Merkenrecht  

IEF 12742

Kamerbrief over EU-voorstel richtlijn Tabaksproducten

Kamerbrief over EU-Voorstel Richtlijn Tabaksproducten, Kamerstukken II 2012-2013, 33 522 nr. 5.
The VIrtual Tobacconist -  Flip-top UK Cigarette Packets - Brands, c 1970De belangrijkste aanbevelingen van de Rapporteur zijn gericht op het invoeren van gestandaardiseerde verpakkingen voor sigarettenpakjes (plain packaging), wat verder gaat dan de nu voorgestelde gecombineerde waarschuwingen, en het verbieden van internetverkoop in de hele EU. Verder zal het Europees Parlement een onderzoek laten instellen naar de e-sigaret. Het is nog onduidelijk wanneer over de verschillende voorstellen zal worden gestemd.

Ingrediënten en additieven
In het voorstel worden tabaksproducten met een kenmerkend aroma aan banden gelegd. Een meerderheid van de lidstaten lijkt hier voorstander van te zijn.
Er wordt met name nog gesproken over de manier waarop het besluitvormingsproces zou moeten worden ingericht. Nederland heeft, in lijn met het BNC-fiche, gepleit voor een oplossing op EU-niveau in plaats van test panels op nationaal niveau; de laatste ontwikkelingen wijzen in de richting van een meer geharmoniseerde methode.
Etikettering & verpakking van tabaksproducten
Voor het invoeren van gecombineerde waarschuwingen lijkt voldoende steun te bestaan, over de grootte van de waarschuwingen is echter nog discussie.
Een belangrijk punt van zorg voor veel lidstaten is de ruimte die overblijft op een pakje. De Europese Commissie (EC) heeft een berekening gemaakt waaruit blijkt dat 30% van het pakje overblijft voor merkonderscheid. Volgens de EC past dit binnen de Europese en Internationale juridische kaders.
Nederland heeft, conform het BNC-fiche, aangegeven de door de EC gemaakte afweging met betrekking tot de grootte van de gecombineerde waarschuwingen te kunnen steunen. Wel moet nog een oplossing worden gevonden voor de accijnszegels, die in hun huidige formaat conflicteren met de grootte van de waarschuwingen.
Ten opzichte van de bijkomende administratieve lasten heeft Nederland zich kritisch getoond. Tot slot heeft Nederland aangegeven een verbod op de blikken tabak niet proportioneel te achten, gelet op het feit dat maximumverpakkingen niet aan banden worden gelegd.
Grensoverschrijdende verkoop op afstand van tabaksproducten
Een aantal lidstaten lijkt voorstander te zijn van een verbod op internetverkoop van tabak in de EU. Om gehoor te geven aan die lidstaten die een dergelijk verbod bepleiten wordt in het voorstel mogelijk een bepaling ingebouwd die lidstaten de mogelijkheid biedt hier zelf toe over te gaan. Lidstaten zouden dit op grond van artikel 24 van het voorstel al kunnen overwegen.
Nederland heeft vraagtekens geplaatst bij de handhaafbaarheid van een dergelijk verbod en aangegeven dat verkoop op afstand op grond van de
Horizontale Accijnsrichtlijn wel is toegestaan. De registratieplicht en het aanwijzen van een natuurlijk persoon zijn volgens de EC niet strijdig met regelgeving in de accijnsrichtlijn. Nederland heeft gepleit voor een effectief leeftijdscontrolesysteem.
Traceerbaarheid en veiligheidskenmerken
De EC is van mening dat de strijd tegen illegale handel in tabaksproducten niet alleen over bescherming van de interne markt gaat, maar ook over de bescherming van de volksgezondheid. Nederland heeft ervoor gepleit deze voorstellen af te stemmen met de Raadswerkgroep Douane-Unie, omdat sprake is van overlap met accijnsregelgeving. Deze afstemming heeft inmiddels plaatsgevonden.
Het merendeel van de lidstaten, waaronder Nederland, is kritisch over die voorschriften die voorbij gaan aan wat in het kader van het «Protocol inzake illegale handel in tabaksproducten» is overeengekomen, tijdens de Conference of Parties van de Framework Convention on Tobacco Control in 2012. Zo heeft Nederland twijfels over de meerwaarde van een extra veiligheidskenmerk – ten opzichte van het accijnszegel.
Rookloze tabaksproducten en uitbreiding van de werkingssfeer
Er is overeenstemming over de noodzaak om de e-sigaret beter te reguleren.
Bijna alle lidstaten vinden dat het merendeel van deze producten voortaan alleen als geneesmiddel op de markt kan worden gebracht, alleen over de drempelwaardes van de hoeveelheid nicotine vindt nog discussie plaats. Nederland heeft er verder voor gepleit ook nicotinevrije producten (zoals de Shisha-pen) onder de werkingssfeer van de richtlijn te brengen, zodat deze in de toekomst ten minste van een waarschuwing worden voorzien.
Delegatiebepalingen en uitvoeringshandelingen
Het herzieningsvoorstel bevat een groot aantal delegatiebepalingen.
Nederland heeft zich negatief uitgesproken over de delegatiebepalingen met betrekking tot de gecombineerde waarschuwingen en de tracking- en tracingprovisies. Deze provisies laten de ruimte aan de EC om de gecombineerde waarschuwingen in de toekomst nog verder te vergroten en aanvullende eisen te stellen aan het identificatienummer en veiligheidskenmerk. Met betrekking tot de overige delegatiebepalingen heeft Nederland een voorbehoud gemaakt.
Bevindingen Europees Parlement
Tot slot wil ik u graag informeren over de ontwikkelingen in het Europees Parlement. Rapporteur Linda McAvan (Commissie ENVI) heeft haar concept-rapport uitgebracht, evenals een tweetal volgcommissies (JURI en AGRI). De adviezen van de verschillende commissies lopen ver uiteen, evenals de voorgestelde amendementen.
De belangrijkste aanbevelingen van de Rapporteur zijn gericht op het invoeren van gestandaardiseerde verpakkingen voor sigarettenpakjes (plain packaging), wat verder gaat dan de nu voorgestelde gecombineerde waarschuwingen, en het verbieden van internetverkoop in de hele EU. Verder zal het Europees Parlement een onderzoek laten instellen naar de e-sigaret. Het is nog onduidelijk wanneer over de verschillende voorstellen zal worden gestemd.
IEF 12737

