Merkenrecht  

IEF 14686

The Butcher Club verliest het van THE BUTCHER

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEF 14686 (Bread & Butter tegen Butcher Club c.s.)
Uitspraak mede ingezonden door Maarten Rijks en Gino van Roeyen, BANNING. Bread & Butter voert onder de (merk)naam ‘The-Butcher’ een hamburgerrestaurant annex besloten cocktailbar in de Amsterdamse wijk De Pijp. Onder de (merk)naam 'THE BUTCHER CLUB' wordt in Rotterdam een restaurant annex slagerij geëxploiteerd. The Butcher Club maakt inbreauk, ten eerste omdat 'The' en 'Butcher' hierin terugkomen. de benadrukte verschillen zoals locatie, interieur, personeel en menu staan het verwarringsgevaar niet in de weg. Staking wordt bevolen evenals de overdracht van www.thebutcherclubrotterdam.nl.

Inbreuk
4.4. Naar voorlopig oordeel maakt Butcher Club c.s. door het gebruik van de tekens ‘The Butcher Club’, ‘The Butcherclub’ en ‘The Butcher Shop’ voor haar restaurant inbreuk op het Gemeenschapsmerk. Ten eerste staat buiten kijf dat die tekens overeenstemmen met het Gemeenschapsmerk. In die tekens komen de elementen ‘The’ en ‘Butcher’ immers terug. Het enige verschil betreft het weglaten van het streepje daartussen en de toevoeging van de elementen ‘-club’ en ‘-shop’. Het streepje is echter het minst dominante element van het Gemeenschapsmerk en de elementen ‘-club’ en ‘-shop’ zijn de minst dominante en de minst onderscheidende elementen van de gewraakte tekens.

4.6. De door Butcher Club c.s. benadrukte verschillen tussen het restaurant van Bread & Butter en het restaurant van Butcher Club, zoals verschillen in locatie, interieur, menu, openingstijden en personeel, staan naar voorlopig oordeel niet in de weg aan het verwar-ringsgevaar. (...)

Op andere blogs:
Charlotte's Law

IEF 14684

Hoge Raad: Zelfs bij geringe overeenstemming Ajax-shirt moet globale beoordeling komen

HR 20 februari 2015, IEF 14684; ECLI:NL:HR:2015:397 (Ajax tegen Promosports)
Uitspraak mede ingezonden door Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap. Ambulante handelaar. Merkenrecht; inbreukvordering ex art. 2.20 lid 1 onder b en c BVIE. Maatstaf bij geringe mate van overeenstemming: Vertonen merk en teken een zekere, zelfs geringe, mate van overeenstemming, dan dient de rechter een globale beoordeling te verrichten om uit te maken of het betrokken publiek merk en teken met elkaar kan verwarren of een verband tussen beide legt, op grond van andere relevante factoren, zoals de algemene bekendheid of reputatie van het merk.

In het oordeel van het hof dat de vesten met geen van de rood-wit merken voldoende gelijkenis vertonen om tot relevante overeenstemming te concluderen, ligt besloten dat het hof enige mate van overeenstemming aanwezig acht. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof Amsterdam [IEF 13159] dat oordeelde dat het Ajax-merk geldig was, maar geen monopolisering van breed vlak op wit vest. Verwijzing naar het Hof Den Haag.

Toewijzing proceskosten merkenrechtelijke grondslag, ambtshalve begroting bij gebreke van specificatie, art. 1019h Rv.

3.3.4 Een beoordeling van het gestelde verwarringsgevaar (sub b) of verband (sub c) kan slechts achterwege blijven indien in geen enkel opzicht overeenstemming bestaat tussen het ingeroepen merk en het beweerd inbreuk makende teken. Vertonen merk en teken daarentegen een zekere, zelfs geringe, mate van overeenstemming, dan dient de rechter een globale beoordeling te verrichten om uit te maken of, niettegenstaande de geringe mate van overeenstemming tussen merk en teken, het betrokken publiek merk en teken met elkaar kan verwarren of een verband tussen beide legt, op grond van andere relevante factoren, zoals de algemene bekendheid of reputatie van het merk. (Vgl. in het kader van art. 8 lid 1 sub a, b en lid 5 Vo.40/94, thans Vo. 207/2009: HvJEU 2 september 2010, zaak C-254/09, ECLI:EU:C:2010:488 (Calvin Klein) en 24 maart 2011, zaak C-552/09, ECLI:EU:C:2011:177 (Ferrero))

