Rechtspraak  

IEF 9529

Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 april 2011, HA ZA 09-3475, GB-Trade B.V. tegen Edco Eindhoven B.V.

Dat zij desondanks te goeder trouw is

Auteursrecht. Modellenrecht. Eiseres BD Trade stelt dat gedaagde Edco inbreuk maakt op haar auteurs- en gemeenschapsmodelrechten m.b.t. een houder voor navigatiesystemen (GPS Car Cushion). De beide houders wekken naar mening van de rechtbank dezelfde algemene indruk, maar Edco stelt dat van  namaak, althans ontlening, geen sprake is en beroept zich op voorgebruik. De rechtbank stelt Edco in de gelegenheid om dit voorgebruik te bewijzen en houdt de zaak aan. “Nu (…) vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.”

4.6. (…) De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de All Ride houder bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt als het Gemeenschapsmodel en als zodanig binnen de draagwijdte van de bescherming van het Gemeenschapsmodel valt als bepaald in artikel 10 GModVo.

4.8. Of sprake is van een recht van voorgebruik dient te worden getoetst aan de hand van artikel 22 lid 1 GModVo. Hierin is bepaald dat iedere derde die kan aantonen dat hij vóór de datum van de aanvrage, te goeder trouw een aanvang heeft gemaakt met, of serieuze en daadwerkelijke voorbereidingen heeft getroffen tot het gebruik, in de Gemeenschap, van een model dat onder de aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verleende bescherming valt en geen namaak is van dat Gemeenschapsmodel, zich kan beroepen op een recht van voorgebruik. (…)

4.12. Uit artikel 22 lid 1 GModVo vloeit voort dat op Edco de bewijslast rust dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Edco heeft haar stellingen dienaangaande, nader gemotiveerd naar aanleiding van de hiervoor onder 4.9 vermelde gemotiveerde betwisting door GB-Trade. Gelet hierop rust op Edco de last tot het leveren van bewijs van haar stelling dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Overeenkomstig haar aanbod zal Edco daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Nu door GB-Trade niet is betwist dat het ontwerp van de All Ride houder van Edco dateert van 18 oktober 2007 en vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.

4.14. Indien Edco niet slaagt in het hiervoor genoemde bewijs, dan is de conclusie dat Edco geen recht van voorgebruik heeft en is er sprake van inbreuk op het recht van GBTrade op het Gemeenschapsmodel. De (meer) subsidiaire grondslagen van de vorderingen van GB-Trade behoeven in dat geval geen nadere bespreking.

Lees het vonnis hier.

IEF 9520

Vzr. Rechtbank Breda 23 februari 2011, KG ZA 10-715 (Goossens Meubelen c.s. tegen Pronto Wonen Nederland B.V. c.s.)

Als concrete vrucht aanwezig

Met dank aan Sharinne Ibrahim, Boels Zanders)

Auteursrecht. Modellenrecht. Dressoirs. Quint (afbeelding boven) tegen Hannover. Vorderingen afgewezen. De modelrechtelijke vordering wordt afgewezen nu eiser zelf aangeeft het dressoir al langer dan 12 maanden voor het depot al te hebben verhandeld, waardoor nietigheid voor de hand ligt. De auteursrechtelijke vordering wordt eveneens afgewezen. Eisers brengen met het dressoir “niets of nauwelijks nieuws op de markt brengen” en de totaalindrukken van beide dressoirs stemmen bovendien ook niet met elkaar overeen.

Modellenrecht: 4.6. De modellen van het dressoir Quint en het TV-dressoir Quint zijn door Goossens C.S. op 27 november 2006 bij het BVIE als model gedeponeerd. Volgens de eigen stellingen van Goossens C.S. waren de dressoirs waarvan zij thans de modelrechtelijke bescherming inroepen, als "concrete vrucht" in de toonzaal aanwezig per december 2004 en is op 1 maart 2005 de eerste verkooporder genoteerd. Beide dressoirs staan afgebeeld in de brochure van Goossens wonen en slapen 05/06. Uit het voorgaande volgt dat de modellen van de Quint dressoirs geruime tijd vóór de datum waarop zij werden gedeponeerd als model reeds bekend waren en dat tussen de datum van openbaring van de modellen en het tijdstip van depot een periode ligt die langer is dan de termijn van 12 maanden, vermeld in artikel 3.3 lid 4 sub a. Aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure de nietigheid van die modelrechten met een beroep op artikel 3.23 lid 1 sub b BVIE met succes kan worden ingeroepen. Op modelrechtelijke grondslag komen de vorderingen dus niet voor toewijzing in aanmerking.

Auteursrecht: 4.12. Vooropgesteld wordt dat voor ieder onderdeel van een serie meubelen moet worden beoordeeld of aan de hiervoor genoemde vereisten voor auteursrechtelijke bescherming is voldaan. In het onderhavige geval staan twee werken ter beoordeling: het dressoir Quint en het TV-dressoir Quint. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat de twee Quint dressoirs van Goossens waarop de vordering ziet in hun geheel, of in onderdelen aan deze eisen voldoen. Pronto c.s. hebben door overlegging van een groot aantal producties, voor zover die zien op modellen die voor december 2004 op de markt waren, concreet kunnen illustreren en daarmee aannemelijk gemaakt dat enig nader onderzoek in bodemgeschil zal uitwijzen dat Goossens c.s. niets of nauwelijks nieuws op de markt brengen. (…) Uit al die afbeeldingen blijkt dat een dergelijke stijl de heersende trend is. Ook de Quint dressoirs zijn ontworpen in deze stijl van strakke vormgeving gecombineerd met dikke panelen, welke stijl is ingezet met het ontwerp van de Bigfoot Table in 1995. Een dergelijke stijl kan niet worden gemonopoliseerd. Hetzelfde geldt voor de grondvorm van de dressoirs, en de indeling van de voorzijde, die veel voorkomen.

