Rechtspraak  

IEF 8281

Voor zover thans nog van belang

Depot Huiskens - DanamicGerechtshof ’s-Gravenhage, 13 oktober 2009, zaaknr. 105.003.145/01, Huiskens/W&M Agenturen (Nederland) tegen Baby Dan Productions A/S (met dank aan Jaap Bremer, BarentsKrans)

Modellenrecht (oud modellenrecht, BTMW, vonnis waarvan beroep dateert van 1 december 2004). Baby Dan vordert succesvol de nietigheid voor het Beneluxgebied van een (deel van een meervoudig)  internationaal model voor een traphek van Huiskens. “Hoewel het hier nog toepasselijke artikel 19 BTMW (oud) bepaalde dat de nietigverklaring, vrijwillige doorhaling of afstand steeds betrekking moest hebben op de tekening of het model in zijn geheel, [wordt] aangenomen dat bij meervoudige depots de nietigverklaring beperkt kan worden tot één van de in dat meervoudige depot opgenomen tekeningen en modellen.” (Klik op afbeelding voor vergroting)

Nieuwheid: 8. Volgens het in deze zaak toepasselijke recht, zoals dat gold tot 1 december 2003, moet het uiterlijk van het voortbrengsel nieuw zijn (artikel 1 BTMW (oud); vgl. thans artikel 3.1 lid 1 BVIE). Een model is niet nieuw indien binnen een periode van vijftig jaren voorafgaande aan het depot een voortbrengsel dat hetzelfde uiterlijk vertoont als het gedeponeerde model dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertoont in de belanghebbende kring in de Benelux feitelijke bekendheid heeft genoten (artikel 4 lid 1 onder a BTMW (oud)). Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, staat vast dat het traphek Danamic van Baby Dan reeds voor de depotdatum in de belanghebbende kring feitelijke bekendheid genoot in de Benelux. (…) In het licht van deze kenmerken is het hof van oordeel dat verschillen in de vorm van de spijlen en de buizen alsmede die van de handgreep - rond of vierkant, plat of afgerond -van ondergeschikte betekenis zijn, immers niet eraan in de weg staan dat de totaalindrukken van de hekjes overeenkomen. De conclusie luidt dan ook dat voor zover het uiterlijk van het gedeponeerde model niet technisch is bepaald, het slechts ondergeschikte verschillen vertoont met het reeds bekende traphek Danamic van Baby Dan.

(…)

Meervoudig model: 12. Het hof overweegt dat, hoewel het hier nog toepasselijke artikel 19 BTMW (oud) bepaalde dat de nietigverklaring, vrijwillige doorhaling of afstand steeds betrekking moest hebben op de tekening of het model in zijn geheel, aangenomen wordt dat bij meervoudige depots de nietigverklaring beperkt kan worden tot één van de in dat meervoudige depot opgenomen tekeningen en modellen (vgl. ten aanzien van vrijwillige doorhaling artikel 18 lid 1 BTMW (oud)). Baby Dan erkent dat zij zich nimmer op nietigheid van onderdeel 1 (1 .l en 1.2) heeft beroepen; zij heeft haar vorderingen louter op de onderdelen 2 en 3 gericht. Het hof zal het vonnis dan ook op dit punt vernietigen. Omdat in het dictum van het bestreden vonnis het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2002 wordt heroepen uitsluitend ten aanzien van de kostenveroordeling, ziet het hof aanleiding het dictum in zijn geheel opnieuw uit te spreken.

Lees het arrest hier of hieronder.

 

IEF 8267

Heeft de keukenla een meer geordende aanblik

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 oktober 2009, KG ZA 09-1279, Mepal B.V. tegen Xenos B.V. (met dank aan Hemke de Weijs, Nysignh).

