Rechtspraak  

IEF 14956

Amerikaanse octrooiregisters zijn prior art, stormparaplu heeft wel eigen karakter

Gerecht EU 21 mei 2015, IEF 14956, gevoegde zaken T-22/13, T-23/13 (Senz tegen Impliva; stormaraplu)
Uitspraak ingezonden door Willem Hoyng en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Gemeenschapsmodellenrecht. IEF 12201 Nietigheidsprocedure aangespannen door Impliva tegen de Gemeenschapsmodel 579032-0001 voor de stormparaplu van Senz Technologies. Artikel 7 vereist niet dat ouder model in productie was of werd verkocht. Dit zou enkel een rol spelen indien wordt aangetoond dat ingewijden in de sector octrooiregisters niet raadplegen of dat zij geen belang hechten aan (Amerikaanse) octrooien; dat is niet het geval. De asymmetrische paraplu kan wel degelijk eigen karakter bezitten, als de totaalindruk maar verschilt van andere asymmetrische paraplu's. Beslissing van kamer van beroep van OHIM wordt vernietigd.

36 Met betrekking tot het argument dat de paraplu waarop het oudere octrooi betrekking heeft, nooit werd geproduceerd, hetgeen overigens noch door het BHIM noch door interveniënte werd betwist, dient te worden vastgesteld dat artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 geenszins vereist dat het oudere model dat door de tegenpartij wordt aangevoerd, werd gebruikt met het oog op de productie of de verkoop van een voortbrengsel.

37 Het feit dat een model nooit werd verwerkt in een voortbrengsel, zou evenwel enkel een rol spelen in het geval dat verzoekster zou hebben aangetoond dat de ingewijden in de betrokken sector over het algemeen de octrooiregisters niet raadplegen of dat die ingewijden over het algemeen geen belang hechten aan octrooien, met name aan Amerikaanse octrooien. In dergelijke gevallen kan het argument dat de door het oudere octrooi beschermde paraplu’s niet op de markt aanwezig zijn, ertoe leiden dat het weinig waarschijnlijk is dat de ingewijden in de betrokken sector kennis hebben kunnen nemen van het oudere octrooi via andere informatiekanalen. In casu toont het feit dat de door het oudere octrooi aangeduide paraplu nooit werd geproduceerd aan dat de ingewijden in de betrokken sector geen kennis konden hebben van het oudere octrooi via reclame, verkoopactiviteiten of catalogi. Evenwel kan dit feit niet het bewijs leveren dat de ingewijden in de betrokken sector niet redelijkerwijs kennis daarvan konden hebben op een andere manier, bijvoorbeeld door online-raadpleging van het Amerikaanse octrooiregister.
96 Secondly, as to the argument put forward a number of times by OHIM and the intervener, to the effect that the off-centre positioning in relation to the canopy is the dominant feature of the earlier patent and the contested designs, with the result that it dominates the informed user’s perception, it must be observed that the off-centre positioning is perceived strongly only if the comparison is made only with a more usual type of umbrella model, that is to say, a symmetrical umbrella. By contrast, when two asymmetrical umbrellas are to be compared, the mere fact that they both are asymmetrical does not preclude the overall impression produced by the umbrellas from being different.
IEF 14948

Inbreuk op Vlisco Afrikaanse en exotische stof-dessins

Vzr. Rechtbank Den Haag 19 mei 2015, IEF 14948 (Vlisco tegen Stella Jean)
Uitspraak ingezonden door Laura Fresco en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Auteursrecht. Niet-geregistreerd gemeenschapsmodel. Merkenrecht. Vlisco ontwerpt opvallende, veelal exotische dessins die zij gebruikt op stoffen en modeaccessoires. Stella Jean is een Italiaans-Haïtiaans modelabel, die verkoopt via stellajean.it en een verkooppunt heeft in Den Bosch. Vlisco vordert staking van de inbreuk op auteursrechten op haar dessins, merkenrecht en Gemeenschapsmodellenrecht. Het uitputtingsverweer slaagt niet. Stella Jean c.s. maken niet aannemelijk dat haar leverancier officiële distributeur van Vlisco-stoffen is. De detailverschillen in dessin en de stofkwaliteit duiden er op dat het niet om Vlisco-stoffen gaat. De stoffen maken deel uit van een populaire stijl van Afrikaanse en exotische motieven, omdat er geen 'Umfeld' is overlegd, wordt een gemiddelde beschermingsomvang toegekend. Het uitsluitend decoratief gebruik van de registreerde vogel en het steigerende paard als onderdeel van een dessin dat over de gehele stof is herhaald, wordt niet opgevat als merkgebruik.