3.3.5 In het oordeel van het hof dat de vesten met geen van de rood-wit merken voldoende gelijkenis vertonen om tot relevante overeenstemming te concluderen, ligt besloten dat het hof enige mate van overeenstemming aanwezig acht. Nu Ajax zich ter onderbouwing van de gestelde merkinbreuk heeft beroepen op de gronden sub b en sub c, had het hof, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.4 is overwogen, dan ook met toepassing van de hiervoor in 3.3.3 weergegeven maatstaven moeten onderzoeken of, gelet op de door Ajax in dit verband gestelde omstandigheden, gevaar voor verwarring bestaat als bedoeld in art. 2.20 lid 1, aanhef en sub b BVIE, respectievelijk of de rood-wit merken kunnen worden beschouwd als bekende merken in de zin van art. 2.20 lid 1, aanhef en sub c BVIE en of sprake is van een zodanige mate van overeenstemming dat het relevante publiek een verband legt tussen de vesten en de rood-wit merken. Door te volstaan met het oordeel dat de vesten met geen van de rood-wit merken voldoende gelijkenis vertonen om tot relevante overeenstemming te concluderen, heeft het hof dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

3.5 Ajax maakt aanspraak op vergoeding van haar proceskosten op de voet van art. 1019h Rv, die zij begroot op € 27.386,25. Ajax kan slechts aanspraak maken op een vergoeding op de voet van deze bepaling voor zover haar kosten betrekking hebben op de merkenrechtelijke grondslag. Nu Ajax heeft nagelaten te specificeren welk deel van haar kosten op die grondslag ziet, begroot de Hoge Raad dat deel ambtshalve op 50%. Aan Ajax zal dus worden toegewezen een bedrag van € 13.693,12, vermeerderd met 50% van het toepasselijke liquidatietarief (€ 1.300,--).

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 14681

Nederlandse voorziening bij sublicentiecontract, ondanks forumkeuze Gent

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEF 14681; ECLI:NL:GHARL:2015:1152 (Osmos tegen BIM)
Procesrecht. BIM houdt zich bezig met monitoringssystemen, meettechnologie en bijkomende software van het merk; Osmos is exclusief licentiehouden van de IE-rechten. Partijen hebben een sublicentiecontract. Bevoegdheid Nederlandse rechter in kort geding. De forumkeuze voor het handelsgerecht te Gent, België staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse voorzieningenrechter voorlopige maatregelen treft als bedoeld in artikel 31 EEX-Verordening. De Nederlandse voorzieningenrechter is op grond van artikel 6a Rv nationaal bevoegd. Op de vorderingen is ingevolge Rome I het Belgisch recht van toepassing.

Ook de opschorting van aan de vorderingen ten grondslag liggende verbintenissen alsmede het beroep op retentie worden beheerst door Belgisch recht. Rome II is niet van toepassing omdat er geen aanvullende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop duiden dat appellante, onafhankelijk van de contractuele relatie, onrechtmatig jegens geïntimeerde heeft gehandeld. Toetsing spoedeisend belang ex nunc. Vordering wordt ex nunc afgewezen. De vordering was, ex tunc toetsend, ten tijde van het vonnis spoedeisend en gerechtvaardigd.

Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.10 Voor alle drie de vorderingen geldt naar het oordeel van het hof dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregelen en de territoriale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het gebod tot het verstrekken van inlogcodes heeft betrekking op in Nederland lopende projecten, terwijl de beide verboden zien op benadering van in Nederland gevestigde (potentiële) klanten. Nu de verbintenissen die aan de vorderingen ten grondslag liggen in Nederland moet worden uitgevoerd, ervan uitgaande dat ook naar Belgisch recht de plaats van de uitvoering van de litigieuze verbintenissen in Nederland is gelegen, is het hof op grond van artikel 31 EEX-Verordening in samenhang met artikel 6 sub a Rv bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De forumkeuze staat daar niet aan in de weg (artikel 13 Rv). Op grond van artikel 7 lid 2 Rv is het hof tevens bevoegd met betrekking tot de in eerste aanleg afgewezen vordering in reconventie van Osmos Benelux. Grief I faalt.

Toepasselijk recht
5.16 De slotsom uit het voorgaande is dat op het sublicentiecontract en de nadere overeenkomsten Belgisch recht van toepassing is. Het toepasselijke Belgische recht beheerst de nakoming van de overeenkomst en de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke nakoming van de daaruit voortspruitende verbintenissen, waaronder een beroep op opschorting. Ook de in oorspronkelijk reconventie opgeworpen vraag of BIM Systems uit hoofde van retentie bevoegd was de afgifte van de gehuurde apparatuur op te schorten, dient naar Belgisch recht te worden beantwoord.

Verschaffen inloggegevens, spoedeisend belang
5.23 De door de voorzieningenrechter in het dictum onder 7.1 van het bestreden vonnis toegewezen veroordeling was dus, ex tunc toetsend, voorshands gerechtvaardigd. Door de afronding van de projecten, is het belang bij die veroordeling in hoger beroep verdwenen. Het hof zal die veroordeling, ex nunc toetsend, alsnog afwijzen.

