctive character on the sign applied for.

27      In view of the sobriety of the graphical means used, it must be held that, as found by the Board of Appeal at paragraph 16 of the contested decision, those banal graphical elements cannot divert the attention of the relevant public from the descriptive message resulting, in the present case, from the expression ‘natural beauty’.

Op andere blogs:
Alicante News (B. General Court, case T-559/10)

IEF 11562

T-COMM verwijst naar telecommunicatie, T-COM niet

BBIE 22 mei 2012, oppositienr. 2004013 (Deutsche Telecom AG tegen Vehold B.V.)

Een bijdrage van / bespreking door Jetske Zandberg, Inaday.

In de oppositie tegen het Benelux depot van het gecombineerde woord-/beeldmerk T-COMM TRACKING AND TRACING gaat het BBIE kennelijk mee in de mening van de opposant dat het element T-COMM hier het dominante bestanddeel is van het beeldmerk.

Terwijl enerzijds wordt gesteld dat het merk in zijn geheel moet worden beschouwd, wordt anderzijds toch de nadruk gelegd op de overeenstemmende elementen, namelijk de woord-bestanddelen T-COM / T-COMM. Het BBIE gaat niet mee in de stelling dat er geen of nauwelijks onderscheidend vermogen kan worden toegekend aan deze elementen. Wel wordt genoemd (onder punt 48) dat het publiek in dit element een verwijzing zou kunnen zien naar diensten met betrekking tot telecommunicatie. In zijn weigeringsbeleid is het feit dat een teken kan verwijzen naar kenmerken van de producten/diensten waarvoor registratie wordt gevraagd, voor het BBIE vaak voldoende om een merkaanvraag te weigeren. De redenatie van het BBIE lijkt hier dan ook enigszins gekunsteld.

Verder opvallend is het feit dat het OHIM het teken T-COMM TRACKING AND TRACING als woordmerk heeft geweigerd in te schrijven, terwijl het teken T-COM eerder wél is geaccepteerd. Dat de aanvragen daartoe werden ingediend rond de tijd van het BABY-DRY-arrest zou daarmee te maken kunnen hebben; in die periode werd het weigeringsbeleid erg soepel uitgevoerd. Gaandeweg zijn de normen daarna weer strenger geworden.

Dat het BBIE dan toch in zijn redenatie noemt dat het element T-COMM van de woordelementen het enige onderscheidende is, is op zijn minst opvallend te noemen. Bovendien is het merk van verweerder een gecombineerd woord/beeldmerk, waarin het figuratieve element zeer dominant is. Hier wordt door het BBIE in zijn vergelijking op visueel en auditief vlak m.i. nogal vlot voorbij gegaan.

Door de verweerder is in de oppositieprocedure om gebruiksbewijs gevraagd van de (ruim meer dan 5 jaar) oude ingeroepen rechten van de opposant. Jammer genoeg is er op de kennelijk ingediende bewijzen niet gereageerd door de verweerder, zodat in de beslissing van het BBIE daar ook verder niet op is ingegaan. Nu wordt uit de beslissing ook niet duidelijk waar het bewijsmateriaal betrekking op had. Voor te stellen is, dat het bewijs zeker niet voor alle waren en diensten geleverd zal zijn, en dat de vrij specifieke waren en diensten waarvoor verweerder zijn merk heeft ingediend niet identiek zijn aan die van opposant. Nu acht het BBIE ze wel identiek, omdat deze onder de algemene omschrijving in de ingeroepen rechten vallen. Dit lijkt een gemiste kans van de verweerder te zijn.

Al met al kan gesteld worden dat dit een toch wel verrassende beslissing van het BBIE is.

IEF 11560

BBIE serie juni 2012 II

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie juni 2012.

