DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 3891

Conform de standaard

Rechtbank ’S-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 06-955. Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen LG Electronics European Holding B.V. c.s.

Octrooirecht. Partiële nietigverklaring, volgconclusies en Spiro-Flamco. Codering volgens de JPEG-standaard maakt inbreuk, maar mogelijk is er sprake van  rechtsverwerking.

Philips is rechthebbende op een Europees octrooi betreffende een werkwijze en schakeling voor bitrate-reductie. (techniek voor compressie van gedigitaliseerde signalen, in het bijzonder een gedigitaliseerd videosignaal).

Onder meer Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden mobiele telefoons aangeboden die afkomstig zijn van een aan gedaagden gelieerde vennootschap in Korea. Deze telefoons zijn voorzien van een digitale camera. Compressie van de camerabeelden vindt plaats conform de JPEG-standaard, in het bijzonder de zogenaamde Baselinemethode. Philips stelt zich op het standpunt dat de Baselinemethode voldoet aan alle kenmerken van de geoctrooieerde werkwijzen.

Volgens Philips is het aanbieden en leveren van de mobiele telefoons aan afnemers in Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden voor toepassing van de geoctrooieerde uitvinding is aan te merken als indirecte inbreuk op de het octrooi. Ook wordt er volgens Philips direct inbreuk gemaakt op het octrooi door het verkopen, leveren, aanbieden, importeren en in voorraad houden van mobiele telefoons die van die schakeling zijn voorzien.

LG haalt een aantal documenten aan, waaruit zou moeten blijken dat het octrooi niet nieuw dan wel niet inventief is. De rechtbank volgt LG slechts op één punt. Op basis van de prior art vernietigt de rechtbank conclusie 1 en de van conclusie 1 afhankelijke conclusies. De overige ingeroepen conclusies blijven overeind. De partiële nietigverklaring in ogenschouw genomen behandelt de rechtbank vervolgens de vraag of het octrooi gewijzigd in stand kan blijven.

Met een interessante overweging beantwoordt de rechtbank deze vraag als volgt. Volgens de rechtbank is het voor de gemiddelde vakman zonder meer duidelijk dat de beschermingsomvang van het octrooi zich in elk geval uitstrekte tot conclusie 4 (en de daarop voortbouwende conclusies) nu artikel 4 een volgconclusie is.

“Het opstellen van afhankelijke volgconclusies kent immers als voornaamste, zoniet enige, doel te anticiperen op een mogelijke nietigheid van de hoofdconclusie en zo te voorkomen dat de octrooihouder zijn gehele monopolie verliest indien zijn conclusie – bijvoorbeeld als gevolg van nadien getroffen voorpublicaties – te ruim zou zijn. Dit is de gemiddelde vakman zonder meer bekend en hij zal dan ook weten dat instandhouding volgens een afhankelijke volgconclusie, mits deze voldoet aan de wettelijke vereisten en bij ongeldigheid van de daaraan voorafgaande conclusies, aangewezen is. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de rechtszekerheid of enig ander gerechtvaardigd belang van derden eraan in de weg zouden kunnen staan dat het octrooi beperkt tot een volgconclusie in stand zou worden gelaten.”

Volgens de rechtbank zou “een ander oordeel (…) bovendien tot een onevenredige benadeling van de octrooihouder leiden, die zijn positie ernstig bemoeilijkt ziet gelet voorts op het Bogaard-arrest en daarbij juist rechtsonzekerheid scheppen. Derden zullen volgens het hiervoor geschetste systeem aan de hand van de afhankelijke volgconclusies relatief eenvoudig de eventuele nieuwe omvang van het octrooi kunnen voorspellen, indachtig dat de octrooihouder weet dat door terugtrekking op zo een volgconclusie de discussie over de vraag of zijn voorstel voldoet aan de (in het vonnis genoemde - IEF) Spiro/Flamco-criteria verregaand worden vereenvoudigd. Die zekerheid is verdwenen indien zou worden aangenomen dat ook van volgconclusies die niettemin voldoen aan de wettelijke criteria, onzeker zou zijn of zij aan de Spiro/Flamco-criteria voldoen.”

De rechtbank houdt het octrooi dan ook gewijzigd in stand.