4.13. Een uitzondering zou mogelijk kunnen gelden voor de opmerkelijke handgrepen van het dressoir Quint. Indien de handgrepen van het Quint dressoir in aanmerking zouden komen voor auteursrechtelijke bescherming dan heeft te gelden dat het Hannover dressoir handgrepen heeft die qua uiterlijk en positionering totaal afwijkend zijn. (…) Naar voorlopig oordeel wordt de elegante, rustgevende uitstraling van het Quint dressoir
met name veroorzaakt door het uiterlijk van de handgrepen van het Quint dressoir (…)
Het dressoir Hannover heeft daarentegen een uitstraling die veel minder elegant en rustig is. Dit is het gevolg van het andere uiterlijk van de handgrepen van het dressoir Hannover (…). Vergelijking van beide dressoirs wijst dan ook uit dat het Quint dressoir een andere totaalindruk maakt dan het Hannover dressoir. Derhalve is niet aannemelijk dat van auteursrechtelijke inbreuk sprake zou kunnen zijn. Het voorgaande geldt eveneens voor de TV-dressoirs.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 9506

De exceptie van nietigheid slaagt

\"\"Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 maart 2011, KG ZA 11-133, Koninklijke Dekker B.V. c.s. tegen Bakker de Houthandel B.V. (met dank aan Daniël Haije & Maarten Haak, Hoogenraad & Haak)

Modellenrecht. Auteursrecht. Schuttingen. Vorderingen afgewezen. De heersende apparaatgerichte leer gebiedt dat de kenmerken van een voortbrengsel die door de technische functie worden bepaald, niet kunnen worden beschermd door het modellenrecht. Nu de aluminium kleur van de ligger het gevolg is van een technisch bepaalde keuze voor aluminium en de overige kenmerken van het model behoren tot het vormgevingserfgoed met betrekking tot tuinschermen, bestaat er een serieuze kans dat een bodemrechter het Gemeenschapsmodel (afbeelding) niet geldig zal oordelen. Ook van auteursrecht en slaafse nabootsing zal dezelfde reden waarschijnlijk geen sprake zijn.

Eerdere mededelingen van eiser over met modelrecht op het tuinscherm waren weliswaar feitelijk juist, maar verdienen volgens de voorzieningenrechter  bij toekomstig gebruik na dit kort geding wellicht heroverweging.

Modellenrecht: 5.7. Het vorenstaande betekent dat de aluminium kleur van de ligger als kenmerkend gevolg van de technisch bepaalde keuze voor een aluminium ligger bij de beoordeling van de nieuwheid en het eigen karakter buiten beschouwing dient te blijven. Met Bakker moet vervolgens worden aangenomen dat de resterende uiterlijke kenmerken van het model, geen andere algemene indruk wekken dan klassieke planken tuinschermen die behoren tot het vormgevingserfgoed. Zo kan bijvoorbeeld worden gewezen op het hieronder rechts afgebeelde tuinscherm van Dekker dat, zo is onweersproken zijdens Bakker gesteld, al voor aanvang van de terme de grâce met betrekking tot het model, door haar op de markt werd gebracht. Deze stand van zaken voert tot het voorlopig oordeel dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat de daartoe geroepen bodemrechter het Gerneenschapsmodel van Dekker in het licht van de techniek-restrictie van artikel 8 GModVo niet geldig zal oordelen. De exceptie van nietigheid welke Bakker in dit kort geding heeft ingeroepen slaagt derhalve.

Wapperen: 6.1. (…) Deze laatste zin is in zoverre juist dat Dekker een ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht ten aanzien van de ten processe bedoelde modulaire tuinschermen heeft en dat uit dat recht in beginsel zou voortvloeien dat het nabootsen van een tuinscherm volgens het Gemeenschapsmodel daarop een inbreuk vormt. Ook al is het feitelijk onjuist dat het gebruik van de combinatie aluminium met Hout Kunststof Composiet als zodanig exclusief voor Dekker zou zijn, als deze mededeling wordt gelezen na de daaraan voorafgaande mededeling, wordt deze, gezien ook het tijdstip waarop zij is gedaan, voorshands niet misleidend geacht. Duidelijk voor de lezer is immers dat de mededeling betrekking heeft op het Gemeenschapsmodelrecht van Dekker.

6.2. Het bovenstaande laat onverlet dat indien Dekker na de uitkomst van dit kort geding - en derhalve met de wetenschap dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het Gemeenschapsmodel in oppositie wordt doorgehaald of in een eventuele bodemprocedure nietig zal worden verklaard - bedoelde mededeling of mededelingen van soortgelijke strekking zou blijven uiten, zulks anders zou kunnen komen te liggen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9452

Aanhakend bij de naamsbekendheid van Louis Vuitton

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 januari 2011, KG RK 10-214, Louis Vuitton Malletier S.A. tegen Nadia Plesner Joensen (met dank aan Jens van den Brink, Kennedy van der Laan).

