DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 4353

Geen patent intocht Sinterklaas

pb12.JPGVoorzieningenrechter Rechtbank Alkmaar, 5 juli 2007, LJN: BA8844. Stichting Sint Nicolaas Centrale Nederland en Eiser sub 2 tegen Gedaagde.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Geschil over de Stichting Sint Nicolaas Centrale Nederland (SNC), die zich bezighoudt met “het vertegenwoordigen en ondersteunen van Sint Nicolaas in de drukke periode in november en december.”

Gedaagde is oprichter van SNC en heeft de stichting en de gehele inboedel daarvan eind 2006 overgedragen aan Eiser sub 2 en een tweede betrokkene. De NPS was jarenlang een van de belangrijkste klanten van SNC en huurde SNC in voor het verzorgen van figuratie bij de televisieregistratie van de landelijke intocht van Sinterklaas.

SNC vreest dat Gedaagde NPS afpakt als klant en vorderen onder meer dat Gedaagde wordt bevolen om NPS kenbaar te maken dat hij niet meer betrokken is bij SNC en dat NPS zich voortaan tot SNC dient te wenden. Deze vordering van SNC wordt afgewezen. De rechter overweegt: “Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er geen recht op het houden van de intocht [van Sinterklaas]. Enig patent kan hierop niet worden aangevraagd, want het Sinterklaasfeest is van ons allemaal. Reeds hierop strandt de door SNC gevorderde mededeling van Gedaagde aan de NPS.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4337

Het octrooi betreffende

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 12 juni 2007, AWB 06/4910 OCT95. Hollandsche Beton Groep N.V. c.s. (HBG) tegen Octrooicentrum Nederland (OCN)

Wat is de juiste uitleg van de term "rechtsvorderingen, het octrooi betreffende" uit artikel 63 lid 2 ROW 1995?

Wel gemeld, nog niet besproken. HBG c.s. zijn rechthebbenden op een Nederlands octrooi. Op 4 oktober is op verzoek van Janssen de Jong Infra B.V. een dagvaarding tot nietigverklaring van het octrooi in het octrooiregister ingeschreven. Op 3 februari heeft HBG verzocht om inschrijving in het octrooiregister van een akte van gedeeltelijke afstand van het octrooi. Janssen de Jong Infra heeft hier geen toestemming toe verleend, waarop het OCN het verzoek van HBG heeft afgewezen. Hiertegen heeft HBG bezwaar gemaakt.

De rechtbank doet nu uitspraak in het beroep dat HBG heeft ingesteld, tegen de ongegrond verklaring van het bezwaar. De discussie draait om artikel 63 van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW1995). Dit artikel luidt:

1- Een octrooi vervalt geheel of gedeeltelijk wanneer de octrooihouder geheel onderscheidenlijk gedeeltelijk afstand doet.

2- De afstand geschiedt door de inschrijving van een daartoe strekkende akte in het octrooiregister. Het bureau schrijft de akte niet in zolang er personen zijn, die krachtens in het octrooiregister ingeschreven stukken rechten op het octrooi of licenties hebben verkregen of rechtsvorderingen, het octrooi betreffende, hebben ingesteld en deze personen tot de afstand geen toestemming hebben verleend.

Wat is nu de juiste uitleg van de term "rechtsvorderingen, het octrooi betreffende", uit lid 2? Valt hier ook een nietigheidsvordering onder, dan is de weigering van het OCN terecht. HBG meent echter dat de wetgever alleen rechtsvorderingen bedoeld heeft die voortvloeien uit het belang het octrooi in stand te houden. De rechtbank overweegt echter dat voor een beperkte uitleg van het begrip "rechtsvorderingen het octrooi betreffende" geen grond bestaat. Het OCN heeft daarom terecht het verzoek tot inschrijving van de akte van gedeeltelijke afstand geweigerd.

Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Lees de uitspraak hier.

IEF 4336

De G-standaard

ond.gifRechtbank ’s-Gravenhage 4 juli 2007, Glaxo Group Limited tegen Pharmachemie B.V.

Gemeld, maar nog niet besproken. Bodemprocedure. De enkele publicatie van een generiek geneesmiddel in de G-standaard kan niet zonder meer worden opgevat als een aanbod om aan de octrooihouder voorbehouden handelingen te verrichten met betrekking tot dat geneesmiddel. 

