DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 3690

Elke aanwijzing ontbreekt

stent2.gif

Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 maart 2007, Cordis Europa N.V. tegen Schneider (Europe) GmbH, rolnr. 05/867 (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek).

 

Hoger beroep van het vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d 8 juni 2005 inzake de geldigheid van, en de inbreuk door Cordis op, het zgn. “Kastenhofer”-octrooi van Schneider. Dit octrooi heeft betrekking op een bepaald type “interventional catheter”. In het vonnis van 8 juni 2005 is Cordis veroordeeld tot een inbreukverbod.

Het hof bepaalt eerst de beschermingsomvang van het octrooi, aangezien de uitleg van enkele begrippen in de octrooiconclusies, in het bijzonder “a polyamide” en “a  polyethylene”, voor zowel de geldigheid als de inbreuk van belang is. Omdat in het octrooi “elke aanwijzing ontbreekt dat deze begrippen in de context van het octrooi een bepaalde betekenis hebben”, gaat het hof ervan uit dat de Schneider de gebruikelijke betekenis op het oog heeft gehad, zoals die in handboeken op het onderhavige vakgebied is te vinden.

Ten aanzien van de nawerkbaarheid heeft Cordis naar voren gebracht dat aanvullende maatregelen nodig zijn om een “in de praktijk bruikbare hechting tussen de PE-binnen- en PA-buitenlaag van de binnenbuis” van de katheter te verkrijgen. Derhalve zou het octrooi niet nawerkbaar zijn. Het hof gaat hier niet in mee, omdat het hierbij volgens het hof gaat om technieken die op zichzelf voor hechting van, van elkaar verschillende materialen reeds lang bekend zijn.

Het meest interessante uit de niet altijd even goed te volgen redenering van het hof ter zake van de inventiviteit is, dat het “op basis van de materiaaleigenschappen in de binnenbuis van een catheter van het “over-the-wire” type” toepassen van “a polyethylene” als materiaal voor de binnenlaag en “a polyamide” als materiaal voor de buitenlaag” weliswaar vanzelfsprekend was in het licht van de stand van de techniek (en dus niet inventief), maar dat de verdienste van Kastenhofer/Schneider is geweest om een in de vakwereld heersend vooroordeel te overwinnen door “een katheter voorzien van een tweelagige binnenbuis, welke zodanig is vervaardigd, bij voorkeur door coëxtrusie”, dat de uit “een polyamide” bestaande buitenlaag en de uit “een polyethyleen” bestaande binnenlaag aan elkaar zijn gehecht (…) door fysische en mechanische bindingen.” Dit is volgens het hof de essentie van de geoctrooieerde uitvinding en hetgeen Schneider aan de stand van de techniek heeft toegevoegd.

Omdat hiermee de grieven van Cordis ten aanzien van de (on)geldigheid zijn verworpen, komt het hof toe aan de inbreukvraag. Er is geen sprake van letterlijke inbreuk omdat, bij de door Cordis op de markt gebrachte katheters, het voor de binnenlaag van de binnenbuis gebruikte materiaal niet valt onder het gebruikelijke begrip van “a polyethylene”. In de katheters van Cordis is, door deze andere materiaalkeuze van de binnenlaag, sprake van een oplossing die niet ondergeschikt, maar nevengeschikt is aan de oplossing volgens het “Kastenhofer”-octrooi.  Derhalve is volgens het hof evenmin sprake van equivalente inbreuk, zowel onder de “function/way/result”-test als onder de “insubstantial differences”-test.

Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier. Lees het vonnis van de rechtbank hier. Uitstapje naar Assen: IEF 1084 (13 oktober 2005)

IEF 3654

Eerst even voor jezelf lezen

 - Rechtbank Utrecht, 16 maart 2007, gevoegde zaken KG ZA 07-125 en KG ZA 07-124. Goossens tegen Technip Benelux B.V. B.V. /  Johnson tegen Technip  Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Edward de Lange, Simmons & Simmons)

Opheffingskortgeding auteursrechtelijk beslag op computers en andere gegevensdragers. In november 2006 heeft Technip beslag gelegd op de computers en gegevensdragers van eisers. Eisers vorderen opheffing beslag nu dit onrechtmatig zou zijn. De Voorzieningenrechter loop het hele "beslagspoorboekje" af en komt tot afwijzing van de eis om opheffing" en veroordeelt eisers conform Handhavingsrichtlijn.

Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, 05/867. Cordis Europa B.V. tegen Schneider (Europe) GmbH (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek). 