Verkoopverbod
5.28 De slotsom uit het voorgaande is dat vooralsnog moeten worden aangenomen dat de verbodsvorderingen van BIM Systems geen steun vinden in het sublicentiecontract en aldus dienen te worden afgewezen. De grieven VI tot en met XI, die er allen toe strekken de vorderingen af te wijzen, behoeven nu de vorderingen reeds op grond van de grieven III, IV en V moeten worden afgewezen, geen verdere bespreking.

Teruggave gehuurde apparatuur
5.31 Dat BIM Systems de zaken na beëindiging van de lopende projecten aan Osmos Benelux dient terug te geven, wordt door BIM Systems niet bestreden. BIM Systems bestrijdt echter dat Osmos Benelux spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Naar het oordeel van het hof heeft Osmos Benelux voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de zaken nodig heeft voor andere projecten en dat zij, doordat zij niet over die zaken kan beschikken, opdrachten dreigt mis te lopen. Het gaat hier om alle montagestukken inclusief beugels uit het project "[R]", alle messing montageplaatjes afkomstig uit "[R]", optische koorden (2 meter) afkomstig uit project "[R]" en LIRIS sensoren afkomstig uit project "[S]". Dat de door Osmos Benelux opgegeven serienummers niet correct zijn, acht het hof niet van belang nu BIM Systems erkent voornoemde zaken nog in haar bezit te hebben. Al deze zaken dienen aan Osmos Benelux te worden gegeven.
De vordering zal met betrekking tot voornoemde zaken daarom alsnog worden toegewezen. Het hof ziet gelet op de gestelde waarde van de zaken, aanleiding de dwangsommen te matigen en te maximeren. Ook zal het hof BIM Systems wat meer tijd gunnen om aan deze veroordeling te voldoen. Een termijn van vijf werkdagen na betekening van het arrest, komt het hof redelijk voor.
IEF 14679

Woordmerk FAME nietig en schrapping wordt bevolen

Hof van beroep Antwerpen 22 december 2014, IEF 14679 (FAME tegen DOLCE, voorheen ARKA-SOFT)
Merkenrecht. Kwader trouw. Auteursrecht en andere rechten heropening. Appellanten zijn restauranthouder en beeldmerkhouder van FAME. Geïntimeerde zijn merkhouder van Beneluxwoordmerk FAME en beeldmerk DOLCE. Merkenrecht. Krachtens artikel 2.28.3.a jo. 2.4 BVIE roepen de appellanten terecht (kwader trouw) de nietigheid van de inschrijving van het woordmerk FAME in. De schrapping wordt bevolen.

Auteursrecht op het concept FAME en het logo FAME (bestaande uit: reportages, foto's, logo's, lay-outs en vormgeving). Voor de tegenvorderingen van de appellanten voor zover gebaseerd op andere rechten (auteursrecht, handelsnaam, domeinnaam en oneerlijke handelspraktijken) dan het merkenrecht, heropent het hof de debatten (5.9 en 5.14)

Het hof...stelt het bestaan vast van inbreuken door de geïntimeerden op het woord- en beeldmerk "Fame. Passie voor de Belgische gastronomie. Passion pour la gastronomie belge", waarvan de eerste appellant de rechtmatige houder is, door het herhaalde gebruik van tekens FAME, Fame Magazine, DOLCE, Dolce Magazine, en "DOLCE. Passie voor de Belgische gastronomie" bij de publicaties van de magazines FAME MAGAZINE en DOLCE MAGAZINE, in briefwisseling en op drukwerk, op de websites www.famemagazine.be en dolcemagazine.be, ...

IEF 14672

Stilzwijgen verweerder in oppositie geeft vermoeden afstand van depot

Hof van beroep Brussel 24 december 2014, IEF 14672 (Budget Bouwteam tegen Baumarkt Praktiker)
Merkenrecht. Procedure. Beroep strekt tot vernietiging van de beslissing van het BBIE waarbij het einde van oppositieprocedure werd medegedeeld. Budget Bouwteam zou afstand van haar rechten op het depot hebben gedaan, waartegen door Baumarkt oppositie is ingesteld met haar beeldmerk Budget. Na opschorting en twee maal cooling-off-periode van 2 maanden, vordert Budget Bouwteam merk definitieve merkinschrijving. Ex artikel 2.16 lid 3 sub b BVIE blijkt dat het afsluiten van de procedure een vermoeden dat het stilzwijgen van de verweerder aldus moet worden begrepen dat hij afstand doet van zijn rechten. Het 'buiten behandeling laten' van de oppositie is een appellabele beslissing. Er is als enige beperkte punt auditieve overeenstemming tussen de tekens en zodoende geen verwarring kunnen veroorzaken. Het hof doet de beslissing teniet en verklaart de ingestelde oppositie ontvankelijk, maar ongegrond.

