Merkenrecht  

IEF 8397

Aucune explication

HvJ EG, beschikking van 17 september 2009, Canon Kabushiki Kaisha, zaak C-181/09m Canon Kabushiki Kaisha tegen IPN Bulgaria OOD (prejudiciële vragen Sofiyski gradski sad (Bulgarije). (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Merkenrecht. Prejudiciële vragen over artikel 5 Merkenrichtlijn en de  im- en export van naaamkartikelen. Kort arrest waarbij het prejudiciële verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De Bulgaarse rechter wordt te verstaan gegeven dat enige uitleg bij het stellen van vragen gewenst is.

12. En l’espèce, il y a lieu de relever que le Sofiyski gradski sad n’a transmis à la Cour que le dossier de l’affaire au principal et le libellé de la question préjudicielle, sans décrire le cadre factuel et réglementaire dans lequel s’inscrit celle-ci ni donner les raisons précises qui l’ont conduit à s’interroger sur l’interprétation du droit communautaire. En outre, ladite juridiction ne donne aucune explication sur les raisons du choix de la disposition communautaire dont il demande l’interprétation ni sur le lien qu’elle établit entre cette disposition et la législation nationale applicable au litige au principal. Partant, il y a lieu de constater que la demande de décision préjudicielle ne répond pas aux exigences rappelées aux points 8 à 11 de la présente ordonnance.

Lees het arrest hier.

IEF 8191

Een belangrijke discussie

Hugo van HeemstraHugo van Heemstra (Van Heemstra Bakker): Merkenfilosofie.

Het is goed te zien dat de discussie, aangezwengeld door de column van Jesse Hofhuis, een inhoudelijke discussie lijkt te zijn geworden. En het is een belangrijke discussie. Het gaat namelijk over recht en werkelijkheid en dergelijke rechtsfilosofische beschouwingen zijn zeldzaam omdat ze in de praktijk van alle dag niet direct nut hebben.

Toch is het nuttig om zo nu en den pas op de plaats te maken en de juridische ontwikkelingen, zoals die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan, weer eens met een wat afstandelijker, academischer oog te bekijken en je de vraag te stellen: klopt dit allemaal nog wel? Sluit de juridische werkelijkheid nog aan bij de ontologische werkelijkheid?

Critici op de voornoemde column hebben gelijk als zij zeggen dat de vaststelling van de commerciële werkelijkheid niet op onderbuikgevoelens gegrond kan worden. De columnist gaat hier wellicht wat kort door de bocht. Het is nu eenmaal een column. De kritiek van de columnist kan echter niet worden weggevaagd met een beroep op de deskundigheid van de rechters en advocaten in kwestie. Die deskundigheid is immers een juridische deskundigheid en het is nu juist de vraag of die deskundigheid aansluit bij de (commerciële) werkelijkheid.

Bijvoorbeeld. De “regels van de kunst” vertellen ons: des te groter het onderscheidend vermogen van het oudere merk, des te groter kan het verwarringsgevaar zijn. De rechter in de Red Bull weegt het onderscheidend vermogen van de Red Bull stier ook mee bij de vaststelling van het verwarringsgevaar.

Het Europese Hof van Justitie heeft gesproken en wij kunnen volstaan met daarnaar te verwijzen. Dat is trouwens ook niet erg. Het draagt bij aan de rechtszekerheid. Wij hoeven ons in de praktijk niet bezig te houden met de vraag of hetgeen het Hof van Justitie heeft verkondigd ook waar is. Waarom heeft het Hof dat gezegd? Heeft het Hof dat gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek of is dat ambtshalve bekend? En zo dat ambtshalve bekend is, is dat gebaseerd op ervaring of een onderbuikgevoel?

Ik zou overigens niet het onderbuikgevoel categorisch willen uitsluiten als een nuttige bron van recht. In dit verband is het boek Het slimme onderbewuste van de hoogleraar psychologie, Ap Dijksterhuis, zeer interessant. Onze onderbuik weet meer dan we weten. Bovendien is ons recht in veel opzichten systematisch gecodificeerd onderbuikgevoel.
Maar het kan natuurlijk niet ophouden bij onderbuikgevoelens. Die gevoelens dienen – evenals onze assumpties, vermeende kennis en het recht zelf – kritisch onderzocht, rationeel geanalyseerd en empirisch getoetst te worden.