Modellenrecht. Deksel bewaardozen.  Eiseres Mepal, houdster van een Gemeenschaps-modelregistratie voor kitchen container covers, maakt succesvol bezwaar tegen voorraaddozen van gedaagde Xenos, althans tegen het deksel van die dozen. Nieuwheid en eigen karakter niet bestreden. Niet uitsluitend functioneel bepaald. Modeldepot is voldoende duidelijk. Geen andere indruk. Pan-Europees verbod. In citaten:

4.7. Over de functie van de omlijsting van het deksel heeft de ter zitting aanwezige ontwerper van de Modula bewaardozen verklaard dat deze louter esthetisch is. Geheel transparante deksels hebben wel het voordeel dat de producten die erin worden bewaard van bovenaf zichtbaar zijn, maar als verschillende bewaardozen naast elkaar in de keukenlade worden geplaatst ontstaat een rommelig beeld omdat de producten niet zichtbaar van elkaar zijn gescheiden. Door de brede omlijsting van de deksels wordt de inhoud van de bewaardozen ingekaderd en heeft de keukenla een meer geordende aanblik. Xenos heeft dit esthetisch effect niet weersproken.

4.8. Gelet op voorgaande overwegingen is in dit geding van de rechtsgeldigheid van het Gerneenschapsmodel uit te gaan. De beschermingsomvang van een Gerneenschapsmodel omvat ingevolge artikel 10 lid 1 GModVo elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere indruk wekt dan het ingeschreven model. Bij de beoordeling of de deksels van de Xenos voorraaddozen inbreuk maken op het modelrecht van Mepal, dient het model mak dat in het register is ingeschreven te worden vergeleken met de deksels van de Xenos voorraaddozen.

4.9. Xenos heeft naar voren gebracht dat uit het geregistreerde model niet duidelijk zou zijn wat het uiterlijk van het deksel is en meer in het bijzonder dat daaruit niet valt af te leiden wat de functie is van de lijn op het deksel die zich op enige afstand van de buitenrand bevindt. Voorts is materiaalgebruik noch kleurgebruik daarin aangeduid. Xenos verbindt daaraan de conclusie dat onvoldoende duidelijk is welk uiterlijk door Mepal als model wordt geclaimd, zodat de vorderingen voor zover gebaseerd op modelrechtinbreuk reeds daarom dienen te worden afgewezen.

4.10. De voorzieningenrechter verwerpt dat standpunt van Xenos. Naar voorlopig oordeel is uit de geregistreerde afbeelding voldoende duidelijk dat is geclaimd een deksel van een container met afgeronde hoeken, waarbij aan één hoek (rechtsonder) een - door middel van een naar binnen schuin naar onder aflopend vlak, in de rand van het deksel geïntegreerde - geep is opgenomen. Het deksel heeft daarbij twee onderscheiden vlakverdelingen, bestaande uit een rechthoekig binnenvlak met afgeronde hoeken en een daaromheen gelegen prominente brede en hoge rand die naar binnen toe enigszins afloopt. Juist is dat het materiaal noch de kleur onderdeel uitmaakt van het depot. Dat is evenwel niet vereist en maakt het modeldepot evenmin onvoldoende duidelijk. 

4.11, Gelet op de hiervoor uit de modelregistratie blijkende kenmerken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de deksels van de Xenos voorraaddozen hij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan het model van Mepal. In de deksels van de Xenos voorraaddozen is immers sprake van een overeenstemmende vlakverdeling, waarvan het middenvlak met afgeronde hoeken wordt omlijst door een brede en hoge naar binnen toe aflopende rand met ronde hoeken, waarbij aan dezelfde hoek, rechtsonder, een op gelijke wijze in die rand geïntegreerde greep - door middel van een schuin naar onder lopend vlak - is opgenomen.

(…) 4.13. De op inbreuk op het Gemeenschapsmodel gebaseerde verbodsvordering komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Xenos heeft niet bestreden dat zij de inbreukmakende voorraaddozen ook buiten Nederland aanbiedt. zodat de gevorderde gelding van het verbod in de hele Gemeenschap toewijsbaar is.

Lees het vonnis hier of hieronder. (inmiddels de doorzoekbare pdf Rechtbank Den Haag)

 

IEF 8198

Waardoor het water kan wegstromen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 september 2009, KG ZA 09-981, Easy Sanitairy Solutions B.V. tegen I-Drain B.V.B.A.

Modellenrecht. Douchegoten. Eerst even voor jezelf lezen. Inbreuk door gedaagde. Gemeenschapsmodel voor (langwerpige) doucheputten van eiser ESS.(afbeeldingen in het vonnis). Geen schorsing wegens nietigheidsactie bij OHIM. Ook onderdelen die bij normaal gebruik niet zichtbaar zijn, tellen mee bij nieuwheid. Model is niet uitsluitend technisch bepaald. Misleidende advertentie gedaagde m.b.t. technische vereisten.