13. Betreffende de ontvankelijkheid van haar vordering wijst ze er op dat tegen een beslissing om de oppositie 'buiten beschouwing te laten', in geval de eiser in oppositie niet tijd reageert, beroep kan worden ingesteld.
Hieruit leidt ze af dat dit beroep dan ook open staat voor de verweerder in oppositie die niet tijdig heeft gereageerd.

19. Voor die uitlegging pleit ook het gegeven dat het Benelux Gerechtshof bij het arrest van 26 juni 2009 (JTEKT) ten voordele van de eiser in oppositie, die de procedure niet benaarstigt volgens de bepalingen van het UR BVIE, het recht heeft bevestigd om beroep in te stellen tegen de beslissing waarbij de oppositie 'buiten behandeling wordt gelaten'.

Immers het 'buiten behandeling laten' betekent niets anders dan dat de procedure wordt afgesloten en aan die maatregel kan alleen maar het vermoeden ten grondslag liggen dat de eiser geacht wordt afstand te doen van zijn bezwaren tegen het gedeponeerde merk.

(...) Er lijkt geen redelijke grond voorhanden om aan te nemen dat in geval van stilzwijgen van de verweerder in oppositie hem minder rechten behoren te worden toegekend dan aan eiser.(...)
IEF 14668

Staking De Vegetarische Slager vanwege verkoop vleesvervangers van anderen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 februari 2015, IEF 14668; ECLI:NL:RBAMS:2015:975 (De Korte Weg tegen De Vegetarische Slager Amsterdam)
Uitspraak ingezonden door Nils Winthagen en Bertil van Kaam, Van Kaam. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Domeinnaamrecht. De Korte Weg, handelend onder de naam De Vegetarische Slager (DVS) in Den Haag, is houdster van beeldmerken. Tussen De Korte Weg en DVS Amsterdam is een samenwerkingsovereenkomst. Afspraken worden niet nageleefd (geen consumentenverpakking van DVS, maaltijden van derden en versproducten met DVS-logo zonder goedkeuring). De tekst van de samenwerkingsovereenkomst geeft voldoende duidelijk weer dat het niet is toegestaan om zonder toestemming van De Korte Weg niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten te verkopen. De voorzieningenrechter beveelt staking inbreuk op handelsnaamrechten, fysiek en online, waaronder de domeinnaam en gebruik op social media en beeldmerkgebruik. Domeinnaam moet worden overgedragen.

 

5.3. De tekst van de samenwerkingsovereenkomst biedt steun aan de opvatting van de Korte Weg dat het DVSA niet is toegestaan om zonder toestemming van de Korte Weg andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten te verkopen. Zo is in artikel 1.1 onder k een maatregel getroffen voor het geval de Korte Weg niet in staat is voldoende producten aan DVSA te leveren. In dat geval heeft DVSA de mogelijkheid om, na schriftelijke melding daarvan aan de Korte Weg, elders producten af te nemen. Deze mogelijkheid, zo volgt uit voornoemd artikel, moet worden gezien als een noodmaatregel die geldt zolang de Korte Weg niet in staat is voldoende producten aan DVSA te leveren. Aan de klanten van DVSA zal in dat geval ook duidelijk moeten worden gemaakt dat de alternatieve producten niet van DVS afkomstig zijn. Deze bepaling duidt erop dat partijen voor ogen heeft gestaan dat in beginsel alleen vleesvervangende producten van DVS in de winkel van DVSA zouden worden verkocht. Overigens schrijft [gedaagde sub 2] dit ook in een door de Korte Weg als productie 7 overgelegde brief van 20 februari 2013: “Ik vind het prima om vast te leggen dat jullie de enige leverancier zijn voor vegetarische vleesvervangers dat in de winkels wordt verkocht.” In artikel 1.1 onder o is verder een voorziening opgenomen ingeval de exploitatie tegenvalt. Uitbreiding van het productassortiment is dan, zo volgt uit dit artikel, een uitdrukkelijke optie en ingeval deze uitbreiding niet de instemming van de Korte Weg heeft, vervalt de exclusiviteit en het recht op het gebruik van de naam en het logo. DVSA c.s. heeft voorts niet weersproken dat de samenwerking tussen partijen ten doel had het openen van een vegetarische slagerij in Amsterdam onder de vlag van DVS, waar vleesvervangende producten van DVS zouden worden verkocht. Dit volgt ook met zoveel woorden uit artikel 1.1 onder a van de samenwerkingsovereenkomst, waarin onder meer staat: “Ik (althans een vennootschap waarover ik controle heb) start een vegetarische slager in Amsterdam (…). Daarbij gebruik ik jullie logo en naam. Naar buiten toe moet het zo lijken dat De Vegetarische Slagerij deze winkel heeft.” In het licht van de tekst en doel en strekking van de samenwerking tussen partijen – het openen van een vegetarische slagerij in Amsterdam onder de vlag van DVS – is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat het DVSA op grond van de samenwerkingsovereenkomst niet is toegestaan om zonder toestemming van de Korte Weg andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten, waaronder tevens wordt begrepen veganistische producten, in haar winkel te verkopen. Dit geldt eveneens voor het gebruik van deze producten voor de traiteuractiviteiten van DVSA. DVSA c.s. heeft nagelaten te stellen op grond van welke feiten en omstandigheden zij in weerwil van de tekst en doel en strekking van de samenwerking van een andere opvatting heeft mogen uitgaan. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het niet goed denkbaar is dat de Korte Weg, behoudens in noodgevallen, met de verkoop van andere, niet van haar afkomstige vleesvervangende producten akkoord zou zijn gegaan, aangezien zij daarmee zou toestaan dat in ‘haar’ winkel concurrerende producten zouden worden verkocht en/of gebruikt. Dit alles maakt dat de stelling van DVSA c.s. dat het DVSA contractueel vrij staat om ook andere vleesvervangende producten in haar winkel te verkopen vooralsnog niet aannemelijk is.

