DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 5075

Niet openbaar toegankelijk

steigerkop.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 november 2007, HA ZA 04-1278, Scafom International B.V. tegen Wilhelm Layher Vermogens Verwaltungs- Gmbh.

Eiser Scafom heeft Layher gedagvaard om vernietiging te verkrijgen van het Nederlandse deel van een Europees octrooi van Layher over een aansluitkop voor steigerbuizen. Scafom betoogde dat het octrooi niet nieuw is op grond van, onder andere, openbaar voorgebruik. Daarnaast is het octrooi volgens Scafom onvoldoende duidelijk / niet-nawerkbaar en niet-inventief en zou het octrooi toegevoegde materie bevatten.

In reconventie heeft Layher een inbreukverbod gevorderd en een aantal nevenvorderingen geformuleerd. De rechtbank gaat in conventie aan ieder van de geldigheidsargumenten voorbij. Scafom heeft de inbreuk niet betwist en de rechtbank wijst in reconventie de inbreukvorderingen voor het grootste gedeelte toe.

Geldigheid. Layher maakte kennelijk gebruik van een bedrijf (Woeste) dat voor Layher de aansluitkoppen, waarin de uitvinding belichaamd was, voor haar produceerde. De rechtbank overweegt dat het feit dat medewerkers van Woeste voor de prioriteitsdatum toegang zouden hebben gehad tot die aansluitkoppen nog niet betekent dat de uitvinding openbaar toegankelijk is geworden. Volgens de rechtbank vloeit de verplichting tot vertrouwelijke omgang met de kennis over de bewuste aansluitkoppen voort uit de rechtsverhouding tussen Layher en Woeste (opdrachtgever – opdrachtnemer). Dit geldt volgens de rechtbank eveneens voor medewerkers van bedrijven die weer door Woeste zijn ingeschakeld.

Ook het feit dat klanten voor de prioriteitsdatum toegang zouden hebben gehad tot het fabrieksterrein van Layher, kan niet tot de conclusie leiden dat de uitvinding openbaar toegankelijk is geworden, omdat niet gebleken is dat deze klanten de aansluitkoppen in detail hebben kunnen bestuderen, zodat zij van de uitvinding kennis hebben kunnen nemen. Tot slot overweegt de rechtbank dat ook het produceren en verhandelen van de aansluitkoppen voor de prioriteitsdatum niet tot gevolg kan hebben dat de uitvinding openbaar toegankelijk is geworden. Layher heeft onweerspoken aangevoerd dat de aansluitkoppen slechts in gelaste toestand op de markt zijn gebracht en dat bij gelaste aansluitkoppen de uitvinding niet meer zichtbaar is.

De overige nieuwheidsargumenten worden, evenals het beroep op het gebrek aan inventiviteit, door de rechtbank afgewezen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Scafom dat de “grenzen” van een zinsnede uit de conclusie onduidelijk zouden zijn, aangezien Scafom volgens de rechtbank onvoldoende heeft duidelijk gemaakt wat zij met die stelling heeft bedoeld. Na een vergelijking van het verleende octrooi en de oorspronkelijke aanvrage concludeert de rechtbank dat het octrooi door de aanvrage wordt gedekt.

Inbreuk. Scafom heeft bij conclusie van antwoord erkend dat zij aansluitkoppen heeft verhandeld die voldoen aan de kenmerken van de hoofdconclusie van het octrooi. De rechtbank onderzoekt of de vorderingen van Layher voor toewijzing in aanmerking komen en wijst deze voor het grootste gedeelte toe. 

Lees het vonnis hier.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IEF 5071

Eerst even voor jezelf lezen

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 november 2007, Actervis GMBH &  Industex S.L.n tegen Tel Sell B.V.

“De rechtbank te s-Gravenhage heeft in een vonnis van 14 november 2007 geoordeeld dat het “Velform Sauna Belt”product dat wij onlangs aan u hebben geleverd geen origineel product betreft maar een namaak product. Door levering van deze nam aak producten hebben wij inbreuk gemaakt op de exclusieve rechten van Actervis GmbH en Industex S.L op het Velform Sauna Belt Product.Wij verzoeken u alle Velform Sauna Belt producten die u van ons heeft ontvangen aan ons terug te zenden, waarna wij het volledige aankoop bedrag en eventuele verzendkosten aan u zullen restitueren. Hoogachtend, Tel Sell B. V.”

Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 november 2007, HA ZA 07-216, Exodus Holding B.V. tegen Joyincare B.V.

"4.24. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Careclip valt onder de beschermingsomvang van het octrooi. Daarmee maakt Joyincare inbreuk op conclusie 18 van het octrooi."