Glaxo is houdster van een Europees octrooi voor “use of a tetrahydrocarbazolone derivative for the manufacture of medicaments”. Pharmachemie is producent van generieke geneesmiddelen. Zij heeft het geneesmiddel Ondansetron, tegen misselijkheid en overgeven, laten opnemen in de editie van 26 juni 2006 van de zogenaamde G-standaard, een door Z-index gepubliceerde geneesmiddelendatabank. Op verzoek van Pharmachemie heeft Z-index aan alle gebruikers van de G-standaard een zogeheten Taxebrief gestuurd om uitdrukkelijk aan te geven dat Pharmachemie pas na afloop van het octrooi op het originele geneesmiddel (en dus niet voor 25 juni 2006) zullen verhandelen.

Het geschil spits zich toe op de vraag of de publicatie van generiek Ondansetron in de G-standaard van juni 2006 moet worden aangemerkt als “voor een of ander aanbieden” zoals bedoeld in artikel 53 lid 1 ROW 1995 en derhalve, zoals Glaxo stelt, als een inbreuk op het octrooi van Glaxo.

Een publicatie in de G-standaard is volgens de rechtbank in ieder geval niet gelijk te stellen met een advertentie. De G-standaard is primair een hulpmiddel bij het onder meer bestellen en leveren van geneesmiddelen, in plaats van een platform voor het aanbieden van geneesmiddelen. De publicatie van een geneesmiddel in de G-standaard is volgens de rechtbank dus eerder aan te merken als een voorbereidingshandeling voor het leveren van een geneesmiddel dan als een aanbod van het geneesmiddel. De rechtbank concludeert aldus in conventie:

“4.6. Gelet op de aard van de G-standaard, de beperkte duur van de publicatie van generiek Ondansetron daarin vóór de expiratiedatum van EP 266, en de uitdrukkelijke vermelding dat Pharmachemie generiek Ondansetron niet vóór 25 juni 2006 zou verhandelen, moet enerzijds worden geconcludeerd dat die publicatie het exploitatiemonopolie van Glaxo niet, althans niet wezenlijk kan hebben aangetast. Anderzijds staat vast dat Pharmachemie een niet met het octrooi van Glaxo strijdig belang had om generiek Ondansetron vanaf de expiratiedatum van EP 266 te verhandelen, dat de publicatie van generiek Ondansetron in de G-standaard daarvoor noodzakelijk was, dat die publicatie niet eerder is gepubliceerd dan noodzakelijk was en dat Pharmachemie de gebruikers van de G-standaard uitdrukkelijk heeft gemeld dat zij generiek Ondansetron niet vóór 25 juni 2006 zou verhandelen. In het licht hiervan brengt een redelijke wetsuitleg mee dat het enkele gegeven dat de informatie uit de G-standaard van juni 2006 enige weken voorafgaand aan de expiratiedatum van EP 266 beschikbaar was niet moet worden aangemerkt als het aanbieden van generiek Ondansetron in de zin van artikel 53 lid 1 ROW 1995, althans niet als het voor een of ander aanbieden in de zin van dat artikel. De rechtbank zal de vorderingen van Glaxo derhalve afwijzen.”

In reconventie voert Pharmachemie aan de het octrooi van Glaxo nietig is omdat Glaxo geen aanspraak zou kunnen maken op voorrang op grond van een Britse octrooiaanvrage. Uitgangspunt bij de beoordeling van het betoog van Pharmachemie is dat Glaxo ingevolge artikel 87 lid 1 EOV aanspraak kan maken op voorrang indien de Britse aanvrage dezelfde uitvinding betreft als het Europese octrooi. Daarvan is sprake indien alle essentiële kenmerken van de uitvinding op zodanige wijze worden geopenbaard in de Britse octrooiaanvrage dat de vakman deze kan toepassen.

Volgens de rechtbank komen inderdaad alle essentiële kenmerken van het Europees octrooi terug in de Britse aanvrage. Ook het betoog van Pharmachemie dat de Britse octrooiaanvrage de uitvinding niet op zodanige wijze beschrijft dat de vakman deze zal kunnen toepassen, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. De stelling dat de octrooiaanvrage geen informatie bevat over de dosis en de wijze van toediening, vindt geen steun in de feiten. Ook kan niet worden volgehouden dat het vaststellen van de werkzame verbinding een “undue burden” is. Ten slotte is ook nog door Pharmachemie aangevoerd dat het octrooi niet nawerkbaar zou zijn. Dit betoog is volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.