Bodemprocedure in de catheterzaak tussen twee dochterondernemingen van Johnson & Johnson en Boston Scientific.

De zaak gaat uiteindelijk over de betekenis van het woord "a" ("a polyethlyene"). Het hof volgt het argument van Cordis dat een vakman het woord "a" zou begrijpen als een verwijzing naar de vele verschillende homopolymeren van PE-materialen, met allerlei verschillende dichtheden, en niet naar alle mogelijke co-polymeren van PE. De catheters van Cordis vallen niet letterlijk binnen de conclusies van het octrooi van Schneider en vallen  ook niet onder de equivalentietheorie binnen de beschermingsomvang van het octrooi. Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Het octrooi is geldig, maar Cordis pleegt geen inbreuk.

Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Belangrijke uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Het betreft een  verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring. De rechtbank laat Out of Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief.

Lees het vonnis hier

- HvJ EG, 15 maart 2007, zaak C-171/06, OHIM tegen T.I.M.E. ART Uluslararasi Saat Ticaretive dis Ticaret AS (verzoekster in eerste aanleg Devinlec Développement Innovation Leclerc SA (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Procesrechtelijk aspecten in een merkenzaak. Aanvrager van gemeenschapsmerk komt in hoger beroep tevergeefs op tegen de beslissing tot verwerping van de oppositie door het OHIM. Het Hof oordeelt dat het GvEA de juiste criteria heeft toegepast voor de vergelijking van de merkaanvrage QUANTUM en het ouder nationaal merk Quantième en de vaststelling van het verwarringsgevaar.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP SHOP B.V.

Merkenzaak over parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 3599

Sleuven in Vloeren

vlr.gifRechtbank Den Haag, 7 maart 2007, Janssen & Krop B.V. en JK Beheer B.V. tegen Rimatherm V.O.F., R.B. Zuur en G.M. Titaley.

Procedure over octrooi-inbreuk, onrechtmatige concurrentie, auteursrechtinbreuk en  misleidende reclame met tot slot een citaat van Goethe.

JK Beheer is de houder van een Nederlands octrooi op een sleuvenslijpmachine. Janssen & Krop is haar licentienemer. Titaley is een voormalige werknemer van Janssen & Krop. Samen met Zuur heeft hij de v.o.f. Rimatherm opgericht. Vanuit Rimatherm brengen zij een met Janssen & Krop concurrerende sleuvenslijpmachine op de markt.

Volgens Janssen & Krop maakt Rimatherm daarmee inbreuk op haar Nederlandse octrooi en heeft Titaley, door schending van een geheimhoudingsbeding en overtreding van een concurrentiebeding, onrechtmatig gehandeld, terwijl Rimatherm en Zuur onrechtmatig van deze wanprestatie hebben geprofiteerd. Janssen & Krop beschuldigt Rimatherm daarnaast van auteursrechtinbreuk op brochures en installatievoorwaarden en van misleidende reclame.”

In een tussenvonnis van 28 september 2005 zijn de vorderingen op grond van onrechtmatige concurrentie verwezen naar de Rechtbank Arnhem, sector Kanton.

Octrooirecht

Volgens de rechtbank is wezenlijk voor de uitvinding dat de machine compact en wendbaar is. Aan de wendbaarheid en daardoor aan de compactheid wordt bijgedragen door de afzuiginrichting voor het gruis samen te bouwen met het slijpgedeelte tot één unit. Aangezien de machine van Rimatherm de wezenlijke kenmerken van het octrooi niet in zich draagt (er is onder meer geen sprake van een afzuiginrichting die is samengebouwd met het slijpgedeelte) is geen sprake van letterlijke inbreuk. Van equivalente inbreuk is evenmin sprake, omdat de machine van Rimatherm, in tegenstelling tot de geoctrooieerde machine, niet de gehele behoefte uit de praktijk kan dekken. De machine van Rimatherm is namelijk in staat tot een bocht met een minimale radius van 14 à 15 cm, terwijl de geoctrooieerde machine een minimale radius van 9 cm heeft.De geldigheid van het octrooi is niet bestreden.

Auteursrecht

Volgens de rechtbank maakt Rimatherm geen inbreuk op het auteursrecht van Janssen & Krop terzake van haar brochure, omdat Rimatherm voldoende afstand heeft genomen van de tekst van die brochure. Rimatherm maakt wel inbreuk op het auteursrecht van Janssen & Krop terzake van de installatievoorwaarden.

