DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 4657

Een werkzaamheid van feitelijke aard

lly.gifHoge Raad, 7 september 2007, LJN: BA3522, Lely Enterprises A.G. tegen Delaval B.V.

Arrest Hoge Raad, nog niet besproken, wel gemeld en en zelfs al voorzien van een noot (zie hieronder: IEF 4655). Onderstaand een samenvatting.

Lely heeft DeLaval in 2002 gedagvaard voor de Rechtbank voor (in)directe octrooiinbreuk. DeLaval heeft toen in reconventie nietigheid van het octrooi gevorderd. De rechtbank heeft in het voordeel van Lely beslist, waarna de partijen bij het Hof belandden. Voor het Hof bleef de geldigheid van het octrooi overeind, maar werd de inbreuk verworpen. Dit was voor Lely reden om naar de Hoge Raad te stappen. Die heeft nu de bezwaren van Lely tegen het arrest volledig afgewezen.

Het octrooi dat centraal staat in deze zaak is EP-0.535.754 en draagt de titel: Inrichting voor het melken van dieren en een werkwijze voor het nabehandelen van de spenen van een gemolken dier. Het octrooi heeft één inrichtingsconclusie en één werkwijzeconclusie. Het hof heeft de inrichtingsconclusie als volgt weergeven.

Een inrichting voorzien van:

a. een automatisch werkend reinigingsorgaan voor het reinigen van spenen,

b. een melkrobot met een robotarm voor

b.1. het aankoppelen van de melkbekers aan de spenen van het dier,

b.2. het vervolgens melken, en

b.3. het loskoppelen van de melkbekers van de spenen van het dier, alsmede

c. een automatisch werkende nabehandelingsinrichting in de robotarm.

Het hof is kort gezegd van mening dat DeLaval geen inbreuk maakt met haar VMS-systeem, omdat ze aspecten b.2, b.3 en c niet toepast. De overwegingen betreffende aspecten b.2 en b.3 zijn dat "de melkbekers van het VMS-systeem voorafgaand aan het aankoppelen aan de spenen niet worden ondersteund door de robotarm (maar zich in een terzijde opgesteld magazijn bevinden en daaruit stuk voor stuk door een grijper op de robotarm worden gepakt en aan een speen worden gekoppeld), dat tijdens het melken de robotarm op afstand van de melkbekers wordt gehouden en dat die zich ook bij het loskoppelen van de melkbekers van de spenen op afstand van de melkbekers bevindt, en de melkbekers na het loskoppelen dan ook niet worden ondersteund door de robotarm. Over aspect c. merkt het hof op dat "van de nabehandelingsinrichting (van het VMS-systeem, IEF) slechts een deel van de leiding voor de nabehandelingsvloeistof in de robotarm is opgenomen, terwijl het sproeimondstuk zich bevindt in een plastic haak die door de robotarm wordt gedragen."

De Hoge Raad verwijst allereerst naar artikelen 53 ROW 1995 en 69 EOV, die stellen dat het uitsluitend recht wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies. Ook het protocol dat dient om art. 69 uit te leggen wordt geciteerd. Vervolgens wordt eerdere arresten van de Hoge Raad zelf aangehaald, waarna afgesloten wordt met:

"In het arrest van 1995 is aldus tot uitdrukking gebracht dat 'hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is', onderscheidenlijk 'de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte' niet langer als uitgangspunt dient, doch als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de 'uitersten' in de woorden van het Protocol). De feitenrechter die zich gesteld ziet voor de taak de beschermingsomvang van een octrooi vast te stellen door uitleg van de octrooiconclusies, dient bovenstaande maatstaf (met inbegrip van hetgeen in het arrest van 1995 overigens nog is overwogen) te hanteren. Die uitleg is in de regel overigens zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat deze in cassatie slechts in beperkte mate op juistheid kan worden onderzocht."