De rechtbank neemt dan ook de geldigheid van het Europese octrooi van Glaxo aan.

De werkelijke proceskosten in conventie komen, na verrekening met betrekking tot het nietigheidsverweer,  voor rekening van Glaxo (ongeveer € 20.000). Pharmachemie wordt veroordeeld in de proceskosten betrekking hebbend op de reconventie (ongeveer €40.000).

Lees het vonnis hier.

IEF 4304

Sint / Pasfotopoint / Glaxo / Astropower

1- Voorzieningenrechter Rechtbank Alkmaar, 5 juli 2007, LJN: BA8844. Stichting Sint Nicolaas Centrale Nederland tegen Gedaagde.

“Eén van de twistpunten tussen partijen is het mede organiseren van de landelijke Sinterklaasintocht, die door de NPS op televisie wordt uitgezonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er geen recht op het houden van die intocht. Enig patent hierop kan niet worden aangevraagd, want het Sinterklaasfeest is van ons allemaal.
Reeds hierop strandt de door SNC gevorderde mededeling van Gedaagde aan de NPS dat zij zich voor al hetgeen dat betrekking heeft op de intocht van Sinterklaas tot SNC dient te wenden. Bovendien staat het de NPS geheel vrij wie zij wenst te benaderen voor het verzorgen van de ondersteuning bij de landelijke intocht. Evenmin als aan Gedaagde, komt aan SNC enig recht toe, op basis waarvan het verstrekken van deze opdracht bij de NPS kan worden geclaimd. Van enige overeenkomst daartoe is namelijk niet gebleken.”

Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank Amsterdam, 5 juli 2007, LJN: BA8856. Eiser (E. de R. v. Z.) tegen gedaagde.

Eiser is doende een boek te schrijven over de Koninklijke Familie. (…) De bescherming van dat belang wordt vooralsnog voldoende gediend met het opleggen van een ordemaatregel, inhoudende dat Gedaagde op straffe van verbeurte van een dwangsom gehouden is ieder geschrift dat hij over eiser en met hem verband houdende kwesties in de openbaarheid wil brengen of wil doen brengen tenminste drie weken voorafgaand aan de voorgenomen dag van publicatie ter kennisneming aan Eiser ter beschikking te stellen, opdat deze tijdig kan nagaan of daarin informatie is verwerkt die afkomstig is uit het door Eiser bij Gedaagde opgeslagen archief en nog niet behoort tot het publieke domein, zodat Eiser in dat geval in staat is desgewenst passende maatregelen te treffen.”

Lees het vonnis hier.

3- Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, 4 juli 2007. Pasfotopoint the Store tegen Pasfotoshop (met dank aan P. Koerts, Trip).

“Pasfotopoint heeft geen vordering zoals hiervoor omschreven ingesteld [art 6 lid 1 Hnw – IEF]. De verbodsvordering zoals ingediend kan niet worden gegrond op de Handelsnaamwet en Pasfotopoint heeft niet gesteld op grond waarvan zij meent die verbodsvordering wel in te kunnen stellen door het indienen van een verzoekschrift aan de rechter.”

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juli 2007, HA ZA 06-2677. Glaxo Group Limited Tegen
Pharmachemie B.V.

“Dat het enkele gegeven dat de informatie uit de G-standaard van juni 2006 enige weken voorafgaand aan de expiratiedatum van EP 266 beschikbaar was niet moet worden aangemerkt als het aanbieden van generiek Ondansetron in de zin van artikel 53 lid 1 ROW 1995, althans niet als het voor een of ander aanbieden in de zin van dat artikel. De rechtbank zal de vorderingen van Glaxo derhalve afwijzen.

Lees het vonnis hier.

5- EPO, EBoA, 28 juni 2007, G 0001/05, Astropower Inc.(met dank aan Geert Theuws, Howrey)

Uitspraak betreft een aantal openstaande en zeer interessante punten t.a.v. divisionals.
"So far as Article 76(1) EPC is concerned, a divisional application which at its actual date of filing contains subject-matter extending beyond the content of the earlier application as filed can be amended later in order that its subject-matter no longer so extends, even at a time when the earlier application is no longer pending. Furthermore, the same limitations apply to these amendments as to amendments to any other (non-divisional) applications."