(literatuurnoot:ik kan eenieder die dit onderwerp interessant vindt aanraden om eens een kijkje te nemen in het boek van P.J. Koppen (Het recht van binnen, Kluwer 2001) en met name de bijdrage daarin van Verkade en Wagenaar over onderscheidend vermogen en verwarring van merken. Ook de rede van Jan Kabel bij zijn aanvaarding van het hoogleraarschap informatierecht bij de UvA van 17 juni 2005 is interessant: Rechter en publieksopvattingen: feit, fictie of ervaring?)

HvH

IEF 8188

Naschrift Artikel 6 ter Verdrag van Parijs

Marten Bouma (Merkenbureau Bouma): Naschrift Artikel 6 ter Verdrag van Parijs. Een beschouwing bij HvJ EG, 16 juli 2009, C-202/08 & C-208/08 P, IEF 8071, American Clothing Associates N.V. tegen OHIM (Esdoornblad).

"Als schrijver van het artikel in het BMM Bulletin over art. 6 ter VvP waarvoor op 26 maart jl. de Wim Mak Award 2008 werd uitgereikt, meld ik mij graag met een kort naschrift bij het onlangs verschenen arrest van het Hof van Justitie. Kort gezegd, ging dit over het niet als merk mogen deponeren van een woord/beeldmerk met daarin beweerdelijk een onderdeel van de Canadese vlag.

De uitkomst van het oordeel van het Hof over de twistpunten in deze procedure, is vrij voorspelbaar. Immers, het esdoornblad van de Canadese vlag als deel van een kledingmerk resulteert in een door het OHIM geweigerd merkendepot. En dat dit verbod uiteindelijk niet alleen voor warenmerken geldt, maar ook voor dienstmerken, dat mag naar mijn smaak ook geen echt grote verrassing heten. Toch bevat het arrest van het Hof naar mijn mening twee rechtsregels inzake de correcte toepassing van art. 6 ter VvP, waar een rechter, advocaat of merkengemachtigde kennis van moet hebben."

Lees het volledige artikel hier

IEF 8186

Het gevaar van verwarring

Jesse HofhuisJesse Hofhuis (Jesse Hofhuis): Het gevaar van verwarring. Reactie op het commentaar van Sven Klos (IEF 8179).

Afgelopen maandag publiceerde Sven Klos een aangepaste versie van zijn commentaar op mijn eerste column. Er blijkt verwarring alom. Ik had zijn eerste versie begrepen als een furieuze en persoonlijke aanval – maar daarover bleek ik in verwarring. Sven Klos blijkt namelijk alleen maar “enkele olijke en flink gepeperde noten” gekraakt te hebben. En nu zijn tekst daarvan is ontdaan, wordt duidelijk dat hij op zijn beurt in verwarring is over de inhoud van mijn column.

Mijn column is wat losser van stijl dan in het juridische debat gebruikelijk is. Iets minder “uitgaande van”-s, “in beginsel”-s en “mits”-en dus. Dat kan natuurlijk even wennen zijn. Een scherper geformuleerde stelling zet de lezer echter eerder aan tot het vormen van een mening. “Hiervan raakt niemand in verwarring” laat de lezer sneller standpunt bepalen dan “Bij bestudering van het vonnis komt bij mij de vraag op of verwarringsgevaar zich in – een op basis van de gestelde feiten geconstrueerde perceptie van de – werkelijkheid niet minder sterk laat voelen dan de rechtbank oordeelt onder toepassing van het hier gelding hebbende toetsingskader”. Ik vind het een veilige inschatting dat geen consument door het blikje Toro XL in verwarring zal raken – de lezer vormt zijn eigen mening wel.

Tot zover de vorm, het gaat om de inhoud.

Het merkenrecht is economisch ordeningsrecht en zou naar mijn idee dan ook ten dienste moeten staan aan de commerciële werkelijkheid. Er gaat dan iets mis wanneer de rechter oordeelt over een situatie die zich in werkelijkheid niet voordoet en daardoor bijvoorbeeld een probleem gaat oplossen dat zich in werkelijkheid niet voordoet.

De meeste “regels van de kunst” helpen de rechter tot een inschatting te komen van de commerciële werkelijkheid; denk bijvoorbeeld aan de regel dat de rechter rekening moet houden met “alle relevante omstandigheden van het geval”. Het kan echter voorkomen dat een toe te passen regel de rechter wegvoert bij de commerciële werkelijkheid. Mijn column gaat over de vraag wat de rechter in een dergelijk geval moet doen.