Lees het vonnis hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 november 2007, HA ZA 07-1470, Nokia Nederland B.V. tegen Qualcomm Incorporated.

“Het is geenszins denkbeeldig dat eerst na toepassing van dergelijke van derden afkomstige componenten sprake is van inbreuk op bepaalde conclusies van bepaalde Qualcomm octrooien. Hiernaar blijft het echter gissen, nu de betreffende octrooien, het zij herhaald, niet zijn overgelegd of verder gespecificeerd.”

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 november 2007, HA ZA 04-1278, Scafom International B.V. tegen Wilhelm Layher Vermogens Verwaltungs- Gmbh.

“Scafom heeft in haar conclusie van antwoord erkend dat zij een aansluitkop heeft ingekocht en verhandeld die voldoet aan de kenmerken van conclusie 1 van EP 516. Aangezien niet is weersproken dat Layher daarvoor geen toestemming heeft gegeven en gesteld noch gebleken is dat de betreffende aansluitkoppen door of met toestemming van Layher in het verkeer zijn gebracht, staat daarmee vast dat Scafom inbreuk heeft gemaakt op de rechten van Layher met betrekking tot EP 516. Op de navolgende gronden leidt dat evenwel niet tot een integrale toewijzing van alle vorderingen.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank Amsterdam, 24 oktober 2007 en 6 december 2006, HA ZA 05-2182, International Rights Collecting and Distribution Agency tegen Stichting De Thuiskopie(met dank aan Marcel Bunders, Hellingman Bunders Advocaten).

Eind- en tussenvonnis. “De rechtbank is met IRDA van oordeel dat Thuiskopie het verlangde inzicht niet heeft gegeven. Alleen al doordat SENA niet tot specificatie in staat is, staat niet vast dat de uitvoerend kunstenaars het door Thuiskopie gestelde totaalbedrag van €2.483.534,05 daadwerkelijk hebben ontvangen. De door Thuiskopie overgelegde stukken kunnen dat niet genoegzaam onderbouwen. Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat het door IRDA gevorderde bedrag van €1.098.583,71 toewijsbaar is.”

Lees de vonnissen hier.

IEF 5066

Zaksluitingen

zaksl.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 november 2007, HA ZA 06-2721, Kwik Lok Corporation tegen Schutte Bagclosures B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Een octrooi- en merken zaak over Kwik Lok, een zaksluiting. Het octrooi op de zaksluiting blijft overeind, maar de inbreukvordering wordt afgewezen. De rechter verklaart de vorm- en woordmerken van eiser Kwik Lok grotendeels nietig. Het vormmerk bestaat volgens de rechter uitsluitend uit de vorm van de waar. Het teken Kwik Lok acht de rechter beschrijvend voor “bag closures”. Richtlijn conforme proceskostenveroordeling eiser ongeveer  €17.765,22.

Kwik Lok is houdster van het Europees Octrooi (EP) voor een "strip of closures", zaksluitingen die makkelijk van elkaar los te breken zijn.  Kwiklok heef ook een Gemeenschapsvormmerk voor zaksluitingen (afbeeldingen in het vonnis). Schutte produceert sinds 2000 zaksluitingen die zij onder het teken ‘Schutlok’ op de markt aanbiedt. Kwik Lok vordert -kort weergegeven- een inbreukverbod op haar EP en op haar Gemeenschaps- en Beneluxmerken Kwik Lok. Schutte vordert in reconventie de nietigverklaring van het Nederlandse deel van EP , van het vormmerk en van de woordmerken.

Onder verwijzing naar het arrest GAT/LuK, acht de rechtbank zich niet bevoegd van de octrooivorderingen kennis te nemen voor zover deze grensoverschrijdend zijn. Ten aanzien van de nietigheidsvorderingen acht zij zich bevoegd.

Schutte heeft erkend dat de materie van EP  nieuw is, maar stelt dat deze niet inventief is, gelet op een US octrooi in combinatie met algemene vakkennis.