27-06

STAPHY

Staphex

Gedeelt.

nl

25-06

F1 FORMULA 1

F1 RACING FASHION

Toegew.

nl

25-06

TMC THE MILLIONAIRE CHANNEL

TMC

Gedeelt.

fr

20-06

SUPRO

SOY PRO

Afgew.

nl

20-06

SUPRO

SOYPRO

Afgew.

nl

19-06

UNDER COVER JUN TAKAHASHI

UNDER COVER

Gedeelt.

nl

18-06

marti

WORLD OF MANAGEMENT

Afgew.

nl

18-06

AVINITY

ACTIVITY

Afgew.

fr

18-06

ZERO

ZERO

Gedeelt.

fr

15-06

SANTA SOFIA

SANTA SOPHIA

Toegew.

nl

15-06

ALESIE

SRANAN ALESIE

Toegew.

nl

15-06

MANGO

MANGO

Afgew.

nl

14-06

ISLA NEGRA

ISLA GRANDE

Afgew.

nl

14-06

GRAMMY

GLAMMIES

Gedeelt.

nl

IEF 11557

Geen compensatie gelijkenis door lengteverschil

Gerecht EU 10 juli 2012, zaak T-135/11 (Clorox tegen OHIM/Industrias Alen)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het merk CLORALEX (klasse 3,5) de houdster van diverse nationale woordmerken CLOROX (voornamelijk klasse 1,3 en 5) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe. In beroep wordt deze beslissing vernietigd en wordt de gehele oppositie afgewezen. Aangevoerde middel bij het Gerecht EU: Beroepskamer heeft onjuist geoordeeld over de overeenstemming van de merken, er is geen rekening gehouden met de duidelijke gelijkenissen tussen het begin en eind van het ene en het begin en einde van het andere merk.

(uit r.o. 39): Met bijzondere aandacht voor de visuele vergelijking van de tekens, dient te worden opgemerkt dat de eerste vier letters van de merken, en de laatste letter identiek zijn, waardoor een sterke visuele overeenstemming is tussen deze tekens. In tegenstelling tot de bevindingen van de kamer van beroep in de punten 19 en 20 van de bestreden beslissing, wordt de gelijkenis niet gecompenseerd door het verschil in lengte tussen de twee merken (zes letters voor het oudere merk tegenover acht voor het aangevraagde merk ), noch het verschil van de centrale delen "o" en "ale", noch door het beschrijvende karakter van het gemeenschappelijke element "clor". In deze omstandigheden is het verkeerd dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat er een lage mate van visuele gelijkenis is. Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van de Kamer van Beroep.

24      S’agissant de la comparaison phonétique, la chambre de recours a considéré que, compte tenu des différences entre les parties centrales des signes en conflit et du fait que leur première syllabe « clor » commune était moins distinctive, le degré de similitude phonétique était également faible.

29      Il ne saurait donc être reproché à la chambre de recours d’avoir considéré que, dans l’esprit du consommateur pertinent, l’élément « clor » était descriptif d’un ingrédient des produits désignés par la marque demandée et qu’il présentait, dès lors, un caractère distinctif faible.

39      S’agissant plus précisément de la comparaison visuelle des signes en conflit, il y a lieu de relever que les quatre premières lettres des marques en cause, ainsi que leurs dernières lettres, sont identiques, créant ainsi une forte ressemblance visuelle entre celles-ci. Contrairement à ce qu’a considéré la chambre de recours aux points 19 et 20 de la décision attaquée, cette ressemblance n’est pas susceptible d’être contrebalancée, dans une mesure significative, par la différence de longueur entre les deux marques (six lettres pour la marque antérieure contre huit pour la marque demandée), par la différence des parties centrales « o » et « ale », ni par le caractère descriptif de l’élément commun « clor ». Dans ces circonstances, c’est à tort que la chambre de recours a conclu à un faible degré de similitude visuelle.

Op andere blogs:
Alicante News (B. General Court, case T-135/11)

IEF 11545

'Thuiswinkelen' in marktonderzoek al beschrijvend gebruikt

Beschikking Hof 's-Gravenhage 3 juli 2012, LJN BX9637, zaaknr. 200.100.3003/01 (Nederlandse Thuiswinkel Organisatie tegen Qualitymark Ltd.)