Misleidende reclame

De aanprijzing “Rimatherm heeft een nieuwe methode ontwikkeld.”is volgens de rechtbank niet als misleidend aan te merken. Het begrip nieuw in een reclame–uiting moet niet worden opgevat als het strikte begrip nieuwheid zoals gehanteerd in het octrooirecht. De rechtbank neemt in aanmerking dat Rimatherm als verweer avant la lettre in haar folder Goethe heeft geciteerd: “Aan alles is al eens gedacht, het is de kunst er opnieuw aan te denken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3595

Balen

bln.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  7 maart 2007, HA ZA 05-681 van Fleuren Presspack B.V. tegen V.O.F. Handelsonderneming Ruvo en HA ZA 06-1589 van Ruvo B.V. tegen Fleuren Presspack B.V.

Octrooirecht. Inbreukverbod op een door het hof geherformuleerd Europees octrooi voor de duur van het geding in hoofdzaak.

Zowel Fleuren als Ruvo exploiteren ondernemingen die ruwvoeders in kleinverpakking, bestemd voor (huis)dieren, produceren. Ruvo is houdster van een Europees Octrooi  verleend voor ‘feed as well as an apparatus and a method for producing feed’. Per 12 mei 2006 staat niet langer zij, maar Ruvo B.V. als houdster van het octrooi geregistreerd.

Het octrooi is ook onderwerp geweest in een procedure tussen Ruvo en (onder andere) Ceres. Ceres is destijds door de rechtbank in het ongelijk gesteld en zij is vervolgens in hoger beroep gegaan. In hogere beroep heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage het vonnis van de rechtbank vernietigd. In zijn arrest heeft het hof een nieuwe conclusie geredigeerd.

Het hof overweegt:“(...) naar het oordeel van het hof is het in het onderhavige geval duidelijk dat de maatregel volgens de huidige conclusie 2 de aanvulling is, die voor de gemiddelde vakman reeds tevoren voldoende voor de hand lag, om, aan de hand van de inhoud van het octrooischrift in samenhang met de stand der techniek op de voorraangsdatum, zelfstandig tot de slotsom te komen dat het octrooi slechts verleend had behoren te worden met de in die aanvulling gelegen beperking en dat het octrooi derhalve binnen de daaruit of te leiden engere grenzen van de beschermingsomvang geldig was (vgl. HR 9 februari 1996, p.334 – Spiro Research/Flamco).”

Met betrekking tot de beweerdelijke inbreuk door Ceres heeft het hof geoordeeld dat er sprake is van letterlijke inbreuk. Ceres heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

Zaak 05/681 is de door Fleuren ingestelde nietigheidsprocedure. Zaak 06/1589 is de door Ruvo ingestelde inbreukprocedure. In reconventie vordert Fleuren in deze laatste zaak vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi en schadevergoeding.

Ten aanzien van de bevoegdheid overweegt de rechtbank overweegt ambtshalve: “dat, omdat de gedaagden in beide partijen Nederlandse vennootschappen zijn en gelet op art. 80, lid 1 en lid 2, ROW 995, zij zowel terzake van de vernietiging van het Nederlandse deel van EP 133 (05/681), als terzake van de inbreukvordering (06/1589) bevoegd is. Omdat Fleuren zich heeft beroepen op de nietigheid van EP 133, is de rechtbank, gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 juli 2006, zaak C-4/03, inzake GAT/LuK, niet bevoegd een grensoverschrijdend verbod toe te wijzen. Dit is anders voor zover een provisioneel inbreukverbod is gevraagd. De rechtbank geeft bij de beoordeling van een provisionele vordering immers slechts een voorlopig oordeel in de vorm van een inschatting van de kansen van het betreffende nietigheidsverweer. Daarmee wordt het exclusieve veld van art. 22, lid 4, EEXV wat buitenlands recht betreft in beginsel niet betreden, omdat geen defintieve vaststellingen omtrent de geldigheid naar buitenlands recht plaatsvinden.”

Inzake 05/681

Ruvo vof beroept zich erop dat Fleuren in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet woden verklaard, nu Ruvo vof is gedagvaard, maar zij niet langer eigenaar is van het octrooi.

De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van Fleuren het moment van dagvaarden bepalend is. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding stond Ruvo vof in het octrooiregister als houdster van het octrooi ingeschreven. Aan de overdracht van een octrooi komt geen derdenwerking tot zolang daarvan geen inschrijving heeft plaatsgvonden (art. 65, lid 3, ROW 1995). Dit betekent dat, ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat Ruvo B.V. op het moment van dagvaarden eigenaar van het octrooi was, zij tegenover derden op het moment van dagvaarden niet als houdster was aan te merken, omdat de verklaring van overdracht op dat moment niet was ingeschreven. Hierbij komt dat Ruvo vof niet heeft ingesteld dat Fleuren reeds op andere wijze van de overdracht van het octrooi op de hoogte moet zijn geweest. Fleuren is derhalve volgens de rechtbank ontvankelijk in haar vorderingen.