Antwoord kamervragen over dwingen tot kopen van dure keurmerken

Antwoord kamervragen over het bericht dat zorgkantoren zorginstellingen dwingen om dure keurmerken te kopen, Aanhangsel van de Handelingen II, 2012-2013, nr. 2347.
Vraag 5 - Vindt u het verantwoord dat kleinschalige zorginstellingen de dupe worden, omdat veel geld opgaat aan dure keurmerken, terwijl dit geld eigenlijk bestemd is voor zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 5 - Ik vind dat zorginstellingen, ongeacht of zij grootschalig of kleinschalig werken systematische aandacht moeten hebben voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is dit een wettelijke eis. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, kan bijdragen aan het goed functioneren van de locatie of instelling en aan de kwaliteit van zorg. Daarbij dient, zoals eerder gezegd, wel in het oog te worden gehouden dat de lasten en doelen van een kwaliteitssysteem in verhouding moeten zijn.

Vraag 3, 7, 8 en 10
Wilt u uitleggen waarom zorgkantoren zorginstellingen verplichten om dure en onnodige keurmerken te moeten kopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Met welke reden staat u toe dat zorgkantoren keurmerken verplicht stellen, terwijl uw ambtsvoorganger aangaf dat instellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen van certificering? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Vindt u het wenselijk dat (kleine) zorginstellingen gebukt gaan onder de enorme bureaucratie die komt kijken bij (meerdere) keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat zorginstellingen niet verplicht worden om dure, onnodige en bureaucratische keurmerken aan te schaffen? Wilt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 3, 7, 8 en 10
Zorgkantoren letten bij de inkoop van zorg op de systematische aandacht van instellingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Dat is ook hun taak. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 dient een instelling op grond van de Kwaliteitswet door middel van een kwaliteitssysteem de kwaliteit van de te leveren zorg te bewaken, te beheersen en te verbeteren. Dat een zorgkantoor een keurmerk vereist als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit, vind ik op voorhand geen onredelijke eis. Ik ga er daarbij vanuit dat zorgkantoren hierin naar redelijkheid handelen en geen overmaatse eisen stellen waardoor de kosten en doelen niet met elkaar in verhouding zijn, en zeker niet dat er keurmerken worden verplicht die aantoonbaar geen meerwaarde hebben.
In het kader van de experimenten regelarme instellingen, die vanuit mijn departement worden begeleid, worden door enkele instellingen tezamen met de betrokken zorgkantoren geëxperimenteerd met het enkel medewerkertevredenheid en klanttevredenheid maken tot centrale thema’s in de zorginkoop, waarmee de inkoopeisen sterk worden versimpeld. Daarnaast voer ik, mede naar aanleiding van de meldactie Regelarme zorg, via Zorgverzekeraars Nederland overleg met de zorgkantoren om te bezien of er ten aanzien van de administratieve vereisten bij de zorginkoop tot een vermindering van de lastendruk bij zorginstellingen kan worden gekomen.

Vraag 13, 14 en 15
Hoeveel keurmerken zijn er afgegeven in de afgelopen 10 jaar per zorgsector door certificatie-instellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel geld is de afgelopen 10 jaar verdiend aan keurmerken per certificatie-instelling en kunt u dit uitsplitsen per zorgsector? Wilt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel geld kan er bespaard worden door alle keurmerken in de zorg af te schaffen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 13, 14 en 15
Uit de website: www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector blijkt dat in de zorg vele keurmerken beschikbaar zijn. Zoals ik in mijn eerdere antwoord aangeef, is certificering niet verplicht op grond van wet- of regelgeving vanuit mijn ministerie. Het is een aangelegenheid van de partijen in het veld. Op de verschillende websites van de diverse keurmerken staan de kosten voor het verkrijgen van het specifieke keurmerk aangegeven, evenals hoeveel instellingen dit keurmerk inmiddels hebben verkregen. Gegeven het bovenstaande, worden centraal geen gegevens bijgehouden zoals in de vragen gesteld. Zo kan voorts geen betrouwbare schatting worden gegeven van de mogelijke besparing als veldpartijen ervoor kiezen geen gebruik meer te maken van keurmerken in de zorg. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Certificering kan – mits goed toegepast – bijdragen bij aan het kwaliteitssysteem en de kwaliteit van zorg.

Vraag 18
Hoe verhoudt de uitspraak «Een zorginstelling kan een kwaliteitskeurmerk hebben. Zo’n keurmerk geeft aan wat kwaliteit inhoudt en hoe de kwaliteit wordt gemeten» die geplaatst is op de website van de rijksoverheid, zich met de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die eerder de volgende uitspraak deed; «Ik acht een verbod niet aan de orde. Wel is het zo dat ik zorgkantoren heb verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk»? Wilt u uw antwoord toelichten?5

Antwoord 18
Ik vind dat beide uitspraken zich goed tot elkaar kunnen verhouden. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders systematisch bezig zijn met het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Een keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet. Een verbod is daarom inderdaad niet aan de orde. Dat mijn ambtsvoorganger zorgkantoren heeft verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk, is in lijn met de afspraken met de veldpartijen, dat de uitkomsten van de indicatorenmeting dienen als keuzeinformatie voor de cliënten, als verbeterinformatie voor de instellingen zelf, als toezichtsinformatie voor de inspectie en als inkoopinformatie voor de zorgkantoren.