5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat DVSA ook andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten verkoopt. De stelling van DVSA c.s. dat de Korte Weg van meet af aan wist dat DVSA deze producten verkocht en dat zij hiervoor ook impliciet toestemming heeft gegeven, is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Korte Weg, voorshands onvoldoende aannemelijk. De voorzieningenrechter gaat er in dit kort geding dan ook vanuit dat de Korte Weg DVSA geen toestemming heeft gegeven voor de verkoop van deze producten. Evenmin is tussen partijen in geschil dat DVSA, ondanks meerdere verzoeken daartoe van de zijde van de Korte Weg, de verkoop van deze producten niet heeft gestaakt. DVSA c.s. heeft dan ook, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3. is overwogen, in strijd gehandeld met de samenwerkingsovereenkomst. Door zonder toestemming van de Korte Weg tot verkoop van andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten over te gaan, is aan de zijde van DVSA sprake van blijvende onmogelijkheid tot deugdelijke nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Deze tekortkoming uit het verleden kan immers niet meer ongedaan worden gemaakt, nog daargelaten dat DVSA c.s. heeft verklaard niet bereid te zijn (omdat zij naar eigen zeggen dan geen rendabele onderneming kan exploiteren) haar productassortiment te beperken tot de producten van DVS. Overigens geldt dat de Korte Weg ook op grond van de houding van DVSA c.s. kon aannemen dat aanmaning nutteloos zou zijn, zodat zij met de onder 2.10 aangehaalde aansprakelijkstelling kon volstaan. Het verweer van DVSA c.s. dat de Korte Weg haar ten onrechte niet, althans niet op de juiste wijze, in gebreke heeft gesteld wordt dan ook gepasseerd. Ook het verweer van DVSA c.s. dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt wordt verworpen, nu de (voortdurende) tekortkoming, anders dan DVSA c.s. stelt, een kernbeding van de samenwerkingsovereenkomst betreft.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14664

Bas Kist: 'DENK vs DENK is verwarring?'

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) in Friesland heeft juridische stappen aangekondigd tegen Denk, de nieuwe politieke partij van oud-PvdA-Kamerleden Tunahan Kuzu en Selçuk Öztürk. Volgens de GGZ, dat sinds 2010 de identieke merknaam Denk gebruikt voor een behandelprogramma voor mensen met psychische klachten, plegen de Turken merk- en handelsnaaminbreuk. Ook het logo van de nieuwe partij vertoont volgens de Friezen opvallende gelijkenissen met het Denk-logo van de GGZ.

HEEFT GGZ EEN PUNT?
Heeft de GGZ een punt? Die kans lijkt erg klein. Onder het merkenrecht heeft een merkhouder ruwweg twee mogelijkheden om op te treden tegen gebruik van een overeenstemmend merk.