Lees de uitspraak hier.

IEF 4265

Eerst even voor jezelf lezen

1- Gerechtshof Amsterdam, 28 juni 2007, 1989/06 SKG en 1987/06 KG. Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommerl B.V/ tegen La Nuova Alelchi S.P.A. & Van Woensel B.V. (met dank aan Peter Kits, Holland Van Gijzen).

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. “Ter zitting heeft het hof geconstateerd dat de schoenen weliswaar niet ídentiek’ zijn (…) doch wel een gelijkenis vertonen die te treffend is om nog toevallig te zijn.” (…) “Dit betekent dat in dit geding voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de omstreden modellen als eerste door Van Bommel op de markt zijn gebracht.

Lees het arrest hier.

2- Benelux Gerechtshof, 28 juni 2007, A 2005/1/16. Bovemij Verzekeringen tegen BMB(met dank aan Pieter Veeze, BBIE).

“Het bepaalde in artikel 13, C, lid 1, BMW (thans artikel 2.20, lid 4, BVIE) brengt niet mee dat voor het verkrijgen van onderscheidend vermogen van een uit één of meer woorden van een officiële taal binnen het Beneluxgebied bestaand teken door het gebruik daarvan, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Richtlijn, vereist is dat ook de vertaling van dat teken in de andere in het Beneluxgebied gesproken officiële talen in de gebieden waar die talen worden gesproken, door het in aanmerking komende publiek als merk wordt opgevat.”

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Zutphen, 6 juni 2007, HA ZA 06-1254. Kwang Yang Motor Co. Ltd. C.s. tegen Rozendaal Sports on Wheels V.O.F. c.s. (met dank aan Jan-Kees Govers, GoversVanZoest).

“Nu de “Filly”, “Top Boy” en “Cobra”-scooter zich ieder voor hun in hun uiterlijke verschijningsvorm niet van een aantal in de handel zijnde scooters, die niet afkomstig zijn van Kymco, aanmerkelijk onderscheidt en die modellen van Kymco op de scootermarkt derhalve geen eigen plaats innemen, handelt Rozzendaat niet onrechtmatig jegens Kymco en Kybe door de “KB 50”-scooter en de “KB 50 Rally”-scooter in Nederland in het verkeer te brengen en te verhandelen. “

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank Zwolle, 28 juni 2007, KG ZA 07-259. 1850 B.V. c.s. tegen KPN B.V.(met dank aan Michael Kellogg, KPN).

“Het door KPN B.V. in haar hoedanigheid van exploitant van een netwerk verwijzen naar het eigen informatienummer schendt in die omstandigheid dan ook de op haar rustende en jegens 1850 B.V. c.s. in acht te nemen zorgplicht (…) Dit leidt echter niet tot toewijzing van (een van) de vorderingen. De gevraagde voorzieningen zijn daarvoor –nu net van het gestelde opzettelijk handelen van KPN B.V. c.s. kan worden uitgegaan, niet gebleken is van de gesteld onrechtmatige wijze van oplossen en afhandelen van de klachten – te verstrekkend dan wel kan er niet van uit worden gegaan dat zij feitelijk uitvoerbaar zijn.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank Leeuwarden, 27 juni 2007, HA ZA 06-364. Lucky Locked Limited tegen Van der Meulen Sneek B.V. (met dank aan Evert van Gelderen, De Gier & Stam)

3e Leeuwarder Jurkjeszaak. “Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt immers genoegzaam dat het auteursrecht mede bedoeld is om het uiterlijk van producten met een gebruiksfunctie te beschermen.” (…) “De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de Dragonfly auteursrechtelijk beschermd is en dat dit auteursrecht aan Lucky Locket toekomt.”

Lees het vonnis hier.

6- Nederlanse Mededingingsautoriteit, 10 mei 2007. Fresh FM tegen Buma (met dank aan Anja Kroeze, Buma/Stemra).