IEF 12732

Gerecht EU week 23

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Verwarringsgevaar Btwin hoeft niet aangetoond te worden onder niet Engels sprekend publiek.
B) Het ontbeert Inspired by efficiency aan onderscheidend vermogen, het is een reclameslogan.
C) Tussen PHARMASEE en PHARMASTREET bestaat geen verwarringsgevaar.
D) Het ontbeert „INNOVATION FOR THE REAL WORLD” aan onderscheidend vermogen, het is een reclameslogan.
E) Er bestaat verwarringsgevaar tussen NICORETTE en NICORONO.

Gerecht EU 4 juni 2013, zaak T-514/11 (i-content / OHMI - Decathlon (BETWIN)) - dossier
A) Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „BETWIN”, voor waren van onder meer de klassen 25, 26 en 28, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1816/2010-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 juni 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende gedeeltelijke weigering van inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van de nationale beeldmerken en het gemeenschapsbeeldmerk die het woordelement „bTwin” bevatten, voor waren van onder meer de klassen 25 en 28. Het beroep slaagt gedeeltelijk voor zover het gaat om de waren in klasse 28. De kamer van beroep heeft correct geoordeeld dat er verwarringsgevaar bestond zonder dat er aangetoond hoefde te worden dat er sprake is van verwarring, ook voor het niet Engels sprekende deel van het relevante publiek. Op de MARQUES-blog.

27 (...) The Opposition Division took the view that the other contested goods in Class 28 are various kinds of sporting and gymnastic articles and various games and playthings. In that regard, the Opposition Division took the view that, since the earlier mark protects ‘gymnastic and sporting articles’, the goods covered by that mark are similar to all the goods covered by the mark applied for, because they share the same purpose, the same distribution channels and the same end users.

29 It is necessary to draw a distinction as regards the goods in Class 28.

33 In that regard, it must be observed that the Opposition Division’s analysis, which was upheld by the Board of Appeal, with respect to the similarity between gymnastic and sporting articles (category to which the goods in Class 28 covered by the earlier mark belong) and toys, games and playthings (category to which the goods in Class 28 covered by the mark applied for and identified in paragraph 31 above belong) is based, in essence, on several factors: the same purpose of those goods, the fact that they share the same distribution channels and that the end users are the same.

75 In view of the foregoing, it cannot be ruled out that at least a part of the English‑speaking public is likely to believe that, with the exception of the toys, games and playthings identified in paragraph 31 above, the goods concerned in Class 25 and in Class 28 covered by the marks at issue come from the same undertaking or, as the case may be, from economically‑linked undertakings. The Board of Appeal was therefore right to find that there was a likelihood of confusion between the earlier mark and the mark applied for in respect of those goods, without there being any need to establish whether that likelihood also existed in respect of the non‑English speaking part of the relevant public, as is apparent from the case-law referred to in paragraph 22 above.

Gerecht EU 6 juni 2013, zaak T-126/12 (Interroll / OHMI (Inspired by efficiency)) - dossier
B) Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond, ontbreken van onderscheidend vermogen. Vernietiging van beslissing R 1280/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 januari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker waarbij de inschrijving van het woordmerk „Inspired by efficiency” voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 9, 20, 35, 39 en 42 is geweigerd. Het beroep wordt afgewezen, een uit een reclameslogan bestaand merk wordt niet als voldoende onderscheidend gezien. Op de MARQUES-blog.

25. Dagegen ist eine aus einem Werbeslogan bestehende Marke als nicht unterscheidungskräftig anzusehen, wenn sie dazu angetan ist, von den maßgeblichen Verkehrskreisen nur als eine bloße Werbeaussage wahrgenommen zu werden (Urteil Qualität hat Zukunft, oben in Randnr. 18 angeführt, Randnr. 22). Das Fehlen der Unterscheidungskraft kann bereits festgestellt werden, wenn der semantische Gehalt der fraglichen Wortmarke den Verbraucher auf ein Merkmal der Ware oder der Dienstleistung hinweist, das ohne präzise zu sein, eine verkaufsfördernde Information oder eine Werbebotschaft enthält, die von den maßgeblichen Verkehrskreisen in erster Linie als eine solche und nicht als Hinweis auf die betriebliche Herkunft der Waren oder Dienstleistungen wahrgenommen werden wird (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts vom 3. Juli 2003, Best Buy Concepts/HABM [BEST BUY], T‑122/01, Slg. 2003, II‑2235, Randnr. 30 und die dort angeführte Rechtsprechung, und vom 12. März 2008, Suez/HABM [Delivering the essentials of life], T‑128/07, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 20 und die dort angeführte Rechtsprechung). Auch erlangt das angemeldete Wortzeichen nicht schon dadurch Unterscheidungskraft, dass es in seinem semantischen Inhalt keine Informationen über die Art der bezeichneten Waren oder Dienstleistungen enthält (vgl. in diesem Sinne Urteil Mehr für Ihr Geld, oben in Randnr. 24 angeführt, Randnr. 31).

26 Im vorliegenden Fall trägt die Klägerin im Kern drei Rügen vor, die die Bedeutung der Wortfolge „inspired by efficiency“, die Beweiskraft der von der Beschwerdekammer angeführten Internetseiten und die Wahrnehmung des angemeldeten Zeichens durch die maßgeblichen Verkehrskreise betreffen.

Gerecht EU 6 juni 2013, zaak T-411/12 (Celtipharm / OHMI - Alliance Healthcare France (PHARMASTREET)) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „PHARMASEE” [red. hier EU-merk] voor waren en diensten van de klassen 9, 35, 38, 42 en 44, en strekkende tot vernietiging van beslissing – corrigendum R 767/2011-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 juni 2012 houdende vernietiging van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „PHARMASTREET” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 35 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. De beslissing wordt vernietigd, de oppositie slaagt voor wat betreft de waren in klasse 5 "farmaceutische producten" en 35 "commerciële dienstverlening", er is geen verwarringsgevaar.

40 La chambre de recours a considéré que, dans le cas d’espèce, le chevauchement entre les signes reposait essentiellement sur un élément peu distinctif, « pharma », et que les composants restants seraient distingués en raison de la reconnaissance et de la compréhension immédiates par le public pertinent du terme « street ». Elle a ajouté que la fragmentation des signes était très probable en raison du niveau d’attention relativement élevé du public pertinent. Par conséquent, selon elle, il n’existe pas de risque de confusion au sens de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009.