Modellenrecht. Louis Vuitton maakt bezwaar tegen het gebruik van een Louis Vuittontas in het kunstwerk Darfurnica (zie het meisje in het midden) van kunstenares Nadia Plesner. Vuitton ziet  de vorderingen toegewezen. In een eerdere Franse ex parte werd al een afbeelding van alleen het meisje met de tas (o.a. gebruikt op t-shirts) verboden. Aanhaken bij de populariteit  van - en ernstige schade aan het merk door de associatie met de genocide in Darfur. Eerst even kort:

3.1. beveelt gerekwestreerden ieder afzonderlijk en  onmiddellijk na betekening  van deze beschikking iedere inbreuk op het Gemeenschapsmodel met nummer  met nummer 84223-0001 in  Europese Unie te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen de handelingen genoemd onder nr. 14 t/m 17 resp. nrs. 23 t/m 25 van het verzoekschrift;

3.2. veroordeelt gerekwestreerden ieder afzonderlijk tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van Euro 5.000,-- (zegge: vijfduizend Euro) per dag dat de overtreding van het in 3.1. genoemde bevel voortduurt, dan wel, ter keuze van Louis Vuitton, van Euro 1.000,-- (zegge: duizend Euro) per betrokken product.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Mediareport.

IEF 9451

De gelijkenis tussen de voeten

VR StorestopperRechtbank Assen, 12 januari 2011, LJN: BP6656, Staten Productdevelopment B.V. c.s. tegen  [Gedaagde], h.o.d.n. Sign Business Center

Modellenrecht. Beneluxmodel eiser m.b.t. een kunststof voet voor reclameborden (de ‘VR Storestopper’, zie afbeelding). De rechtbank concludeert dat de gelijkenis tussen de voeten van eiser en gedaagde zodanig is dat sprake is van een inbreuk op het modelrecht. Voor zover het verbod ziet op het staken van de inbreuk wordt dit wegens een gebrek aan belang afgewezen: niet in geschil is dat de inbreuk zich beperkte tot de levering van één partij in het verleden. Het verbod voor zover dat ziet op de toekomst wordt wel toegewezen.  Geen misbruik van bevoegdheid door een bodemprocedure te entameren na kort geding (Vzr. Rechtbank Assen, 10 juli 2009, IEF 8051).

Modellenrecht: 4.8. De rechtbank baseert zich bij de beoordeling van de totaalindruk van de voeten op een vergelijking van figuur 1 in de dagvaarding en de modeltekeningen in productie 3 bij de dagvaarding enerzijds (VR Storestopper) en de figuren 2 en 3 in de dagvaarding en de afbeeldingen in productie 5 bij de dagvaarding anderzijds (voet van [gedaagde]).
De totaalindruk die beide voeten maken wordt gedomineerd door de langhoekige vorm van de voet, de geronde lijnen, de symmetrische half-ellipsvormige uitsparingen aan de vier zijden van de voet, welke aan voor- en achterzijde schuin oplopen, de groef die in de lengte over de voet heenloopt en door de twee poten waarop de standaard rust. Met deze specifieke en visueel overheersende gemeenschappelijke kenmerken wekken de voeten naar het oordeel van de rechtbank een overeenstemmende totaalindruk.
De verschillen waar [gedaagde] op heeft gewezen zijn in het licht van deze dominante aspecten van de vormgeving niet van dien aard dat zij wezenlijk afbreuk doen aan deze totaalindruk. Bij bestudering van de foto’s blijkt bijvoorbeeld dat de VR Storestopper aan de hoeken vierkanter is, maar ook dat dit verschil slechts een zeer gering effect heeft op het totaalbeeld. De door [gedaagde] gestelde verschillen wat betreft het formaat van de voeten en de eigenschap dat de VR Storestopper minder handzaam zou zijn dan de voet van [gedaagde] zijn voorts niet uit de foto´s af te leiden, zodat zonder nadere toelichting de opmerkingen op dit punt niet kunnen afdoen aan de totaalindruk die door de foto´s en tekeningen wordt gewekt.

4.9.  Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het Benelux model van Staten en Van Raalte.

Verbod heden en toekomst: 4.12.  Staten en Van Raalte hebben niet weersproken dat de inbreuk door [gedaagde] op hun modelrecht uitsluitend bestaat uit de levering van 280 voeten aan Herva BVBA en dat [gedaagde] niet beschikt over een voorraad van deze voeten. Dit brengt mee dat de vordering sub I voor zover die inhoudt dat [gedaagde] met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis de inbreuk op het model van Staten en Van Raalte dient te staken, wegens een gebrek aan belang zal worden afgewezen. De vordering zal voor het overige wel worden toegewezen nu de rechtbank met de inbreuk op het modelrecht in 2009 daarbij voldoende belang aanwezig acht. De gevorderde dwangsom zal tevens worden toegestaan, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd.

Misbruik van bevoegdheid: 4.2.  Alvorens op de grondslag van de vorderingen in zal worden gegaan, zal het verweer van [gedaagde] worden behandeld dat Staten en Van Raalte misbruik van bevoegdheid maken door de onderhavige procedure in te stellen. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat het enkele doel van deze procedure lijkt te zijn om [gedaagde] op kosten te jagen, hetgeen door Staten en Van Raalte wordt betwist.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Van misbruik van bevoegdheid is onder meer sprake indien wordt geprocedeerd met geen ander doel dan een ander te schaden (artikel 3:13, tweede lid, BW). Staten en Van Raalte hebben in mei 2009 een kort geding procedure aanhangig gemaakt wegens de gestelde inbreuk op hun recht, waarbij hun vorderingen - deels - zijn toegewezen. Deze voorzieningen hebben op grond van artikel 1019i Rv in beginsel slechts tijdelijke kracht. Een voortduren ervan dient te worden bewerkstelligd door een bodemprocedure te entameren. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] heeft aangeboden een onthoudingsverklaring te tekenen, betekent niet dat dit belang van Staten en Van Raalte om de voorzieningen middels een rechterlijk vonnis veilig te stellen, wegvalt. Daarnaast is onweersproken gebleven dat Staten en Van Raalte na de procedure in kort geding aanvullende kosten hebben gemaakt doordat [gedaagde] niet tijdig aan haar verplichtingen uit het kort geding vonnis heeft voldaan.  In het licht van deze omstandigheden is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat enkel wordt geprocedeerd om [gedaagde] te benadelen

Lees het vonnis hier.