“Het verzoek van Fresh FM dat de Raad verklaart dat Buma misbruik maakt van haar economische machtspositie door het hanteren van prijsdiscriminatie tussen verschillende radio-omroepinstellingen en/of een excessief tarief zou hanteren ten opzichte van Fresh FM wordt derhalve afgewezen.”

Lees het besluit hier.

7- Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 12 juni 2007, AWB 06/4910 OCT95. Hollandsche Beton Groep N.V. c.s.  tegen  Octrooicentrum Nederland / Janssen de Jong Infra B.V.

“De conclusie uit het vorenstaande is dat verweerder, gezien de door de derde partij ingestelde nietigheidsactie, de inschrijving daarvan in het octrooiregister en het ontbreken van toestemming van de derde partij tot de afstand, het verzoek tot inschrijving van de akte van gedeeltelijke afstand terecht heeft geweigerd”

Lees de uitspraak  hier.

8 - HvJ EG, 28 juni 2007, zaak C-20/05. Conclusie A-G Verica Trstenjak. Pubblico Ministero tegen Karl Josef Wilhelm Schwibbert.

Voorstel voor prejudiciële beslissing over de navolgende vragen: “Is het aanbrengen van het teken SIAE verenigbaar met richtlijn 92/100/EEG1 van de Raad betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, alsmede met artikel 3 van het Verdrag en de artikelen 23 tot en met 27 van het EG-Verdrag. Is het eveneens verenigbaar met de richtlijnen 83/189/EEG2 en 88/182/EEG3 van de Raad?”

Lees de conclusie hier.

IEF 4224

Eerst even voor jezelf lezen

- College van Beroep RCC, Stichting Alcoholpreventie (STAP) tegen Stichting AMstel Gold Race. (met dank aan Ebba Hoogenraad, Steinhauser Hoogenraad)

Het Amstel Gold Logo op de wielershirts is te beschouwen als evenementreclame, niet als alcoholreclame (niet toegestaan op wielershirts). Het is niet van belang of er gevaar voor verwarring bestaat. Ook al heeft het Amstel Gold Race logo duidelijke overeenkomsten met het biermerk Amstel, en ook al zijn er in zoverre associaties, toch wil dat nog niet zeggen dat op het wielershirt bierreclame wordt gemaakt.

Lees de beslissing hier.

- Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 12 juni 2007 LJN: BA7814. Appellante Sub 1, Emkapak Verpakkingen BV, Keku-Kist BV, Appellant Sub 4 tegen Present International BV

Tussen de zaken uit het IE-archief van het Hof Den Bosch dat, heel fijn, langzamerhand via rechtspraak.nl ontsloten wordt, staat zo af en toe ook nog een recente zaak.

“4.8 Naar het voorlopig oordeel van het hof is de vormgeving van de drie interieurs, zoals deze blijkt uit de door appellanten overgelegde producties, in overwegende mate ingegeven door het technisch effect ervan en niet door de persoonlijke invulling van de maker. Bij deze interieurs gaat het er bovenal om dat de flessen eenvoudig in de kist kunnen worden geplaatst, daar zonder veel moeite weer uit kunnen worden gehaald en dat zij in de tussentijd goed op hun plaats blijven ook als de kisten worden bewogen of verplaatst. Om dat te bereiken is een flesvormig interieur nodig met een kliksysteem, zoals dit overigens ook al van andersoortige verpakkingen bekend was (zoals bij pennen), en met uitsparingen, uitstulpingen en tussenschotten (ingeval van twee of drie flessen) die een zekere hoogte dienen te hebben. Aan appellanten kan worden toegegeven dat bij die verschillende onderdelen persoonlijke keuzes van de ontwerper mogelijk zijn, maar deze betreffen naar het voorlopig oordeel van het hof op het geheel van de voor het overige in de markt reeds gebruikelijke vormgeving zodanig geringe aspecten dat niet gesproken kan worden van een eigen oorspronkelijk karakter met het persoonlijk stempel van de maker. Dit betekent dat voorshands geconcludeerd dient te worden dat het beroep van appellanten op een haar toekomend auteursrecht niet opgaat. De grieven 1 tot en met 4 worden verworpen.2

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 juni 2007, KG ZA 07-477. Van Kempen tegen Heto B.V.