Het US octrooi staat volgens de rechter niet aan de inventiviteit van het EP in de weg: “De gedachte dat trekkracht de meest effectieve manier is om de aan elkaar verbonden sluitingen netjes te scheiden is in US 935 niet terug te vinden en niet valt in te zien dat voor de gemiddelde vakman voor de hand ligt de oplossing daarin te zoeken, zoals door Schutte is aangevoerd. Schutte stelt weliswaar dat bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1A van US 935 een sluiting door middel van trekken in een richting evenwijdig aan de langshartlijn van de sluitingen wordt afgebroken, maar niets in EP 935 duidt daarop. Het octrooischrift biedt geen aanknopingspunten voor de wijze waarop de zaksluitingen van elkaar worden gescheiden. Het octrooischrift spreekt enkel van 'points of fracture', 'removal of a closure' en van 'seperated'. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat de gemiddelde vakman uit US 935 iets anders zal begrijpen dan dat het scheiden van de sluitingen in US 935 plaatsvindt op de volgens de stand der techniek gangbare wijze, namelijk door het uitoefenen van afschuifkrachten en dus niet door trekkracht.”

“De maatregel met betrekking tot de hoek van de scheidingslijn en het verspringen van de uitsteeksels is reeds niet als voor de gemiddelde vakman voor de hand liggend aan te merken, omdat de vakman geen reden had zich af te vragen hoe bereikt zou kunnen worden dat de scheidingslijn evenwijdig aan of onder een kleine hoek ten opzichte van de langshartlijn van de strook sluitingen zou liggen.”

Het EP oordeelt de rechter inventief en wijst de reconventionele vordering tot nietigverklaring af.

Dit leidt echter niet tot een verbod. De zakafsluiting van Schutte valt volgens de rechter niet onder de beschermingsomvang van het EP. De zakafsluiting van Schutte kent niet  het kenmerk dat het verbindingsmateriaal zich bevindt langs een lijn parallel aan of onder een kleine hoek tot de langshartlijn van de strook. Van een kleine hoek is volgens de rechtbank geen sprake meer bij een hoek van tussen 27 en 38. Op basis van een  TNO rapport komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van inbreuk, nu de hoek van de sluitingen van Schutte niet valt onder het begrip kleine hoek.

“Uit het TNO-rapport kan worden afgeleid dat, anders dan Kwik Lok stelt, het toevoegen van de inkeping in de G-sluiting wel degelijk nodig is, nu zonder de inkeping geen schone breuken zonder restmateriaal optreden. De stelling dat dit volgens Kwik Lok gelegen kan zijn in het feit dat het plastic van een slechtere kwaliteit is, passeert de rechtbank, nu deze theoretische stelling in het geheel niet is onderbouwd. Voor zover Kwik Lok stelt dat er ondanks de inkeping nog altijd sprake is van verbindingsmateriaal en om die reden sprake is van inbreuk, gaat zij eraan voorbij dat de breuklijn bij het product van Schutte niet is gelegen in een lijn evenwijdig aan de langshartlijn, of onder een kleine hoek tot de langshartlijn. De hoek tot de langshartlijn, die bij het type G-sluiting van Schutte groter is dan 27º, maakt in combinatie met de inkeping tevens dat van equivalentie geen sprake is. Het door het octrooi beoogde resultaat wordt immers op een andere wijze bereikt, namelijk door een hoek die groter is dan het octrooi voorschrijft in combinatie met een inkeping.”

Het Gemeenschapsvormmerk verklaart de rechtbank nietig. Volgens haar bestaat het merk enkel uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen.

“Niet betwist is dat voor de door Kwik Lok gedeponeerde basisvorm van een zaksluiting diverse Amerikaanse octrooien zijn verleend en dat de lengte, breedte, omtrek en dikte van de sluitingen hoofdzakelijk worden bepaald door de machine waar de sluitingen in worden geplaatst en door de noodzaak om de opening van een zak te omvatten. Ook de vorm van de toegangsopening en de afgeschuinde hoeken zijn technisch bepaald. De vorm van de opening is noodzakelijk om de verpakking op effectieve wijze te geleiden in de centrale opening. De afgeschuinde hoeken zijn noodzakelijk, omdat scherpe hoeken de kans vergroten dat de sluitingen de zakken beschadigen. Het gat wordt door Kwik Lok niet als te beschermen element geclaimd, terwijl ook daarvoor heeft te gelden dat dit technisch is bepaald, nu het gat de plastic zak moet kunnen vasthouden. In de basisvorm kan bij de handmatige zaksluitingen enige, maar gelet op het gebruik, slechts beperkte variatie worden
aangebracht. De vierkante vorm wijkt voorts niet af van wat gangbaar is voor zaksluitingen.”

Ook acht de rechtbank beide bestanddelen van het woordmerk KWIK LOK beschrijvend voor 'bag closures'. Toepassing van het criterium in Biomild leidt niet tot een ander oordeel.