IEF 9384

Onvoldoende steekhoudend ontzenuwde bewijsmiddelen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 februari 2011, KG ZAS 10-1427, Golden Dream B.V. c.s. tegen Lions Beddegoed B.V.

Auteursrecht. Modellenrecht Bedmeubels. Eisers stellen dat gedaagde middels de verhandeling van het bedmeubel ‘Baltimore’ inbreuk maakt op het auteursrecht en de niet-ingeschreven modellenrechten van eisers m.b.t. het bedmeubel ‘Miami’. Vorderingen afgewezen, nu gedaagde er in slaagt aannemelijk te maken dat het ontwerp reeds zou hebben bestaan vóór de datum waarop het bedmeubel door eiser sub b zou zijn ontworpen.

“Dat de uitkomst van de onderhavige zaak afwijkt van die in het eerder gevoerde kort geding (Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 november 2010, IEF 9249) over hetzelfde bedmeubel wordt veroorzaakt door het feit dat in de eerdere procedure - anders dan in de onderhavige - het makerschap van Wojchiechowska en de geldigheid van de modelrechten van Golden Dream niet werden betwist, waardoor in de eerdere procedure voorshands van de juistheid daarvan was uit te gaan in kort geding. “

4.6. Golden Dream heeft aangevoerd dat de door Lion overgelegde documenten en foto's "vervalst" zouden zijn, maar heeft haar stellingen ter zake op geen enkele wijze steekhoudend onderbouwd, met name niet gelet op het minutieuse verweer op deze aantijgingen van de kant van Lion. Daarbij wordt betrokken dat voor de stelling dat eiser sub 2, Wojchiechowska, het Baltimore-bed in december 2008 heeft ontworpen, door Golden Dream slechts één enkele niet door deze ondertekende schets zonder begeleidende verklaring is overgelegd (hieronder weergegeven). Door Lion is betwist dat dit voldoende bewijs verschaft van makerschap van Wojchiechowska, terwijl volgens Lion ook de enkele aanduiding "12.08" vraagtekens oproept omtrent de gestelde datering. Nu niet is bestreden en overigens voldoende aannemelijk is gemaakt dat de ontwerpen voor de "Miami" en "Baltimore" vrijwel geheel overeenstemmen, respectievelijk bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk maken, wordt er - gelet op deze stand van zaken - in dit kort geding voorshands van uitgegaan dat het ontwerp waarvan Wojchiechowska stelt de maker te zijn en het niet ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht waarvan Firma Empire stelt rechthebbende te zijn reeds vóór december 2008/februari 2009 bestond en voor het publiek (in de EU) beschikbaar was. Golden Dream kan zich voor haar vorderingen naar voorlopig oordeel dan ook niet beroepen op deze door haar ingeroepen auteurs- of modelrechten. De gevraagde voorzieningen in conventie die daarop zijn gebaseerd, zullen dan ook worden geweigerd.

4.7. Gelet op het voorgaande dienen ook de vorderingen gebaseerd op onrechtmatig handelen van Lion te worden afgewezen. Slaafse nabootsing door Lion is niet aannemelijk geworden en ook van anderszins onrechtmatig handelen is voorshands geen sprake. Dit brengt mee dat de gevraagde voorzieningen in conventie zullen worden geweigerd.

4.8. Dat de uitkomst van de onderhavige zaak afwijkt van die in het eerder gevoerde kort geding over hetzelfde bedmeubel wordt veroorzaakt door het feit dat in de eerdere procedure - anders dan in de onderhavige - het makerschap van Wojchiechowska en de geldigheid van de modelrechten van Golden Dream niet werden betwist, waardoor in de eerdere procedure voorshands van de juistheid daarvan was uit te gaan in kort geding. In de onderhavige procedure is wel uitdrukkelijk verweer gevoerd op deze punten en dit verweer is, als hiervoor overwogen, met onvoldoende steekhoudend ontzenuwde bewijsmiddelen onderbouwd, waardoor dit verweer voorshands slaagt in deze tweede procedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 9361

Dergelijke zaksluitingen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 25 januari 2011, zaaknr. 271158, Kwik Lok Corporation tegen Schutte Bagclosures (met dank aan Wouter Pors , Bird & Bird). 

Octrooirecht. Merkenrecht. Zaksluitingen. Eindvonnis na tussenvonnis (bewijsopdracht, zie Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 maart 2010, IEF 8728).  Eiser Kwik Lok slaagt er niet in om inburgering van de woordmerk KWIK LOK aan te tonen in de Benelux en/of de EU:

Inburgering EU: 3. In het tussenarrest (rov. 31) is verder vermeld dat de betrokken kringen worden gevormd door producenten die zaksluitingen produceren, wederverkopers aan wie dergelijke zaksluitingen worden geleverd en al degenen die professioneel gebruik maken van zaksluitingen (ook andere producenten) in de voedingsbranche. (…)  Niet weersproken is dat een overgroot deel van de betrokken (professionele) kringen in de Europese Unie basiskennis van de Engelse taal heeft, hetgeen meebrengt dat het Gemeenschapswoordmerk onderscheidend vermogen mist binnen het grondgebied van de (gehele) Europese Unie en dat dit ook het geval is voor het Benelux-woordmerk binnen het grondgebied van de Benelux-landen. Derhalve moet de inburgering wat het Gemeenschapswoordmerk betreft worden bewezen voor alle lidstaten van de Gemeenschap/Europese Unie.