Voor een (beperkt) deel van de dessins heeft Vlisco een ongeregistreerd Gemeenschapsmodelrecht, waarvan niet alle dessins zijn gebruikt in producten van Stella Jean c.s.. Gedeeltelijk wordt staking inbreuk op Gemeenschapsmodelrechten bevolen. De voorzieningenrechter schat het deel dat betrekking heeft op handhaving van IE-rechten op 90%, omdat er ook op commune onrechtmatige daad een beroep is gedaan.

4.16. Bij de onderhavige dessins heeft Vlisco niet per dessin aangegeven wat de specifieke trekken zijn die de werken oorspronkelijk maken. Zij heeft echter wel per dessin documentatie over de ontwerper en de ontwerpdatum verstrekt en voor een deel van de ontwerpen ook de ontwerptekeningen. De verschillende dessins in ogenschouw nemend, is in het kader van de toetsing in kort geding ook zonder nadere motivering voorshands voldoende aannemelijk dat de ontwerpers bij ieder werk vrije creatieve keuzes hebben gemaakt ten aanzien van dessin, tekening, onderwerp en kleur. Daarbij is van belang dat Stella Jean c.s. geen voorbeelden hebben overlegd van het 'Umfeld', zodat de voorzieningenrechter slechts kan uitgaan van hetgeen van algemene bekendheid is over de stijl van Afrikaanse en exotische dessins. Naar voorlopig oordeel zijn door de makers van deze werken voldoende creatieve keuzes gemaakt om binnen die stijl in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming.
4.17. Stella Jean c.s. hebben nog betoogd dat van auteursrechtelijke bescherming geen sprake kan zijn omdat Vlisco op haar website schrijft dat de dessins gebaseerd zijn op eeuwenoude motieven. Dat verweer slaagt niet, alleen al omdat dat niet op die website staat. Vlisco schrijft met betrekking tot drie specifieke dessins (2.5.13, 2.5.17, 2.5.19) dat die dessins in de loop der tijd een lokale benaming hebben gekregen onder Afrikaanse consumenten in Benin en Togo, Ghana of Congo. Die informatie impliceert echter niet dat de ontwerpen al bestonden voordat Vlisco ze op de markt bracht. De Afrikaanse consument kan deze 'bijnamen' aan de ontwerpen van Vlisco hebben gegeven. Stella Jean c.s. hebben geen voorbeelden overlegd van andere ontwerpen met dezelfde lokale namen, zodat ook geenszins uit te sluiten valt dat Vlisco op basis van een bekend motief zoals een vogel of vogelkooi, een ontwerp heeft gemaakt waarin voldoende eigen creatieve keuzes zijn gemaakt.
IEF 14800

Model op disposable, kartonnen beer tray nietig

Rechtbank Noord-Nederland 10 december 2014, IEF 14800; ECLI:NL:RBNNE:2014:6839 (kartonnen beer tray een-meter-bier)
Modellenrecht. In 2008 is een model 960174-0001 voor een dienblad voor bierglazen bij de BHIM gedeponeerd. Het gaat om een kartonnen disposable dienblad van het type dat bekend staat als "een-meter-bier". Nadat deze registratie heeft plaatsgevonden is door een derde eveneens disposable, kartonnen dienbladen van het type "een-meter-bier" te verkoop aangeboden. Eiser stelt dat hiermee is gehandeld in strijd met zijn modellenrecht en beroept zich op onder andere 3.16 BVIE en 6:162 BW. De vordering tot onder meer schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de geregistreerde beer tray niet nieuw is en geen eigen karakter heeft in de zin van het BVIE en daarmee dat met succes een beroep is gedaan op de nietigheid van het modelrecht.