“Het teken bestaat uit de twee bestanddelen 'KWIK' en 'LOK'. Deze beide bestanddelen zijn een fonetische schrijfwijze voor de Engelstalige woorden 'quick' en 'lock'. Het relevante publiek zal de beide bestanddelen ook als zodanig opvatten. De betekenis van quick is snel en die van (het werkwoord) lock is sluiten of sluiting.”

De rechtbank komt tot de conclusie dat Schutte met het woord Schutlok voor haar zaksluitingen geen inbreuk maakt op het gemeenschapswoordmerk KWIK LOK, nu geen sprake is van voldoende
overeenstemming tussen merk en teken.

De kosten begroot de rechtbank  langs de weg van richtlijnconforme interpretatie in conventie op € 17.765,22. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5065

Beslag- en beschrijvingsoperatie

Rechtbank Arnhem 30 oktober 2007, KG ZA 07-602, Astellas Pharma Inc. tegen Synthon B.V.

Executie kort geding na vonnis over (grensoverschrijdend) bewijs- en beschrijvend beslag (inzagerecht) ex. artt. 1019b-d Rv. in een farma-octrooizaak. Omvang geheimhoudingsplicht.

Wel gesignaleerd, nog niet samengevat. De kern van het geschil is de vraag of Astellas (eiser) behoorlijk uitvoering heeft gegeven aan het vonnis van de voorzieningenrechter te Arnhem van 1 juni 2007. Astellas is - kort gezegd – bij het vonnis veroordeeld tot geheimhouding met betrekking tot de inhoud van de in beslag genomen documenten van Synthon (gedaagde) daar het verlof tot bewijsbeslag te ruim is geweest en hiervan te ruim gebruik is gemaakt. Na het vonnis heeft Synthon de advocaten van Astellas bericht dat Astellas het vonnis niet zou zijn nagekomen en daarom dwangsommen heeft verbeurd. Synthon heeft ten laste van Astellas executoriaal beslag laten leggen op de aandelen van Astellas in Astellas B.V.

In de onderhavige zaak vordert Astellas o.a. dat Synthon op straffe van een dwangsom onmiddellijk iedere executie van het vonnis zal staken, gestaakt zal houden en om iedere reeds genomen executiemaatregel ongedaan te maken.

Ter onderbouwing van haar vordering, stelt Astellas onder meer dat: “3.2 (…) uit rechtsoverweging 4.18 van het vonnis duidelijk blijkt dat het doel van het gebod onder 5.2 en het bevel onder 5.3 van het dictum van het vonnis is om verder gebruik door Astellas van de inhoud van de beslagen documenten te voorkomen en daartoe (i) alle vertegenwoordigers van Astellas die op welke wijze dan ook inzage hebben gehad in de inbeslaggenomen stukken, een geheimhoudingsplicht op te leggen en (ii) in het kader van de op te leggen geheimhoudingsplicht bekend te maken welke vertegenwoordigers van Astellas kennis hebben genomen van de inbeslaggenomen stukken. Met ‘vertegenwoordigers van Astellas’ heeft de voorzieningenrechter volgens Astellas uitsluitend gedoeld op personen die in of voor het bedrijf van Astellas werkzaam zijn en die om die reden kennis genomen hebben van de inhoud van de beslagen documenten en die ten nadele van Synthon kunnen gebruiken.”

Synthon is het niet eens met deze argumentatie. Volgens het verweer van Synthon: “3.3 (…) was het doel van de veroordeling van Astellas om zeker te stellen dat verdere geheimhouding van de verkregen informatie zou zijn gewaarborgd. Dat kan alleen maar als zeker wordt gesteld dat alle personen die bij de beslaglegging betrokken waren, dan wel anderszins de documenten in handen hebben gehad, geen uitgezonderd, tot verdere geheimhouding worden verplicht.”

De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van Synthon en wijst de vordering tot onmiddellijke staking van de executie van het vonnis toe. Bovendien beveelt de voorzieningenrechter Synthon om onmiddellijk iedere reeds genomen executiemaatregel ongedaan te maken. Aan het oordeel van de voorzieningenrechter ligt ten grondslag dat geheimhouding – met als doel verder gebruik door Astellas van de inhoud van de beslagen documenten te voorkomen – slechts geldt voor:

“4.6 (…) degenen die ten behoeve van Astellas betrokken zijn geweest bij de beslag- en beschrijvingsoperatie en die in het kader daarvan kennis hebben genomen van de inhoud van de documenten, alsmede degenen die daarna van de inhoud hebben kennis genomen. Personen die niet inhoudelijk kennis hebben genomen van deze documenten kunnen echter geen informatie ten nadele van Synthon naar buiten brengen.