SOORTGELIJKE DIENSTEN
In de eerste plaats kan een merkhouder een gelijkend merk verbieden als dit merk voor soortgelijke producten wordt gebruikt en er gevaar voor verwarring bestaat. Deze vlieger gaat voor de GGZ niet op want hun merk Denk is voor ‘medische diensten’ geregistreerd en die zijn niet soortgelijk aan de diensten van een politieke partij. **

REPUTATIE
Een tweede actiemogelijkheid heeft de merkhouder als de reputatie van zijn merk wordt aangetast door het nieuwe merk. Op deze grond wist het bekende merk Spa in 2001 de Vlaamse Socialisten te dwingen tot een naamswijziging: de naam van de partij werd van SPA veranderd in sp.a. De klacht van de GGZ lijkt zich vooral op dit aspect te richten, de reputatieschade.

BEKEND MERK
Echter, om je hierop te kunnen beroepen stelt de wet wel één hele belangrijke extra voorwaarde: je merk moet bekend zijn. De GGZ zal terecht trots zijn op zijn merk Denk, maar van een bekend merk is natuurlijk geen sprake, en dus kan het bedrijf zich niet op reputatieschade beroepen. Daarin verschilt deze case dan ook wezenlijk van de hiervoor genoemde kwestie rond het merk Spa, dat natuurlijk wel een grote bekendheid heeft. Hoe het ook zij: exit merkenrecht voor GGZ.

HANDELSNAAMRECHT
En levert het handelsnaamrecht, waar de GGZ ook naar verwijst, dan misschien nog wat op? Nee, ook dat lijkt weinig houvast te bieden. Handelsnaamrechten kun je als bedrijf inroepen als een ander een gelijkende handelsnaam gebruikt waardoor – daar is het weer – gevaar voor verwarring ontstaat. Van verwarringsgevaar is alleen sprake als de handelsnamen in dezelfde branche worden gebruikt. Nog even los van de vraag of de GGZ überhaupt wel handelsnaamrechten voor het bedrijfsonderdeel Denk bezit, gaat het hier al mis omdat er geen verwarringsgevaar is: politiek en medische zorg zijn nu eenmaal verschillende activiteiten. Nee, Kuzu en Öztürk kunnen rustig slapen, zou je denken.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Denk niet verwarrend NRC 14-02-2015

** ONDERBOUWING
Een publicatie in de krant leent zich uiteraard niet voor een al te gedetailleerde juridische toelichting. Op deze plek geef ik een korte juridische onderbouwing van de stelling in dit stukje in de krant, met name waar het gaat om de soortgelijkheid van diensten.

SOORTGELIJKHEID
Het lijkt er op dat de discussie in deze kwestie zich zal toespitsen op de vraag of de diensten uit de merkregistratie Denk van de GGZ soortgelijk zijn aan de diensten van een politieke partij. De omschrijving van de diensten van het merk Denk in Benelux registratie nr. 886430 heeft hoofdzakelijk betrekking op medische diensten.

TERMEN UIT CLASS HEADING
Echter, zoals bij veel classificaties het geval is, heeft de gemachtigde van de GGZ hier op bepaalde onderdelen gekozen voor een ruime omschrijving, afkomstig uit de class-heading. Zo zijn er in klasse 35 bijvoorbeeld diensten opgenomen als reclame; publiciteit; beheer van commerciële zaken; zakelijk administratie; administratieve diensten. En in klasse 45 vinden we de omschrijving persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen.

DIENSTEN UIT KLASSE 35
Nu denk ik dat er weinig discussie hoeft te zijn over de vraag of de opgenomen diensten uit klasse 35 soortgelijk zijn aan de diensten van een politieke partij. Dat lijkt mij niet. Een politieke partij is geen reclamebureau en biedt ook geen administratieve diensten aan derden aan.

DIENSTEN VAN KLASSE 45
Interessanter is natuurlijk die omschrijving uit klasse 45: Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen. Geen idee wat dat eigenlijk zou moeten zijn. Ik denk dat de deposant het ten tijde van zijn depot in 2010 ook niet wist, maar hij doelde zonder twijfel op iets medisch. Biedt deze omschrijving de GGZ dan houvast? Ik meen van niet.

NIET SOORTGELIJK
In de eerste plaats niet omdat ik meen dat deze uiterst vage omschrijving niets met de diensten van een politieke partij te maken heeft. Volgens de toelichting van WIPO bij deze omschrijving vallen hier zaken onder als diensten van advocaten, diensten beveiligingsbedrijven of diensten geleverd in verband met ‘social events’, waarbij volgens WIPO gedacht moet worden aan escort services en begrafenisdiensten. Toch niet direct diensten die soortgelijk zijn aan de diensten van een politieke partij.