4.7. De rechtbank neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat al voor de registratie van het model door [eiser] dienbladen van het type "een-meter-bier" voor het publiek beschikbaar waren, dat wil zeggen langhoekige bladen van één meter lang voor het vervoer van bierglazen. In de dagvaarding stelt [eiser] ook dat hij niet betwist dat dergelijke "een-meter-bier" bladen al bestonden. Wat volgens [eiser] de beer tray ten opzichte van deze bladen nieuw maakt, is dat met de introductie van de beer tray een "een-meter-bier" als stapelbaar en disposable massaproduct op de markt is gebracht. Bij conclusie van repliek beschrijft [eiser] dat de functie van de beer tray daarin is gelegen dat daarmee een groot publiek kan worden bediend zonder dat hoeft te worden omgezien naar teruggave. Het is om dat doel te dienen dat de beer tray van karton, opvouwbaar en stapelbaar is. Echter, het feit dat de beer tray nieuw is omdat het een wegwerp disposable massaproduct betreft en een eigen functie heeft, wil niet zeggen dat het model ervan ook nieuw is en een eigen karakter heeft. Daar komt bij dat [eiser] met deze eigenschappen van de beer tray een beroep doet op kenmerken die onder het BVIE van bescherming zijn uitgesloten, omdat ze zijn gelegen in de technische functie. Bij conclusie van repliek en ter pleidooi heeft [eiser] nog een aantal andere eigenschappen genoemd die met zich moeten brengen dat de beer tray nieuw is en een eigen karakter heeft. Hij beschrijft in dat verband de verschillen met de door [gedaagde] ter griffie gedeponeerde houten "een-meter-bier" als gelegen in de lijnen, de omtrek, de vorm, de textuur en het gewicht. Daargelaten of deze houten "een-meter-bier" reeds voor het depot van de beer tray in gebruik was, zijn deze kenmerken naar het oordeel van de rechtbank echter afzonderlijk of in samenhang beschouwd niet van dien aard dat kan worden gezegd dat de beer tray en opzichte van de houten "een-meter-bier" voor de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat de beer tray nieuw is en een eigen karakter heeft in de zin van art. 3 lid 1 BVIE.

4.8. Uit het bovenstaande volgt dat [gedaagde] met succes een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het modelrecht van [eiser]. Dit betekent dat de grondslag aan de vorderingen van [eiser] komt te ontvallen zodat deze voor afwijzing gereed liggen.

IEF 14702

Auping Criade Model nietig

OHIM Invalidity decision 25 februari 2014, IEF 14702 (Napco Beds tegen Koninklijke Auping)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, Leopold Meijnen Oosterbaan. Nietigheidsprocedure. Gemeenschapsmodel 2094615-0001 (Auping Criade model) van Koninklijke Auping B.V. wordt nietig verklaard vanwege gebrek aan eigen karakter. De geïnformeerde gebruiker is bekend met de ontwerpen van bedden die beschikbaar waren voor de datum van het aangevallen Gemeenschapsmodel, en zijn bekend met de aanzienlijke ontwerpersvrijheid ten aanzien van bedden.

”The overall impression given by the earlier designs is the same as that given by the contested RCD. This is despite some minor differences that for the informed consumer do not deviate sufficiently from the previous designs even when making a direct comparison. Both the RCD and the earlier designs have a bedframe, a headboeard, and at the corners close to them four supporting legs. The RCD and the earier designs have two thick and one thin rectangular element, on a visible, thin bedframe. The bedframe also has a rectangular shape, following the lines of the elements on it. The RCD does not have individual character in the light of D1 and D2.” Het model wordt nietig verklaard.
IEF 14687

Technisch kenmerk van kabelblokmodel kan niet bijdragen aan eigen karakter

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEF 14687 (KOZ Products tegen Adinco)
Modellenrecht. KOZ ontwikkelt, produceert, verhandelt en is Gemeenschapsmodelrechthebbende op kabelblokken voor het boven en/of naast elkaar monteren van spanningskabels en hydraulische buizen. Adinco is een groothandel in meet- en regelapparaten, heeft tot enkele jaren geleden KOZ kabelblokken verhandeld en brengt sinds 2014 eigen merk blokken op de markt onder de naam Fox Clamps. KOZ vordert verbod op Gemeenschapsmodellen, auteursrecht en slaafse nabootsing. De Gemeenschapsmodellen zijn niet geldig, want het ontbreekt aan eigen karakter. Een overkapping is een uitsluitend technische functie die niet kan bijdragen aan het eigen karakter. Alle vorderingen worden afgewezen.

 

Gemeenschapsmodellen 2006 niet geldig
4.1 (...) Hoewel niet in geschil is dat een ontwerper van kabelblokken een beperkte ontwerpvrijheid heeft en dat mede daarom de geïnformeerde gebruiker op details zal letten, is het verschil tussen één of drie aanhechtingen naar voorlopig oordeel te minimaal om bij de gebruiker een andere algemene indruk te creëren.