De Hoge Raad is vervolgens van mening dat (in de woorden van de A.G., Conclusies 4.1) "het hof (…) derhalve geen rechtsregel (uitlegmaatstaf) [heeft] miskend bij de uitleg van het octrooi. Dan is dus de vraag aan de orde of die uitleg voldoende gemotiveerd en begrijpelijk is. De uitleg van een octrooi is immers een werkzaamheid van feitelijke aard, die dan ook nauw verweven is met de waardering van de feitelijke omstandigheden door de rechter in eerste aanleg en in hoger beroep. Die uitleg kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst." Ook de klachten van Lely over de motivatie worden echter afgewezen, zodat het principale beroep verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 4655

Hoge Raad blijft worstelen met beschermingsomvang

re.gifRichard Ebbink(Brinkhof): Hoge Raad blijft worstelen met beschermingsomvang. Noot bij HR 7 september 2007, Lely/Delaval

"De uitkomst van de zaak is voorspelbaar en daarom bevredigend. Iemand die één of meer elementen van een conclusie niet toepast, maakt geen inbreuk. Dat de argumentatie van de HR opnieuw teleurstelt, komt door de gebrekkige wijze waarop de Hoge Raad blijft omgaan met het op de vraag naar de beschermingsomvang van een Europees octrooi toepasselijke recht. Dat recht is uniform internationaal (‘Europees’) recht. Dit in feite rechtstreeks toepasselijke eenvormige ‘Europese' recht is, ook volgens de HR, geformuleerd in artikel 69-1 EOV, welk artikellid wordt toegelicht in een, ook door de Hoge Raad geciteerd, protocol bij het EOV. "

Lees de volledige noot hier. HR 7 september 2007, Lely/Delaval hier.

IEF 4652

Eerst even voor jezelf lezen

1- BBIE, beslissing inzake oppositie, 6 september 2007, Nr. 2000394, Continental Holding B.V. tegen Albron B.V. (MORE tegen Coffee & More ( fig.))

“Hoewel het ingeroepen recht geheel vervat zit in het bestreden teken, dat bovendien over een zwak onderscheidend vermogen beschikt, is deze vaststelling op zichzelf niet voldoende om te overwegen dat de twee betrokken merken, elk in hun geheel beschouwd, overeenstemmen.”

Lees de beslissing hier.

2- BBIE, beslissing inzake oppositie, 6 september 2007, Nr2000392, Continental Holding B.V. tegen Albron B.V. (MORE tegen Coffee & More ( fig.))

“Hoewel het ingeroepen recht geheel vervat zit in het bestreden teken, dat bovendien over een zwak onderscheidend vermogen beschikt, is deze vaststelling op zichzelf niet voldoende om te overwegen dat de twee betrokken merken, elk in hun geheel beschouwd, overeenstemmen.”

Lees de beslissing hier.

3- HvJ EG, 11 september 2007, zaak C-17/06, Céline SARL tegen Céline SA.

„Merken, Artikelen 5, lid 1, sub a, en 6, lid 1, sub a, van Eerste richtlijn (89/104/EEG), Recht van houder van ingeschreven merk, bezwaar te maken tegen gebruik door derde van teken dat gelijk is aan merk, Gebruik van teken als maatschappelijke benaming, handelsnaam of bedrijfsembleem, Recht van derde om zijn naam te gebruiken”

Lees het arrest hier.

4- HvJ EG, 11 september 2007, zaak C-431/05. Merck Genéricos – Produtos Farmacêuticos Lda tegen Merck & Co. Inc. & Merck Sharp & Dohme Lda.

“Artikel 33 van de TRIPs-overeenkomst, Octrooien, Minimale beschermingsduur, Wetgeving van lidstaat die in kortere duur voorziet, Artikel 234 EG, Bevoegdheid van Hof, Rechtstreekse werking”

Lees het arrest hier.

IEF 4618

Kunstgras

kunstgras.jpgRechtbank Zutphen, 23 augustus 2007, KG ZA 07-231, Doornewaard tegen Air Force Ltd & Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 mei 2007, Rolnr. 03/650, Air Force Ltd. Tegen Smillie Beheer B.V. & Silic Nova B.V.  (Beide uitspraken met dank aan  Marleen van den Horst, BarentsKrans).

Vonnis tot opheffing van een bewijsbeslag in de eerder gesignaleerde Zutphense octrooizaak (IEF 4566) en het in hetzelfde artikel genoemde arrest van het hof Den Haag. Beide zaken hebben betrekking op de (volgens het hof) inbreukmakende Silicair-machine van Smillie.