Beschikking ingezonden door Tinga Kleefman, Kneppelhout & Korthals N.V..

In navolging van BBIE 2004070. Merkenrecht. Aanvrager van het beeldmerk Thuiswinkelkeurmerk komt in de oppositieprocedure de houdster van de beeldmerken Thuiswinkel.org en thuiswinkel  waarborg tegen. De oppositie wordt, ondanks dat zij beiden een aantal niet onderscheidende woordelementen bevatten, afgewezen, omdat de beeldelementen verschillend zijn zodat de tekens in hun totaalindruk niet overeenstemmend zijn.

NTO gaat tegen de afwijzing in beroep. Het hof onderschrijft in hoofdlijnen de analyse die het Bureau heeft gemaakt. Het verwarringsgevaar, aldus het hof, ontbreekt vanwege te zeer afwijkende beeldelementen tussen de oudere merken en het jongere merk, waardoor de totaalindrukken voldoende verschillen.

Het betoog van NTO dat het woordelement 'thuiswinkel' niet beschrijvend zou zijn, wordt verworpen. Dat winkelen op afstand zich niet louter thuis afspeelt, is niet beslissend. Dat NIPO in dit in opdracht van NTO verrichte marktonderzoek het begrip 'thuiswinkel(en)' in puur beschrijvende zin hanteert. Dat een en ander vormt een indicatie dat het Bureau het bij het juiste eind heeft in zijn overweging dat aan de beeldelementen beslissende betekenis toekomt.

8. (...) Een (sterke) aanwijzing voor voormeld oordeel dat het totaalbeeld in overwegende mate) wordt bepaald door de beeldelementen vormt ook het overlegde marktonderzoek. (...) Overigens wijst Qualitymark er terecht op dat NIPO in dit in opdracht van NTO verrichte marktonderzoek het begrip 'thuiswinkel(en)' in puur beschrijvende zin hanteert. Dat een en ander vormt een indicatie dat het Bureau het bij het juiste eind heeft in zijn overweging dat aan de beeldelementen beslissende betekenis toekomt bij de vraag naar verwarringsgevaar gemeten naar de totaalindruk die daarbij aan de consument wordt gepresenteerd. Zo bezien is dan sprake van zodanig voldoende afwijking qua totaalindruk, dat geen gevaar voor verwarring kan worden aangenomen. Ook NTO weerspreekt bij pleidooi niet dat de gemeten 'bekendheid' van het 'Thuiswinkel waarborg' merk in het marktonderzoek ziet op het merk als geheel, derhalve met inbegrip van de figuratieve elementen.

Lees een afschrift zaaknr. 200.100.3003/01, LJN BX9637.

Op andere sites besproken:
Dirkzwagerieit (Strijd om Thuiswinkel merk)

IEF 11543

Shakespeare-merken: voordeel uit prestige ouder merk

Gerecht EU 6 juli 2012, zaak T-60/10 (Jackson International Trading Company tegen OHIM/The Royal Shakespeare Company (ROYAL SHAKESPEARE) - perscommuniqué

Gemeenschapsmerkenrecht. Ongerechtvaardigd voordeel trekken uit reputatie ouder merk.

In de nietigheidsprocedure komt de houder van het woordmerk ROYAL SHAKESPEARE (klasse 32, 33 & 42) de houder van het oudere gemeenschapswoordmerk RSC-ROYAL SHAKESPEARE COMPANY (klasse 41) en aanverwanten merken tegen. De nietigheidsafdeling wijst de vordering tot nietigverklaring af, de beslissing van de nietigheidsafdeling wordt door de Kamer van Beroep vernietigd. Daarmee is er sprake van de nietigverklaring van het ingeschreven gemeenschapsmerk. Het middel dat ten overstaan van het Gerecht wordt gevoerd door Jackson International Trading Company: Er is geen associatiegevaar en Jackson trekt geen ongerechtvaardigd voordeel trekken uit de reputatie en het onderscheidend vermogen van het oudere merk RSC-ROYAL SHAKESPEARE COMPANY.