Gemeenschapsmodellen 2005 niet geldig
4.3. Adinco baseert het ontbreken van eigen karakter primair op het hierna weergegeven kabelblok, dat op de markt wordt gebracht door de Duitse onderneming Formzeug Formen- und Werkzeuggesellschaft GmbH & Co KG (hierna: Formzeug) (...) Vast staat namelijk dat Formzeug al in 1996 een Gebrauchsmuster heeft laten inschrijven voor het kabelblok (DE 296 14016).

4.5. KOZ heeft hier tegen ingebracht dat de Gemeenschapsmodellen 2005 een andere algemene indruk wekken, vooral omdat het kabelblok van Formzeug geen gebruik maakt van overkappingen (de uitsteeksels aan de uitsparingen aan de onderzijde van het kabelblok waarin de kabels worden opgevangen). Naar voorlopig oordeel kunnen de Gemeenschapsmodellen 2005 geen eigen karakter ontlenen aan die overkappingen. Een Gemeenschapsmodel geldt namelijk niet voor een uiterlijk kenmerk van een voortbrengsel dat uitsluitend door een technische functie wordt bepaald (artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) 6/2002 betreffende Gemeenschapsmodellen, hierna: GModVo). Zulke elementen kunnen ook niet bijdragen aan het eigen karakter van een Gemeenschapsmodel (vgl. Guidelines for examination in the office for harmonization in the internal market (trade marks and designs) on registered community designs, versie 1.0, p. 31). De overkapping is een dergelijk technisch bepaald kenmerk. Adinco heeft erop gewezen dat die overkappingen de druk van het kabelblok op de kabels verdelen en zodoende voorkomen dat de randen van het blok in de kabels snijden. Dat is voorshands voldoende aannemelijk, mede gelet op het feit dat kabelblokken zonder overkappingen, zoals de kabelblokken van Formzeug, gebruik maken van andere maatregelen om het insnijden van de kabels te voorkomen, zoals matjes (zie de hiervoor onder 4.3 tekening van de kabelblokken van Formzeug, waarbij matjes zijn aangebracht tussen de kabelblokken en de kabels).

Geen auteursrecht
4.7. Om vergelijkbare redenen kan de KOZ Uni niet worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk. Ook in auteursrechtelijk kader moeten kenmerken die technisch bepaald zijn, zoals de aanwezigheid van overkappingen, de ronde vorm van de uitsparingen en het gebruik van aanhechtingen, buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover er aan de overige kenmerken van de KOZ Uni creatieve keuzes ten grondslag liggen, zijn die naar voorlopig oordeel te minimaal om de KOZ Uni in aanmerking te laten komen voor auteursrechtelijke bescherming.

Geen onrechtmatig handelen
4.8. Ook het beroep op slaafse nabootsing kan niet slagen. Voor zover de KOZ Uni een eigen plaats inneemt op de markt voor kabelklemmen (Adinco bestrijdt dat), heeft Adinco naar voorlopig oordeel voldoende gedaan om te voorkomen dat door gelijkheid tussen de KOZ Uni en de Fox Uni verwarring ontstaat. Ten eerste heeft de Fox Uni aan de bovenzijde een gesloten constructie rondom de montagegaten. Daardoor zijn bij de Fox Uni, anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005, aan de bovenzijde geen kruisvormige ribben rondom dat gat te zien. Ten tweede is het patroon van de ribben aan de onderzijde van de Fox Uni anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005. Ten derde hebben de zijkanten van de Fox Uni twee zwaluwstaartvormige verbindingen in plaats van één bij de Gemeenschaps-modellen 2005.
IEF 14622

Model advertentiebord is geldig vanwege geperforeerde grepen

Gerecht EU 28 januari 2015, IEF 14621 (Argo tegen OHIM)
Gemeenschapsmodel. Het betreft een model voor een advertentiebord. De handgrepen in het model zijn bij normaal gebruik niet onzichtbaar. Omdat de grepen zijn geperforeerd in plaats van uitgesneden (zoals in eerdere modellen) is het model tevens nieuw. Bekeken vanuit zowel de totaalindruk als de significante afwijkende vormgeving van de handgrepen heeft het model bovendien een eigen karakter. De vordering tot nietigverklaring wordt verworpen.