Ten aanzien van gedaagden 1 tot en met 4 heeft Philips niet kunnen bewijzen dat zij betrekken zijn (of zullen worden) bij inbreukmakende activiteiten. Philips wordt dan ook door de rechtbank als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van gedaagden 1 tot en met 4 worden deze gesteld op het 4/5 deel van de in totaal door gedaagden tot heden gemaakte, niet richtlijnconforme, proceskosten.

In conventie oordeelt de rechtbank dat er sprake is van inbreuk op het octrooi door LG.

LG doet voorts een beroep op rechtsverwerking dan wel misbruik van recht door Philips. Philips zou in de periode 1986-1994 actief deelgenomen hebben aan de ontwikkeling en aanvaarding van de JPEG-standaard in studiegroepen van de International Telegraph en Telephone Consultive Committee (CCITT), the International Standards Organization (ISO) en de British Standards Institution. Op alle deelnemers aan deze studiegroepen rustte de verplichting om voor de JPEG-standaard relevante octrooien aan te melden.

De deelnemer moet daarbij de bereidheid uitspreken om een redelijke, niet-discriminerende licentie te verlenen aan degenen die de standaard willen toepassen. Als die bereidheid niet bestaat kan de werkgroep besluiten voor een andere standaard te kiezen. Philips was zich volgens LG van deze verplichting bewust, maar heeft nagelaten het octrooi aan te melden. LG stelt dat zij in het vertrouwen dat de JPEG-standaard geen inbreuk maakt op enig octrooi van Philips de standaard op grote schaal toepast. Onder die omstandigheden zou Philips het octrooi thans niet meer aan LG tegenwerpen. Zij zou hoogstens aanspraak kunnen maken op een eenmalige redelijke licentievergoeding. Philips bestrijdt dat zij actief betrokken is geweest bij de ontwikkeling van de JPEG-standaard. Philips meent verder dat zij niet verplicht was om het octrooi te melden.

De rechtbank is met LG van oordeel dat Philips in beginsel het recht heeft verwerkt zich thans nog op het octrooi te beroepen indien komt vast te staan dat Philips als deelnemer bij de werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard betrokken is geweest. Tot op heden is daarvoor door LG geen overtuigend bewijs overgelegd. Zoals LG uitdrukkelijk heeft aangeboden, zal zij indien nodig in een later stadium van de procedure tot nadere bewijslevering worden toegelaten.

Alvorens echter aan nadere bewijslevering toe te komen, wil de rechtbank inlichtingen ontvangen over of LG überhaupt wel bereid zou zijn om een redelijke, niet-discriminerende licentieovereenkomst met Philips te sluiten. 

De rechtbank heeft vastgesteld dat de codering volgens de JPEG-standaard inbreuk maakt op het octrooi van Philips. Aan het door Philips gevorderde verbod op inbreuk staat nog slechts het beroep op rechtsverwerking in de weg. Aangezien de deelname van Philips aan de werkgroepen van de CCITT en ISO niet is af te leiden uit het overgelegde bewijs wijst de rechtbank het door Philips gevorderde verbod voor de duur van de procedure toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 3884

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’S-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 06-955. Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen
Lg Electronics European Holding B.V. c.s.

Het aanbieden en leveren van de mobiele telefoons aan afnemers in Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden voor toepassing van de geoctrooieerde uitvinding is, zo stelt Philips, aan te merken als indirecte inbreuk op de conclusies 1, 3, 4 en 9 van Vogel. Voorts wordt direct inbreuk gemaakt op de conclusies 10, 12 en 15 van Vogel door het verkopen, leveren, aanbieden, importeren en in voorraad houden van mobiele telefoons die van die schakeling zijn voorzien.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 05-3435, 3M Company tegen Avery Dennison Materials Nederland B.V. (Met dank aan Vita Zwaan, Solv).

3M is houdster van een Europees octrooi voor weefsels  met meervoudig reliëf. 3M stelt dat de Easy Apply producten van Avery onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen.

Lees het vonnis hier

IEF 3843

Geen correctie Langemeijer

as.gifRechtbank Haarlem, 28 maart 2007, HA ZA 06-300, Merck Sharp & Dohme tegen Pharmachemie (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Bodemprocedure en in langslepend geschil tussen MSD en Pharmachemie (zie eerdere berichten IEF 1444 en IEF 2663). Ter illustratie van wat er allemaal gebeurt aan en over de grenzen van het IE-recht.