De onderdelen 5.2. en 5.3. van het dictum van het vonnis, in samenhang bezien met de geciteerde passage uit 4.18 van het vonnis, moeten dan ook zo worden begrepen dat Astellas aan Synthon een opgave dient te verstrekken van de namen en adressen van alle personen die namens haar betrokken zijn geweest bij het conservatoir bewijsbeslag/gedetailleerde beschrijving van 22 mei 2007 én die daadwerkelijk kennis hebben genomen van de inhoud van de daarmee verkregen documenten/gegevensdragers, althans van wie redelijkerwijs valt aan te nemen dat zij daarvan kennis hebben genomen, en wel zodanig dat zij van daaruit verkregen informatie gebruik zouden kunnen maken ten nadele van Synthon.”

Voorts oordeelt de voorzieningenrechter, dat krachtens art. 611a lid 3 Rv geen dwangsommen kunnen worden verbeurd als geen rechtsgeldige betekening heeft plaatsgevonden. Nu niet is gesteld noch is gebleken dat Astellas woonplaats heeft gekozen ten kantore van haar Nederlandse advocaten heeft er geen rechtsgeldige betekenis van het vonnis plaatsgevonden op 1 juni 2007. De Voorzieningenrechter oordeelt ten slotte dat het voorgaande betekent dat betekening van het vonnis eerst op 11 juni 2007 rechtsgeldig heeft plaatsgevonden ten parkette van de Officier van Justitie te Arnhem. Hierbij laat hij in het midden of deze betekening gezien de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag op 11 juni 2007 reeds voltooid was nu vaststaat dat Astellas in ieder geval voor 11 juni 2007 reeds behoorlijk uitvoering heeft gegeven aan het vonnis.

Lees het vonnis hier.

IEF 5025

Prebiotisch

Nu.nl bericht: “Babyvoedingsmiddelenconcern Numico heeft geen octrooi op babyvoeding. Het Europees Octrooi Bureau in München heeft bepaald dat een octrooi op een ingrediënt in het babyvoeding niet geldig is.  Dat maakte drogisterijketen Kruidvat, die de zaak had aangespannen, donderdag bekend. 

Lees hier meer (zoek op 'prebiotisch' voor eerdere berichten).

IEF 4915

Het privilege van immuniteit

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28 september 2007, LJN: BB5865, Werknemer tegen Europese Octrooi Organisatie.

IE-Arbeidsrecht. Bevoegdheidsincident; beroep op immuniteit door Europese Octrooi Organisatie. Ambtenarengerecht biedt aan artikel 6 EVRM gelijkwaardige bescherming.

Het gaat in dit geding om de vraag of het EOO zich in deze terecht beroept op een uitzondering op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter die uit het volkenrecht voortvloeit, te weten het privilege van immuniteit van jurisdictie en tenuitvoerlegging op het grondgebied van Nederland van een internationale publiekrechtelijke rechtspersoon. Nederland is op grond van het volkenrecht gehouden de immuniteit van internationale publiekrechtelijke rechtspersonen te respecteren. Dit vereiste is expliciet neergelegd in artikel 13a van de Wet Algemene Bepalingen.

Lees het arrest hier.

IEF 4891

Wapperen in Polen en China

rfid.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 10 oktober 2007, KG ZA 07-1000, On Track Innovations Ltd. Tegen Smartrac N.V.

Wel gemeld, nog niet besproken. Grensoverschrijdende bevoegdheid rechtbank Den Haag (onbetwist). Pools en Chinees recht zijn toepasselijke recht (wet conflictenrecht onrechtmatige daad en marktaanknoping). Wapperen met octrooi niet onrechtmatig. Liquidatietarief (geen verantwoording gevraagde proceskosten).

Eiser OTI brengt beveiligingstechnologie voor creditkaarten en identiteitsbewijzen op de markt, OTI bezit tevens een aantal octrooien.Smartrac brengt beveiligde RFID inlays voor paspoorten en contactvrije (credit)card systemen op de markt. Zij heeft wereldwijd octrooibescherming verkregen. De octrooi portefeuille van Smartrac werd eind december 2006 uitgebreid door een schikking met het bedrijf Assa Abloy AB uit Zweden. Het conflict tussen Smartrac en Assa ging over de eigendom van bepaalde octrooien op het terrein van RFID-chips die gebruik maken van "wire embedding technology". Smartrac werd bij de schikking alleen eigenaar van deze octrooien. Hierop gaf zij een persbericht uit.