Inzake 06/1589 (in conventie)

Fleuren stelt dat Ruvo B.V. niet ontvankelijk is in haar vordering omdat niet zij, maar Ruvo vof houdster is van het octrooi. Fleuren stelt zich op het standpunt dat het octrooi nooit is overgedragen dan wel ingebracht in de BV, hetgeen zou betekenen dat het octrooi nog altijd tot het vermogen van de vof behoort. De rechtbank wijst deze stelling af: “Met de in de akten opgenomen verklaringen dat alle activa, dan wel de gehele onderneming (waartoe ook het octrooirecht gerekend moet worden) wordt/worden overgedragen en de al dan niet expliciet opgenomen verklaring dat de opgerichte vennootschap die activa aanvaardt, is immers voldaan aan de vereisten voor overdracht als  bedoeld in art. 65, lid 1, Row 1995). Voorbehouden als bedoeld in art. 65, lid 2, Row 1995 zijn met betrekking tot EP 133 niet gemaakt, zodat de overdracht voor onbeperkt geldt. Dit betekent dat Ruvo B.V. op het moment van dagvaarden rechthebbende op EP 133 was. Dit heeft zij in de dagvaarding ook gesteld, zodat dit Fleuren op dat moment ook bekend kan worden verondersteld. Dat de overdracht op het moment van dagvaarden nog niet was ingeschreven, kan Ruvo B.V. daarom (hier) niet worden tegengeworpen. De rechtbank laat dan nog daar dat de akte van overdracht op 12 mei 2006 is ingeschreven, derhalve kort na de dagvaarding maar nog voor de eerstdienende dag, zodat Ruvo B.V. in ieder geval op het moment van het wijzen van dit vonnis ook volgens de registers als rechthebbende is te beschouwen. Ook Ruvo B.V. is derhalve ontvankelijk te achten.”

Inzake 05/681 en inzake 06/1589 (in reconventie)

Ten aanzien van de vordering tot vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi stelt de rechtbank voorop dat niet in geding is dat – met uitzondering van het hiervoor besproken ontvankelijkheidsverweer – de aangevoerde feiten (documenten) en gronden dezelfde zijn als die op basis waarvan het gerechtshof te ’s-Gravenhage, in de genoemde procedure tussen Ceres en Ruvo, arrest heeft gewezen. In aanvulling op de ook bij het hof aangevoerde feiten en gronden heeft Fleuren in de onderhavige procedure één nieuwe stelling aangevoerd. Fleuren heeft deze stelling niet alleen zeer laat in de procedure aangevoerd, maar bovendien in het geheel niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat daarom in zoverre aan de stelling van Fleuren, als zijnde onvoldoende onderbouwd, voorbij.

De rechtbank ziet aanleiding om, voordat zij een definitief oordeel geeft over de nietigheid van het Nederlandse deel van het octrooi, het oordeel van de Hoge Raad in de cassatieprocedure tussen Ruvo en Ceres af te wachten. Om diezelfde reden ziet zij ook aanleiding om, voordat zij een definitief oordeel omtrent de aan haar voorgelegde inbreukvraag (en de nevenvorderingen) geeft, de bedoelde cassatieprocedure af te wachten. De rechtbank zal de zaak ook in zoverre naar de parkeerrol verwijzen en iedere verdere beslissing aanhouden.

Inzake 06/1589 (in conventie)

Volgens de rechtbank behoudt Ruvo belang bij een beoordeling van de provisionele vordering. De rechtbank gaat daarbij uit van de door het hof nieuw geredigeerde hoofdconclusie van het octrooi (Ruvo heeft immers niet gesteld incidenteel cassatie tegen deze beslissing van het hof in te stellen).

Fleuren richt drie verweren tegen de door Ruvo gestelde inbreuk. Allereerst zou nieuwheid/inventiviteit ontbreken. Vervolgens stelt zij dat Ruvo ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in zaak 05/681 reeds op de hoogte was van het feit dat Fleuren haar producten (weer) op de markt bracht en Ruvo in die procedure een reconventionele vordering had kunnen instellen. Ten slotte wijst Fleuren erop dat ze geen inbreuk maakt op de claim omdat ze een andere werkwijze toe past.