Lees het vonnis hier.

IEF 8065

Zeepdispenser maakt inbreuk op koffiezetapparaat

Senseo - ZeepseoVzr. Rechtbank Arnhem, beschikking van 14 juli 2009, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen ALDI (met dank aan Claudia Zeri, Howrey).

Ex parte beschikking. Modellenrecht Auteursrecht. Eiser Philips maakt op grond van het aan haar toekomende model- en auteursrecht m.b.t. het Senseo koffiezetapparaat succesvol bezwaar tegen door de ALDI verhandelde electronische zeeppompjes (Zeepseo?).

Het verzoekschrift stelt o.a.: “12. De kenmerken die door Aldi zijn overgenomen in de vormgeving van haar product zijn bovendien geen van allen technisch bepaald. Het gaat hier om puur esthetische kenmerken, die opzettelijk zijn overgenomen teneinde aan te haken op de bekendheid van de Senseo. De ontwerper heeft, niettegenstaande een grote ontwerpvrijheid, geen onafhankelijke creatie op de markt gebracht, en in plaats daarvan gekozen om alles wat de Senseo qua vormgeving interessant maakte, over te nemen. Hiermee heeft Aldi geprofiteerd van de creativiteit van het ontwerp van de Senseo, en is dit dan ook het enige waar haar product (meer)waarde aan ontleent. “
 
De voorzieningenrecht wijst de vorderingen grotendeels toe: “Het gevorderde onder C wordt afgewezen omdat schending van art. 6:162 BW geen aanspraak op een voorziening ex art, 1019e Rv geeft. Het gevorderde onder A en B [ieder aanbod te staken, en te verbieden om op enigerlei wijze in Nederland en het overige gedeelte van de Benelux betrokken te zijn bij inbreuk – IEF] zal worden toegewezen, met dien verstande dat het gevorderde onder A en B    aldus wordt samengevoegd dat na het woord "Model" in onderdeel A de woorden "althans m.b.t. de auteursrechten van verzoekster" worden ingevoegd. Dit om te voorkomen dat één gebeurtenis, waarbij zowel sprake is van schending van een modelrecht als van een auteursrecht, zou leiden tot verbeurte van twee dwangsommen. De dwangsommen zullen worden beperkt tot een maximum van in totaal EUR 250.000,00.

Lees de beschikking hier. Oorspronkelijk verzoekschrift (met duidelijke afbeeldingen) hier.

IEF 8051

Stoepborden

Vzr. Rechtbank Assen, 10 juli 2009, LJN: BJ2205, Staten Productdevelopment B.V. & Van Raalte Displays B.V. tegen Sign Business Center & Herva BVBA

Modellenrecht. Inbreuk op modelrecht m.b.t. standaard voor een reclamebord (stoepbord).. Vordering tot gestaakt houden inbreuk toegewezen; vorderingen m.b.t. vernietiging en schadevergoeding afgewezen. Niet-ontvankelijkverklaring in beide vrijwaringen. Eerst even voor jezelf lezen.

6.7.  Met betrekking tot de door Herva genoemde mogelijke nietigheid van het modelrecht is de voorzieningenrechter voorshands, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd, van oordeel dat hiervan geen sprake is en dat bovendien het kort geding zich niet leent voor nietigverklaring van een inschrijving van een model.

6.8.  Vergelijking van het model van Staten en Van Raalte met de voet die SBC aan Herva heeft geleverd voor wat betreft de vorm en lijnen (ellipsvorm, uitsparing in het midden) leidt tot de conclusie dat er een grote mate van overeenstemming is tussen beide modellen. De verschillen die er zijn hebben met name betrekking op de maatvoering, de pootjes, de vulopening en het handvat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de geïnformeerde gebruiker deze verschillen niet opmerkt wanneer hij één van beide modellen voor zich heeft. Dit blijkt ook uit de in het geding gebrachte verklaringen van wederverkopers. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat de overige ter zitting getoonde voeten (waarvan ook foto's in de producties zijn opgenomen) in veel grotere mate afwijken van de in geding zijnde modellen. De conclusie is dan ook dat de voet van SBC/Herva geen andere algemene indruk zal wekken bij de geïnformeerde gebruiker dan de voet van Staten en Van Raalte. SBC en Herva maken dan ook inbreuk op de modelrechten van Staten en Van Raalte.