Op 22 januari 2007 stuurde Smartrac een "to whom it may concern" brief aan verscheidene marktpartijen buiten Nederland. De brief werd oa. aan de Poolse onderneming PWPW gezonden. PWPW is een klant van OTI. Smartrac houdt geen octrooien of octrooirechten met gelding in Polen.

Daarnaast heeft het Singaporese verkoopkantoor van Smartrac op 5 april 2007 de Chinese

staatsonderneming FRI te Beijing, China, aangeschreven in naam van Smartrac. Een briefwisseling tussen beide partijen volgt en Smartrac geeft op 7 augustus 2007 bij brief aan dat FRI met haar kaarten inbreuk maakt op haar octrooien. De Chinese advocaten van Smartrac bereiden thans een octrooi-inbreukprocedure voor tegen FRI.

Deze zaak ziet alleen op beweerdelijk onrechtmatige mededelingen in de markt door Smartrac.

Met betrekking tot de bevoegdheid en het toepasselijk recht oordeelt de rechter dat zowel art. 3 lid 2 (hoofdregel lex locus delicti) als art. 4 lid 1 en 2 (marktaanknoping bij ongeoorloofde mededinging)  van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad Pools en Chinees recht aanwijzen. Het betoog van OTI dat Nederlands recht van toepassing is wordt afgewezen. Erfolgsort Polen en erfolgsort China pevaleren boven Handlungsort Nederland.

De mededelingen in Polen

De schikking van Smartrac met Assa maakt aannemelijk dat behoefte bij Smartrac bestond om duidelijkheid te scheppen in de markt: "Zonder een dergelijke aanleiding – onduidelijkheid in de markt of Smartrac wel gerechtigd was met betrekking tot de in haar inlays toegepaste techniek – valt ook niet goed in te zien waarom Smartrac zich geroepen zou voelen om zó omstandig en gelardeerd met een legal opinion de eigendomsrechtelijke historie met betrekking tot haar inlay octrooiportefeuille uit de doeken te doen."

"Hoewel de wederzijds ingebrachte opinies naar Pools recht elkaar tegenspreken, is naar voorlopig oordeel volgens Pools recht geen sprake van onrechtmatig handelen van Smartrac in de zin van artt. 3 en 15 van de Poolse Unfair Competition Act (UCA). Dat zou naar Nederlands recht niet anders zijn geweest, omdat niet is gebleken dat Smartrac ter zake van haar wat wel genoemd wordt "wapperen" met octrooirechten een verwijt valt te maken, terwijl evenmin anderszins sprake is van een misleidende mededeling in de zin van art. 6:194 BW."

De mededelingen in China

De brief is, bezien in het licht van wat daar aan brieven en besprekingen vooraf is gegaan. niet onrechtmatig.  Hierbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van art. 57 van de Chinese octrooiwet in geval van verdenking van octrooiinbreuk eerst pogingen in het werk moeten worden gesteld om by mutual consultation tot een oplossing van het geschil te geraken. Dit is wat Smartrac beoogde te doen.

Het verwijt van OTI dat "gewapperd" wordt met octrooien waarvan men redelijkerwijs moet weten dat deze niet geldig zijn wordt gepasseerd. Uit de feiten blijkt namelijk geenszins ongenoegzaam dat de octrooipositie van Smartrac wankel zou zijn.

De stelling "According to several analyses of our experts and our lawyers, these cards (sc. de vanwege FRI op de markt gebrachte smartcards van de tweede generatie Chinese nationale eID kaart, Vzr.) are 100% in infringement with our patents" geeft niet aan met welke precieze (onderdelen van) smartcards, inrichtingen of werkwijzen inbreuk zou worden gemaakt door of vanwege FRI op welke conclusies van de twee ingeroepen Chinese octrooien.

"Daarbij worden bovendien de in de brief bedoelde "several analyses" noch bij die brief gevoegd, noch anderszins kenbaar gemaakt en evenmin in de onderhavige procedure ingebracht. Zou dit naar Nederlands recht mogelijk verwijtbaar kunnen worden geacht in de zin van de "wapper" rechtspraak (maar dat behoeft in dit kort geding niet te worden beslist en zou naar Nederlands recht ook pas deugdelijk kunnen worden beoordeeld, indien duidelijk zou zijn wat de merites van de gestelde octrooiinbreuk zijn en wat de wetenschap omtrent die merites bij Smartrac behelst), daarvan is naar Chinees recht voorshands geen sprake. Er is voor zover kenbaar geen sprake van dreiging zonder grond, gegeven de naar Chinees recht voldoende onderbouwde inbreukaantijging in de "communicatie"-brief, terwijl er voorts geen sprake is van onredelijke verzoeken aan FRI – gegeven art. 57 Octrooiwet, als uiteengezet in 4.19. – of het vermelden van onjuiste feiten, één en ander in de zin van art. 14 van de Chinese PRC Anti- Unfair Competition Law."