Conflict over het geneesmiddel alendroninezuur (botontkalking). Pharmachemie heeft in juli 2005 een generieke versie van het geneesmiddel alendroninezuur op de markt gebracht. In september 2005 is een generieke registratie van Pharmachemie op eigen verzoek doorgehaald door het College Registratie Geneesmiddelen. Met een beroep op artikel 22 Besluit Registratie Geneesmiddelen bleef Pharmachemie dit product nog verhandelen. In twee kort geding procedures heeft MSD een verbod gevorderd om dit product op de Nederlandse markt te verhandelen (zaak met rolnr. 177/06 KG) en een bevel tot terugroeping van deze producten (in de zaak met rolnr. 229/06), wat beiden door de Voorzieningenrechter is toegewezen. 

In het hoger beroep heeft het Hof Amsterdam onder meer geoordeeld over de vraag of Pharmachemie onrechtmatig heeft gehandeld jegens MSD door te handelen in strijd met bepalingen van EG-Richtlijn 2001/83, die ziet op registratieprocedures voor geneesmiddelen. Volgens het Hof is dit niet het geval omdat de bepalingen uit deze richtlijn niet zijn bedoeld ter bescherming van de concurrent van degene die een product op de Europese markt brengt, maar dat zij de bescherming van de volksgezondheid tot doel hebben. Het Hof vernietigde de vonnissen van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van MSD alsnog af.

In de bodemprocedure bij de Rechtbank Haarlem vordert MSD onder meer een verklaring voor recht dat Pharmachemie onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en vordert de schadevergoeding die hieruit voort vloeit. De Rechtbank haakt in haar vonnis aan bij de redenering van het Hof Amsterdam.

De Rechtbank gaat uit van de rechtsgeldigheid van de (doorgehaalde) registratie van Pharmachemie. De rechtbank gaat er in haar verdere beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat Pharmachemie de bepalingen van de Richtlijn 2001/83 heeft overtreden en MSD daardoor omzetschade heeft geleden. De vraag is of dat echter op grond van onrechtmatige daad ook aansprakelijkheid jegens MSD oplevert. Hiervoor is van belang of de overtreden normen strekken tot bescherming tegen die schade.

Het Hof had eerder al geoordeeld dat dit laatste niet het geval was. Immers, de bepalingen van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en het Besluit Registratie Geneesmiddelen dienen ter bescherming van de volksgezondheid, niet ter bescherming van de (monopolie)positie van concurrenten. Aan het relativiteitsvereiste is dus niet voldaan. Een beroep van MSD op de correctie Langemeijer wordt ook door de Rechtbank afgewezen.

Ook kan niet worden geconcludeerd, aldus de Rechtbank, dat de door MSD gestelde overtredingen door Pharmachemie grote betekenis toekomt in het licht van de concurrentiepositie (met name een eventueel voorsprong van Pharmachemie) tussen partijen.

De Rechtbank benadrukt verder dat MSD via 'diverse regelingen op het gebied van de industriële eigendom 'al in voldoende wordt beschermd tegen concurrenten. Ook het feit dat gedurende het geding andere aanbieders generieke versies van alendroninzuur op de markt brengen acht de Rechtbank relevant.

De Rechtbank concludeert dan ook dat Pharmachemie niet schadeplichtig is jegens MSD. De vorderingen van MSD worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3836

België is erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A)  (met dank aan Gino van Roeyen, Banning)

Octrooirecht. Naar verluidt één van de eerste beslissingen op het gebied van indirecte inbreuk en inbreuk bij wijze van equivalentie. Het vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening.

Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 3831

België is Erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A).

 

Dit Belgische vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening. Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

 


 

 

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

 

Lees het vonnis hier.

IEF 3809

Torentje

trt2.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 06-544. Single Buoy Moorings Inc. c.s. tegen Bluewater Energy Services B.V. 

SBM is houdster van een Europees octrooi met betrekking op een ‘offshore turret system’. In het octrooi  (EP0808270) zijn Frankrijk, Engeland en Nederland aangewezen. De rechtbank acht zich conform GAT/LuK niet bevoegd zich uit te spreken over de grensoverschrijdende inbreuk.

De rechtbank acht zich echter wel bevoegd om uitspraak te doen over de inbreuk, voor zover deze ene inbreuk deels in één en deels in een ander land plaatsvindt. Strikte toepassing van GAT/LuK zou immers betekenen dat geen enkele rechter zich over een dergelijke inbreuk zou kunnen uitspreken en dat kan volgens de rechtbank niet de bedoeling zijn van de EEX-verordening. In dit zeer speciale geval is de Nederlandse rechter dus bevoegd, maar dient de Nederlandse rechter zich wel zoveel mogelijk te onthouden van een oordeel omtrent de geldigheid van het buitenlandse octrooi. 