41 Toutefois, il résulte de ce qui précède que, eu égard aux similitudes entre les produits et les services en cause, d’une part, et aux similitudes visuelle, phonétique et conceptuelle entre les signes, d’autre part, il existe, nonobstant le niveau d’attention élevé du public pertinent, un risque de confusion au sens de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009 entre les marques en cause.

42 Cette conclusion, eu égard aux motifs développés au point 29 ci-dessus, n’est pas remise en cause par l’argument de l’OHMI selon lequel l’élément « pharma » est dépourvu de caractère distinctif.

Gerecht EU 6 juni 2013, zaak T-515/11 (Delphi Technologies / OHMI (INNOVATION FOR THE REAL WORLD)) - dossier
D) Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Nietigverklaring van beschikking R 1967/2010-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 juni 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende weigering van inschrijving van het woordmerk „INNOVATION FOR THE REAL WORLD” voor waren van de klassen 7, 9, 10 en 12. Het beroep wordt afgewezen, het merk is een promotionele slogan. Ook op de MARQUES-blog.

25 In any event, assuming that the Board of Appeal erred in not taking professionals into account for the goods in Class 9, such an error is of no consequence, because it is apparent from the case-law that, despite a generally high level of awareness of a general public composed of professionals, that level can be relatively low when it comes to purely promotional indications, which well-informed consumers do not see as decisive (see, to that effect, REAL PEOPLE, REAL SOLUTIONS, cited in paragraph 15 above, paragraph 24). As the Board of Appeal noted, without being challenged by the applicant, the mark applied for is a promotional slogan.

56 In the present case, it must be noted that the Board of Appeal referred to the lack of renown of the mark applied for as the final argument of its assessment, before concluding that the mark applied for lacked distinctive character. It must also be pointed out that, at paragraph 26 of the contested decision, that is before addressing the renown of the mark applied for, the Board of Appeal had already concluded that that mark would not be perceived by the general public as an indication of the commercial origin of the goods referred to. The applicant cannot therefore maintain that the Board of Appeal ascribed decisive importance to the lack of renown of the mark applied for.

Gerecht EU 6 juni 2013, zaak T-580/11 (NMcNeil / OHMI - Alkalon (NICORONO)) - dossier
E) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk "NICORETTE" voor waren van de klassen 5, 10 en 30, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1582/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 augustus 2011 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "NICORONO" voor waren van de klassen 5, 10 en 30 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. Het beroep wordt toegewezen, er bestaat een verwarringsgevaar tussen de merken. Ook op de MARQUES-blog.

52 Therefore, the Board of Appeal was correct to hold, in paragraph 31 of the contested decision, that, although not descriptive, the element ‘nico’ could indeed be regarded as highly evocative of a characteristic of the goods in question and could therefore be considered to be of weak distinctive character.

74 The applicant complains that the Board of Appeal failed to examine whether there existed a likelihood of confusion and did not take into account the distinctive character acquired through use of the earlier mark, when carrying out the global assessment of that likelihood.

76 Furthermore, OHIM contends that, even if the earlier mark enjoys a reputation, the relevant public will not link the marks at issue solely because they share the element ‘nico’, which is strongly allusive.

77 In the present case, as stated in paragraph 70 above, the marks at issue are similar and, as the Board of Appeal recognised in paragraph 39 of the contested decision and as is not disputed, the goods in question are identical. Having regard to the case-law cited in paragraphs 18 and 72 above, it must be held that, contrary to what the Board of Appeal concluded in paragraphs 38 and 39 of the contested decision, the relevant public, faced with the marks at issue, will assume that the goods so branded have the same commercial origin. There is therefore a likelihood of confusion on the part of that public between the mark applied for and the earlier mark.

78 Consequently, the second plea in law must be upheld and, therefore, the contested decision annulled, there being no need to examine the relevance of the applicant’s argument concerning the enhanced distinctive character or repute of the earlier mark when carrying out the global assessment of the likelihood of confusion, or to rule on either the first plea, alleging an infringement of the obligation to state reasons, or the third plea, alleging an infringement of Article 8(5) of Regulation No 207/2009.

IEF 12723
IEF 12721

Gerecht EU week 22

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) De afwijzing op grond van rechtsmisbruik doet afbreuk aan doelstellingen van art. 7.
B) Be Light en Becks, beiden voor dranken, maar geheel verschillend
C) Woordmerk Roca vs nationale en internationaal beeldmerk Roca
D) Servicepoint wordt gebruikt voor een locatie waar diensten worden verricht

Gerecht EU 30 mei 2013, zaak T-396/11 (ultra air / OHMI - Donaldson Filtration Deutschland (ultrafilter international)) - dossier
A) Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Beroep tot vernietiging van beslissing R 374/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 18 mei 2011 houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij verzoeksters vordering tot nietigverklaring van het gemeenschapswoordmerk „ultrafilter international” voor waren en diensten van de klassen 7, 11, 37, 41 en 42 is toegewezen. De beslissing wordt vernietigd. De afwijzing van de nietigheidsvordering op grond van rechtsmisbruik doet afbreuk aan doelstellingen van art. 7 lid 1 sub b en c.

22 Anders dan het BHIM betoogt, is het feit dat degene die om nietigverklaring verzoekt, zijn vordering mogelijkerwijs instelt om het betrokken teken nadien op zijn eigen producten te kunnen aanbrengen, dus juist in overeenstemming met het door artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 gewaarborgde algemene belang inzake beschikbaarheid en vrij gebruik. In tegenstelling tot hetgeen de kamer van beroep heeft geoordeeld, kan een dergelijke omstandigheid dan ook in geen geval rechtsmisbruik vormen. Deze vaststelling wordt bevestigd door artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009, dat bepaalt dat een gemeenschapsmerk ook nietig kan worden verklaard op reconventionele vordering in een inbreukprocedure, hetgeen vooronderstelt dat de verweerder in deze procedure zelfs dan nietigverklaring kan verkrijgen wanneer hij het betrokken merk heeft gebruikt en wil blijven gebruiken.