“Nu Heto niet deugdelijk heeft betwist dat de “Toploaders” vallen onder de beschermingsom
vang van het Octrooi dient voorshands van de gestelde inbreuk uit te worden
gegaan.(…) Bij die stand van zaken dienen de vorderingen in conventie hoofdzakelijk
te worden toegewezen. De omvang van de schade van Van Kempen staat evenwel
nog geenszins vast. Nu ook in de visie van Van Kempen de Licentieovereenkomst
is beëindigd kan de schade niet zonder meer worden bepaald op de in die
overeenkomst bepaalde licentievergoedingen. Het verlangde voorschot op de
schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4220

Octrooiverweermeeleestijd

kbl.gifRechtbank 's-Gravenhage, 21 juni 2007, KG ZA 07-385. Prodect B.V. en Alberts tegen Smulders (twee b.v.'s en in persoon) en Van Oord (N.V. en twee B.V.'s)

Zaak die zwaar is ingezet door Prodect en Alberts: in de dagvaarding worden octrooirechten, niet-geregistreerde Gemeenschapsmodellen, wanprestatie, onrechtmatige daad ingezet. Buiten rechte worden stevige uitspraken gedaan in de pers en worden kopieën van sommatiebrieven naar de opdrachtgevers van Smulders en Van Oord gezonden. De rechter verwerpt alle eisen, laakt de opstelling van eisers, maar komt toch tot een forse reductie van de gevorderde proceskostenveroordeling op grond van redelijkheid, evenredigheid en billijkheid.

Alberts is houder van octrooi EP-B1-1.616.377, dat volgens de hoofdconclusie een beschermingsinrichting voor kabels en leidingen beschermt. Deze beschermingsinrichting wordt gevormd door telkens twee pijphelften met bolvormige segmenten. Vrijwel de gehele hoofdconclusie, inclusief het kenmerk, definieert aspecten van deze pijphelften. In onderconclusie 24 is sprake van een opnamebuis voor het opnemen van een einde van de uit de pijpelementen gevormde pijp.

Op 23 kilometer buiten de Nederlandse kust wordt momenteel het windmolenpark Q7 aangelegd. Eén van de hoofdaannemers is Van Oord. Er wordt gebruikt gemaakt van een nieuwe type kabel, die bovendien wordt ingegraven, waardoor het gebruik van een beschermingsinrichting niet nodig is. Wel wordt er gebruik gemaakt van een zogenoemde J-tube om de kabel uit de bodem naar een toren van een windmolen te leiden.

Volgens de rechter is er geen sprake van inbreuk, omdat de beschermingsinrichting van de hoofdconclusie niet wordt toegepast. Een beroep op equivalentie wordt terzijde geschoven. Function en result zijn in een "uiterst welwillende interpretatie" mogelijkheid vergelijkbaar. De manier waarop dat wordt bereikt is volgens de rechter wezenlijk anders. Ook maakt de J-tube geen indirecte inbreuk op onderconclusie 24.

Nu er geen sprake lijkt van inbreuk, hoeft de rechter zich niet uit te spreken over de toepasselijkheid van de ROW 1995 in de Economische Exclusieve Zone. Overigens laat hij duidelijk laat doorschemeren dat het opwekken van windenergie niet onder het winnen van natuurlijke rijkdommen valt.

Prodect kan zijn niet beroepen op bescherming uit hoofde van niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen. Deze claim wordt gebaseerd op een tweetal figuren uit het octrooi. De betreffende J-tubes zijn echter vrijwel geheel technisch bepaald en bovendien niet nieuw.

Het is onvoldoende aannemelijk dat er sprake is van een contractuele relatie tussen Alberts en/of Prodect en Smulders anderzijds. Hier kan dus ook geen wanprestatie uit volgen. Verder zou Smulders volgens Prodect gedreigd hebben om Prodect te vernietigen. Dit is echter niet meer dan een blote stelling.

Smulders en Van Oord maken aanspraak op € 199.000 aan gemaakte kosten, inclusief die van hun octrooigemachtigden. De rechter acht het redelijk dat beide partijen afzonderlijke bijstand hebben ingehuurd. De dubbele kosten van een advocatenwissel bij Smulders trekt de rechter wel af. Octrooiverweermeeleestijd wordt wel vergoed, maar niet de tijd die besteed is aan de OD-aspecten. Het inzetten van twee advocaten van compagnonsniveau "in deze octrooirechtelijk nu ook weer niet bijster complexe zaak" acht de rechter niet redelijk en evenredig. Ook de kosten van het instellen van oppositie mogen niet worden meegenomen. Aldus resteert een tussensaldo van € 92.500.