(…) 6.14.  SBC en Herva zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Staten en Van Raalte vorderen (aanvullende prod. op 15a en b bij de pleitnota) ex art. 1019h Rv. een proceskostenvergoeding van € 5.544,37 excl. BTW van SBC en € 6.788,97 excl. BTW van Herva. Ten aanzien van de kosten geldt dat de gevorderde kosten zo tijdig opgegeven en gespecificeerd dienen te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (HR 30 mei 2008, C07/131 HR, Endstra tapes). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat opgaat voor de kosten tot en met 19 juni 2009, zoals die in de bij de betekende dagvaarding overgelegde prod. 15 a en b zijn gespecificeerd. Dat houdt in dat SBC zal worden veroordeeld tot betaling van proceskosten ad € 3.399,39 excl. BTW en Herva tot een bedrag van € 4.518,00 excl. BTW.

Lees het vonnis hier

IEF 8037

Spaanse Koekoeksklokken

HvJ EG, 2 juli 2009, C-32/08 Fundación Española para la Innovación de la Artesanía (FEIA) tegen Cul de Sac Espacio Creativo SL & Acierta Product & Position SA (verzoek om prejudiciële beslissing,  Juzgado de lo Mercantil n° 1 de Alicante y n° 1 de Marca Comunitaria, Spanje)

Gemeenschapsmodellen. Artikelen 14 en 88 GModVo . Houder van recht op gemeenschapsmodel. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Model dat in opdracht is ontworpen.

Cul de Sac heeft een reeks wandklokken (koekoeksklokken) ontworpen die in het kader van het d’Artes-project van FEIA zijn vervaardigd, de Santamaría-collectie. Cul de Sac en Acierta hebben vervolgens koekoeksklokken vervaardigd en op de markt gebracht onder de benaming Timeless-collectie (afbeelding). FEIA is  van mening dat deze koekoeksklokken een kopie zijn van de niet-ingeschreven gemeenschapsmodellen van de „Santamaría”-collectie, waarvan zij haars inziens houdster is als sponsor en grootste financier van het D’ARTES-project en op grond van de haar door AC&G overgedragen exclusieve exploitatierechten op de voor de eerste editie van dat project vervaardigde producten.

Met de prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 14, lid 3, van de verordening ook van toepassing is op een in opdracht en dus buiten een arbeidsverhouding ontworpen gemeenschapsmodel. (Volgens artikel 14, lid 1, van de verordening komt het recht op het gemeenschapsmodel toe aan de ontwerper of diens rechtverkrijgende. Uit lid 3 blijkt dat het recht op het gemeenschapsmodel aan de werkgever toekomt wanneer dit model door een werknemer in de uitoefening van zijn functie of volgens de instructies van zijn werkgever is ontworpen, tenzij bij overeenkomst anders is bepaald of tenzij de toepasselijke nationale wettelijke regeling een andersluidende bepaling bevat. )

Het Hof oordeelt dat doelbewust is gekozen voor de termen  ‘werkgever’ en ‘werknemer’ en  niet voor de veel ruimere termen ‘opdrachtgever’ en ‘opdrachtnemer’ en door de gemeenschapswetgever is uitgegaan van een specifieke contractuele verhouding, te weten de arbeidsverhouding, zodat lid 3 niet kan worden toegepast op andere contractuele verhoudingen, zoals die welke bestaan bij een in opdracht ontworpen gemeenschapsmodel.

Het begrip ‘rechtsverkrijgende’ in artikel 14 lid 1 ziet daarnaast niet op nationale wettelijke regelingen m.b.t. bepaalde mogelijkheden om het recht op een model te verkrijgen, door b.v. degene die de opdracht heeft gegeven, maar alleen op overdracht bij overeenkomst.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen is niet van toepassing op een in opdracht ontworpen gemeenschapsmodel.

2) In omstandigheden als die in het hoofdgeding moet artikel 14, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat het recht op het gemeenschapsmodel toekomt aan de ontwerper, tenzij het bij overeenkomst is overgedragen aan diens rechtverkrijgende.

Lees het arrest hier.