In het arrest van 24 mei 2007 beoordeelt het hof de inbreuk door Smillie op een tweetal Europese octrooien van Airforce, waarvan de ene ziet op een inrichting en werkwijze voor het reinigen van speeloppervlakken uit kunstgras, en de ander ziet op een inrichting en werkwijze voor het herstellen van speeloppervlakken van kunstgras. Om onopgehelderde redenen zit een tijdvak van meer dan 5 jaar tussen het arrest van 24 mei 2007 en het beroepen vonnis van 27 april 2002. Eveneens blijft onopgehelderd waarom Airforce tegen dit vonnis is beroep is gegaan, maar vervolgens verzuimd heeft om van grieven te dienen, met als gevolg dat in hoger beroep alleen de incidentele grieven van Smillie aan de orde zijn.

Het hof oordeelt dat de Silicair-machine valt onder de beschermingsomvang van in elk geval één van de conclusies van beide octrooien. Ten aanzien van het tweede octrooi (het octrooi voor het herstellen van speeloppervlakken) wordt in de Silicair-machine volgens de rechtbank een equivalente werkwijze toegepast onder de functie-wijze-resultaat toets. Slotsom is dat de incidentele grieven van Smillie worden afgewezen en dat de door Smillie gevorderde verklaringen voor recht van niet-inbreuk niet voor toewijzing in aanmerking komen.

Het hof oordeelt dat de Silicair-machine valt onder de beschermingsomvang van in elk geval één van de conclusies van beide octrooien. Ten aanzien van het tweede octrooi (het octrooi voor het herstellen van speeloppervlakken) wordt in de Silicair-machine volgens de rechtbank een equivalente werkwijze toegepast onder de functie-wijze-resultaat toets. Slotsom is dat de incidentele grieven van Smillie worden afgewezen en dat de door Smillie gevorderde verklaringen voor recht van niet-inbreuk niet voor toewijzing in aanmerking komen.

In het vonnis in kort geding van 23 augustus 2007 vordert Doornewaard de opheffing van onder hem gelegde conservatoire (bewijs)beslagen op een exemplaar van de Silicair-machine.

De voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen acht zich onbevoegd  om van de vorderingen van Doornewaard kennis te nemen. Uitsluitend de rechtbank Den Haag zou bevoegd zijn. Weliswaar is de Zutphense de voorzieningenrechter als beslagrechter in beginsel bevoegd tot opheffing van het beslag op grond van artikel 705 Rv, maar dit betreft  volgens de voorzieningenrechter een aanvullende bevoegdheid, terwijl in dit geval de bevoegdheid van de Haagse rechter op grond van artikel 80 lid 2 sub a van de Rijksoctrooiwet prevaleert.

De voorzieningenrechter overweegt:

“Aangezien de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht slechts kan blijken uit een beoordeling van de vraag over de geldigheid en handhaving van octrooien, is krachtens het bepaalde in artikel 80 lid 2 aanhef en onder a. van de Rijksoctrooiwet 1995 de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage in kort geding in Nederland bij uitsluiting bevoegd van de vordering tot opheffing van het onderhavige beslag kennis te nemen.” 

Lees het vonnis hier en het arrest hier.

IEF 4610

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Almelo, 31 augustus 2007, KG ZA 07-166, Stichting Vestia Groep tegen Stichting Vestion Wonen (Met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).

Handelsnaamrecht of merkenrecht? “De vorderingen van Vestia dienen te worden afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechters is er voorshands bij het grote publiek en de gemiddelde consument geen gevaar voor verwarring te duchten ten aanzien van de namen Vestia en Vestion. Dit verwarringsgevaar dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Zutphen, KG ZA 07-231, Doornewaard tegen Air Force Ltd & Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 mei 2007, Rolnr. 03/650, Air Force Ltd. Tegen Smillie Beheer B.V. & Silic Nova B.V.  (Beide uitspraken met dank aan  Marleen van den Horst, BarentsKrans).

Vonnis in de eerder gesignaleerde Zutphense octrooizaak (IEF 4566) en het in hetzelfde artikel genoemde arrest van het hof Den Haag.

“Aangezien de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht slechts kan blijken uit een beoordeling van de vraag over de geldigheid en handhaving van octrooien, is krachtens het bepaalde in artikel 80 lid 2 aanhef en onder a. van de Rijksoctrooiwet 1995 de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage in kort geding in Nederland bij uitsluiting bevoegd van de vordering tot opheffing van het onderhavige beslag kennis te nemen.”

Lees het vonnis hier en het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 augustus 2007, Rolnr. 05/436, Nuova Firm SpA tegen Badotherm Procesinstrumentatie B.V. (Met dank aan Michiel Rijsdijk, Van der Steenhoven).