Door OTI is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de betreffende brief moet worden opgevat als een act of unfair competition in de zin van art. 2 (5) PRC Anti-Unfair Competition Law.

Proceskosten volgens liquidatietarief, aangezien er geen verantwoording is overgelegd voor de wel gevraagde werkelijke proceskostenveroordeling.

Lees het vonnis hier.  

IEF 4883

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage,16 oktober 2007, KG ZA 07-816, Enza Zaden Beheer B.V. Tegen Vilmorin & Cie S.A. & Nickerson Zwaan B.V. (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek).

“De uitvinding als neergelegd in het octrooi heeft betrekking op de ontwikkeling van stabiele cytoplasmatisch mannelijk steriele (CMS) groentegewassen uit de familie der Composieten. De familie van de Composieten (de "Compositae") is een plantenfamilie van zaadplanten, welke verschillende plantengeslachten omvat, zoals onder andere de groentegewassen witlof, sla en andijvie, maar ook de zonnebloem en bijvoorbeeld het madeliefje (Bellis perennis) en de paardenbloem (Taraxacum officinale).”

Lees het vonnis hier.

IEF 4846

Wel inbreuk, geen veroordeling

recdrag.gifRechtbank 's-Gravenhage, 5 oktober, KG ZA 07-1017, Schuh c.s. tegen Omnimark B.V. c.s.

Een octrooizaak met een reclamerechtelijk kantje. Schuh is octrooihouder van EP-1.604.346 (EP'346) en bestuurder van 4Medea Werbeproduktionen. De in EP'346 belichaamde uitvinding kan worden toegepast als spaninrichting van een op de zijde van een vrachtauto te plaatsen reclamedoek. Bij die toepassing worden op de zijwand aluminium profielen gemonteerd waarin het zeil kan worden geschoven door middel van een peesprofiel. De vernieuwing ten opzichte van de stand van de techniek betreft kort gezegd het toepassen van meerdere steunlijsten, die het mogelijk maken de spanning in het reclamedoek aan te passen.

Omnimark heeft (onbetwist) aan Grolsch en Vomar montagesystemen verkocht onder de naam Traxx. Onder een valse hoedanigheid heeft een medewerker van 4Media tijdens een bezoek aan het kantoor van Omnimark monsters van het Traxx montagesysteem ontvangen. Volgens Schuh zijn daarbij twee systemen overhandigd, aangeduid als Traxx I en Traxx II. Omnimark betwist dat Traxx II van haar afkomstig is. De rechter vindt dit niet relevant, omdat Traxx II geen inbreuk zou maken.

Verder heeft Omnimark het Traxx-systeem aangeboden op haar website, waar onder meer een PDF-kopie van een tijdschriftartikel kan worden gevonden. Schuh heeft beslag laten leggen op de voorraad van Omnimark en vordert nu onder meer een verbod, opgave van klanten, plaatsen van rectificaties, vernietiging van voorraad, vergoedingen en een dwangsom.

De leveringen aan Grolsch en Vomar hebben plaatsgevonden na het aanvragen van het octrooi, maar voor de publicatie van de verlening. In een dergelijk geval onstaat er pas 30 dagen na betekening van een desbewustheidsexploit recht op een redelijk vergoeding. Nu de verkoop vóór afloop van deze termijn heeft plaatsgevonden, is er geen recht op vergoeding. Om dezelfde redenen heeft Schuh onrechtmatig beslag gelegd, en mag de betreffende voorraad alsnog in het verkeer worden gebracht. In dat geval dient er overigens wel een redelijke vergoeding betaald te worden. Aangezien verdere inbreuk niet bewezen is, wordt er geen verbod uitgesproken.

De reclameuitingen zijn niet misleidend en dus niet onrechtmatig, oordeelt de rechter. Omnimark prijst zich aan als eerste aanbieder in Nederland. Dit is op zich zelf juist. Het is geen grond om in de artikelen te lezen dat Omnimark zich opwerpt als uitvinder. Bovendien is Omnimark aan te merken als rechtmatige aanbieder van het systeem.

Aldus blijft Schuh met lege handen achter en moet ook de proceskosten betalen. Schrale troost is dat Omnimark niet om een volledige kostenvergoeding heeft gevraagd en ook niet om uitvoerbaarheid bij voorraad.

Lees het vonnis hier.