Sven Klos heeft mijn column niet zo goed gelezen en denkt dat ik betoog dat rechters “gewoon alle regels en al hun deskundigheid naast zich neer [zouden] moeten leggen”. Dat is niet zo. Wie goed leest, ziet dat ik zelfs geen standpunt inneem over wat de rechter precies zou moeten doen, laat staan een standpunt dat hier op lijkt. Maar de strekking van mijn column is duidelijk: Ik ben kritisch over het voetstoots toepassen van de regels van de kunst.

Wat de rechter zou moeten doen wanneer een regel hem wegvoert bij de werkelijkheid, hangt van de omstandigheden af. Een regel die afkomstig is uit de doctrine kan de rechter gewoon passeren. Bij wetgeving en hoogste rechtspraak moet wel iets ernstigs aan de hand zijn wil een rechter een regel integraal passeren. In de praktijk heeft de rechter echter veel ruimte regels nader uit te leggen of te preciseren (bijvoorbeeld door een uitzondering te formuleren). Behalve dat daarmee recht kan worden gedaan aan de concrete situatie, levert de feitenrechter zo ook een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de regels van de kunst.

Sven Klos is het daar kennelijk niet mee eens: “Het moet toch niet gekker worden” dan dat een oordeel van de rechter “dat in overeenstemming is met de geldende regels tóch fout [zou] zijn”. En wie zich hier anders over uitlaat moet oppassen – dan kan Sven Klos namelijk vreselijk olijk worden.

Jesse Hofhuis

16 september 2009

IEF 8184

Lippenstiftafdrukken op verpakkingen

Marilyn MonroeVzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 september 2009, KG ZA 09-1029, Debonair Trading International Lda. c.s. tegen Procter & Gamble Nederland B.V. c.s. (eveneens met dank aan De Brauw Blackstone Westbroek voor de zoenen).

Merkenrecht. Auteursrecht. Eiser is producent van cosmeticalijn SO…? KISS ME en gebruikt op de haar verpakkingen de, als gemeenschapsbeeldmerk geregistreerde, vorm van een lippenstiftafdruk. Eiser maakt bezwaar tegen het gebruik van lippenstiftafdrukken op de verpakkingen van gedaagdes “Naomi Campbell Cat Deluxe With Kisses”. Gedaagde stelt dat het beeldmerk nietig is, dan wel vervallen moet worden verklaard. De vorderingen van eiser worden afgewezen. Louter decoratief gebruik, geen verwarringsgevaar, geen merkinbreuk. Geen auteursrechtinbreuk, aangezien er geen sprake van ontlening is. Geen slaafse nabootsing. (Afbeeldingen in vonnis. Gebruikte afbeelding links: lipstickafdruk Marilyn Monroe).

4.9. In dit kort geding kan de vraag of een gerede, dat wil zeggen serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het door Debonair ingeroepen merk de procedures in Alicante zal overleven in het midden blijven. Zelfs als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de geldigheid van het Beeldmerk, is naar voorlopig oordeel geen sprake van merkinbreuk.

Louter decoratief gebruik: 4.10. Voorshands oordelend is de toepassing door Procter & Gamble van het aangevallen teken niet te kwalificeren als gebruik als merk, maar moet het worden gezien als louter decoratief gebruik, als versiering. Ook gelet op toepassing van lippenstiftafdrukken in de branche, die voorshands algemeen gebruikelijk wordt geoordeeld, kan Procter & Gamble het gebruik van dergelijke tekens niet worden verboden, te meer daar de door Procter & Gamble gebruikte tekens niet identiek worden geoordeeld aan het Beeldmerk. In dit verband is van belang hetgeen is overwogen door het Europese Hof van Justitie in zijn uitspraken in de zaken Adidas/ Fitnessworld (zaak C-408/01) en Adidas / Marca II (zaak C-102/07). (…) In onderhavige zaak is naar voorlopig oordeel niet aannemelijk geworden dat, als het wordt geconfronteerd met de betreffende producten van Procter & Gamble, het betrokken publiek kan menen dat deze waren van DBI of van economisch met DBI verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Ook het door Procter & Gamble uitgevoerde marktonderzoek – waar wellicht wel wat kanttekeningen bij te plaatsen zijn, zoals Debonair naar voren brengt, maar naar voorlopig oordeel ook weer niet zodanige, dat deze het marktonderzoek in zijn geheel onbruikbaar lijkt te maken – lijkt voorshands te onderbouwen dat het teken louter als versiering wordt opgevat. Overigens zijn voor dit voorlopig oordeel ook de hierna aan de orde komende elementen relevant (beperkt onderscheidend vermogen vanwege algemeen gebruik als versiering, beperkte merkenrechtelijke overeenstemming door combinatie met Naomi Campbell en het teken Cat Deluxe, geen bekendheid van het Beeldmerk en ondanks soortgelijkheid van waren de omstandigheid dat uit het marktonderzoek blijkt dat geen sprake is van associatie noch van verwarring). 