IEF 7960

De verborgen functionalteit

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 juni KG ZA 09-254, Europochette N.V, tegen Vanderbiest Handelsonderneming B.V, Topas A.A.T. B.V. & Hodi International B.V.
 
Modellenrecht. Onrechtmatige daad. Bestekenvelopjes. Geschil over naleving vaststellingsovereenkomst n.a.v. eerder vonnis (IEF 3200). In dat vonnis oordeelde de voorzieningenrechter dat de bestekenvelopjes van eiser een andere algemene indruk maakten dan die van gedaagden Vanderbiest en Topas (afbeeldingen in het vonnis) . Eiser is in hoger beroep gegaan, maar parijen hebben lopende het beroep een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is bepaald dat gedaagden het modelrecht van eiser erkennen en de verhandeling van hun eigen envelopje te staken en gestaakt houden. Tegen de verhandeling van een nieuw model envelopje van gedaagden had eiser expliciet geen bezwaar. Met betrekking tot dit envelopje is een licentie vertrekt aan gedaagde Topas.

In casu stelt Europochette dat dit laatste envelopje als de klep is ingevouwen toch een zelfde algemene indruk maakt als haar eigen model (zodat het “de verborgen functionaliteit bezat het model de zelfde algemene indruk te geven” als het model van eiser) en dat gedaagden zodoende in strijd met de vaststellingsovereenkomst handelen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, de pochettes worden namelijk niet met ingevouwen klep op de markt gebracht:  

4.7. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat van uit dat Vanderbiest en Topas zich met de Vaststellingsovereenkomst hebben verplicht niet meer met een pochette volgens model B op de markt te komen en dus ook niet met een pochette volgens model C met ingevouwen klep omdat die dezelfde algemene indruk nalaat als model B.

4.8. Vanderbiest en Topas brengen evenwel geen pochettes volgens model C met ingevouwen klep op de markt. Er is dan ook geen grond is om een tekortschieten aan de zijde van deze partijen te veronderstellen.

Profiteren van wanprestatie: 4.9. Met dit (voorlopig) oordeel faalt voorshands ook de grondslag onrechtmatige daad zijdens Hodi. Europochette heeft daartoe immers gesteld dat Hodi, als derde bij de vaststellingsovereenkomst, heeft geprofiteerd van de wanprestatie.

4.10. Europochette heeft evenwel, zo begrijpt de voorzieningenrechter, ook nog gesteld dat het handelen van Vanderbiest en Topas wanprestatie oplevert omdat zij te kort schieten in de nakoming van de zorgplicht die is neergelegd in artikel 2 van de overeenkomst betreffende inbreuk door derden. Het licentieren van rechten met betrekking tot model C aan Hodi en vervolgens het toelaten dat Hodi dit model op de markt brengt in een vorm die overeenkomt met het contractueel uitgesloten model B levert volgens Europochette wanprestatie op waarvan Hodi onrechtmatig profiteert.

Onrechtmatige daad: 4.11. Naar voorlopig oordeel kan de vordering van Europochette ook niet op deze nadere grondslag onrechtmatige daad worden toegewezen. Zoals hierboven is overwogen is niet aannemelijk dat Vanderbiest en Topas ten tijde van het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst de wetenschap hadden dat model C de verborgen functionaliteit bezat het model de zelfde algemene indruk te geven als model B. Europochette heeft niet gesteld dat Vanderbiest en Topas die wetenschap wel hadden ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst. Die wetenschap hebben zij thans wel, maar Europochette heeft niet gesteld dat de licentieoverkomst Vanderbiest en Topas het handvat biedt deze alsnog open te breken en Hodi te verbieden de pochette met naar binnen gevouwen klep aan te bieden. Daar komt bij dat Hodi zich kan beroepen op een licentieovereenkomst met betrekking tot een Gemeenschapsmodel welke haar de mogelijkheid geeft dat model met al zijn functionaliteiten te produceren ook in een vorm waarin. deze overeenkomt met model B. Ten slotte kan Hodi ook nog verwijzen naar meergenoemde beslissing van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2004 waaruit kan worden afgeleid dat het model B free for all is. Ten slotte is het nog zo dat artikel 2 van de Vaststellingsovereenkomst voor partijen een bijzonder zorgplicht in het leven roept wat betreft het model A van Europochette of het model C van Verbiest en Topas, maar niet wat betreft model B.