“Uit de stellingen van Nuova Fima begrijpt het hof dat zij Badotherm verwijt al sedert 1993 of eerder drukmeters te verkopen die door derden zijn gefabriceerd en die aan de buitenkant exacte kopieën lijken van, althans sterke gelijkenis vertonen met de drukmeters van Nuova Fima.”

Lees het arrest hier.

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 31 augustus 2007, A.R. 326/03-H.220/06, &-Eleven Inc. Tegen Laprior(Met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).

Antillenzaak over normaal gebruik. “De omstandigheid dat sinds 1988 op één van de eilanden van de Nederlandse Antillen een kleine supermarkt wordt gedreven onder de naam 7-Alive (Grocery) met een op 7- Eleven gelijkend beeldmerk, kan niet worden aangemerkt als "geldige reden" om geen normaal gebruik te maken van het merk.”

Lees het arrest hier.

IEF 4592

Diefstal van een octrooi

rm.gifGerechtshof 's-Hertogenbosch, 13 februari 2007, LJN: BB2002. Klager tegen Beklaagde.

Strafzaak. Valsheid in geschrift, (poging tot) oplichting, diefstal van octrooi, overtreding van de Auteurswet en autodiefstal.

Klager stelt dat door hem een uitvinding is gedaan, zijnde een afzuigmond om stofvrij hakken en breken in de bouw mogelijk te maken, waarop hij octrooi heeft gevestigd. Omdat klager daartoe over onvoldoende financiële middelen beschikte, heeft hij met beklaagde in 2001 een BV opgericht. Klager stelt dat hij op enig moment bemerkte dat beklaagde informatie voor hem achterhield en zaken achter zijn rug om deed. Klager heeft vervolgens getracht zijn octrooilicentie uit de BV terug te trekken. Hierop heeft beklaagde een kort geding aangespannen, hetgeen het beginpunt was van een reeks civiele procedures. Klager stelt dat hij er als gevolg van deze civiele procedures achter kwam dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder:

“Diefstal van octrooi: Klager stelt tenslotte dat beklaagde zijn octrooi heeft gestolen. Hij stelt dat beklaagde, door het achterhouden van informatie en het naar de buitenwereld doen voorkomen alsof alles met instemming van klager gebeurde, ervoor heeft gezorgd dat het octrooi bleef berusten bij de BV. Klager stelt dat het beklaagde slechts te doen is om het voor zichzelf houden van het octrooi.

(…) Gelet op het feit dat het octrooi thans feitelijk in handen is van de BV, waarvan beklaagde voor 50% aandeelhouder is, kan er naar het oordeel van het hof geen sprake zijn van wederrechtelijke toe-eigening van het octrooi.”

“Overtreding van de Auteurswet: Ook stelt klager dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Auteurswet door het door TNO opgestelde rapport te gebruiken voor het tweede haalbaarheidsonderzoek. Volgens klager is het rapport van TNO letterlijk overgenomen in het tweede haalbaarheidsonderzoek, hetgeen volgens klager plagiaat is. Hierdoor vielen de kosten voor dit tweede haalbaarheidsonderzoek veel lager uit dan het subsidiebedrag, waarmee beklaagde zichzelf dus wederom heeft bevoordeeld.

 (…) Gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, met name nu niet is gebleken dat door TNO enige actie is ondernomen tegen het tweede haalbaarheidsonderzoek, acht het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden. Het hof acht voorts, zo al bewezen zou kunnen worden dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat beklaagde degene is die daarvoor verantwoordelijk is geweest.’

Lees het arrest hier.

IEF 4589

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’S-Gravenhage, 30 augustus 2007, KG ZA 07-871 Present Sieraden B.V. tegen Korse.

“Met het voorgaande is duidelijk dat er een serieuze niet te verwaarlozen  kans bestond (en bestaat) dat het octrooi ongeldig zal blijken, hetgeen Korse had  moeten weten. Dit geldt te sterker nu het slechts een registratieoctrooi betrof. (…) In zijn voornoemde brieven heeft Korse zich tevens op hem toekomende  auteursrechten beroepen. (…) Present Sieraden stelt  terecht dat haar SwitchClickRing en de Beadring van  Korse qua totaalindruk daarvoor te zeer verschillen, in aanmerking genomen dat het  uiterlijk in belangrijke mate wordt bepaald door technisch bepaalde en aldus niet  auteursrechtelijk te beschermen trekken.”  