Verwarringsgevaar: 4.11. Maar (of, anders gezegd: Want) ook als de toepassing door Procter & Gamble van de gewraakte tekens wel als merkgebruik zou hebben te gelden, dan is naar voorlopig oordeel geen sprake van inbreuk, omdat geen sprake van is verwarringsgevaar. Gevaar voor verwarring wordt deels bepaald door de mate van overeenstemming tussen merk en teken en wordt ook beïnvloed door de soortgelijkheid van de waren en het onderscheidend vermogen van het merk. Omdat het lippenstiftafdrukteken vanwege het veelvuldig hanteren – al dan niet (maar doorgaans hoofdzakelijk) decoratief – van dat teken voor cosmetica- en lifestyleproducten een gering onderscheidend vermogen heeft, is immers – ondanks de identieke waren – een zeer grote mate van overeenstemming vereist. Nu die mate van overeenstemming ontbreekt, is dat voorlopig oordeel een eerste grond voor afwijzing van de inbreukvorderingen “sub b”.

4.12. Het door Procter & Gamble overgelegde marktonderzoek bevestigt deze voorlopige visie. (…)

4.13. Aan een voorlopig oordeel dat sprake is van inbreuk “sub b” staat bovendien in de weg dat Procter & Gamble de lippenstiftafdruk altijd gebruikt in combinatie met haar Cat Deluxe merk en ook in combinatie met Naomi Campbell’s naam en/of afbeelding. In dit verband is daarbij van belang dat die gecombineerde aanduiding voorshands als tamelijk bekend wordt gekwalificeerd (…).

4.14. Daarmee ontbreekt naar voorlopig oordeel de grond voor een verbod gebaseerd op artikel 9 lid 1 sub b GMVo.

Bekendheid: 4.15. Voorts is – eveneens ten overvloede, nu naar voorlopig oordeel primair geen sprake is van gebruik als merk door Procter & Gamble – de voorzieningenrechter van oordeel dat artikel 9 lid sub a GMVo in dit geval geen toepassing kan krijgen, nu geen sprake is van de daarvoor vereiste identiteit van het ingeroepen merk en het aangevallen teken. Artikel 9 lid sub c GMVo is ten slotte evenmin toepasselijk, omdat naar voorlopig oordeel onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake zou zijn van een bekend merk. (…) Voorshands terecht wordt de kwalificatie van Procter & Gamble geoordeeld dat dit moet worden gezien als wat in de branche wordt genoemd een “shelf warmer”.

Auteursrechtinbreuk: 4.20. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Debonair voor de verpakkingen aanspraak kan maken op auteursrechtelijke bescherming. (…).

4.21. Ook is, voorlopig oordelend, sprake van een zekere mate van overeenstemming van de totaalindrukken van de verpakkingen van de twee productlijnen. Of die overeenstemming voldoende is om auteursrechtinbreuk aan te nemen, kan in het midden blijven in verband met de ontleningsvraag.