ONVOLDOENDE DUIDELIJK
Maar er is nog een andere hobbel bij deze omschrijving in klasse 45. Sinds het IP-Translator-arrest van het Hof van Justitie weten we dat classificaties ‘voldoende duidelijk en nauwkeurig’ moeten zijn. Op basis daarvan hebben OHIM en de nationale diensten van de EU-landen op 20 november 2013 een Gemeenschappelijke Verklaring afgegeven waarin 11 termen uit de class-heading worden genoemd, die naar het oordeel van de deelnemende bureaus onvoldoende duidelijk en nauwkeurig zijn. Op deze lijst prijkt ook de standaardomschrijving uit klasse 45, persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen. Daar heeft de GGZ naar mijn mening dus weinig aan, er van uitgaande dat de rechter de lijn van OHIM en BBIE volgt.

Bas Kist
Chiever B.V.

IEF 14663

Door een launching customer in (her-)opstartfase normaal merkgebruik

Rechtbank Overijssel 11 februari 2015, IEF 14661; ECLI:NL:RBOVE:2015:800 (Koninklijke Ten Cate tegen Twentse Damast-Linnen-Katoenfabriek)
Uitspraak ingezonden door Anke Heezius, Life Sciences Legal. Merkenrecht. Normaal gebruik. Geen sprake van symbolisch gebruik. TD werd toegestaan bewijs te leveren om normaal gebruik aan te tonen van de merken voor klasse 24 in periode I [IEF 13991]. De voorbereidingshandelingen van TD, maken van inlays of de webshop, is er slechts sprake van intern gebruik dan wel beperkt gebruik jegens professionele externe partijen. Dat er slechts, maar wel met enige frequentie, geleverd is aan één afnemer rechtvaardigt de conclusie dat er sprake was van normale commerciële transacties. Een 'launching customer' is in een (her-)opstartfase gebruikelijk. De vervallenverklaring van de TD-merken noch de nietigverklaring van de KTC-merken worden toegewezen.

3.9. Voor het antwoord op de vraag of, in deze periode I, sprake is van normaal gebruik, acht de rechtbank niet beslissend de verschillende zogeheten "voorbereidingshandelingen" die TD heeft verricht, zoals (opdrachten tot) het maken van inlays of de webshop. Al deze handelingen zijn intern gebleven, dat wil zeggen binnen het bedrijf van TD dan wel beperkt gebleven tot de professionele externe partijen met wie TD zaken deed met het oog op de kennelijk beoogde feitelijke herlancering van haar merken op de consumentenmarkt. De rechtbank acht voor normaal gebruik vereist dat die partijen die een product vanwege een merk kopen, daarvan kennis kunnen nemen. Bij de voorbereidingshandelingen die TD noemt is dat niet het geval. Zo is bijvoorbeeld de webshop niet online gegaan.

3.16 TD is een relatief kleine onderneing, in elk geval aanzienlijk kleiner dan KTC, en wenste kennelijk na mei 2012 voor haar textiele producten de TD merken in te zetten, in wezen het merk, in een nieuwe vormgeving te her-introduceren. Het is gelet op deze omstandigheden (relatief kleine onderneming die niet lang na het verwerven van merken deze opnieuw introduceert) niet onbegrijpelijk dat in de relevante periode de afzet, zowel in geld als in aantallen verkochte producten, gering was.

3.17. De rechtbank acht het feit dat in de relevante periode slechts (echter wel met enige frequentie) geleverd is aan één afnemer, HRS, geen omstandigheid die op zich de conclusie rechtvaardigt dat geen sprake was van normale commerciële transacties. In een (her-)opstartfase als waarin TD zich bevond is een 'launching customer' niet ongebruikelijk.
Daarbij overweegt de rechtbank nog dat TD heeft aangetoodn dat zij later, in periode II, verkoopbesprekingen heeft gevoerd met en offertes heeft uitgebracht aan een aantal andere potentiële afnemers.

IEF 14660

ICT'er was fanatiek in vastleggen domeinnamen van conc-collegae

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 februari 2015, IEF 14660; ECLI:NL:RBDHA:2015:2053 (Henry Schein tegen Daxtrio)

Domeinnaam. Merkenrecht. Henry Schein Inc. is distributeur van medische, tandheelkundige en veterinaire producten en diensten. Zij levert haar producten en diensten onder meer aan medische klinieken, laboratoria, zelfstandig werkende artsen en zorginstellingen. Daxtrio is eveneens distributeur en heeft de domeinnamen henry-schein.nl en henryscheinmedical.nl geregistreerd en doorgelinkt naar daxtrio.nl. Een voormalig ICT’er is erg fanatiek geweest in het vastleggen van een domeinnaam die in de buurt van conc-collegae liggen. De domeinen worden overgedragen. Echter een onthoudingsverklaring versterkt met een boetebeding ontbreekt, en daarom is er nog steeds sprake van dreigende inbreuk. Staking van inbreuk op EU woordmerk HENRY SCHEIN, waaronder elk gebruik van voornoemd merk in een domeinnaam.
2.7. (...) “Na enig speurwerk (…) is een voormalig ICT’er binnen mijn organisatie erg fanatiek geweest in het vastleggen van een domeinnaam die in de buurt van onze conc-collegae liggen waar op zich niet veel mis mee is. Op zich kan ik zijn creativiteit en ondernemerschap waarderen en vind het erg vermakelijk te zien dat jullie hier nu pas achterkomen. Natuurlijk is niet helemaal de correcte manier van internet ondernemen. Gezien het prettige contact wat ik met 2 van uw collega’s van medical heb zal ik de domeinnamen gratis overdragen.
[…]”