Het Gerecht oordeelt dat het betwiste merk visueel, fonetisch en begripsmatig overeenstemt met het oudere merk van the Royal Shakespeare Company. De gemiddelde consument zal de merken met elkaar associëren. Het nieuwere merk bestaat namelijk exclusief uit het centrale onderscheidende element 'royal shakespeare'. Het Gerecht stelt vast dat het oudere merk (RSC-ROYAL SHAKESPEARE) een 'uitzonderlijke' reputatie in de EU heeft met betrekking tot theaterproducties. Het Gerecht oordeelt dat door het nieuwe merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit de reputatie en het onderscheidend vermogen van het oudere merk van the Royal Shakespeare Company. Aanvrager van het merk ROYAL SHAKESPEARE  zal voordeel halen uit de aantrekkingskracht, reputatie en het prestige van het oudere merk voor haar eigen producten: bier en andere dranken.

Het Gerecht EU wijst de klacht af.

Gelijkheid en associatiegevaar.
28 In the present case, the earlier mark with a reputation is made up of the words ‘royal shakespeare company’ and the contested trade mark of the words ‘royal shakespeare’. There is a partial identity between the signs at issue as they share the expression ‘royal shakespeare’, the contested trade mark being made up of those two words, which are contained in the earlier trade mark. The signs at issue share that expression as a common element. That common element, ‘royal shakespeare’, is the most distinctive part of the earlier trade mark. The group of letters ‘rsc’ is understood as a simple abbreviation of the words ‘royal shakespeare company’, and the word ‘company’ as a simple reference to the fact that a company is involved. Neither the combination of the three letters ‘rsc’ nor the word ‘company’ has a strong distinctive character. The word ‘royal’ is an adjective, which may refer to something ‘royal’, or even a laudatory adjective, which refers, as in the present case, to royal patronage. The surname of the famous English poet, playwright and writer William Shakespeare is well known and, as such, in and of itself, is not highly distinctive for theatre productions. Although the words ‘royal’ and ‘shakespeare’ are not highly distinctive when considered in isolation, their combination creates a distinctive sign. The central and most distinctive element of the earlier trade mark is thus the expression ‘royal shakespeare’, which is reproduced verbatim by the contested trade mark, with no additions or differentiation.

29 As the contested trade mark is exclusively made up of the central and distinctive element of the earlier trade mark, namely the expression ‘royal shakespeare’, the signs at issue are visually, phonetically and conceptually similar. Therefore, the average consumer will establish a link between those signs.


Reputatie oudere merk
36 For the sake of completeness, the Court also draws attention to the fact that, as was discussed with the parties during the hearing, it is common ground that, as is the case for a number of theatre productions in general, the intervener’s theatre productions are also broadcast via television and radio. The Court notes that those media also address the public at large.


Onrechtmatig voordeel trekken uit de reputatie van het oudere merk
61 In the present case, the applicant would benefit from the power of attraction, the reputation and the prestige of the earlier trade mark for its own goods, such as beer and other beverages, and for its services. In the beverages market, those goods would attract the consumer’s attention thanks to the association with the intervener and its earlier trade mark, which would give the applicant a commercial advantage over its competitors’ goods. That economic advantage would consist of exploiting the effort expended by the intervener in order to establish the reputation and the image of its earlier trade mark, without paying any compensation in exchange. That equates to an unfair advantage taken by the applicant of the repute of the earlier trade mark within the meaning of Article 8(5) of Regulation No 207/2009.

62 It follows from the considerations listed above that there is a likelihood of association between the signs at issue by reason of the earlier trade mark’s reputation.