5. Uit het overzicht van verkochte zaksluitingen (…) blijkt dat Kwik Lok geen zaksluitingen heeft verkocht aan onder meer Portugal, Tsjechië, Roemenië en Estland, terwijl de gemiddelde jaarlijkse verkopen aan Hongarije en Litouwen gering zijn geweest. Ook uit de producties en al de overige stukken volgt niet dat in deze lidstaten intensief (en langdurig) gebruik is gemaakt van het teken KWIK LOK, zodat in ieder geval in dat deel de weigeringsgrond is blijven bestaan. Dit alles brengt mee dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor inburgering van het Gemeenschapswoordmerk binnen de Europese Gemeenschap/Europese Unie.

Inburgering Benelux: 6. (…) Uit het meergenoemde overzicht van verkochte zaksluitingen (…) volgt dat de gemiddelde jaarlijkse verkoop aan Belgische professionele afnemers, die is begonnen in 2002, gering is geweest, en dat geen verkoop in Luxemburg heeft plaatsgevonden. Het aantal in Nederland verkochte zaksluitingen is groot, maar dit is niet van doorslaggevende aard, nu zoals reeds in het tussenarrest is overwogen, gesteld noch gebleken is dat op de zaksluitingen zelf een van de woordmerken is aangebracht. Het had daarom voor de hand gelegen dat aanvullende producties ter onderbouwing van het gebruik in Nederland van het merk op verpakkingen en anderszins in het geding zouden zijn gebracht. Distributeur Van der Windt heeft weliswaar verklaard dat professionele partijen in de verpakkingsindustrie de aanduiding KWIK LOK zullen herkennen als merk, maar deze verklaring wordt niet ondersteund door ander bewijs. Verder is Kwik Lok er niet in geslaagd inzicht te geven in het totale aanbod op de Nederlandse en Belgische markt van (verpakkingen van) plastic zaksluitingen. Derhalve is de inburgering van het Beneluxwoordmerk KWIK LOK niet aangetoond.

Lees het arrest hier.

IEF 9334

In Noord-Holland wordt al sinds jaar en dag enorm gekeesd

Vzr. Rechtbank Haarlem, 13 januari 2011, LJN: BP0662, [A], h.o.d.n. Keezbord.nl tegen Keezenspel.nl c.s.
 
Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Bordspellen. Opheffingskortgeding na ex partebevel. ‘Keezen’ is een op ‘Mens-erger-je-niet’ gebaseerd bordspel dat, afhankelijk van de uitvoering, met twee, vier, zes of acht personen kan worden gespeeld. “Bij partijen is niet in geschil dat het spel ‘kezen’ al jaren bestaat, getuige het door [B] zèlf ingenomen standpunt dat het spel “al meer dan 20 jaar door Jan en alleman verkocht” wordt, alsmede de stelling van zijn advocaat ter zitting dat in Noord-Holland al sinds jaar en dag “enorm wordt gekeesd”.

Gedaagde i.c. verhandelt het spel Keezbord. Eiser, tevens voormalig mede-vennoot van gedaagde, verhandelt het spel KeezBoard. Bij verzoekschrift van 27 december 2010 heeft gedaagde de voorzieningenrechter verzocht een ex parte-beschikking ex artikel 1019e Rv te geven met bevel tot staking van het vervaardigen, verspreiden en/of verkopen van het spel KeezBoard door eiser, welke ex parte-beschikking op 28 december 2010 is gegeven. Eiser vordert herziening van die beschikking op grond van artikel 1019e lid 3 Rv .

De voorzieningenrechter stelt vast dat het ex parte-verzoek is gebaseerd op een drietal grondslagen, te weten (1) inbreuk op het Gemeenschapsmodelrecht van gedaagde (2) inbreuk op het auteursrecht van gedaagde en (3) slaafse nabootsing door eiser. Inzake rechtsvorderingen betreffende Gemeenschapsmodellen is de rechtbank ’s-Gravenhage uitsluitend bevoegd. Blijkens artikel 1019 Rv is artikel 1019e niet van toepassing op vorderingen uit slaafse nabootsing.

De ex parte-beschikking is derhalve uitsluitend gegeven op grond van de door gedaagde gestelde inbreuk op haar auteursrecht, zodat de gevraagde herziening daarvan eveneens slechts op die grondslag zal (kunnen) worden beoordeeld. Nu zowel het spel zelf als de uiterlijke verschijningsvorm ervan nagenoeg gelijk zijn aan een uitvoering van het oudere Zwitserse ‘Dogspiel’, ontbeert het spel Keezbord naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een eigen oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker, waarmee gedaagde voor dat spel geen auteursrechtelijke bescherming ingevolge de Auteurswet toekomt. Volgt herziening van de ex parte-beschikking.

Lees het vonnis hier.

IEF 9313

Traditionele aquaria en design aquaria

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 december 2010, KG ZA 10-1387, Reef-One Ltd. tegen Aquadistri B.V.

Auteursrecht. Modellenrecht. Aquaria. Kort geding als onderdeel van breder, internationaal, geschil. Reef-One is houdster van twee Gemeenschapsmodellen m.b.t. aquaria en verhandelt wereldwijd de zogenoemde biOrb-Life aquaria. Gedaagde Aquadistri heeft op de Dibevo-vakbeurs gesteld inbreukmakende aquaria tentoongesteld die afkomstig zijn van de Chinese firma Himat en worden aangeboden onder de naam visiOn.