Lees het vonnis hier.

BBIE, Beslissing in oppositie, 10 augustus 2007, Nº 2000103. Dantherm A/S the Kanex CTM DANTHERM tegen KAN-THERM).

“Aangezien consumenten echter niet overgaan tot een analyse van ieder detail van een merk, maar een merk eerder als een geheel beschouwen, is het Bureau van oordeel dat het in aanmerking komend publiek niet noodzakelijk de link zal leggen tussen DAN en Denemarken.”

Lees de beslissing hier

Rechtbank Amsterdam, 17 augustus 2007, Ex parte bevel in Nike International tegen Zeeman Textiel Textielsupers B.V. (Met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan).

“Er bestaat een aanzienlijk risico dat gerekwestreerden  de Producten nog altijd actief op de
markt aanbieden. SS1 heeft bovendien bevestigd dat zij voornemens is de producten uit tc
voeren, welke export ex artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE inbreukmakend is. Indien de Producten
zouden worden uitgevoerd en worden geleverd aan een derde partij, bestaat bovendien het
risico dat de Producten wederom in de Benelux op de markt zullen worden gebracht.(…)  Wanneer de Producten zouden worden uitgevoerd zal Nike ze uit liet oog verliezen zodat &t voor verzoekster tot onherstelbare schade zal leiden.”

Lees het bevel hier.

Rechtbank Breda, 29 augustus 2007, KG ZA 07-472. Inside Brands B.V. c.s. tegen Brodkorb. (Met dank aan Olaf van Haperen, Lawton)

“3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in het verzoekschrift een volkomen onvolledig beeld gegeven van de juridische situatie door geen melding te maken van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en middels de vaststellingsovereenkomst op dit moment nog bestaat. Gedaagden moet hebben geweten dat hij aldus feiten en omstandigheden achterwege liet die voor de beoordeling van het verzoekschrift door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. Flagrant in strijd met de werkelijkheid vermeldt het verzoekschrift bovendien dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de vervaardiging van deze kledingstukken met zijn merk. Onweersproken en door bewijsmiddelen gestaafd staat vast dat gedaagde zeer nauw betrokken is geweest bij de productie van deze kledingstukken en bij de keuze van de producenten.

Bij deze opzettelijke en valselijke voorlichting van de rechtbank in het verzoekschrift past de onmiddellijke opheffing van het beslag, zelfs zonder verder debat.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4566

Wederom naar de Haagse rechtbank

De Stentor bericht over een octrooizaak bij de Rechtbank Zutphen (wie het vonnis heeft mag het mailen):

“Daar diende het kort geding dat de ondernemer had aangespannen tegen een Britse fabrikant van kunstgrasreinigers. Air Force Ltd heeft het octrooi op dit soort apparaten (…) Voor Air Force Ltd reden genoeg om beslag te laten leggen wegens inbreuk op het octrooirecht.  Eerder al stemde het Haagse gerechtshof in met de eis van de Britse fabrikant. Sindsdien zijn tal van 'illegale' reinigingsapparaten in beslag genomen.

Advocaat Van der Horst, die de belangen van het Britse bedrijf verdedigde, verwees nogmaals naar de uitspraak van de Haagse rechter. "Air Force Ltd heeft de richtlijnen die gelden voor het octrooirecht gehandhaafd. Daaronder valt ook het beslag dat is gelegd op het apparaat. Dat is eerder in Den Haag bevestigd, dus wat dat betreft zijn we hier aan het verkeerde adres." De president in kort geding sloot zich aan bij de woorden van de raadsvrouw en verplaatste de hele kwestie wederom naar de Haagse rechtbank. De Oldebroeker heeft daarmee zijn kunstgrasreiniger voorlopig nog niet terug.”

Lees het volledige bericht hier.

IEF 4555

Eerst even voor jezelf lezen

trbr.gifRechtbank Leeuwarden, 22 augustus 2007, HA ZA 06-714. Het Fietscafé tegen Rijpkema. (Met dank aan Peter Kits, Holland Van Gijzen).