63 It must therefore be concluded that the Board of Appeal was right to consider that there is a strong likelihood that the use of the contested trade mark would take unfair advantage of the earlier trade mark’s reputation.

Op andere blogs:
Alicante News (B. General Court, case T-60/10)
IPKat (Shakespeare not for snobs; ROYAL SHAKESPEARE not for Austrians, rules Court)

IEF 11539

Actieve polospelers te paard zijn begripsmatig overeenstemmend

Rechtbank 's-Gravenhage 4 juli 2012, HA ZA 11-2558 (Best Items c.s. tegen Quilate Services)

Uitspraak mede ingezonden door Remco van Leeuwen, Van Doorne.

Merkenrecht. Verklaring van niet-inbreuk gevorderd, niet gekregen. Dat vele kledingbeeldmerken gelijk zijn, is onvoldoende om beperkt onderscheidend vermogen en geringe beschermingsomvang vast te stellen. Aan marktonderzoek wordt voorbij gegaan omdat 'bekend merk' niet wordt gesteld. De reconventionele vorderingen worden toegewezen.

Best Items is licentienemer van het woordmerk L'ARGENTINA en ontwerpt, produceert en verhandelt onder het merk L’ARGENTINA een (vrijetijds)kledinglijn voor vrouwen die is geïnspireerd op de polosport. Quilate verhandelt sinds de jaren tachtig waren die verband houden met de polosport onder het van oorsprong Argentijnse merk LA MARTINA en het logo dat tevens als beeldmerk is gedeponeerd. Best Items c.s. vordert een verklaring voor recht dat zij door het gebruik in de Europese Unie van het L’ARGENTINA teken geen inbreuk maakt op de merkrechten van Quilate.

Het LA MARTINA beeldmerk betreft een afbeelding van twee polospelers, beiden op een galopperend paard, beiden met opgeheven polo sticks waarbij de spelers elkaar raken. De polospelers en de paarden zijn in silhouet en van opzij weergegeven en op tamelijk realistische wijze gestileerd. Naar het oordeel van de rechtbank stemt het L’ARGENTINA teken visueel overeen met het LA MARTINA beeldmerk. (r.o. 4.17)

Ook begripsmatig stemmen het L’ARGENTINA teken en het LA MARTINA beeldmerk naar het oordeel van de rechtbank overeen. In beide gevallen wordt immers verwezen naar het concept van twee polospelers op een galopperend paard in een actieve spelhouding.

Dat er vele kledingmerken zijn die verband houden met het thema ‘paarden en polospelers’, is naar het oordeel van de rechtbank op zich zelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een beperkt onderscheidend vermogen van het LA MARTINA beeldmerk resulterend in een geringe beschermingsomvang. De verklaring van niet-inbreuk wordt niet afgegeven, de reconventionele vorderingen worden wel toegewezen (zij het beperkt).

4.4. Tijdens de zitting heeft Best Items c.s. betoogd dat het L’ARGENTINA teken

alleen decoratief werd gebruikt en niet als merk. Dit verweer faalt. Het L’ARGENTINA teken werd linksboven op de voorzijde van de kleding aangebracht, zie hiervoor in 2.5, of te

wel op de gebruikelijke plaats voor een merk op (boven)kleding. Het relevante publiek zal naar het oordeel van de rechtbank het L’ARGENTINA teken zoals dat werd gebruikt op kleding dan ook opvatten als onderscheidingsteken.


4.7. Het LA MARTINA beeldmerk betreft een afbeelding van twee polospelers, beiden op een galopperend paard, beiden met opgeheven polo sticks waarbij de spelers elkaar raken. De polospelers en de paarden zijn in silhouet en van opzij weergegeven en op tamelijk realistische wijze gestileerd. Naar het oordeel van de rechtbank stemt het L’ARGENTINA teken visueel overeen met het LA MARTINA beeldmerk.