Inbreuk auteursrecht aangenomen, inbreuk op modelrecht afwezen: “de modelbeschermwaardige trekken – die zij in dit kort geding heeft geadstrueerd met een verwijzing naar de door haar naar voren gebrachte auteursrechtelijk beschermde trekken – blijken onvoldoende uit deze Gemeenschapsmodelregistraties”

Auteursrecht:  4.2. (…) het auteursrecht op de biOrb-Life aquaria is gebaseerd op creatieve keuzes met betrekking tot de combinatie voor ieder van de biOrb-Life aquaria van de opake kunststof zij- en bovenkant (het meest kenmerkende element van de ontwerpen), de afgeronde hoeken, de hoogte/breedteverhouding, het kleurgebruik en de vormgeving van het deksel en de voet van het aquarium, zoals Reef-One voorshands geoordeeld terecht naar voren brengt. Naar voorlopig oordeel heeft, mede gelet op de in het geding gebrachte niet steekhoudend bestreden afbeeldingen van aquaria waarmee is beoogd een indruk te geven van het vormgevingsserfgoed, in ieder geval bedoelde combinatie van kenmerken een oorspronkelijk karakter die het persoonlijk stempel van de maker draagt en zijn de biOrb-Life aquaria te beschouwen als auteursrechtelijk beschermde werken. Het verweer van Aquadistri aan de hand van haar ter zitting getoonde beweerdelijke eigen ontwerpen voor aquaria met afgeronde hoeken in dit verband faalt, omdat deze voorshands geoordeeld in de verste verte niet in de buurt komen van het ontwerp van Reef-One, zodat hieraan geen betekenis wordt toegekend.

4.3. Aquadistri heeft voorts bestreden dat de totaalindruk van de visiOn aquaria te weinig afwijkt van de biOrb-Life aquaria, zoals Reef-One aanvoert. Voor de visiOn aquaria die onderwerp zijn van dit kort geding geldt evenwel dat zij zodanig met de biOrb-Life aquaria overeenkomen dat voorshands sprake is van ontlening. Voor de visiOn aquaria zijn naar voorlopig oordeel met name de in 4.2. genoemde auteursrechtelijk beschermde kenmerken (opake kunststof zij- en bovenkant, afgeronde hoeken, hoogte/breedte-verhouding, kleurgebruik, vormgeving van deksel en voet) van de rechthoekige biOrb-Life aquaria in belangrijke mate overgenomen, althans is onvoldoende afstand bewaard van deze auteursrechtelijk bechermde trekken van de biOrb-Life aquaria. De nog in enige mate van de totaalindruk van de ontwerpen van Reef-One afwijkende licht uitbollende opake zijvlakken zijn doorvoor naar voorlopig oordeel onvoldoende – mede gegeven de niet inhoudelijk steekhoudend bestreden stelling van Reef-One dat haar ontwerp gelet op het aquariavormgevingserfgoed uniek en bijzonder is.

4.5. De vraag of Aquadistri de visiOn aquaria reeds te koop heeft aangeboden (of zulks dreigt te gaan doen) is voor toewijzing van een auteursrechtinbreukverbod niet bepalend, zoals Aquadistri lijkt te menen. Onder de voorbehouden handelingen valt immers ook het zonder toestemming op een vakbeurs tentoonstellen of in een (product)catalogus opnemen van een met een werk overeenstemmend product. (…)

Modelrecht en onrechtmatig handelen: 4.7. Naar voorlopig oordeel heeft Aquadistri terecht aangevoerd dat onvoldoende uit de tekeningen van de Gemeenschapsmodellen blijkt dat sprake is van inbreuk daarop door de visiOn modellen. Anders gezegd: De door Reef-One ingeroepen modelbeschermwaardige trekken – die zij in dit kort geding heeft geadstrueerd met een verwijzing naar de door haar naar voren gebrachte auteursrechtelijk beschermde trekken – blijken onvoldoende uit deze Gemeenschapsmodelregistraties. Met name worden in de geregistreerde tekeningen geen openingen aan de bovenzijde getoond en is geen sprake van naadloze kunststof zijkanten. Dat alleen al volstaat voor afwijzing van het gevorderde Gemeenschapsmodelinbreukverbod in dit kort geding.

4.8. Reef-One heeft niet gesteld welk belang zij naast een auteursrechtinbreukverbod heeft bij een afzonderlijk verbod op grond van het gestelde onrechtmatig handelen – een vordering die zij ter zitting (uit de dagvaarding blijkt dat niet) als subsidiair heeft geken schetst. De daarop gebaseerde vorderingen zullen mitsdien al op deze grond worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9252

Geen verwatering

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 november 2010, zaaknr. 200.022.658/01, Hansgrohe AG tegen Tiger Nederland B.V. (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

(Gemeenschaps-)modellenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing Douchekoppen. Het gaat in dit geding, kort gezegd, om de vraag of Tiger met het verhandelen van de handregendouche genaamd "Niagara" inbreuk maakt op de rechten van Hansgrohe uit hoofde van haar  als Gemeenschapsmodel geregistreerde, hand-regendouche genaamd "Raindance", danwel op het auteursrecht van Hansgrohe met betrekking tot de Raindance, althans uit dien hoofde onrechtmatig handelt jegens Hansgrohe. (Klik op afbeelding voor vergroting)

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ‘s-Gravenhage, 1 oktober 2008, IEF 7129): de litigieuze douchekoppen wekken volgens het hof geen andere algemene indruk. Stijl of trend is in beginsel geen maatstaf. Verwatering is niet mogelijk. De "apparaatgerichte leer" geldt ook voor het (Gemeenschaps-)modellenrecht. Inbreuk op modelrecht en auteursrecht, onrechtmatige daad. In citaten:

7. De stellingen van partijen stellen allereerst de vraag aan de orde of  en in hoeverre het bestaan van een bepaalde stijl of trend van invloed kan zijn op de beschermingsomvang van een Gemeenschapsmodel. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

8. Aan de omstandigheid dat bepaalde elementen van een model als een uiting van een bepaalde stijl of trend kunnen worden beschouwd, komt, althans onder de vigeur van de GModVo, als zodanig geen betekenis toe. De maatstaf die moet worden toegepast bij beantwoording van zowel de vraag of aan een model individueel karakter toekomt, als de vraag of een later model inbreuk maakt op een eerder model, is of de beide modellen op de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk maken. (…) Wel moet worden aangenomen dat, voor zover een Gemeenschapsmodel elementen bevat die kunnen worden beschouwd als een uiting van een bepaalde stijl of trend, het model in zoverre geen bescherming geniet, omdat in dergelijke elementen geen eigen karakter is belichaamd. Een (ander) model dat eveneens als een uiting van de betreffende stijl of trend kan worden beschouwd, wekt in zoverre bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk dan het vormgevingserfgoed waarin die stijl of trend tot uitdrukking is gebracht. In zoverre kan derhalve toch van belang zijn om vast te stellen of (elementen) van een model kunnen worden gezien als uitdrukking van een stijl of trend. Daarbij gaat het dan om een idee, een concept, resulterend in gemeenschappelijke, abstracte stijlkenmerken; niet om de concrete belichaming daarvan.

(…)

14. Het hof is van oordeel dat het door Tiger bepleite uitgangspunt, dat de beschermingsomvang van een (Gemeenschaps-)model geringer wordt naar de mate waarin het model navolging vindt, geen steun vindt in het recht, in het bijzonder de GModVo. Artikel 10 van de GModVo, waarin de beschermingsomvang blijkens het bepaalde in lid 2 wordt gerelateerd aan de vrijheid van de ontwerper, wijst veeleer op het tegendeel. Immers, de vrijheid van de ontwerper verandert niet; deze dient naar zijn aard te worden vastgesteld op het moment van ontwerpen, althans het depot. Ook de in r.o. 8 genoemde uitspraak van het Gerecht van de EU biedt geen steun aan het standpunt van Tiger. Uit het arrest van de Hoge Raad in de zaak Decaud/Mediamax (WR 29 december 1995, NJ 1996, 546) volgt naar het oordeel van het hof evenmin dat de door Tiger verdedigde opvatting juist is, Nog los van de omstandigheid dat deze uitspraak geen betrekking heeft op een modelrecht gebaseerd op de (toen nog niet geldende) GModVo, heeft de Hoge Raad daarin slechts verwoord dar aan her enkele ontwikkelen of inzetten van een bepaalde stijl of trend (welke stijl of trend in het geval dat daar aan de orde was overigens al bestond toen het concrete model waarvan bescherming werd gezocht werd gedeponeerd, c.q. openbaar gemaakt) geen bescherming krachtens auteurs- of modelrecht kan worden ontleend. Bij een stijl of' trend gaat het, zoals hiervoor in r.o. 8 is overwogen, om een idee, een concept, resulterend in gemeenschappelijke abstracte stijlkenmerken. De, in beginsel onafhankelijk van de wil en/of inspanning van de ontwerper of' houder van het modelrecht optredende, omstandigheid dat een model (in de zin van een concrete vormgeving) op grote schaal wordt nagevolgd, kan niet worden aangemerkt als "het ontwikkelen of inzetten van een bepaalde stijl of trend" in de door de Hoge Raad bedoelde zin, althans kan niet tot gevolg hebben dat de beschermingsomvang van het model afbrokkelt naar de mate waarin navolging plaatsvindt. Althans geldt dat in elk geval wanneer de houder van het modelrecht consequent optreedt tegen navolgingen binnen de beschermingsomvang van zijn model. In verband met dit laatste is van belang dat Hansgrohe, blijkens de overgelegde uitspraken en onthoudingsverklaringen (producties 5 tot en met 9, 15 a tot en met c en 16 a tot en met f en 23 van Hansgrohe), voldoende heeft ondernomen tegen (vermeende) inbreukmakers.

15. Voor zover hierover al anders gedacht zou kunnen worden, geldt in dit geval bovendien dat Tiger niet aannemelijk heeft gemaakt dat reeds sprake was van een trend als door haar bedoeld op het moment waarop zij haar Niagara op de markt bracht en de bescherming van haar model door Hansgrohe werd ingeroepen, te weten (in elk geval) in de zomer van 2005. Immers, dat is het moment waarnaar de inbreukvraag dient te worden beoordeeld.(…)

16. Concluderend is het hof van oordeel dat de Raindance geen elementen bevat die de uitdrukking vormen van een bepaalde stijl of trend, behoudens wat betreft de, ook door de rechtbank als zodanig aangemerkte afgeronde, (organische) vormen, het overlopen van de handgreep in de douchekop en de chroomuitvoering. (…)

Techniekrestrictie

17. Artikel 8 lid 1 GModVo bepaalt: Een recht op een Gemeenschapsmodel geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald. Voor het vormmerk heeft het Hof van Justitie van de EU uitleg en invulling gegeven aan deze bepaling. In zijn uitspraak in de zaak Philips/Remington (HvJ EG 18 juni 2002, NJ 2003,48 1) overwoog het Hof ten aanzien van artikel 3 lid 1 sub e van de Merkenrichtlijn (Richtlijn 89/104/EEC):

78. De weigeringsgronden van artikel 3, lid 1, sub e, van de richtlijn hebben als ratio te verhinderen dat, als gevolg van de bescherming van het merkrecht, de merkhouder een monopolie wordt toegekend op technische oplossingen of gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt. (…0

84. Mitsdien moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, sub e, tweede streepje, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van een waar, op grond van deze bepaling niet kan worden ingeschreven indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele kenmerken van die vorm uitsluitend aan de technische uitkomst zijn toe te schrijven. Bovendien kan het bewijs dat er nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen, de in deze bepaling vermelde grond voor weigering of nietigheid van de inschrijving niet opzij zetten.