Een beslissing over de geldigheid van het octrooi wordt aangehouden tot de uitspraak en  motiviering van de technische kamer van beroep beschikbaar is. Dit weerhoudt de rechtbank er niet van om reeds uit te spreken dat er geen sprak is van inbreuk. 

Het onderhavige octrooi heeft net als EP0338605 (Zie eerder vonnis van 25 oktober 2006: IEF 2992 (1 december 2006). betrekking op (een onderdeel van) de zogenaamde “Floating Production, Storage and Offloading systems” (FPSO´s). Een FPSO is een drijvend systeem voor de winning en opslag van olie op zee. In feite is een FPSO een olietanker die is omgebouwd door in of op de olietanker een zogenaamd “turret mooring system” te installeren. Een turret mooring system omvat een verticale ronde koker welke vast is verbonden aan de structuur van het schip. Deze koker is aan de onder- en bovenzijde open. In de ronde doorgaande koker wordt een zogenaamde “turret” (toren), een hoofdzakelijk ronde buisstructuur, draaibaar geplaatst. Aan de turret hangen niet alleen de kabels of ankerkettingen maar ook stijgleidingen voor de van grote diepte op te pompen olie. Het schip zelf is -anders dan de “turret”- niet aan de zeebodem verankerd, maar kan als het ware als een windvaan om de verankerde “turret” heendraaien onder invloed van de omstandigheden op zee.

Tegen de verlening van het octrooi is oppositie bij het Europees Octrooibureau (EOB) ingesteld. De Oppositieafdeling heeft het octrooi in stand gehouden op basis van het tweede door SBM ingediende hulpverzoek  Tegen deze beslissing hebben zowel de opposanten als de octrooihouder beroep ingesteld. Bij mondelinge beslissing van 16 februari 2007 heeft de Technische Kamer van Beroep van het EOB aangegeven dat het octrooi in stand wordt gelaten zoals door de Oppositieafdeling was beslist. De schriftelijke beslissing was op het moment van het pleidooi in deze zaak nog niet beschikbaar.

Bluewater c.s. hebben omstreeks het jaar 1999 een turret geleverd ten behoeve van een FPSO van de Braziliaanse maatschappij Petrobras. Deze FPSO zal, in navolging van partijen, hierna worden aangeduid als de P-37. 

SBM heeft haar vorderingen ten pleidooie als volgt beperkt. Voor zover deze directe inbreuk op het octrooi betreffen beperkt zij deze tot het Nederlandse territoir. Zij heeft evenwel haar grensoverschrijdende vordering gehandhaafd waar het betreft het verwijt dat Bluewater c.s. indirecte inbreuk plegen dan wel anderszins onrechtmatig handelen door in Nederland een turret aan te bieden die vervolgens buiten Nederland in een schip wordt ingebouwd, zodat het geheel zou voldoen aan conclusie 1 van het octrooi. Ook in dat geval beroepen Bluewater c.s. zich op de uitsluitende bevoegdheid van de buitenlandse rechter tot beoordeling van het door hen opgeworpen nietigheidsverweer. Die stelling treft doel voor zover de vordering is gebaseerd op een verwijt aan Bluewater c.s. betrokken te zijn bij directe of indirecte inbreuk op (uitsluitend) een buitenlands octrooi. Bij de beoordeling van die vordering zou de Nederlandse rechter, nu de nietigheid van het betreffende buitenlandse octrooi is ingeroepen, zich een oordeel moeten vormen over de geldigheid daarvan, waartoe hij evenwel geen bevoegdheid bezit (HvJ EG GAT/LuK 13 juli 2006, C-4/03). 