4.8. Ook begripsmatig stemmen het L’ARGENTINA teken en het LA MARTINA beeldmerk naar het oordeel van de rechtbank overeen. In beide gevallen wordt immers verwezen naar het concept van twee polospelers op een galopperend paard in een actieve spelhouding. De rechtbank verwerpt het standpunt van Best Items c.s. dat er sprake zou zijn van een begripsmatig verschil omdat bij het LA MARTINA beeldmerk de gekruiste polo sticks een ereboog vormen hetgeen een houding is die in het spel niet voorkomt waarbij de spiegeling leidt tot een symmetrisch totaalbeeld hetgeen lijkt te zijn ingegeven door redenen van decoratie en elegantie, terwijl het L’ARGENTINA teken ziet op een daadwerkelijk in het polospel voorkomende houding van de polospelers te paard met opgeheven sticks alsof zij klaar zijn om de bal te slaan. Naar het oordeel van de rechtbank zal deze nuance de gemiddelde consument met onvolledig herinneringsbeeld ontgaan.

Intensief gebruikt, bekend merk niet gesteld
4.15. Quilate stelt niet dat het LA MARTINA beeldmerk intensief is gebruikt noch dat het merk bekend is en daardoor een groot onderscheidend vermogen heeft. Het door Best Items c.s. overgelegde marktonderzoek van april/mei 2012 (productie 21 van Best Items c.s., hierna: het marktonderzoek) naar de bekendheid van het LA MARTINA beeldmerk behoeft in dit verband dan ook geen bespreking.

Vele merken die verband houden met paarden polospelers
4.16. Het feit dat er vele merken zijn geregistreerd met gelding in de Europese Unie voor kleding die op enigerlei wijze verband houden met het thema ‘paarden en polospelers’ zoals blijkt uit het door Best Items c.s. overgelegde beeldmerkenonderzoek (productie 28 van Best Items c.s.) is naar het oordeel van de rechtbank op zich zelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een beperkt onderscheidend vermogen van het LA MARTINA beeldmerk resulterend in een geringe beschermingsomvang, nu een aanzienlijk aantal daarvan wezenlijk anders zijn dan het LA MARTINA beeldmerk.


Co-existentie van Polo Ralph Lauren

4.19. De rechtbank is met Best Items c.s. van oordeel dat het gebruik van de merken en logo’s van derden en dan met name van het Polo Ralph Lauren logo, het U.S. Polo Association merk en het Cavalaro logo, die net als het LA MARTINA beeldmerk bestaan uit twee polospelers te paard in een actieve spelhouding, leidt tot een beperkt onderscheidend vermogen van het LA MARTINA beeldmerk en dus ook tot een beperkte beschermingsomvang. Het feit dat er een vreedzame co-existentie bestaat tussen Polo Ralph Lauren en Quilate, zoals Quilate onweersproken heeft gesteld, betekent niet dat de Polo Ralph Lauren merken en logo’s geen invloed kunnen hebben op het onderscheidend vermogen van het LA MARTINA beeldmerk.

4.20. Hoewel het onderscheidend vermogen van het LA MARTINA beeldmerk gering is, moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat, gegeven het feit dat het L’ARGENTINA teken en het LA MARTINA beeldmerk in sterke mate overeenstemmen en het L’ARGENTINA teken wordt gebruikt voor exact dezelfde waren als waarvoor het LA MARTINA beeldmerk is ingeschreven maar ook waarvoor het merk feitelijk wordt gebruikt, door het gebruik van het L’ARGENTINA teken verwarring bij het publiek kan ontstaan, ofwel omdat het publiek het LA MARTINA beeldmerk en het L’ARGENTINA teken met elkaar verwart (directe verwarring), ofwel omdat het publiek op grond van het gebruikte teken op zijn minst zal menen dat de merkhouder op een of andere manier, vanwege een economisch band met de gebruiker van het teken, iets te maken heeft met de onder het overeenstemmende teken aangeboden waren of diensten (indirecte verwarring).