Tot slot volgt een billikheidsverdiscontering. De rechter wil voorkomen dat het voor het MKB vanwege kostenveroordelingen op de voet van de Handhavingsrichtlijn economisch onmogelijk wordt om te procederen tegen kapitaalkrachtiger partijen. Tussen de opgevoerde kosten van partijen zit grosso modo een factor 6,7 verschil. Ten nadele van Prodect weegt dat ze de procedure hebben doorgezet, terwijl gedaagden er in conventie op hebben gewezen dat zij het octrooi niet toepassen. Uiteindelijk wijst de rechter € 62.000 aan kosten toe.

Tot slot moeten Prodect en Alberts wel een rectificatiebrief sturen aan de projecteigenaren, maar hoeven ze geen advertentie te plaatsen in het Financieel Dagblad.

Lees het vonnis hier.

IEF 4148

Nadere informatie

phlg.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, 11 juni 2007, KG ZA 07-528, LG Electronics Benelux Sales B.V. / Koninklijke Philips Electronics N.V.

Executiegeschil dat een beetje doet denken aan een hoger beroep. Op grond van nadere informatie oordeelt de rechtbank dat het eerdere oordeel van de rechtbank, dat onvoldoende was bewezen dat Philips deelnemer was bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard, berust op een kennelijke misslag.

LG Electronics vordert in dit executiegeschil schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis  waarin aan LG een provisioneel inbreukverbod is opgelegd onder het zgn. Vogel-octrooi van Philips. Dit octrooi ziet op de codering volgens de JPEG-standaard.

In de hoofdzaak heeft de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 25 april 2007 het Vogel-octrooi gedeeltelijk vernietigd en onder het resterende gedeelte een provisioneel inbreukverbod opgelegd voor de duur van de procedure en uiterlijk tot de expiratiedatum van het octrooi (10 september 2007). Het verbod is provisioneel, en niet definitief, omdat door de rechtbank is vastgesteld dat LG Electronics weliswaar gebruik maakt van de geoctrooieerde uitvinding, maar dat Philips het recht heeft verwerkt zich nog op Vogel te kunnen beroepen indien komt vast te staan dat Philips als deelnemer bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard betrokken is geweest. Op deelnemers bij de werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard rustte namelijk de verplichting om voor de JPEG-standaard relevante octrooien aan te melden, terwijl het Vogel-octrooi indertijd door Philips nooit is aangemeld.

 

De rechtbank achtte het door LG overgelegde bewijs onvoldoende om aan te tonen dat Philips deelnemer was aan de betreffende werkgroepen, maar heeft LG toegelaten tot nadere bewijslevering in een later stadium van de procedure.

LG vordert in dit executiegeschil dat het Philips wordt verboden om het vonnis van 25 april ten uitvoer te leggen. LG is van mening dat het oordeel van de rechtbank, dat onvoldoende is bewezen dat Philips deelnemer was bij werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard, berust op een kennelijke misslag. Derhalve heeft Philips volgens LG, conform vaste rechtspraak inzake executiegeschillen, geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het provisionele verbod. Dit oordeel wordt door de voorzieningenrechter gevolgd.

Volgens de voorzieningenrechter heeft LG in de hoofdzaak “voldoende, zo al niet ruimschoots, aannemelijk gemaakt dat Philips deelnemer (participant) was bij de totstandkoming van de JPEG standaard” en dat die deelname “van dien aard was dat daaruit voor Philips een gehoudenheid voortvloeide Vogel te openbaren.” Derhalve is volgens de voorzieningenrechter “niet aannemelijk dat de rechtbank, indien zij de beschikking zou hebben gehad over hetgeen thans naar voren is gekomen, het provisionele verbod zou hebben opgelegd.”

De voorzieningenrechter verbiedt Philips om het provisionele verbod ten uitvoer te leggen en veroordeelt Philips in de proceskosten conform artikel 1019h Rv, aangezien het executiegeding evenals de procedure in de hoofdzaak een IE-recht tot inzet heeft.