SBM neemt tot slot nog de stelling in dat Bluewater c.s. onrechtmatig handelen door middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel in Nederland te fabriceren en/of aan te bieden (de turrets), terwijl Bluewater c.s. weten dat deze turrets vervolgens in een ander land, waar eveneens octrooibescherming bestaat (zoals Noorwegen of Engeland) door een derde in een schip worden gemonteerd dan wel waar het schip met turret wordt gebruikt. Een strikte toepassing van de exclusieve bevoegdheidsregel volgens de EEX zou, gelet op de uitleg hiervan door het HvJ EG inzake GAT/LuK, bij een gedaagde die een relevant te achten nietigheidsverweer voert, ertoe leiden dat geen enkele rechter voor kennisneming van die vordering bevoegd is. Alvorens die vordering toe te kunnen wijzen, zal een rechter immers de geldigheid van zowel het Nederlandse als het desbetreffende buitenlandse deel van het Europese octrooi moeten beoordelen, waartoe evenwel telkens een andere rechter exclusief bevoegd is. De rechtbank acht die situatie niet alleen ongewenst maar bovendien in strijd met artikel 6 EVRM. Het is duidelijk dat het EEX/EVEX of de EEX-Verordening geenszins de strekking kunnen hebben dat geen enkele gewone nationale rechter bevoegd zou zijn.

In zoverre is deze situatie dan ook niet langer vergelijkbaar met de aan het HvJ EG voorgelegde zaak GAT/LuK, die immers een verklaring van niet-inbreuk op een Europees octrooi in verscheidene landen betrof (en in zoverre op te delen is in een verklaring per land). Thans wordt een vordering voorgelegd waarvoor beoordeling van de geldigheid van het Europese octrooi in twee territoria aan de orde is, welke vordering evenwel anders dan in de GAT/LuK-zaak niet per territorium te splitsen valt. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van de EEX, gelezen in de geest van het arrest GAT/LuK, in dit zeer speciale geval zodoende niet met zich brengt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is, maar dit noopt de Nederlandse rechter wel tot het zich zoveel mogelijk onthouden van een oordeel omtrent de geldigheid van het buitenlandse octrooi. Dat laatste brengt met zich dat zodra een nietigheidsprocedure in het betreffende buitenland aanhangig zou worden gemaakt, de behandeling door de Nederlandse rechter voor zover het de geldigheidsvraag van het buitenlandse octrooi betreft dient te worden aangehouden, ongeacht in welk stadium de Nederlandse procedure zich dan bevindt. 

De beslissing van de Technische Kamer van Beroep van het EOB was ten pleidooie weliswaar mondeling maar nog niet schriftelijk beschikbaar. Partijen twisten over de precieze inhoud van die beslissing. Buiten twijfel is dat de TKB het octrooi in stand heeft gelaten, maar op welke gronden dat is gebeurd, en in hoeverre deze afwijken van die van de Oppositieafdeling, is nog niet duidelijk. In dit een en ander ziet de rechtbank aanleiding de beslissing aangaande de geldigheid van het octrooi aan te houden totdat de schriftelijke beslissing, die bovendien binnen zeer afzienbare tijd te verwachten is, zal zijn afgegeven, waartoe de zaak naar de parkeerrol wordt verwezen. 

De rechtbank is van oordeel dat de P-37 turret niet voldoet aan de conclusies van het octrooi, waartoe als volgt wordt overwogen. Er wordt met de P-37 niet voldaan aan het kenmerk dat de bovenste uiteinden van een groep buizen “at least about as high as said bearing” liggen, welk kenmerk tijdens de oppositie in conclusie 1 is opgenomen. De buisuiteinden van de risers bij de P-37 zijn namelijk op aanzienlijke afstand onder het lager gelegen (circa 8 meter, terwijl de gehele turret ongeveer 60 meter hoog is). De gemiddelde vakman die de conclusies van het octrooi leest, in samenhang met de beschrijving en tekeningen, zal niet anders kunnen concluderen dan dat een dergelijke plaats gelegen op aanzienlijke afstand onder het lager niet als “at least about as high as the bearing” is te kwalificeren. Dat volgt reeds uit de gebruikelijke betekenis van deze woorden, volgens welke immers de buizen ofwel ongeveer op gelijke hoogte als het lager ofwel daarboven moeten eindigen, maar zeker niet meer dan enigszins daaronder, laat staan aanzienlijk daaronder zoals bij de P-37. 

Als de functie-wijze-resultaat-toets of “insubstantial differences” toets wordt gehanteerd kan niet tot de conclusie worden gekomen dat van een equivalente turret sprake is. Het probleem van het octrooi doet zich bij de P-37 niet voor. Dit oordeel wordt versterkt doordat sprake is van een amper vernieuwend octrooi, zodat weinig ruimte voor het aannemen van equivalente inbreuk overblijft. 