Met betrekking tot de nieuwheid/inventiviteit heeft Fleuren dezelfde feiten en gronden naar voren gebracht als die waarvan het hof in zijn arrest is uitgegaan. De rechtbank heeft gelet hierop voorshands onvoldoende redenen om te twijfelen aan de geldigheid van het octrooi, zoals dat door het hof is geherformuleerd. Voor zover Fleuren hiermee beoogt te stellen dat Ruvo eerder actie had kunnen ondernemen en daardoor haar (spoedeisend) belang bij de provisie zou hebben verloren, wordt dit verweer eveneens verworpen door de rechtbank. Met betrekking tot het verweer van Fleuren dat zij een andere methode toepast, volstaat de rechtbank met verwijzing naar hetgeen het hof hieromtrent heeft overwogen. Fleuren heeft niet betwist dat ook bij haar product de vezels evenwijdig aan de snijvlakken zijn samengeperst en de vezels in de baal veerkrachtig tegen de gesloten kunststoffolie zijn geëxpandeerd. De rechtbank is daarom voorshands van oordeel dat aan de maatregelen van de nieuw geformuleerde hoofdconclusie is voldaan.

De provisionele verbodsvordering van Ruvo wordt dan ook, althans voor Nederland, toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3496

Een hoog academisch gehalte

traw.gifRechtbank Den Haag, 14 februari 2007 ZA 06-277. Otter Ultralow Drag Limited en Hampidjan H.F., tegen Van Beelen Industrie en Handel B.V.

Octrooihouder van een octrooi op componenten voor een trawlnetsysteem kan niet bewijzen dat een leverancier van touw indirecte inbreuk pleegt.

De rechtbank is van mening dat het betreffende touw niet als middel betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding kan worden gezien, omdat er zonder nadere maatregelen geen hydrofoil-effect mee kan worden bewerkstelligd. Bovendien wordt het onvoldoende bewezen geacht dat het touw in Nederland wordt aangeboden voor toepassing in trawlnetten door derden in Nederland in of voor de desbetreffende bedrijven, waarbij tegengesteld getordeerde mazen worden vervaardigd.

Otter Ultralow Drag Limited (hierna: Otter), is houdster van een Europees octrooi voor: Trawl system cell design and methods. Het octrooi ziet op componenten voor een trawlnetsysteem dat wordt gebruikt in de zeevisserij.

Hampidjan is licentieneemster onder het octrooi. Uit de stukken en het gezamenlijke dagvaarden is genoegzaam op te maken dat Hampidjan HF krachtens de licentieverhouding gerechtigd is tot het mede instellen van de vorderingen in conventie jegens Van Beelen. Door de inmiddels geëffectueerde overname van Otter door Hampidjan heeft deze kwestie ook een hoog academisch gehalte gekregen.

In deze zaak is alleen de eerste hoofdinrichtingsconclusie van belang, die (in vertaling) als volgt luidt:

“Sleepnetsysteemcomponent gekozen uit een groep bestaande uit een sleepnet (13), sleepnetpaneelvleugels (25), toomlijnen (377, 378), sleeplijnen (18), fronttouwen (271), riblijnen en maascellen (30) ingericht voor gebruik in een sleepnetsysteem voor het verbeteren van de prestatie van het sleepnetsysteem, met het kenmerk, dat  de sleepnetsysteemcomponent althans één maascel (30) heeft met een maasstaaf geconstrueerd om vanaf een knoop of koppelaar (34) te waaieren en welke maasstaaf geconstrueerd is voor het bepalen van een draagvleugelachtig orgaan ingericht om hydrodynamisch draagkracht te genereren wanneer de sleepnetsysteemcomponent door het water bewogen wordt als onderdeel van het sleepnetsysteem, waarbij de hydrodynamische draagkracht een prestatie van het sleepnetsysteem verbetert.”

Van Beelen brengt onder meer gevlochten, niet geslagen kernloos touw op de markt onder de aanduiding Stealth Rope. Met als uitsluitende grondslag dat Van Beelen door het voeren van haar Stealth Rope indirecte octrooiinbreuk zou plegen, vordert Hampidjan in conventie een verbod voor Van Beelen om haar Stealth Rope aan te bieden of af te leveren in Nederland, met de gebruikelijke nevenvorderingen. Van Beelen vordert in reconventie vernietiging van het octrooi voor zover voor Nederland verleend met een richtlijnconforme proceskostenveroordeling. 