Zichtbaarheid

16. In the contested decision, the Board of Appeal did not find that the contested design constituted a complex product or that the handles constituted a component part of the product. Indeed, the applicant itself states, in the application, that the handles incorporated in the contested design do not constitute component parts of a complex product.

Nieuwheid

21. In the present case, it should be observed that the contested design and the earlier designs are not identical as regards the handles of the products represented therein.

22. As the Board of Appeal correctly pointed out in the contested decision, the handles represented in the contested design consist of a perforated area that can be pressed out. In comparison, the handles represented in the earlier designs are cut out (designs Nos 796 446-0001 and 796 446-0002) or added on to the cardboard signboard (designs Nos 796 446-0003 and 796 446-0004).

Eigen karakter

33. It is thus common ground, and it is moreover confirmed by the examination of the file relating to the proceedings before OHIM, forwarded to the Court in accordance with Article 133(3) of its Rules of Procedure, that the contested design applies to a rectangular cardboard signboard divided into pleats, which can be folded like an accordion, and that the signboard can be used in an unfolded position in order to convey a message or, in a folded position, to produce a sound effect.

35. In the present case, the Board of Appeal found that the informed users are both the persons who use those signboards at group events and the bodies which buy those signboards and then distribute them to the persons participating in those group events.

46 In addition, folding the signboard like an accordion is the only method of folding capable of producing the sound effect sought by the designer of a product such as the one represented in the contested design. Thus, only the snap of numerous cardboard pleats against each other, in particular, when in contact with the user’s hand, enables a sufficient sound to be made for the sound to be propagated.

47 Accordingly, the Board of Appeal was correct in finding that the designer’s degree of freedom was almost non-existent as regards the division of the cardboard signboard into accordion-like foldable pleats.
48. Therefore, the Board of Appeal did not make an error of assessment in finding, in paragraph 26 of the contested decision, that the rectangular shape of the cardboard signboard and its division into accordion-like foldable pleats constituted two features in relation to which the designer had a very limited degree of freedom. The Board of Appeal was also fully entitled to take the view that the handles were the only part of the signboards in relation to which the designer had some creative freedom.

62. Accordingly, following an overall assessment and taking into consideration the designer’s very limited degree of freedom as regards the rectangular shape of the cardboard signboard and its division into accordion-like foldable pleats, it must be held that the aspect of the handles in the contested design is sufficiently different from that of the handles in the earlier designs.

63. In the light of the foregoing, it must be held that the Board of Appeal did not make an error of assessment in finding that the contested design produced, on the informed user, an overall impression different from that of the earlier designs.

Op andere blogs:
AKD

IEF 14601

Staking inbreuk modelrechten op schoorsteenkappen

Hof Den Haag 27 januari 2015, IEF 14601; ECLI:NL:GHDHA:2015:90 (Somebo tegen Vesta Air)
Uitspraak ingezonden door Marlies Marlies Wiegerinck en Michiel Rijsdijk, Arnold + Siedsma. Benelux- en Gemeenschapsmodelrechten. De vorderingen van Somebo worden in eerste aanleg [IEF 11917] afgewezen. Dat Vesta Air bij Somebo de vierkante kappen heeft opgehaald om te gaan deponeren bij het BBIE, betekent nog niet en vanwege het vergaande karakter mag niet snel worden aangenomen, dat toestemming voor deponering op naam van Vesta Air werd gegeven. Het hof beveelt Vesta Air om inbreuk op diverse Beneluxmodelrechten te staken en verklaart voor recht dat de modelinschrijvingen 38033-01/02/03 aan Somebo c.s. toekomen. Somebo bewijst genoegzaam dat zij ontwerper is van de Spinner-modellen en deze ex 3.7 lid 1 BVIE kan opeisen. Somebo overlegd twee verklaringen waaruit verhandeling van de twaalfhoekige kap blijkt; het model is daarom ook niet nieuw en ongeldig.