4.22. Zelfs al zou sprake zijn van in voldoende mate overeenstemmende totaalindrukken, dan nog is naar voorlopig oordeel niet voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van ontlening door Procter & Gamble. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de door Procter & Gamble ingeschakelde ontwerper kennis had van de producten van Debonair, nu Debonair – onbestreden – stelt dat haar “SO…? KISS ME”-productlijn ook in de Verenigde Staten op de markt was in de relevante periode, is het volgens de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat bij het ontwerpen van de “Naomi Campbell Cat Deluxe With Kisses”- verpakkingen – het betreft het zesde product in lijn sinds in 1999 de samenwerking met Naomi Campbell begon – de “SO…? KISS ME”-verpakkingen ter inspiratie hebben gediend, gezien het verschil in prijs en verschillend beoogde uitstraling van beide productlijnen, alsmede de beperkte creatieve keuzes voor dergelijke verpakkingen, zodat aannemelijk wordt geacht dat twee ontwerpers tegelijk op het idee komen te versieren met lippenstifafdrukmonden, die bovendien niet identiek worden geoordeeld. In dit kort geding is door Procter & Gamble – voorshands oordelend – voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zelfstandig tot het betreffende ontwerp is gekomen, zodat geen sprake is van ontlening in de zin van het Barbie-arrest (HR 21 februari 1992, NJ1993, 164).

Slaafse nabootsing:  4.26. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands – mede gezien het feit dat de door Debonair toegepaste elementen, zoals de lippenstiftafdruk en de kleuren rood, wit en roze op een verpakking met een witte/crème achtergrond, in de parfumindustrie bepaald niet ongebruikelijk waren en zijn – dat het onderscheidend vermogen van de “SO…? KISS ME”-verpakkingen niet bijzonder sterk is. (…)

4.27. Gezien het beperkte onderscheidend vermogen van de “SO…? KISS ME”- verpakkingen, het feit dat de beide productlijnen niet (nagenoeg) identieke verpakkingen gebruiken en het consequente gebruik door Procter & Gamble van andere elementen, met name van de naam en/of beeltenis van Naomi Campbell en het teken Cat Deluxe, is er naar voorlopig oordeel geen gevaar voor verwarring.

Lees het vonnis hier.

IEF 8181

En voor zover nodig op grond van artikel 6septies

Vzr. Rechtbank Utrecht, 11 september 2009, KG ZA 09-755, in de zaak van Romex Benelux BVBA tegen Romex Flooring Systems B.V. en in dezaak van Romex AG tegen Romex Benelux BVBA (met dank aan Paul Reeskamp, Allen & Overy).

Merkenrecht. Agentenmerk. Oude distributeur betwist het recht van de nieuwe distributeur om het merk van de 'principaal' te voeren. Tussenkomst principaal in het kort geding: Oude distributeur dient merken en domeinnamen over te dragen aan principaal. Geen rectificatie mededelingen.

4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrecht dient als uitgangspunt te worden genomen hetgeen partijen in de Vereinbarung van 15 november 2004 zijn overeengekomen. Daarin staat in ondubbelzinnige bewoordingen dat Romex Duitsland rechthebbende is op het merk Romex en dat deze aan Romex België een licentie verstrekt om Romex in het kader van haar bedrijfsuitoefening te gebruiken, zolang de alleenvertegenwoordigingsovereenkomst (Alleinvertriebsvertrag) voortduurt. Een redelijke uitleg van deze overeenkomst brengt aldus met zich mee dat het Romex België contractueel niet is toegestaan om na beëindiging van de overeenkomst het merk Romex te blijven gebruiken. Dit is immers een onmiskenbare schending van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Ook het tijdens het bestaan van de overeenkomst verrichten van de merkregistraties met betrekking tot het teken Romex vormt een schending van de overeenkomst. Ditzelfde geldt met betrekking tot de merkregistratie na beëindiging van de overeenkomst. Reeds op grond van de overeenkomst - en voor zover nodig op grond van artikel 6 septies Unieverdrag - is Romex Belgie dan ook gehouden de (te kwader trouw) gevestigde Beneluxmerken Romex Voegmortel en Romex Benelux aan Romex Duitsland over te dragen. (…).

4.7. Voorts heeft Romex Duitsland gevorderd dat het Romex België verboden zal worden nog langer het merk Romex alsook de handelsnaam Romex te gebruiken. Met betrekking tot deze vorderingen verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen in het voorgaande is overwogen. Ook met betrekking tot de handelsnaam heeft immers te gelden dat het gebruik van de handelsnaam Romex was afgeleid van liet teken Romex en dat ook een redelijke uitleg van de overeenkomst meebrengt dat Romex belgië deze naam slechts in het kader van de Alleinvertriebsvertrag mocht gebruiken. Ook deze vordering zal daarom worden toegewezen.