23 Het is daarentegen de afwijzing van de vordering tot nietigverklaring op grond van „rechtsmisbruik” die afbreuk doet aan de door artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 209/2007 nagestreefde doelstellingen, aangezien een dergelijke afwijzing het in punt 21 supra genoemde onderzoek ten gronde belet.

27 Uit het voorgaande volgt dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beslissing van de nietigheidsafdeling te vernietigen en de vordering tot nietigverklaring niet-ontvankelijk te verklaren wegens vermeend „rechtsmisbruik”.

 Gerecht EU 30 mei 2013, zaak T-172/12 (Brauerei Beck / OHMI - Aldi (Be Light)) - dossier
B) Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „BECK’s” voor waren van klasse 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2258/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 19 januari 2012 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen „Be Light” in het kader van verzoeksters oppositie gedeeltelijk is geweigerd voor waren van de klassen 29, 30 en 32. Het beroep wordt geweigerd, de totaalindruk van de twee merken is verschillend. Ook op de MARQUES-blog

37      Partant, force est de conclure que, ainsi que la chambre de recours l’a constaté à bon droit, l’impression d’ensemble produite par les marques en conflit est différente, de sorte qu’elles ne sauraient être considérées comme étant similaires au sens de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009.

Gerecht EU 30 mei 2013, zaak T-115/12 (Buzil-Werk Wagner / OHMI - Roca Sanitario (Roca)) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „Roca” voor waren van klasse 3 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1907/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 9 januari 2012 houdende vernietiging van de gedeeltelijke afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door de houder van de nationale merken en het internationale merk „Roca” voor waren van de klassen 11, 19, 20 en 21. Het beroep wordt afgewezen, er bestaat verwarringsgevaar tussen de twee merken.

Gerecht EU 30 mei 2013, zaak T-218/10 (DHL International / OHMI - Service Point Solutions (SERVICEPOINT)) - dossier

D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk dat het woordelement „SERVICEPOINT”  bevat, voor waren en diensten van de klassen 16, 20, 35 en 39, strekkende tot vernietiging van beslissing R 62/20092 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 februari 2010, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van de gemeenschapsbeeldmerken die de woordelementen „Service Point” en „service point” bevatten, voor waren en diensten van de klassen 8, 9, 16, 20, 35, 38, 39 en 42.

Het beroep wordt afgewezen. De kamer van beroep constateerde juist dat er geen onderscheidend vermogen is van de term servicepoint. Servicepoint wordt gebruikt als een locatie waar de diensten worden verricht, dat bewijst echter niet dat het relevante publiek, op voorwaarde dat hij Engels kent, de betekenis van deze uitdrukking kent. Ook op de MARQUES-blog.

65      Contrairement à ce que prétend la requérante, il ressort clairement de la décision attaquée que la chambre de recours a examiné le caractère distinctif de la marque communautaire antérieure n° 2757078. Premièrement, et ainsi qu’il ressort du point 39 ci-dessus, elle a constaté, que les mots « service » et « point » étaient descriptifs et donc dénués de tout caractère distinctif. Deuxièmement, elle a précisé, au point 23 de la décision attaquée, que ce raisonnement ne pouvait toutefois être retenu que pour les consommateurs jouissant d’une connaissance raisonnable de l’anglais. Troisièmement, elle a procédé, au point 24 de la décision attaquée, à l’examen du sondage fourni par la requérante et en a conclu qu’une grande majorité de la population non originaire des pays anglophones de l’Union n’avait qu’une connaissance limitée de l’anglais, ce qui jetait un doute sur l’argument selon lequel l’expression « servicepoint » aurait été comprise dans toutes les langues du public pertinent. Quatrièmement, aux points 25 à 28 de la décision attaquée, elle a examiné si cette expression était distinctive dans les autres langues de l’Union, avant de constater que tel était le cas dans certaines parties de l’Union et que, par conséquent, ladite expression ne pouvait pas être écartée de la comparaison des signes en cause pour évaluer le risque de confusion. Par conséquent, l’argument tiré de la violation du principe d’examen d’office des faits ne saurait prospérer.

68      La requérante estime que la chambre de recours a commis une erreur en ne tenant pas compte de différents documents présentés par son prédécesseur en droit dans le contexte du recours afin de démontrer le caractère descriptif de l’expression « servicepoint ».

IEF 12720

No go voor Adword campagne van Marks & Spencer

UK High Court of Justice 21 mei 2013, [2013] EWHC 1291 (Ch) (Interflora tegen Marks and Spencer)
Een redactionele bijdrage van Daan van Eek, Hoogenraad & Haak advocaten.

Parallel gepubliceerd op Reclameboek.nl. Toen de Engelse consument in 2008 'Interflora' intoetste op Google kreeg hij/zij waarschijnlijk een Marks & Spencer advertentie te zien. Volgens de Engelse rechter was het voor die consument echter onduidelijk dat de twee ondernemingen concurrent zijn. Waarom? Diezelfde rechter vond dat de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker weinig kennis van Adwords heeft. Is dat in Nederland anders?

Marks & Spencer gebruikte al enige tijd het merk INTERFLORA als Adword: iedere keer als een internetgebruiker dat merk als zoekterm intoetste, verscheen een advertentie van M&S. Daar was Interflora niet blij mee: via die advertenties van M&S liep zij natuurlijk een hoop inkomsten mis. De zaak kwam tot de hoogste Europese rechter [red. HvJ EU zaak C-323/09]. Het Hof van Justitie besliste dat het gebruik van een (bekend) merk van een concurrent als keyword (Adword) onder bepaalde voorwaarden toegestaan is. Daarmee kan die adverteerder immers de eigen vindbaarheid in – in dit geval – Google verbeteren.

Lees verder

Op andere blogs:
SOLV (Interflora Adword advertenties zijn merkinbreuk in Engeland, maar ook in Nederland?)