Lees de uitspraak hier (pdf/html

IEF 14584

Dining Sidechair en de Berner Conventie beschermingsregimes

Vzr. Rechtbank Den Haag 23 januari 2015, IEF 14584 (Vitra tegen Kwantum)
Uitspraak ingezonden door Sven Klos en Jasper Klopper, Klos Morel Vos & Schaap. Auteursrecht. Nevenvordering contactgegevens. Vitra produceert design meubels, waaronder de Dining Sidechair Wood waarvan zij IE-rechthebbende is geworden middels een Deed van de dochter van de ontwerpers. Kwantum biedt de 'Paris'-stoel aan en verhandelt deze In Nederland en België. Het betoog van Kwantum dat op grond van artikel 2 lid 7 Berner Conventie geen auteurs- of modelrechtelijke bescherming kan worden ingeroepen omdat de DSW in de VS niet is beschermd, faalt (r.o. 5.6). Beroep op artikel 7 lid 8 BC baat evenmin (r.o. 5.7). De daarin opgenomen maximale beschermingsduur, heeft alleen betrekking op het auteursrecht en niet een Design patent in de VS (van 14jaar). Inbreuk wordt aangenomen evenals de opgave van de contactgegevens van de leverancier ex artikel 8 lid 1 Handhavingsrichtlijn.

5.6. Het betoog van Kwantum dat op grond van artikel 2 lid 7 BC in Nederland en België geen auteursrechtelijke en modelrechtelijke bescherming kan worden ingeroepen omdat de DSW in de VS ook niet auteursrechtelijk en niet modelrechtelijk is beschermd, kan geen doel treffen. Naar voorlopig oordeel is die uitleg van artikel 2 lid 7 BC niet verenigbaar met de basisregel van de Berner Conventie die inhoudt dat werken, waaronder werken van toegepaste kunst, in alle landen bescherming genieten (artikel 2 lid 1 juncto lid 6 BC). De door artikel 2 lid 7 BC voorgeschreven reciprociteit kan daarom naar voorlopig oordeel niet zo ver gaan dat Nederland en België hun uit die basisregel voortvloeiende plicht mogen verzaken, laat staan dat ze dat moeten doen. Met ander woorden, artikel 2 lid 7 BC veronderstelt dat in het land van oorsprong tenminste modelrechtelijke bescherming bestaat. (...)
5.7 Ook het beroep op artikel 7 lid 8 BC kan Kwantum niet baten. Kwantum betoogt dat krachtens die bepaling de duur van de bescherming van de DSW niet langer mag zijn dan de maximale duur van een design patent in de VS, te weten 14 jaar. Naar voorlopig oordeel heeft artikel 7 lid 8 BC echter uitsluitend betrekking op de duur van de auteursrechtelijke bescherming. Indien in het land van oorsprong geen auteursrechtelijke bescherming bestaat, zoals in deze zaak het geval is, is er geen reden om af te wijken van de hoofdregel van artikel 7 lid 8 BC, die luidt dat de duur wordt geregeld door de wet van het land waar de bescherming wordt in geroepen. Een andere uitleg zou in dit geval ook de ongerijmde consequentie hebben dat de DSW in Nederland en België minder land bescherming zou krijgen dan de minimale beschermingsduur die artikel 7 lid 4 BC voorschrijft voor een werk van toegepaste kunst, te weten 25 jaar.
5.15 Dat de DSW voldoet aan de Nederlandse en Belgische maatstaf voor auteursrechtelijke bescherming, staat niet ter discussie. Dat de Paris-stoel van Kwantum moet worden aangemerkt als een verveelvoudiging van de DSW, is niet steekhoudend bestreden. Kwantum heeft slechts gewezen op een paar verschillen (extra horizontale verbinding tussen de poten, extra aangezette aanhechtpunten en andere kleur schroeven). Die verschillen zijn naar voorlopig oordeel onbeduidend in het licht van de vele wel overgenomen trekken waarmee de DSW zich - zoals Vitra onbestreden heeft aangevoerd - onderscheidt van het relevante vormgevingserfgoed, te weten de vóór 1950 gepubliceerde werken. Gelet daarop stemt de totaalindruk van de DSW en Paris-stoel onmiskenbaar overeen.
IEF 14578

Nietig model warmtewisselaar door gebrek zichtbaarheid

Gerecht EU 20 januari 2015, IEF 14578; ECLI:EU:T:2015:30 t/m 32 ; zaak T‑615 t/m 617/13 (Aic tegen OHIM)
Gemeenschapsmodel. Vereiste van zichtbaarheid. Het Bureau heeft terecht inschrijving geweigerd van het voorliggende modellen (1618703-0001 en 1137152-0001, omdat het een doorgaans onzichtbaar onderdeel betreft van een CV-ketel voor consumenten. Voor zover bovendien is betoogd dat de warmtewisselaar ook voor andere doeleinden kan worden gebruikt, acht het Gerecht dit onvoldoende bewezen. Het beroep wordt verworpen.