De rechtbank ziet geen aanleiding in deze procedure, die is aangevangen voordat de implementatietermijn was verstreken van de Handhavingsrichtlijn 2004/45/EG een hogere (danwel evenredige) proceskostenveroordeling uit te spreken. 

Samenvattend acht de rechtbank zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Bluewater c.s. waarbij uitsluitend inbreuk op het buitenlandse maar niet tevens het Nederlandse deel van het Europese octrooi wordt verweten. Tevens wordt Bluewater geacht geen inbreuk te maken. Een beslissing over de vermeende nietigheid van het octrooi wordt aangehouden.    

Lees het vonnis hier.

IEF 3808

Knijperbak

knijperbak.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-583. Bakker Hydraulic B.V. tegen JKB Transporttechniek B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Octrooirecht. De rechtbank vernietigt in deze bodemprocedure het Nederlandse deel van het Europese octrooi voor een knijperbak wegens niet-nieuwheid.

Bakker is houdster van een Europees octrooi voor een ‘pincer grab’ (een knijperbak). Knijperbakken worden bijvoorbeeld gebruikt op kranen om materialen als zand of balken te verplaatsen. JKB drijft een onderneming die knijperbakken (open schalengrijpers) verhandelt.

Bij vonnis van 20 juli 2004 heeft de voorzieningenrechter JKB onder andere verboden iedere inbreuk op het octrooi van Bakker in Nederland en Belgie te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom. In de bodemprocedure stelt JKB dat van enig inbreukmakend handelen van haar zijde geen sprake kan zijn, omdat het octrooi van Bakker nietig is vanwege niet nieuwheid. Dat standpunt is naar het oordeel van de rechtbank juist.

De prior art (NL 053) openbaart volgens JKB alle maatregelen van conclusie 1. Bakker betwist dat.

De rechtbank behandelt eerst de vraag of de grijper uit NL 053 een knijperbak is als bedoeld in het octrooi van Bakker. De conclusies noch de beschrijving van het octrooi van Bakker geven volgens de rechtbank een eenduidige definitie van een knijperbak. De gemiddelde vakman zal dan voor de uitleg van dat begrip aansluiten bij de in conclusie 1 genoemde maatregelen, waaraan een knijperbak als bedoeld in het octrooi van Bakker moet voldoen. Dit betekent dat indien NL 053 al die maatregelen openbaart, sprake is van een knijperbak als bedoeld in het octrooi van Bakker. Dat is volgens de rechtbank het geval.

De volgende vraag die door de rechtbank dient te worden beantwoord is of NL 053 een ‘drive unit’ (aandrijfeenheid) als bedoeld in het octrooi van Bakker openbaart. Bakker stelt dat van een aandrijfeenheid in NL 053 geen sprake is, omdat de daarin geopenbaarde grijper enkel op zwaartekracht werkt. Die stelling wordt door de rechtbank verworpen. Het tafelblok en het onderste schijvenblok van NL 053 vormen naar het oordeel van de rechtbank, in combinatie met de met een willekeurige mechanische aandrijving verbonden bedieningskabels, de aandrijfeenheid.

Bakker heeft ter zitting betoogd dat, als NL 053 een aandrijfeenheid openbaart, sprake is van externe aandrijving middels het trekken aan de bedieningskabels. Voor zover Bakker daarmee bedoelt dat NL 053 niet nieuwheidschadelijk is, omdat de aandrijving in het octrooi van Bakker geheel binnen de grijperbak plaatsvindt (en NL 053 dus niet “clearly and unambiguously” de gehele uitvinding openbaart), gaat zij er volgens de rechtbank aan voorbij dat de in het octrooi van Bakker geopenbaarde knijperbak evenmin kan werken op basis van een geheel gesloten systeem. Ook in het octrooi van Bakker zal de zich in de knijperbak bevindende aandrijfeenheid niet kunnen functioneren zonder enige vorm van bediening/energie van buitenaf.

Bakker heeft voorts benadrukt dat de grijper volgens NL 053 zonder de scharnierstangen aan de buitenzijde gesloten blijft. De rechtbank oordeelt echter dat de coupling means uit het octrooi van Bakker net zo onmisbaar zijn als de scharnierstangen uit NL 053. De scharnierstangen uit NL 053 dienen – net als in het octrooi van Bakker de coupling means – als onderdeel van de aandrijfeenheid te worden gezien. Dit betekent dat NL 053 de schotten 6 en 7 als overbrengingsmiddelen resteren. Deze schotten brengen de krachten van de aandrijfeenheid, net als de overbrengingsmiddelen uit het octrooi van Bakker, in twee verticale vlakken over op de schalen. Het octrooi van Bakker wordt derhalve ook in zoverre door NL 035 geopenbaard.