IEF 4816

Schermutseling

TGreenhouse-cover.jpgGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 september 2007, rolnr. 06/50. Bonar Technical Fabrics N.V. tegen Ludvig Svensson International B.V. (met dank aan Wilfred Steenbruggen en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek).

Octrooirecht. Beroep op nietigheid van het octrooi wegens gebrek aan inventiviteit faalt. Drapeerbaar klimaatscherm ten behoeve van de glastuinbouw berust op uitvinderswerkzaamheid.

Svensson is houdster van het Europese octrooi dat is verleend voor een ‘Flame-retardant, long-time UV-stabilized drapeable screen.’ In dit geding staat de vraag centraal of het (Nederlandse deel van het) octrooi dient te worden vernietigd wegens een door Bonar gesteld en door Svensson bestreden gebrek aan inventiviteit (het niet voldoen aan de in artikel 52 lid 1 EOV gestelde eis van “op uitvinderswerkzaamheid berusten”). Een uitvinding wordt als het resultaat van uitvinderswerkzaamheid aangemerkt, indien zij voor een deskundige niet op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek (art. 56 EOV). De stand van de techniek wordt gevormd door al hetgeen vóór de datum van indiening van de Europese octrooiaanvrage op enigerlei wijze openbaar toegankelijk is gemaakt.

Aan de hand van de stand van de techniek constateert het hof dat het scherm van Svensson in een aantal opzichten verschilt van een bekend drapeerbaar scherm (het ‘LS-kasscherm’). Doordat het scherm van Svensson gemaakt is van (i) flexibele stroken bestaande uit een dunne kunststoflaag die halogeen of fosfor bevat (“plastic film”) en (ii) tenminste enkele van de licht en/of warmte reflecterende foeliestroken gelamineerd zijn met deze plastic film en (iii) het garensysteem tenminste gedeeltelijk bestaat uit een vlamvertragend materiaal, is het drapeerbare scherm een moeilijk te ontsteken scherm.

Volgens het hof lag het, gezien de stand van de techniek, niet voor de deskundige voor de hand om een drapeerbaar scherm uit te voeren met de maatregelen volgens de aspecten (i), (ii) en (iii). 10. (…) “De deskundige, die de eigenschappen van het bekende LS-kasscherm of van de bekende schermdoeken van Bonar wil verbeteren in die zin, dat het scherm moeilijker te ontsteken en minder brandbaar is, zal zoeken naar materialen die daaraan kunnen bijdragen (…). Dat juist de materialen, die meebrengen dat aan de genoemde drie aspecten is voldaan, dienen te worden gekozen, vloeit niet op een voor de hand liggende wijze voort uit de hiervoor besproken stand van de techniek. Het moge zo zijn dat de keuze voor een garen van vlamvertragend materiaal wellicht aan de deskundige wordt opgedrongen door het feit, dat dergelijke garens reeds eerder waren toegepast in kasschermen (van Trevira), maar niets in de stand van de techniek brengt de deskundige, naar het oordeel van het hof, op de gedachte om dergelijke garens te combineren met flexibele stroken van kunsstof, die halogeen of fosfor bevatten.”

Dat het voor een deskundige niet voor de hand lag om te komen tot een dergelijk drapeerbaar scherm leidt het hof ook af uit het gegeven dat de bekende LS-kasschermen reeds dateren uit de jaren tachtig, dat Bonar haar schermen begin jaren negentig op de markt bracht, dat het vlamvertragend materiaal reeds in 1986 werd toegepast in brandvertragende kasschermen en dat het kunststofmateriaal reeds in 1990 bekend was. Niettemin heeft noch Bonar, noch Svensson in dit alles aanleiding gezien om het drapeerbare scherm volgens het octrooi te construeren, ondanks dat er kennelijk behoefte bestond aan brandvertragende kasschermen. Kennelijk eerst  in 1993 is Svensson erin geslaagd het geoctrooieerde scherm te ontwerpen en daarvoor octrooi aan te vragen. (12.)
 
Het hof bekrachtigt in het principale beroep het vonnis van de rechtbank, waarin de vordering van Bonar tot vernietiging van het octrooi is afgewezen.

In het incidentele beroep had Svensson nog geklaagd over een aantal overwegingen van de rechtbank. Volgens het hof heeft Svensson geen belang meer bij de behandeling van haar grieven, nu het hof heeft geoordeeld dat het octrooi van Svensson niet vernietigd wordt en dat het vonnis van de rechtbank, “wat er ook zij van de overwegingen van de rechtbank”, dient te worden bekrachtigd.

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis rechtbank: IEF 1184.