De achter de bewoordingen van de hoofdinrichtingsconclusie liggende uitvindingsgedachte is dat een touw met een schroefvorm aan de buitenzijde – bijvoorbeeld een geslagen touw of een plat, gevlochten touw dat is gedraaid (getordeerd) – zijdelings uitwaaiert bij het schuin door het water bewegen van dit touw. Door een dergelijk touw in tegenovergelegen zijden van een maas in een sleepnet in tegenovergestelde richting toe te passen, is het idee dat een soort "zelf-openend-effect" van het sleepnet ontstaat. Een dergelijk effect kan volgens de beschrijving ook optreden bij niet gevlochten touw, maar dan moet het "bij voorkeur" getordeerd, gedraaid zijn. Men vindt deze uitvindingsgedachte, die ziet op het verkrijgen van een draagvleugelachtig of hydrofoil-effect, terug in de beschrijving.

Wil een geslagen, niet gevlochten touw als de Stealth Rope als middel betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding kunnen worden gezien, dan dient in ieder geval daarmee het hydrofoil-effect te worden bewerkstelligd. Een plat touw als door Van Beelen gevoerd kan een dergelijk effect normaal gesproken pas krijgen als dat getordeerd wordt toegepast in een net. Dit is weliswaar als voorkeursuitvoering beschreven, maar zonder nader bewijs – dat ontbreekt – valt niet in te zien hoe het hydrofoil-effect met een plat touw anders dan door draaiing (in tegengestelde richtingen van tegenover elkaar liggen mazen) kan worden verkregen. Het octrooi noemt als alternatief dat the long sides can be shaped relative to each other to provide a pressure differential therebetween resulting in hydrofoil-like effects. Dit effect heeft een flat braided kernloos touw als dat van Van Beelen alleen met nadere hulpmiddelen, zoals de klemmetjes uit figuur 46 uit het octrooi, waarmee een soort vliegtuigvleugelvorm wordt vervaardigd, vgl. figuren 47 en 48). Althans is in deze procedure – gelet op de gemotiveerde betwisting door Van Beelen – door Hampidjan op geen enkele wijze bewezen dat zonder tordering bedoeld voor het octrooi wezenlijk hydrofoil-effect optreedt.

Door Hampidjan is aangegeven dat zij inderdaad geen concreet nader bewijs heeft aangedragen dat het door Van Beelen gevoerde touw in Nederland wordt aangeboden voor toepassing in trawlnetten door derden in Nederland in of voor de desbetreffende bedrijven, waarbij tegengesteld getordeerde mazen worden vervaardigd. Zij heeft slechts gesteld dat de Nederlandse nettenbouwers Maritiem en Van Duijn dit zouden doen. Deze stelling wordt slechts onderbouwd met een artikel in een vaktijdschrift, dat is weersproken door Van Beelen, en door een aantal verklaringen en uitingen zijdens Maritiem en Van Duijn. Uit deze verklaringen volgen geenszins de stellingen van Hampidjan, maar eerder het tegendeel. Gelet op de betwisting door Van Beelen volstaan de aangedragen bewijsstukken bepaald niet. Zodoende ontbreekt ieder bewijs dat het door Van Beelen gevoerde touw – dat, zoals door Van Beelen desgevraagd en onvoldoende steekhoudend weersproken is gesteld, voor tal van andere toepassingen buiten de sleepnetvisserij wordt gebruikt – een middel betreffende een wezenlijk bestanddeel is van de uitvinding. Indirecte octrooiinbreuk kan daarmee niet worden vastgesteld in deze procedure.

De proceskostenveroordeling wordt gebaseerd op het oude regime. De ter zitting van 15 december 2006 de zijdens Van Beelen verzochte aanhouding van de onderhavige uitspraak tot na die op het appel van het incidenteel vonnis van 14 juni 2006 in deze zaak is verworpen, aangezien volgens bestendige rechtspraak geen aanspraak op een  richtlijnconforme proceskostenveroordeling wordt gehonoreerd in procedures die zijn aangevangen voor het verstrijken van de implementatietermijn van die richtlijn, zoals ook het geval is met de onderhavige procedure.

Lees het vonnis hier. Eerder vonnis in incident hier.

IEF 3488

Unauthorised disclaimer

Teva vs. MSD: Court of The Hague, 17 May 2006, HA ZA 05-2019. Teva Pharmaceuticals Europe B.V. c.s. versus MSD Overseas Manufacturing Co. (Ireland).

"It is stated a priori that the court, when answering - under Dutch patent law - the question whether a disclaimer such as the one at issue is permissible, seeks alignment with the case law of the Enlarged Board of Appeal of the EPO, as developed in G1/03 (OJ EPO 2004, 413) and G2/03 (OJ EPO 2004, 448) of 8 April 2004. In said judgments the Enlarged Board of Appeal of the EPO held that a disclaimer without basis in the original documents was only allowed in three cases: (i) as an exclusion of the fictitious state of the art, (ii) as an exclusion of an accidental anticipation and (iii) by exclusions of patenting for non-technical reasons. (...)