4.7. Ter zitting is gebleken dat de Domeinnamen na het uitbrengen van de dagvaarding in dit kort geding alsnog door Daxtrio zijn overgedragen aan Henry Schein c.s. In zoverre heeft Henry Schein c.s. op dit moment geen belang meer bij toewijzing van haar vordering tot overdracht van de Domeinnamen, zodat deze vordering zal worden afgewezen.

4.8. Voorshands oordelend heeft Henry Schein c.s. bij de (hoofd)vordering tot het opleggen van een merkinbreukverbod spoedeisend belang. Nu een onthoudingsverklaring versterkt met een boetebeding ontbreekt, is er nog steeds sprake van dreigende inbreuk. De kans op herhaling is voorshands oordelend ook reëel. Daxtrio heeft recent niet alleen de Domeinnamen geregistreerd maar heeft ook het merk van een andere concurrent als domeinnaam geregistreerd. Verder heeft Daxtrio pas na het uitbrengen van de dagvaarding de Domeinnamen overgedragen maar voor het overige heeft zij niet aan de sommatie voldaan. Thans ontbreekt voor Daxtrio dan ook een prikkel om zich te onthouden van inbreuk. Om die reden zal ook de gevorderde dwangsom worden toegewezen, zij het met een maximum.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14652

HR: Het verwijzingshof moet de geldige reden The Bulldog beoordelen

HR 13 februari 2015, IEF 14652; ECLI:NL:HR:2015:292 (Leidseplein beheer tegen Red Bull)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma, Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh. Merkenrecht. Na prejudicieel antwoord [IEF 13512] over gebruik te goeder trouw nog voordat het bekende merk is gedeponeerd. Proceskosten ex 1019h Rv omvatten ook reis- en verblijfkosten. Schending van artikel 10bis Verdrag van Parijs faalt, die bepaling heeft geen rechtstreekse werking. De nadere conclusie van de AG [IEF 14398] strekkende tot vernietiging en verwijzing wordt door de Hoge Raad gevolgd.

 

2.2 Deze uitspraak brengt mee dat de klacht van onderdeel 1.1 gegrond is en dat vernietiging moet volgen.
Het verwijzingshof zal aan de hand van deze maatstaven, zoals die zijn uitgewerkt in het arrest van het HvJEU, in het bijzonder in de nrs. 54-59, het beroep van De Vries op een 'geldige reden' dienen te beoordelen.

2.4 Onderdeel V behoeft geen behandeling, nu de vraag of De Vries ongerechtvaardigd voordeel heeft getrokken uit de reputatie van het Red Bull-merk eerst aan de orde komt indien De Vries niet een 'geldige reden' voor het gewraakte gebruik van zijn teken kan inroepen.

Proceskosten
2.6.2 De bezwaren tegen de opgevoerde bedragen wegens 'reis- en verblijfkosten' leiden niet ertoe dat deze kosten geheel of ten dele niet voor vergoeding in aanmerking komen. Anders dan Red Bull betoogt vallen dergelijke kosten onder de op de voet van art. 1019h Rv te vergoeden kosten. Voorts brengt de enkele
omstandigheid dat voor het Hof in Luxemburg het woord is gevoerd door slechts een van de twee daarheen gereisde advocaten nog niet mee dat de aanwezigheid van de andere advocaat bij de pleidooien overbodig was.

2.6.3 Het valt evenwel niet in te zien waarom naast de gespecialiseerde cassatieadvocatenl naar uit de specificatie voIgt 1 sedert 25 februari 2011 126 uren aan de zaak hebben gewerktl hun correspondenten in die periode nog eens ruim 213 uren aan het vervolg van de cassatieprocedure hebben besteed. Het totaal van deze uren - ca. 340 - komt bovenmatig voor en wekt de indruk dat daarin dubbel werk begrepen is. Voor de hoogte van dit aantal uren is door De Vries geen verklaring gegeven. Het opgevoerde bedrag zal daarom met 100 uur à € 240,00, verhoogd met 5% kantoorkosten, worden verminderd. verminderd.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Cassatieblog