Proceskosten (op afspraak geen IE): 4.12. Hiermee valt het doek voor de vorderingen van Europochette. Europochette is als de in het ongelijk gestelde partij aan te merken. Beide partijen hebben dit geschil aangemerkt als een niet IE zaak waarop de regeling van artikel 1019 Rv niet van toepassing is. Europochette zal worden veroordeeld in de proceskosten te bepalen aan de hand van het liquidatietarief. Nu Gedaagden in persoon zijn verschenen worden deze bepaald op nihil voor salaris en € 262 voor griffierecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 7926

Dat twijfelachtige depot

Modeldepot OHIM PicardieVzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 22 mei 2009, KG ZA 09-239, Rosero-P, S.R.O. tegen VDL Kusters B.V. & VDL Bus & Coach B.V. (met dank aan Luuk Jonker, Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten).

Auteursrecht. Modellenrecht. Stukgelopen samenwerking. Twist over Gemeenschapsmodel (afbeelding) en auteursecht op midibus.  Eerst even kort:

“5.4. Het voorgaande levert een sterk vermoeden op dat het modelrecht waarop VDL zich beroept, betrekking heeft op een model waarvan niet zij, maar Rosero de ontwerper is (art. 14 GeMoVo) en waarvan de kenmerken slechts in onbelangrijke details verschillen van de vele andere soortgelijke midibussen (art. 5 GeMoVo). Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de inschrijving door VDL op die gronden nietig zal worden verklaard (art 25 lid 1 sub b en c GeMoVo). Rosero heeft de vordering daartoe reeds ingesteld en zich in dit kort geding op die nietigheid beroepen en zij kon op die wijze de nietigheid inroepen (art. 90 id 2 GeMoVo).
VDl heeft tijdens het bestaan van de vorm van samenwerking tussen partijen en zelfs lang voordat daarin tussen partijen moeilijkheden waren gerezen, zonder overleg met handelspartner Rosero op 12 oktober het model van de Picardie bij het OHIM gedeponeerd en dat twijfelachtige depot bedenkelijkerwijs voor Rosero stil gehouden. Dusdoende heeft VDH gehandeld in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die uit de rechtsverhouding waarin zij met Rosero stond, voortvloeien.
Onder deze omstandigheden levert het beroep van VDL op artikel 85 GeMoVo misbruik van recht op.  Op die grond faalt ook dat beroep.

5.5. Voor zover VDL nog stelt dat haar auteursrecht toekomt op grond van artikel 6 van de Auteurswet kan dit verweer niet slagen, nu zij daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld. Dat ervaren mensen van VDL talloze keren bij Rosero op de productieplaats zijn geweest om Rosero te helpen is onvoldoende om aan te nemen dat haar auteursrecht op de Picardie toekomt op grond van artikel 6 van de Auteurswet.

Lees het vonnis hier.

IEF 7915

De dubbelsymetrische vlakverdeling

Bureaustoel 2031Rechtbank Amsterdam, 6 augustus 2008, HA ZA 07-1262, Steffex B.V.  tegen W.

Rechtbank Amsterdam, 13 mei 2009, HA ZA 07-1262, Steffex B.V, tegen W. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper)

Modellenrecht. Auteursrecht. Modeldepot bureaustoel is nietig wegens nieuwheidsschadelijke handelingen deposant. Gedaagde W., houder van het model, stelt dat eiser met een door eiser op de markt gebrachte overeenstemmende stoel inbreuk maakt op zijn modelrechten. Eiser Steffex stelt echter succesvol dat gedaagde de als model gedeponeerde stoel al 13 maanden vóór het depot aan eiser heeft geleverd. W. wordt wel toegelaten tot het bewijs dat hij de maker van en de auteursrechthebbende op degedeponeerde bureaustoel.

2.7. De conclusies die Steffex verbindt aan hetgeen valt af te leiden uit haar uitdraai uit haar digitaal productsysteem zijn door W.  c.s. slechts afgedaan met zijn stelling dat aan die productie geen bewijskracht toekomt omdat dit een intern document zou betreffen. De rechtbank is echter van oordeel dat W. c.s. ter betwisting van deze stellingen in ieder geval een verklaring had behoren aan te dragen waarom een interne productcode van Steffex op de afbeelding bij het modeldepot voorkomt. Nu dit achterwege is gebleven, staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat W. c.s. de 2031 [afbeelding] al aan Steffex heeft geleverd in februari 2004, derhalve 13 maanden vóór het modeldepot ervan.