The above leads the court to the conclusion that Blum is not so unrelated and remote that the average skilled person never took this document into consideration when searching for other biphosphonates, which could be used in the treatment of bone disorders. This means there is no accidental anticipation and the dislaimer forms unauthorised added matter added matter. This disclaimer cannot, e.g. by means of partial revocation, be removed from the claim because this would result in abroadening of the scope of protection. Consequently, this ground for invalidity of NL '562 is effective, whereby as a result of the provisions of Article 15, Paragraph 1.c Regulation 1786/92 the SPC based on said invalid, but expired, patent is also invalid, so that the claim in the main action can be awarded. The other grounds for invalidity as presented by Teva need not be dealt with."

Read the entire judgment here.

IEF 3425

Prebiotisch incident

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 januari 2007, incidenteel vonnis tussen Kruidvat Retail B.V. en Nutricia N.V., verzoek om schorsing nietigheidsprocedure ex. Art. 83 lid 4 ROW 1995.

Nutricia verzoekt de rechtbank in dit incident de behandeling van de hoofdzaak te schorsen op grond van artikel 83 lid 4 ROW 1995, totdat de Technische Kamer van Beroep (TKB) uitspraak zal hebben gedaan, zodat het risico van tegenstrijdige beslissingen wordt beperkt.

Nutricia is houdster van een Europees octrooi voor koolhydraatmengsels voor voeding en farmaceutica. In de hoofdzaak vordert Kruidvat vernietiging van het octrooi voor Nederland en dat Nutricia wordt veroordeeld zich te onthouden van misleidende reclame.

Het octrooi is al eerder onderwerp geweest van een kort geding. In die procedure is het door Nutricia gevorderde inbreukverbod afgewezen (zie hier). Het hof heeft in appèl deze afwijzing bevestigd en onder andere overwogen dat er een gerede kans bestaat dat conclusie 1 van het octrooi zal worden vernietigd (zie hier). Tegen de verlening van het octrooi is oppositie ingesteld bij het Europees Octrooibureau. De oppositieafdeling heeft het octrooi in ongewijzigde vorm in stand gelaten. Tegen deze beslissing is door de opposanten beroep ingesteld, waarin Kruidvat heeft geïntervenieerd.

Nutricia verzoekt de rechtbank in dit incident de behandeling van de hoofdzaak te schorsen op grond van artikel 83 lid 4 ROW 1995, totdat de Technische Kamer van Beroep (TKB) uitspraak zal hebben gedaan, zodat het risico van tegenstrijdige beslissingen wordt beperkt. Daarnaast zou, in het licht van het eerdere oordeel van het hof, het risico bestaan dat Nutricia, om het octrooi in stand te houden, zich in de hoofdzaak verder zal moeten “terugtrekken”, dan dat zij in de oppositieprocedure in München zou moeten doen. De belangen van Kruidvat zouden door schorsing vrijwel niet geschaad worden omdat er geen verbod van kracht is en geen verbodsvordering hangt.

Kruidvat stelt dat een verzoek tot schorsing geen incidentele vordering is en dat Nutricia daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard. Bovendien stelt Kruidvat dat zij een zwaarder wegend belang heeft bij een spoedige beslissing over nietigheid van het octrooi. De rechtbank overweegt dat aangezien binnen het burgerlijk procesrecht geen gesloten stelsel van incidentele vorderingen bestaat, partijen de rechtbank kunnen verzoeken van haar discretionaire bevoegdheid ex artikel 83 lid 4 ROW 1995 gebruik te maken. Nutricia is ontvankelijk in haar incidentele vordering.

De rechtbank gaat voorbij aan de argumenten van Nutricia dat door schorsing het risico van tegenstrijdige beslissingen van rechtbank en TKB kan worden beperkt. De rechtbank vindt dat schorsing geen adequaat middel is om te verhinderen dat twee fora tot mogelijk tegenstrijdige beslissingen komen.

De rechtbank overweegt dat het Nutricia erom te doen is dat in deze procedure pas zal worden beslist nadat de TKB een definitief oordeel over de geldigheid van het octrooi heeft gegeven. Vervolgens overweegt de Rechtbank dat bij normaal voortprocederen, pleidooi in deze zaak niet eerder zal plaatsvinden dan in maart 2008 en dat tegen die tijd de TKB vermoedelijk uitspraak zal hebben gedaan. De Rechtbank maakt gebruik van de mogelijkheid de TKB te verzoeken de afhandeling van het beroep te bespoedigen en wijst het verzoek tot schording af.