(…) 4.12. Gelet op het voorgaande dient er voorlopig vanuit te worden gegaan dat Romex België niet gerechtigd is de handelsnaam of het merk Romex te gebruiken. Nu Romex België met betrekking tot de overdracht van de domeinnamen geen specifiek verweer heeft gevoerd, ligt deze vordering voor toewijzing gereed. (…)

4.13. Op 9 juli 2009 Iieeft Romex België een mailing gestuurd naar haar afnemers waarbij zij zich, naar de mening van Romex Duitsland, denigrerend uitlaat over Romex Duitsland. Laatstgenoemde vordert daarom opgave van alle geadresseerden en veroordeling van Rornex België om een rectificatie te verzenden aan deze geadresseerden. (…0

(…) 4.15. De voorzieningenrechter stelt voorop dat terughoudendheid geboden is bij het toewijzen van vorderingen tot rectificatie, niet in de laatste plaats omdat een rectificatie veelal rot nieuwe verwarring leidt, niet alleen bij partijen maar ook bij de betreffende afnemers. Het enkele feit dat een mailing onjuistheden bevat, is onvoldoende voor toewijzing van een dergelijke vordering. Nu Romex Duitsland geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die toewijzing van een dergelijke vordering rechtvaardigen, zal de vordering worden afgewezen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8180

Uitgeputte spijkerbroeken

Gerechtshof Amsterdam, 8 september 2009, zaaknr. 200.001.182/01 SKG, Levis Strauss & Co c.s. tegen Metro Cash & Carry Nederland B.V. (met dank aan Vicky Tsoutsanis, Ventoux).

Merkenrecht. Uitputting. Parallelimport spijkerbroeken. Hoger beroep opheffingskortgeding na ex parte. Eindarrest na Gerechtshof Amsterdam, 3 juli 2008, IEF 6400. Aanvullende verklaring m.b.t. tot accountantsrapport is toereikend geoordeeld als bewijs van de door Makro gestelde uitputting. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. 1019h proceskosten: € 71.217,95.

2.6. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan uit de thans door Makro aangedragen gezamenlijke bewijsmiddelen in onderling verband voldoende specifiek, nauwkeurig en verifieerbaar worden afgeleid dat de partij in het geding zijnde spijkerbroeken tot Levi Strauss c.s. is te herleiden. Levi Strauss c.s. hebben naar behoren op het door Makro aangedragen bewijs kunnen reageren en hun recht op tegenspraak kunnen uitoefenen. (…) Er zijn geen aanwijzingen dat deze feitelijke constatering van de accountant niet juist zou zijn. (..) De door Levi Strauss c.s. gesuggereerde mogelijkheid van "fake facturen" en ongeautoriseerde goederen of mengpartijen uit het "grijze circuit" berust in het onderhavige geval slechts op speculatie waaraan het hof voorbijgaat. Hetgeen Levi Strauss c.s. verder nog hebben tegengeworpen geeft het hof geen aanleiding om door de accountant gehanteerde methode te diskwalificeren. De gerapporteerde feitelijke bevindingen van de accountant worden dan ook voorshands toereikend geoordeeld als bewijs van de door Makro gestelde uitputting van het merkrecht van Levi Strauss c.s. met betrekking tot de onderhavige partij spijkerbroeken nu deze door of met toestemming van Levi Strauss c.s. in de EER in het verkeer is gebracht.

(..) 3. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; verwijst Levi Strauss c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Makro tot op heden begroot op € 71.217,95 (exclusief btw).

Lees het arrest hier.

IEF 8179

De regels van de kunst

Sven Klos (Klos Morel Vos & Schaap): De regels van de kunst. Herziene reactie op column Jesse Hofhuis d.d. 7 september 2009, IEF 8163: ‘Commerciële werkelijkheid’

"Mijn vorige week gepubliceerde commentaar op de eerste IEForum column getiteld “commerciële werkelijkheid” heeft – zo heb ik van de uitgever vernomen – geleid tot een aantal negatieve reacties. Geen van deze reacties zijn direct aan mij gezonden. Ik ken de precieze inhoud dus niet. Wel heb ik begrepen dat de algemene teneur van die reacties was dat het commentaar te scherp van toon was en te onvriendelijk was ten opzichte van de auteur van de column.