Conclusie 1 van van het octrooi van Bakker wordt door de rechtbank vernietigd. Aangezien Bakker niets heeft gesteld ten aanzien van de inventiviteit van conclusie 2, moet conclusie 2 volgens de rechtbank hetzelfde lot ondergaan.

Bakker heeft tijdens het pleidooi voorgesteld dat in het geval van een vernietiging de conclusies van het octrooi mogelijk wel in gewijzigde vorm zouden kunnen blijven bestaan. De rechtbank gaat daaraan voorbij. “Nog daargelaten dat Bakker deze suggesties voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd hoe die gewijzigde conclusies zouden moeten luiden. De rechtbank vermag ook overigens niet in te zoen hoe zij EP 010 gedeeltelijk in stand zou kunnen laten, met inachtneming van de daarin ingevolge Spiro Research/Flamco (HR 9 februari 1996, NJ 1998/2) te stellen eisen.”

Omdat het octrooi van Bakker wordt vernietigd, wijst de rechtbank de vorderingen in conventie af.

Lees het vonnis hier.

IEF 3804

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-942. Rotork Plc. tegen Shanghai Autork Digital Apparatus Co. Ltd. (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells Amsterdam).

Klepaandrijvingen. Inbreuk op Gemeenschapsmodel, Gemeenschapsmerk en auteursrechten (folders) van Rotork. 

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-583. Bakker Hydraulic B.V. tegen JKB Transporttechniek B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Europees octrooi voor een knijperbak. Geen bak voor knijpers, maar een grijper voor hijskranen. De rechtbank vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi (niet nieuw) .

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 06-544. Single Buoy Moorings Inc. c.s. tegen Bluewater Energy Services B.V.

Gestelde inbreuk op Europees octrooi met betrekking tot turret mooring system. Partijen zijn elkaar al eerder in Den Haag tegengekomen.  De P-37 van gedaagde Bluewater,  zelfs als deze in een schip is ingebouwd, valt niet onder de conclusies van het, amper vernieuwende, octrooi. De rechtbank verklaart zich, in de geest van Gat/LuK, onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Bluewater c.s. waarbij uitsluitend inbreuk op het buitenlandse maar niet tevens het Nederlandse deel van het Europese octrooi wordt verweten.

Lees het arrest hier.

IEF 3690

Elke aanwijzing ontbreekt

stent2.gif

Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 maart 2007, Cordis Europa N.V. tegen Schneider (Europe) GmbH, rolnr. 05/867 (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek).

 

Hoger beroep van het vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d 8 juni 2005 inzake de geldigheid van, en de inbreuk door Cordis op, het zgn. “Kastenhofer”-octrooi van Schneider. Dit octrooi heeft betrekking op een bepaald type “interventional catheter”. In het vonnis van 8 juni 2005 is Cordis veroordeeld tot een inbreukverbod.

Het hof bepaalt eerst de beschermingsomvang van het octrooi, aangezien de uitleg van enkele begrippen in de octrooiconclusies, in het bijzonder “a polyamide” en “a  polyethylene”, voor zowel de geldigheid als de inbreuk van belang is. Omdat in het octrooi “elke aanwijzing ontbreekt dat deze begrippen in de context van het octrooi een bepaalde betekenis hebben”, gaat het hof ervan uit dat de Schneider de gebruikelijke betekenis op het oog heeft gehad, zoals die in handboeken op het onderhavige vakgebied is te vinden.

Ten aanzien van de nawerkbaarheid heeft Cordis naar voren gebracht dat aanvullende maatregelen nodig zijn om een “in de praktijk bruikbare hechting tussen de PE-binnen- en PA-buitenlaag van de binnenbuis” van de katheter te verkrijgen. Derhalve zou het octrooi niet nawerkbaar zijn. Het hof gaat hier niet in mee, omdat het hierbij volgens het hof gaat om technieken die op zichzelf voor hechting van, van elkaar verschillende materialen reeds lang bekend zijn.