11. As provided in Article 4(2) of Regulation No 6/2002, a Community design applied to a product which constitutes a component part of a complex product is only to be considered to be new and to have individual character in so far as, first, the component part, once it has been incorporated into the complex product, remains visible during normal use of that product and, secondly, those visible features of the component part fulfil in themselves the requirements as to novelty and individual character. Furthermore, according to Article 4(3) of Regulation No 6/2002, ‘normal use’ means use by the end user, excluding maintenance, servicing or repair work.

18. Thus, the applicant claims that the Board of Appeal committed factual errors, as a result of which the facts have not been assessed appropriately as regards the prerequisite of visibility of the contested design during normal use. The applicant also submits that the Board of Appeal incorrectly assessed the evidence adduced by the parties, leading to the finding that the contested design was applied to a part which necessarily formed part of a boiler intended for domestic use.

29. In the present case, none of the evidence — particularly the assessment in Decision ICD 8335 invoked by the applicant — compels the conclusion that, in the contested decision, the Board of Appeal erred in finding that the heat exchanger was necessarily part of a complex product, namely a boiler for domestic use.

30. In addition, it must be noted that, contrary to the applicant’s assertion, it is apparent from paragraph 39 of the contested decision that the Board of Appeal assessed whether a heat exchanger could be used in installations other than a boiler for domestic use and took the view that that could be the case. It considered, however, that, in the circumstances of the present case, the applicant had not provided proof of such use in respect of the heat exchanger to which the contested design is applied.

Vergelijkbare zaken; T-615/13 en T-616/13 en T-617/13

IEF 14417

Noot Paul Geerts onder Gautzsch/Duna

P.G.F.A. Geerts, Noot onder arrest Gautzsch/Duna, IEF 14417; eerder verschenen: IER 2014/49.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen. Ongeregistreerd gemeenschapsmodel. In dit arrest staat het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel van Duna centraal [IEF 13538]. Een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel is een modelrecht dat vormvrij (het hoeft niet aangevraagd, noch ingeschreven te worden) en gratis tot stand komt. Tegenover deze ‘lastenverlichting’ staat echter dat de beschermingsduur slechts drie jaar bedraagt (art. 11 GModVo) en de rechthebbende alleen kan optreden tegen bewuste nabootsing van zijn model (art. 19 lid 2 GModVo). Er moet – om in auteursrechtelijke termen te spreken – sprake zijn van ontlening.

(...) 23. Het blijft speculeren, maar denkbaar is dat het HvJ onder het begrip sanctie alleen wil verstaan maatregelen die een einde aan de betwiste handeling kunnen maken (zie conclusie A-G Wathelet punt 95). Pragmatisme kan eveneens een rol hebben gespeeld. Zo heeft de verwijzende rechter erop gewezen dat het niet erg praktisch is indien de rechter bij de schadevergoedingsactie rekening moet houden met het recht van alle lidstaten waarvoor schade wordt gevorderd. Aanknopen bij het recht van slechts één enkele lidstaat (zoals het HvJ nu voorschrijft) bevordert een effectieve rechtshandhaving (zie r.o. 51).

24. Door de onderhavige beslissing is een verschil ontstaan tussen de GModVo en de GMVo. In het merkenrecht wordt de hier besproken problematiek geregeld in art. 102 GMVo. De eerste zin van art. 102 lid 1 GMVo bepaalt dat wanneer een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk oordeelt, dat er sprake is van inbreuk, zij de gedaagde verbiedt de betrokken handelingen te verrichten. Vervolgens biedt de tweede zin de nationale rechter de mogelijkheid om maatregelen te treffen overeenkomstig het nationale recht die er voor zorgen dat het verbod wordt nageleefd, zoals bijvoorbeeld een dwangsom. Een schadevergoedingsactie valt hier niet onder en die vordering wordt dus beheerst door art. 102 lid 2 GMVo. Die bepaling schrijft voor dat de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk voor alle andere maatregelen het recht toepast van de lidstaat waar de handelingen die inbreuk maken zijn verricht.

(...)

26. Tot slot wijs ik er voor de volledigheid nog op, dat het HvJ in het onderhavige arrest ook beslist heeft dat de verjaring en het verval van het recht die als verweermiddel aan de krachtens art. 19 lid 2 en art. 89 lid 1 sub a GModVo ingestelde vordering kunnen worden tegengeworpen, vallen onder het nationale recht dat met eerbiediging van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid moet worden toegepast (r.o. 45-50).

Paul Geerts