IEF 12708

Nederlandse positie onderhoudsbeurt, wijziging gemeenschapsmerkenverordening

Nederlandse positie fiche nieuwe commissievoorstellen inzake Wijziging Gemeenschapsmerkenverordening en Herschikking merkenrichtlijn, Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1618.
Nederland verwelkomt de wijziging van de Gemeenschapsmerkenverordening en de herschikking van de Merkenrichtlijn en staat positief tegenover het moderniseren van het EU merkenstel en de nationale merkenstelsels om innovatie en economische groei te bevorderen. Uit de impact assessment en de grootschalige consultaties van belanghebbenden, waaronder gebruikers van het systeem, blijkt dat de - alweer een groot aantal jaren geleden ingevoerde - harmonisatie van de registratie van het gemeenschapsmerk aan een ‘onderhoudsbeurt’ toe is.

De voorstellen tot wijziging van de Gemeenschapsmerkenverordening en de herschikking van de Merkenrichtlijn betreffen modernisering van de huidige regelgeving met als doel het merkenstelsel doeltreffender, efficiënter en meer samenhangend te maken. Nederland verwelkomt dit doel; er is geen noodzaak tot fundamentele wijzigingen, maar zeker ruimte voor verbeteringen en fijnslijpen van bestaande bepalingen en praktijken. Uit het impact assessment blijkt dat de registratie van het gemeenschapsmerk aan een ‘onderhoudsbeurt’ toe is. Nederland heeft veel baat bij een goed functionerend (Benelux en EU) merkensysteem. Veel Nederlandse bedrijven, organisaties en burgers maken hier gebruik van door bijvoorbeeld naam, logo, kleur, vorm etc. van hun innovaties te beschermen en zo hun concurrentiekracht te vergroten. De herziening van het merksysteem in het geheel sluit goed aan bij het kabinetsbeleid.

Nederland is voorstander van een verdergaande harmonisatie van nationale merkenwetgevingen en -procedures om deze beter verenigbaar te maken met het stelsel van gemeenschapsmerken. Daarbij is belangrijk, maar dat wordt ook door de Commissie erkend, dat het nationale en het EU-systeem naast elkaar blijven bestaan. Ook is Nederland voorstander van een verdergaande samenwerking tussen BHIM en de nationale bureaus om convergentie tussen de bestaande praktijken te vergroten en gezamenlijk hulpmiddelen voor het nog efficiënter aanvragen van merken te ontwikkelen. Het voorstel tot het bieden van een solide juridische basis tot samenwerking wordt dan ook toegejuicht. Verder staat Nederland positief tegenover de voorstellen met betrekking tot terugbrengen van het automatisch kunnen registreren van een merk in 3-klassen voor waren en diensten naar een ‘betaal-per-klasse’-systeem en het afschaffen van de ambtshalve onderzoeken naar merken door nationale bureaus.

Dit laat onverlet dat de voorstellen ook aanleiding geven tot een aantal kritische vragen, waaronder de door de Commissie voorgestelde wijzigingen met betrekking tot:
- de verhouding met geografische aanduidingen/traditionele termen en handelsnamen;
- de aanduiding en classificatie van waren en diensten;
- de efficiënte co-existentie en complementariteit tussen het gemeenschapsmerk en het Benelux-merk;
- onduidelijkheden van een aantal (materiële en procedurele) bepalingen, zoals de toepassing van de absolute gronden, verplichting tot gebruik, aanwijzing en classificatie van waren en diensten en inhoud van de voorgestelde oppositieprocedure;
- de vele bepalingen die rechtstreeks gevolgen kunnen hebben voor de werkzaamheden van BBIE en een aanzienlijke verzwaring van de reeds bestaande taken (en kosten) kan opleveren;
- de wijze waarop en de mate waarin de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen aan de Commissie wordt overgelaten.

De uitbreiding tot waren die in het douanegebied worden binnengebracht (artikel 9 lid 5 COM 2013/161 en resp. artikel 10 lid 5 COM 2013/162 ) is een belangrijk punt van zorg. De Commissie geeft aan dat in Europa snel een regelgevingskader moet worden ingevoerd om de strijd tegen namaak, ook in doorvoer, daadwerkelijk te kunnen aanvatten. Zij stelt daarom voor de bestaande lacune op te vullen en houders van rechten de mogelijkheid te bieden het binnenbrengen van waren in het douanegebied van de Unie door derden te verhinderen, wanneer deze waren zonder toestemming een merk dragen dat in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven merk en ongeacht of de waren al dan niet in de vrije handel worden gebracht. Nederland heeft regelmatig aangegeven dat inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (waaronder merken in het algemeen en namaak in het bijzonder) grote commerciële schade kunnen toebrengen aan handel en economie en bestreden dienen te worden. Ook kan namaak een gevaar opleveren voor veiligheid en volksgezondheid. Indien het hier echter gaat om legitieme generieke medicijnen die zich in doorvoer in Nederland bevinden, is Nederland sinds lange tijd (zie ook noot 5) van mening dat, als er geen hoge mate van waarschijnlijkheid is dat deze goederen op de EU-markt terecht zullen komen, er geen sprake zou moeten zijn van (een vermoeden van) een inbreuk op een merkrecht.

IEF 12698

Een cilindrisch gevormde fles mist onderscheidend vermogen

Gerecht EU 28 mei 2013, zaak T-178/11 (Voss of Norway/OHMI - Nordic Spirit) - dossier
Gemeenschapsmerk. Vormmerk. Beroep ingesteld door de houder van het driedimensionale merk in de vorm van een fles voor waren van de klassen 32 en 33, strekkende tot vernietiging van beslissing R 785/2010-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 januari 2011, waarbij is vernietigd de beslissing van de nietigheidsafdeling houdend afwijzing van de door Nordic Spirit AB ingestelde vordering tot nietigverklaring en waarbij dit merk is nietig verklaard.