Het meest interessante uit de niet altijd even goed te volgen redenering van het hof ter zake van de inventiviteit is, dat het “op basis van de materiaaleigenschappen in de binnenbuis van een catheter van het “over-the-wire” type” toepassen van “a polyethylene” als materiaal voor de binnenlaag en “a polyamide” als materiaal voor de buitenlaag” weliswaar vanzelfsprekend was in het licht van de stand van de techniek (en dus niet inventief), maar dat de verdienste van Kastenhofer/Schneider is geweest om een in de vakwereld heersend vooroordeel te overwinnen door “een katheter voorzien van een tweelagige binnenbuis, welke zodanig is vervaardigd, bij voorkeur door coëxtrusie”, dat de uit “een polyamide” bestaande buitenlaag en de uit “een polyethyleen” bestaande binnenlaag aan elkaar zijn gehecht (…) door fysische en mechanische bindingen.” Dit is volgens het hof de essentie van de geoctrooieerde uitvinding en hetgeen Schneider aan de stand van de techniek heeft toegevoegd.

Omdat hiermee de grieven van Cordis ten aanzien van de (on)geldigheid zijn verworpen, komt het hof toe aan de inbreukvraag. Er is geen sprake van letterlijke inbreuk omdat, bij de door Cordis op de markt gebrachte katheters, het voor de binnenlaag van de binnenbuis gebruikte materiaal niet valt onder het gebruikelijke begrip van “a polyethylene”. In de katheters van Cordis is, door deze andere materiaalkeuze van de binnenlaag, sprake van een oplossing die niet ondergeschikt, maar nevengeschikt is aan de oplossing volgens het “Kastenhofer”-octrooi.  Derhalve is volgens het hof evenmin sprake van equivalente inbreuk, zowel onder de “function/way/result”-test als onder de “insubstantial differences”-test.

Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier. Lees het vonnis van de rechtbank hier. Uitstapje naar Assen: IEF 1084 (13 oktober 2005)

IEF 3654

Eerst even voor jezelf lezen

 - Rechtbank Utrecht, 16 maart 2007, gevoegde zaken KG ZA 07-125 en KG ZA 07-124. Goossens tegen Technip Benelux B.V. B.V. /  Johnson tegen Technip  Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Edward de Lange, Simmons & Simmons)

Opheffingskortgeding auteursrechtelijk beslag op computers en andere gegevensdragers. In november 2006 heeft Technip beslag gelegd op de computers en gegevensdragers van eisers. Eisers vorderen opheffing beslag nu dit onrechtmatig zou zijn. De Voorzieningenrechter loop het hele "beslagspoorboekje" af en komt tot afwijzing van de eis om opheffing" en veroordeelt eisers conform Handhavingsrichtlijn.

Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, 05/867. Cordis Europa B.V. tegen Schneider (Europe) GmbH (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek). 

Bodemprocedure in de catheterzaak tussen twee dochterondernemingen van Johnson & Johnson en Boston Scientific.

De zaak gaat uiteindelijk over de betekenis van het woord "a" ("a polyethlyene"). Het hof volgt het argument van Cordis dat een vakman het woord "a" zou begrijpen als een verwijzing naar de vele verschillende homopolymeren van PE-materialen, met allerlei verschillende dichtheden, en niet naar alle mogelijke co-polymeren van PE. De catheters van Cordis vallen niet letterlijk binnen de conclusies van het octrooi van Schneider en vallen  ook niet onder de equivalentietheorie binnen de beschermingsomvang van het octrooi. Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Het octrooi is geldig, maar Cordis pleegt geen inbreuk.

Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Belangrijke uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Het betreft een  verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring. De rechtbank laat Out of Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief.

Lees het vonnis hier

- HvJ EG, 15 maart 2007, zaak C-171/06, OHIM tegen T.I.M.E. ART Uluslararasi Saat Ticaretive dis Ticaret AS (verzoekster in eerste aanleg Devinlec Développement Innovation Leclerc SA (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Procesrechtelijk aspecten in een merkenzaak. Aanvrager van gemeenschapsmerk komt in hoger beroep tevergeefs op tegen de beslissing tot verwerping van de oppositie door het OHIM. Het Hof oordeelt dat het GvEA de juiste criteria heeft toegepast voor de vergelijking van de merkaanvrage QUANTUM en het ouder nationaal merk Quantième en de vaststelling van het verwarringsgevaar.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP SHOP B.V.

Merkenzaak over parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe.

Lees het vonnis hier.