In zijn arrest van 14 september 20 10 (C-48/09) in de zaak Lego/Mega Brands heeft het Hof van Justitie deze leer in het kader van Verordening 40194 inzake het Gemeenschapsmerk bevestigd.

Dit hof heeft al eerder beslist dat de hiervoor weergegeven leer van het Hof van Justitie (in het bijzonder ook de "apparaatgerichte leer", inhoudend dat de omstandigheid dat hetzelfde technische resultaat langs andere weg kan worden bereikt niet van belang is) ook geldt voor het (Gemeenschaps-)modelrecht (Hof Den Haag 24 februari 2009, IER 2009,49 inzake Camo/Reich). Inmiddels is in deze zin ook beslist in de overtuigend gemotiveerde uitspraak van de Third Board of Appeal van het OHIM van 22 oktober 2009 (Case R 69012007-3, door Hansgrohe overgelegd als productie 22). Ook de laatste zin van r.o. 46 van het Hof van Justitie in de zaak Lego/Megabrands, inhoudend dat de ratio van de techniekrestrictie eveneens geldt voor het Gemeenschapsmodelrecht, wijst in die richting. Voorts is het hof van oordeel dat de techniekrestrictie niet slechts een rol speelt waar de geldigheid van het model in het geding is, maar ook bij de vaststelling van de beschermingsomvang daarvan. Grief 6, waarin Hansgohe het tegendeel (de "resultaatsgerichte leer”') bepleit, faalt derhalve in zoverre.

18. Anders dan de rechtbank, is het hof evenwel van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de lengte van de handgreep van de Raindance uitsluitend door de technische functie is bepaald in voormelde zin. De rechtbank heek overwogen dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de handgreep in die zin technisch bepaald is dat, hoe groter de douchekop is, des te korter de handgreep dient te zijn om te voorkomen dat deze, gevuld met water, vanuit het standaard bevestigingssysteem voorover kantelt. De rechtbank is, naar Hansgrohe onweersproken heek gesteld, tot dat oordeel gekomen op grond van een ter zitting door Tiger gehouden (onaangekondigde) demonstratie van met water gevulde en vervolgens afgesloten douchekoppen. Hansgrohe betwist in haar zevende grief gemotiveerd dat een dergelijk experiment representatief is.

19, Het hof stelt voorop dat de bewijslast van de stelling dat de verhouding tussen de grootte van de douchekop en de lengte van de handgreep van de Raindance uitsluitend door de technische functie is bepaald op Tiger rust. Met de door haar ter zitting van de rechtbank gehouden demonstratie heeft zij niet aan die bewijslast voldaan. Immers, de door Hansgrohe in haar grief tegen bedoelde demonstratie ingebrachte bedenking (te weten: dat een situatie waarin een douchekop gevuld met water wordt afgesloten niet vergelijkbaar is met de normale situatie waarin het water in een constante stroom door de douchekop lieen stroomt) is niet op voorhand zonder grond. (…)

 23. Vanuit bovengenoemde uitgangspunten dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of de Niagara bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt dan de Raindance. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. De algemene indruk van de Raindance en van de Niagara wordt (in aflopende mate van belang) vooral bepaald door:
(a) de combinatie van een douchekop met een diameter van 15 cm. met een handgreep die aanmerkelijk korter is dan deze diameter;
(b) de afgeplatte vorm van de bovenkant van de douchekop; en
(c) de vorm van de handgreep (het, vanaf de douchekop, breder uitlopen en
vervolgens weer versmallen daarvan).

(…)

27. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Tiger met het gebruik van de Niagara, in de zin van artikel 19 GModVo, inbreuk maakt op het uitsluitende recht van Hansgrohe als houder van het (Gemeenschaps-)modelrecht met betrekking tot de Raindance. Grief 8 slaagt derhalve.

30. De grieven 9 en 10 dienen echter desalniettemin te worden besproken en wel met het oog op de proceskostenveroordeling. Wat betreft het auteursrecht geldt het volgende. Niet betwist is dat Hansgrohe auteursrechtelijke aanspraken op de Raindance heeft. De vraag is of Tiger daarop, met de Niagara, inbreuk maakt. Gelet op hetgeen in de r.o. 23 tot en met 26 is overwogen, is het hof van oordeel dat de Niagara de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Raindance vertoont en dat daardoor de totaalindrukken van de beide modellen overeenkomen. De Niagara moet derhalve worden beschouwd als een ongeoorloofde verveelvoudiging van de Raindance. Ook wat betreft de grondslag onrechtmatige daad is het hof van oordeel dat Hansgrohe het gelijk aan haar zijde heeft. Hetgeen in de r.o. 23 tot en met 26 is overwogen leidt tot het oordeel dat Tiger, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen, op de punten van overeenstemming evengoed een andere weg had kunnen inslaan en door dat niet te doen bij het in aanmerking komende publiek onnodige verwarring heeft gesticht tussen de Raindance en de Niagara.

Lees het arrest hier.