Het beroep wordt verworpen. Het is algemeen bekend dat de meeste flessen een cilindrische vorm gebruiken. De gemiddelde gebruiker ziet de 'perfecte cilinder' dan ook niet als significant afwijkend van wat in deze sector gebruikelijk is.

51      As regards, firstly, the three-dimensional shape of the registered trade mark, it is well known that the vast majority of bottles available on the market have a cylindrical section. Therefore, the average consumer will naturally expect beverage bottles – alcoholic or non-alcoholic – mostly having that shape. Thus, the ‘perfect cylinder’ shape of the applicant’s bottle, although somewhat original, cannot be regarded as departing significantly from the norms and customs of the sector.

52      Next, as regards the non-transparent cap having the same diameter as the bottle itself, that, too, can hardly be considered to depart significantly from the norms and customs of the sector, as it is well known that many bottles are closed with a cap made of a different material and colour from the body of the bottle.

53      Nor can the diameter of the cap, which is the same as the bottle’s and is a mere variant of the existing shapes, be regarded as departing significantly from the norms and customs of the sector, even though it is somewhat original.

54      Consequently, the Board of Appeal’s reasoning in regards to those three assessments is not vitiated by any error.

59      The Board of Appeal therefore made no error in finding that the average consumer in the European Union would perceive the contested trade mark, as a whole, merely as a variant of the shape of the goods for which registration of that trade mark is sought.

89      It should be noted, however, that this plea is lacking a factual basis, since the Board of Appeal did not base itself on the marking on the bottle and on the display of the sign Voss on the bottle in its assessment of there being no significant departure from the norms and customs of the sector as set out in paragraphs 36 to 41 of the contested decision.

90      The Board of Appeal was therefore correct in finding that the registered trade mark was devoid of distinctive character and that it could not really be distinguished from the forms of packaging frequently used in the beverages sector, but rather was a variant of those shapes (see, to that effect, Case T‑399/02 Eurocermex v OHIM (Shape of a beer bottle), paragraph 43 above, paragraph 33).

95      In the present case, even if the pleas directed against the first pillar of OHIM’s decision are well founded, that fact has no bearing on the operative part of the contested decision, since the second pillar is not vitiated by illegality. Even if the Board of Appeal was wrong in finding that it is well known that beverages are almost always sold in bottles displaying a label or a verbal or graphic sign, that those are indications enabling consumers to distinguish between the different products on the market and that the applicant did not adduce any evidence in support of its assertions to the contrary, those considerations still have no bearing on the finding that the contested trade mark lacks distinctive character, based on the legal assessments set out in paragraphs 46 to 91 above.

Op andere blogs:
Novagraaf (De vorm van een waterflesje)

IEF 12692

Tegen `Uw Specialist´ in plaats van ´Renault Specialist´ is geen bezwaar

Vzr. Rechtbank Den Haag 23 mei 2013, zaaknr. C/09/438425 / KG ZA 13-240 (Renault tegen Automobielbedrijf Van den Brink B.V.)
Uitspraak ingezonden door Laura Broers, Houthoff Buruma.
Merkenrecht. Ondermijning selectief distributie-systeem. Renault heeft geen rechtstreekse contractuele band met haar dealers, maar per land (op wholesale niveau) een distributeur aangesteld die vaak deel uitmaakt van een door Renault geleide groep ondernemingen. In de dealercontracten staat een wederverkoopverbod. Van den Brink, geen deelnemer van het selectieve distributiesysteem, bemiddelt als tussenpersoon bij de aankoop van nieuwe auto's tussen eindklant en erkende dealer en hij ontvangt daarvoor commissie. Op zijn website profileerde Van den Brink zich (tot voor kort) als "Renault specialist". Een aan het merk van Renault gelijkend teken wordt gevoerd. Renault vordert dat Van den Brink geen nieuwe Renault-voertuigen betrekt en tevens de staking van het Renault-logo en ieder gebruik van het woord Renault. De vorderingen worden toegewezen.

Het selectieve distributiesysteem van Renault wordt ondermijnt nu de bereidheid van erkende dealers zich aan de contractuele verplichtingen te houden afneemt en toetreding van nieuwkomers wordt gehinderd nu zij minder snel grote investeringen wensen te doen.

Het verweer dat uitsluitend tweedehands voertuigen worden aangeboden slaagt niet, nu eerder aanprijzingen zijn gedaan met de woorden 'gloednieuwe Renaults'. Dat voertuigen voor een lagere dan de reguliere verkoopprijs worden verkocht aan Van den Brink, maakt dit niet anders. Vanwege het bonussysteem dat voor dealers geldt (dat uitgaat van aantallen, niet van omzet), kan het voor dealers voordelig zijn om tegen een lagere prijs auto´s te verkopen om de bonus veilig te stellen (r.o. 4.8). Het staat Van den Brink echter wél vrij als tussenpersoon te bemiddelen bij de aankoop  van nieuwe-Renaults bij erkende dealers door consumenten (r.o. 4.10).

Naar voorlopig oordeel moet het oude bedrijfslogo van Van den Brink, waarbij een A en een V uit elkaar getrokken boven elkaar zijn geplaatst, worden beschouwd als een met Renault's beeldmerk overeenstemmend teken in de zin van artikel 9 lid 1 onder b GMVo / artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE. De kans op verwarringsgevaar wordt vergroot door het gebruik van het teken 'Renault specialist' in het bedrijfslogo. Tegen wijziging van de term "Renault Specialist" door "Uw Specialist" is geen bezwaar.

Schattenderwijs wordt ervan uit gegaan dat aan beide grondslagen evenveel tijd is besteed, zodat voor de niet-IE-rechtelijke grondslag een bedrag ter grootte van de helft van het liquidatietarief voor vergoeding in aanmerking komt.

4.5. (...) Ten opzichte van Renault c.s. geldt dat het handelen het selectieve distributiesysteem ondermijnt nu enerzijds de bereidheid van de erkende dealers zich te houden aan hun contractuele verplichtingen zal afnemen, terwijl anderzijds de toetreding van nieuwkomers wordt gehinderd: nieuwkomers zullen door de oneerlijke concurrentie minder snel geneigd zijn grote investeringen te doen aldus Renault c.s..