Lees het vonnis hier.

IEF 3417

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Amsterdam, 1 februari 2007, 176/06 KG. Pretium Telecom B.V. tegen Kpn Telecom B.V. (met dank aan Armand Killan, Bird & Bird). 

Lees het arrest hier.

- United States Court of Appeals for the Federal Circuit, 1 februari 2007, Voda – Cordis. (Met dank aan Bart van den Broek, Howrey)

Octrooirecht. Uitspraak waarin de vraag m.b.t. grensoverschrijdende bevoegdheid van de Amerikaanse rechter aan de orde is (die ontkennend wordt beantwoord).

Lees de uitspraak hier.

IEF 3403

Opsluitgroef en opsluitoppervlak

val.JPGGerechtshof ’s-Gravenhage, 1 februari 2007, 01/664. Välinge Innovation AB & Alloc AS tegen Unilin Beheer B.V.c.s. (Met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Octrooizaak, uitleg van het begrip ‘speling’ uit de conclusies op grond van eerder arrest van het hof.

In deze octrooizaak oordeelt het hof over de door Välinge c.s. bepleitte inbreuk van Unilin c.s. op twee octrooien. De octrooien gaan hoofdzakelijk over een verbinding tussen vloerdelen (b.v. ‘kliklaminaat’) en een werkwijze om een vloer van dergelijke vloerdelen te leggen. De octrooien zijn verleend op twee afgesplitste aanvragen. Op de oorspronkelijke aanvrage is ook octrooi verleend (het ‘moederoctrooi’). Het moederoctrooi is eerder voorwerp geweest van een procedure voor de Haagse rechtbank en het hof.

In de hoofdconclusies van beide octrooien staat dat op een bepaalde plaats in de verbinding sprake moet zijn van ‘speling’. Ook in de hoofdconclusie van het moederoctrooi komt het begrip ‘speling’ voor. De beschrijvingen van de octrooien en die van het moederoctrooi zijn hetzelfde.

Inbreuk?
Bij de beoordeling van inbreuk concentreert het hof zich op de vraag hoe het begrip ‘speling’ moet worden uitgelegd. Het hof citeert haar eerdere beslissing over het moederoctrooi en handhaaft die redenering:

“Naar het oordeel van het hof dient daarom onder speling in de zin van het octrooi verstaan te worden een zodanige geringe ruimte […], dat daardoor de aan elkaar bevestigde panelen ten opzichte van elkaar kunnen worden verplaatst, dat wil zeggen langs elkaar “geschoven”, waarbij voor dat verplaatsen of verschuiven geen aanzienlijke kracht vereist is”

Välinge c.s. hebben tegen deze redenering aangevoerd dat in de conclusies en de beschrijvingen van de octrooien geen beperking over de grote van de benodigde schuifkracht is te lezen. Het hof is met Välinge c.s. van mening dat de grote van de benodigde kracht niet letterlijk in de conclusies en beschrijvingen is terug te vinden, maar volgt Välinge c.s. niet verder. Op grond van een aantal citaten uit de beschrijvingen komt het hof echter tot de conclusie dat de vakman zal begrijpen dat de vloerdelen snel en op eenvoudige wijze met de hand moeten kunnen worden gelegd. Het verschuiven, als gevolg van de speling, moet volgens het hof zonder het uitoefenen van veel kracht kunnen geschieden.

Vervolgens stelt het hof vast dat de vloerdelen van Unilin c.s. met een hamer en een speciaal stootblok moeten worden verschoven en dat die vloerdelen kennelijk vrijwel klemvast verbonden zijn.


Het hof komt tot de conclusie dat de vloerdelen van Unilin c.s. geen inbreuk maken op de octrooien.

Het aanvoeren door Välinge bij pleidooi van een nieuwe grondslag (equivalentie) wordt door het hof niet geacht in overeenstemming te zijn met de goede procesorde.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 3393

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 februari 2007, 01/664. Välinge Innovation AB & Alloc AS tegen Unilin Beheer B.V.c.s. (Met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Octrooirecht. Geen inbreuk op octrooi betreffende een vloersysteem met een aantal vloerpanelen, die mechanisch met elkaar zijn verbonden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V, tegen EST Group B.V.

Executiegeschil. Naar voorlopig oordeel is het handelen van IPCO op de beschreven wijze
niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG.

Lees het vonnis hier.