Lees het vonnis hier. Eerder vonnis en herstelvonnis: IEF 3947 (10 mei 2007).

IEF 4141

Voorlopig

Gerechtshof s’-Gravenhage, 31 mei 2007. Beschikking in Estrad B.V. tegen Schultink (met dank aan Paul Mazel, Trip Advocaten).

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in kort geding procedure.

Tussen Estrad en Schultink is bij het Hof een kort geding proceedure aanhangig met als onderwerp het Nederlandse octrooi  van Schultink. In eerste aanleg heeft de Voorzieningenrechter aan Estrad een inbreukverbod opgelegd. Tegen dit vonnis is Estrad in hoger beroep gekomen.

In het hoger beroep verzoekt Estrad om een aantal getuigen bij wege van voorlopig getuigenverhoor door het Hof te doen horen. Hoewel in beginsel de verzoeker van een voorlopig getuigenverhoor daar recht op heeft, wordt in het onderhavige geval het verzoek van Estrad afgewezen.

“(…) Het Hof stelt voorop dat artikel 186 lid 2 Rv. voorziet in de mogelijkheid dat tijdens een reeds aanhangig geding de rechter op verzoek van  een partij een voorlopig getuigenverhoor beveelt. Naar het oordeel van het Hof moet onder “een reeds aanhangig geding” in de eerste plaats een bodemprocedure worden begrepen. Het Hof overweegt daartoe dat, hoewel in een kortgedingprocedure getuigenbewijs op zichzelf toelaatbaar is, deze procedure in verband met het spoedeisende karakter in het algemeen geen ruimte biedt voor het (uitvoerig) horen van getuigen. Naar het oordeel van het Hof geldt hetzelfde voor het horen van getuigen in een kort geding in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. In het onderhavige geval gaat het om een octrooizaak, waarin Estrad heeft verzocht vijf getuigen te doen horen. Naar het zich laat aanzien, zal het horen van die getuigen enige tijd vergen. Voorts acht het Hof van belang dat reeds een bodemprocedure aanhangig is; dit is de geëigende procedure voor het horen van getuigen. Bovendien zal, anders dan Estrad meent, het Hof niet de eerst rechter zijn die over de geldigheid van het in het geding zijnde octrooi oordeelt. Estrad wijst er immers zelf op dat de kortgedingprocedure in hoger beroep op de slaaprol staat voor 20 april 2008 voor memorie van antwoord aan de zijde van Schultink. In het licht hiervan is het Hof van oordeel dat het onderhavige verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met de goede procesorde.” (7)

Lees de beschikking hier.

IEF 4132

Bevelschrift

Beschikking Rechtbank ’s-Gravenhage 4 juni 2007, Pintail International B.V. tegen Gemini Medical Textiles Europe B.V.

Volledige proceskosten bij afstand van instantie.

Gemini is octrooihouder en heeft Pintail gedagvaard. Gemini vordert een inbreukverbod met nevenvorderingen. De zaak wordt door Gemini aangebracht. Gemini doet echter afstand van instantie ex art. 249 en 250 Rv. Pintail verzoekt de rechtbank, ingevolge artikel 250 lid 4, een bevelschrift af te geven waarin Gemini wordt bevolen de door Pintail gemaakte proceskosten te vergoeden. Pintail stelt dat zij recht heeft op vergoeding van de volledige proceskosten op grond van artikel 14 Handhavingsrichtlijn. Gemini stelt daar tegenover dat artikel 14 Handhavingsrichtlijn in dit geval niet van toepassing is en dat zij slechts de proceskosten conform het gebruikelijke forfaitaire tarief zou hoeven te vergoeden.

De rechtbank overweegt dat het doel van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn (geïmplementeerd onder artikel 1019h Rv) is dat in een procedure als deze de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten. Bij afstand van instantie zou de eiser volgens de rechtbank als in het ongelijk gestelde partij moeten worden aangemerkt. Door in het geval van afstand van instantie geen volledige proceskostenveroordeling aan de eiser op te leggen zou de eiser het doel van artikel 14 Handhavingsrichtlijn kunnen frustreren door de zaak vroegtijdig in te trekken.

De rechtbank beveelt Gemini de proceskosten aan Pintail te vergoeden.

Lees de beschikking hier.