4.7. Het verweer van Van den Brink beperkt zich ertoe dat zij geen nieuwe auto's verkoopt maar uitsluitend tweedehands voertuigen. Dat verweer slaagt niet. In de eerste plaats niet omdat Van den Brink blijkens haar aanprijzingen op de website tot voor kort kennelijk ook zelf van mening was dat het 'gloednieuwe Renaults' betrof (vgl. 2,8.) zodat haar thans ingenomen standpunt niet overtuigt. In de tweede plaats geldt dat een voertuig voorshands eerst dan niet meer als nieuw is aan te merken indien het op zodanige wijze is gebruikt dat daaraan een economische minderwaarde moet worden toegekend vanwege achteruitgang door gebruik en/of slijtage. Dat kan van de door Van den Brink aangeboden voertuigen niet worden gezegd. Uit de door Renault c.s. overgelegde print sereens van de website van Van den Brink (productie 13 Renault c.s.) blijkt immers dat deze worden aangeboden met een verwaarloosbaar aantal kilometers op de teller. Naar Van den Brink ter zitting desgevraagd heeft verklaard, bestaat haar wagenpark voor circa 30 tot 40 procent uit voertuigen met een kilometerstand tot 200 km. Dergelijke voertuigen moeten naar voorlopig oordeel dan ook als nieuw worden aangemerkt. Dat de voertuigen al eerder op naam waren gesteld (van andere dealers), staat daaraan niet in de weg omdat de kopers van de voertuigen van Van den Brink degenen zijn die deze voor het eerst in gebruik nemen,

4.8. Het feit dat, zoals Van den Brink nog betoogt, erkende dealers voertuigen voor een lagere dan de reguliere verkoopprijs aan Van den Brink verkopen, maakt het vorenstaande niet anders. Ter zitting is gebleken dat het in sommige gevallen voor een erkende dealer aantrekkelijk kan zijn een voertuig onder de marktprijs van de hand te doen. Renault c.s. heeft immers verklaard dat zij een bonussysteem hanteert dat uitgaat van een bepaald aantal verkochte voertuigen - en niet omzet. Als een erkende dealer aan het einde van het jaar zijn aantallen nog niet heeft gehaald, kan het voordelig zijn om voertuigen dan tegen een lagere dan de gangbare marktwaarde te verkopen om op die manier zijn bonus veilig te stellen. Dit voor een lagere prijs van de hand doen (al dan niet met op de factuur de vermelding van 'occasion' of de Belgische term 'occasievoertuig') is voorshands oordelend niet op een lijn te stellen met het hebben van een economische minderwaarde vanwege achteruitgang door gebruik en/of slijtage. De voertuigen die Van den Brink op deze manier immers in haar bezit krijgt, zijn nieuw en ongebruikt.

4.10. Ter vennijding van executiegeschillen zij nog opgemerkt dat het Van den Brink wél vrijstaat als tussenpersoon te bemiddelen bij de aankoop door consumenten van nieuwe Renault-voertuigen bij erkende dealers als bedoeld in 2.6. Desgevraagd heeft Renault c.s. ter zitting immers aangegeven dat dit Van den Brink is toegestaan en haar vorderingen zich hiertegen niet richten.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Gebruik Renaultspecialist in logo verboden)

IEF 12686

Namaken van geleverde verpakkingen en etiketten verandert niets aan de gegeven toestemming

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 mei 2013, zaaknr. C02/263921 / KG ZA 13-271 (European Sports Nutrition B.V. tegen Dymatize Enterprises LLC)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..

Merkenrecht. Contractenrecht. ESN vordert succesvol opheffing van gelegde beslagen. Opraken van geleverde verpakkingen en etiketten en nagemaakte verpakkingen brengt geen verandering in de verleende toestemming.

Dymatize produceert en verkoopt voedingssupplementen, ESN distribueert deze sinds 1996/97. Dymatize heeft beslag laten leggen, omdat er in Spanje nepartikelen onder haar merknaam zijn aangetroffen. ESN stelt, en de voorzieningenrechter bevestigt, dat Dymatize de voorzieningenrechter niet correct heeft voorgelicht. Sinds 2004 heeft ESN smaakstoffen, verpakkingen en etiketten van Dymatize gekregen om zelf eindproducten samen te stellen en onder DYMATIZE op de Europese markt te brengen. Echter de nepartikelen bevatten niet de geleverde grondstoffen en de verpakkingen wijken af en zijn niet met toestemming, aldus Dymatize, in het verkeer zijn gebracht.

Van inbreuk op het merkrecht is sprake indien ESN enig product op de markt brengt zonder toestemming van Dymatize. De smaakstoffen zijn echter door ESN gekocht; de verpakkingen en etiketten zijn door Dymatize kosteloos verstrekt, hieruit blijkt dat ESN toestemming heeft. Het is door Dymatize niet aannemelijk gemaakt dat ESN niet langer toestemming heeft voor het op de markt brengen van de smaakstoffen. Dat ESN dit eindproduct sinds het opraken van de verpakkingen en etiketten op de markt brengt in een nagemaakte verpakking met een nagemaakt etiket die sterke gelijkenis vertonen, brengt geen verandering in de verleende toestemming.

Het ligt op de weg van Dymatize om voldoende aannemelijk te maken dat deze producten buiten de reikwijdte van de toestemming vallen, daarin slaagt zij niet.

Leestips 2.5, 2.8, 2.9. 2.11, 2.12.

2.11. In haar verzoekschrift beroept Dymatize zich op een auteursrecht op de uiterlijke kenmerken van haar verpakking. De vorm van de verpakking valt onder modelrecht, niet onder auteursrecht. Auteursrecht kan rusten op het etiket, mits dat een kunstzinnig karakter heeft. Dat kunstzinnige karakter wordt in het verzoekschrift niet toegelicht en acht de voorzieningenrechter voorshands ook niet aanwezig. (...)