Ik betreur dat zeer. Ik meende dat wie de inhoud van een column– een voor dit juridisch forum nieuw fenomeen – wil bestrijden zich daarbij van columnistische stijlmiddelen mag bedienen en daarbij dus wel enkele olijke en flink gepeperde noten mag kraken. Mijn onbekendheid met het fenomeen juridische column heeft mij daarbij kennelijk op het verkeerde been gezet. Ik betreur het met name ook omdat ik vrees dat de discussie over de vorm de aandacht heeft afgeleid van het onderwerp, te weten de betreurenswaardige alsmaar voortschrijdende acceptatie van het onderbuikgevoel als een salonfähig IE- begrip. Met gebruikmaking van mijn droit de repentir heb ik de redactie dan ook verzocht het stuk te vervangen door de volgende tekst."

Lees de volledige tekst hier.

IEF 8175

BBIE oppositiebeslissingen

(fig.) - DE MUNT (Toegew.)
KRUIDVAT - KRUITVAT (Gedeelt.)
ATI - AT (Toegew.)
Ti Sento - SEICENTO (Afgew.)
CONCEPTUS - Concep (Afgew.)  
AVEDA - ASHAVEDA NATURAL ORGANIC (Toegew.)
JULES - KATE & JULES (Toegew.)
GOOLFY BLACK LIGHT MINI GOLF - (fig.) (Afgew.)

Lees de oppositiebeslissingen hier.

IEF 8170

Een vaste waarde in de dagelijkse onderbuikroutine

Sven Klos (Klos Morel Vos & Schaap): Een vaste waarde in de dagelijkse onderbuikroutine. Reactie op column Jesse Hofhuis d.d. 7 september 2009, IEF 8163: ‘Commerciële werkelijkheid’

"(…) Eén van de pijlers van het succes van IEForum, zo meldt ook het colofon, is de onafhankelijkheid van verschillende spelers op het IE-veld. De redactie wordt gevormd door juristen van verschillende kantoren en organisaties en de uitgever laat veel ruimte voor redactionele vrijheid.

Tegen deze achtergrond is het eergisteren op IEForum gepubliceerde bericht dat er een vaste IEForum columnist is aangesteld belangwekkend. Het neutrale, gezamenlijk door de leden van de Nederlandse IE gemeenschap gedragen, IE platform heeft vanaf nu af aan dus een gezicht. Wat Youp van ‘t Hek is voor NRC en wat de betreurde Martin Bril was voor de Volkskrant is vanaf gisteren Jesse Hofhuis voor IEForum.

(…) En dat belooft wat, want Hofhuis (zelfstandig gevestigd als solo-praktizijn sinds juli van dit jaar) levert, zo lezen we op zijn website, “hetzelfde niveau van dienstverlening” als De Brauw en dat betekent, aldus nog steeds een lustig kielzogvarende Hofhuis, vooral “juridische diepgravendheid”. Hofhuis weet er dus echt heel wat van en het is wellicht ook daarom dat onder de vlag ‘column’ het juist Hofhuis is die de – door heel IE Nederland gesponsorde – eer krijgt zijn mening te mogen ventileren zonder zich te hoeven bekommeren om de noodzaak een juridische analyse te maken of informatie over te brengen .

Alleen al om die reden zou ik de eerste column van de hand van Hofhuis met meer dan gemiddelde interesse hebben gelezen. Mijn interesse werd zo mogelijk echter nog feller aangewakkerd toen ik zag dat Hofhuis als onderwerp van zijn eerste column het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juli jl. in de zaak Red Bull / Osborne had genomen. In die procedure ben ik redelijk thuis omdat mijn kantoor – samen met het kantoor Freshfields dat aan de andere kant stond – de zaak heeft mogen behandelen. Iedere advocaat weet dat inhoudelijk  gepubliceerd commentaar op een vonnis in een nog lopende zaak (de appèltermijn is nog niet verstreken) een rol kan gaan spelen in de zaak zelf en vaak in de productiemappen van een volgende instantie terechtkomt. Reden waarom het leveren van dergelijk commentaar lang taboe was.

Hofhuis lapt dat (helaas al lang in vergetelheid geraakte taboe) aan zijn diepgravende laars  en veegt met de uitspraak van de rechtbank Den Haag de vloer aan. De manier waarop hij dat  laatste doet is niet minder dan verbijsterend. Hofhuis – naar eigen zeggen even zo diepgravend als één van de belangrijkste IE-praktijken in Nederland – lijkt met het recht weinig – of eigenlijk  niets – op te hebben.

Lees de volledige reactie hier.