2.8. Nu op grond van het vorenoverwogene aangenomen wordt dat zowel de -aan de 2031 nagenoeg identieke - 203 als de 2031 zelf meer dan 12 maanden voorafgaand aan het modeldepot van de 2031 door W. c.s. al door Steffex werd besteld bij W. c.s., wordt eveneens voorbij gegaan aan de stellingen van W. c.s. dat geen sprake zou zijn van een relevante bekendmaking. Nog los van het feit dat het aanbieden van een stoel aan een belangrijke afnemer op de Nederlandse markt slecht vergeleken kan worden met verkoop van modellen op een dorpsmarkt in China, zoals door W. c.s. wel werd gesteld, kan op basis van deze feiten niet geoordeeld worden dat het model niet bekend is geworden aan de ingewijden in de betrokken sector.

 2.9. Ook aan de stelling van W. c.s. dat een eventuele aanbieding geschied zou zijn onder stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding wordt voorbij gegaan. Nog los van de omstandigheid dat ook deze stelling gelet op de overige stellingen van W. c.s. nadere motivering behoefde, blijkt uit de als vaststaand aangenomen feiten dat de 203 en 2031 ook daadwerkelijk besteld zijn. De rechtbank kan zich bezwaarlijk een situatie voorstellen waarbij bureaustoelen voor verkoop geleverd zouden worden onder voorwaarde van geheimhouding.

2.10. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank met Steffex van oordeel dat het modeldepot van W. c.s. van de 2031 aan nieuwheid heeft ontbroken en derhalve nietig is. De hierop ziende vordering van Steffex ligt daarmee voor toewijzing gereed.

2.11. W. c.s. stelt echter terecht dat de sommatie aan Intergamma daarmee niet op zichzelf onrechtmatig was, nu hij zich daarnaast op zijn auteursrecht heeft beroepen. Op grond van de overwegingen 4.9 tot en met 4.11 van het tussenvonnis, zal W. c.s. worden toegelaten tot het bewijs dat hij de maker is van bureaustoel 2031.

Lees de vonnissen hier en hier.

IEF 7878

Op termijn gezamenlijk de intellectuele eigendomsrechten gaan bezitten

Rechtbank Haarlem, 29 april 2009, LJN: BI2816, Domovital Vertriebs Gmbh, tegen Idfixed B.V.

Tummy TubBeëindiging van exclusieve IE-licentieovereenkomst m.b.t. merkrecht en de overige industriële eigendomsrechten op de Tummy Tub met onmiddellijke ingang wegens een gewichtige reden. 

4.5.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de door partijen opgezette constructie, waarbij [gedaagde 2] (via Idfixed) de exclusieve licentierechten op de Tummy Tub heeft verleend aan Domovital en [A] en [gedaagde 2] aldus via Domovital gelijkelijk deelden in de licentierechten, en bij goede resultaten op termijn gezamenlijk de intellectuele eigendomsrechten zouden gaan bezitten, voortvloeit dat, anders dan Domovital heeft betoogd, de rechtsverhouding tussen Idfixed en Domovital op grond van de licentieovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de rechtsverhouding tussen partijen binnen Domovital. Het ontslag van [gedaagde 2] als bestuurder van Domovital en het intrekken van de aandelen van Idfixed in Domovital heeft derhalve onmiddellijk ook gevolgen voor de rechtsverhouding tussen Domovital en Idfixed die voortvloeit uit de licentieovereenkomst.

Nu als gevolg van de besluiten van de aandeelhoudersvergadering van Domovital [A] als enig bestuurder en aandeelhouder van Domovital overblijft, is geen sprake meer van de door partijen beoogde constructie waarin [gedaagde 2] zijn rechten op de Tummy Tub zou gaan delen met [A]. [gedaagde 2] zou daarmee al zijn rechten op de Tummy Tub – die hem oorspronkelijk geheel toebehoorden – verliezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft daarom in voornoemde omstandigheden voor Idfixed voldoende grond gelegen om de licentieovereenkomst om een gewichtige reden per onmiddellijke ingang (gedeeltelijk) te beëindigen.

Lees het vonnis hier.