"Eisers claimen auteursrecht op een concept en niet op één bepaalde uitwerking daarvan". Nadat de voorzieningenrechter Leeuwarden eerder de vorderingen tot onmiddellijk verbod toewees (IEF 1151), beslist de rechtbank nu volstrekt anders in het voordeel van de vermeend inbreukmaker.  Geen volledige proceskostenveroordeling of verzoek daartoe aangezien de dagvaarding was uitgebracht vóór uiterste implementatie datum Richtlijn.

Lees het vonnis hier.

-Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 augustus 2007, HA ZA 06-2131. Ajinomoto Co. Inc. c.s. tegen Global Bio-Chem Technology Group Company Ltd c.s.

Het verkopen van de betreffende L-lysine maakt inbreuk op de octrooirechten in Nederland van de Japanse vennootschap Ajinomoto Co. Inc. en die van haar exclusieve Europese licentiehouder.

Lees het vonnis hier.

IEF 4436

Uiteindelijk omgeven

fig6.JPGRechtbank ’s-Gravenhage, 25 juli 2007, HA ZA 06-3850. Nexans Norway A.S. tegen Aker Kvaerner Subsea A.S.

Aker Kvaerner is houdster van Europees octrooi 062.027 (lees: 0.627.027 - IEF) voor een ‘werkwijze en inrichting voor het vervaardigen en uitleggen van een verbindingskabel.’ Nexans vordert de nietigheid van dit octrooi. Het octrooi heeft drie onafhankelijke conclusies. De rechtbank heeft voldoende gehoord om te oordelen dat conclusie 5 nieuw en inventief is, maar heeft behoefte aan een nadere toelichting door partijen over de inventiviteit van conclusies 1 en 8.

Het octrooi heeft betrekking op een werkwijze (conclusie 1) en een inrichting (conclusie 8) voor het vervaardigen en uitleggen van een verbindingskabel. Daarnaast ziet conclusie 5 op de verbindingskabel zelf. Een dergelijke verbindingskabel omvat meerdere leidingen en/of kabels en wordt onder meer in de offshore-industrie gebruikt. Dit type kabel wordt in de praktijk en in de oorspronkelijke engelse versie van de conclusies aangeduid als 'umbilical' (navelstreng).

Nexans bestrijdt de nieuwheid van conclusie 5 door deze letterlijk te lezen. Nexans meent dat niet duidelijk is of de deelmaatregel “binnenste, langwerpige kanaalelementen” ziet op meerdere elementen in axiale (lengte) richting dan wel op meerdere elementen in omtrekrichting. De conclusie heeft volgens Nexans daarom ook betrekking op een kabel die niet in dwarsdoorsnede meerdere kanaalelementen vertoont, maar uitsluitend in langsdoorsnede. Dit laatste is bekend uit de stand van de techniek. De rechtbank meent echter dat de conclusie geïnterpreteerd moet worden in het licht van de tekst en figuren. Hieruit leert de vakman dat de meerdere kanaalelementen aanwezig moeten zijn in de omtreksrichting. Zo toont de bijgaande figuur lijntjes die de binnenste elementen 6 van elkaar scheiden. Een dergelijke scheiding is niet bekend uit de stand van de techniek.

Conclusie 5 is verder nieuw, doordat deze definieert dat de buitenste kanaalelementen ingericht zijn voor het uiteindelijk omgeven van de kanalen/kabels. Ter zitting licht Kvaerner toe dat dit betekent dat er sprake moet zijn van volledig omhullen, waardoor de binnenste en buitenste kanaalelementen op elkaar afsteunen en zo een soort koepelvormige behuizing vormen, waarin de kabels/pijpen losjes liggen. Dit alles is niet bekend uit de stand van de techniek.

Conclusie 5 wordt tevens inventief geacht. De hierboven als nieuw beschreven aspecten kunnen niet uit de stand van de techniek geleerd worden, terwijl één van de aangevoerde publicaties bovendien betrekking heeft op een kabelkoord met meerdere stalen draden en niet op een umbilical.

Eén inventiviteitsbezwaar tegen conclusie 1 wordt verworpen. Een ander bezwaar is kennelijk pas ter pleidooi ingebracht. De rechtbank acht het vervolgens wenselijk dat partijen hun standpunten hierover nader toelichten. Ook conclusie 8 overleeft de door Nexans genoemde combinatie van documenten. Hier is het echter de rechtbank zelf die een andere combinatie van documenten oppert en partijen verzoekt zich hier nader over uit te laten. Beide conclusies komen 29 augustus a.s. opnieuw op de rol.

Lees het vonnis hier.