Octrooirecht  

IEF 16606

Uitspraak ingezonden door Machteld Hiemstra, Simmons & Simmons.

Afgifte nieuw ABC voor meerfasepreparaat met bekende werkzame stof door toepassing Neurim-arrest

Rechtbank Den Haag 1 feb 2017, IEF 16606; (Bayer tegen Octrooicentrum NL), https://ie-forum.nl/artikelen/afgifte-nieuw-abc-voor-meerfasepreparaat-met-bekende-werkzame-stof-door-toepassing-neurim-arrest

Rechtbank Den Haag 1 februari 2017, IEF 16606; LS&R 1429 (Bayer tegen Octrooicentrum NL) ABC-recht. Toepassing Neurim-arrest [IEF 11598]. Bayer heeft, met succes, beroep ingesteld tegen de door Octrooicentrum NL geweigerde afgifte van een ABC voor een meerfasepreparaat voor de anticonceptie op basis van natuurlijke oestrogenen, estradiolvaleraat. In het primaire besluit staat dat de aanvraag van Bayer slechts een ander doseringsregime betreft, daarom zou er geen sprake zijn van een nieuw product. In het HvJ EU-arrest Neurim (middel tegen slapeloosheid) werd een handelsvergunning ook geweigerd voor humaan geneesmiddel, omdat al een handelsvergunning was verstrekt voor veterinair gebruik van dezelfde stof. Een nieuwe therapeutische toepassing van een bekende werkzame stof, welke nieuwe toepassing door een octrooi wordt beschermd, komt in aanmerking voor een ABC. Het standpunt dat de handelsvergunning vanwege het bepaalde in artikel 3 sub d ABC-Verordening afgifte in de weg staat, is niet langer houdbaar. Beroep wordt toegewezen.

IEF 16605

Vraag aan HvJ EU over eerste markttoegang van een product die een nieuwe formulering van een oud werkzaam bestanddeel is

HvJ EU 16 mrt 2017, IEF 16605; C-443/17 (Abraxis), https://ie-forum.nl/artikelen/vraag-aan-hvj-eu-over-eerste-markttoegang-van-een-product-die-een-nieuwe-formulering-van-een-oud-wer

Prejudicieel gestelde vraag aan HvJ EU 16 maart 2017, IEF 16605; IEFbe 2095; LS&R 1428  (Abraxis tegen Comptroller-General of Patents) Octrooirecht. Via MinBuza: Verzoeker (Abraxis Bioscience) heeft bij het bureau voor intellectuele eigendom van het Verenigd Koninkrijk (hierna: UK IPO) een aanvraag ingediend voor een aanvullend beschermingscertificaat (hierna: ABC). Verweerder (Comptroller-General, hoofd van UK IPO) is verantwoordelijk voor de afgiften van ABC’s in het Verenigd Koninkrijk. Verzoeker heeft de ABC aangevraagd voor een product dat gemakshalve ‘nab-paclitaxel’ wordt genoemd. Verzoeker brengt nab-paclitaxel in de handel onder de handelsnaam Abraxane, krachtens de vergunning voor het in de handel brengen (hierna: VHB van Abraxane). Vóór de afgifte van de VHB van Abraxane, werd paclitaxel op grond van eerdere VHB’s in de handel gebracht door andere partijen onder de merknamen Paxene en Taxol. De precieze inhoud van de eerdere VHB’s doet in casu niet ter zake. Nab-paclitaxel wordt beschermd door het Europees octrooi (UK) nr. 0 961 612 (hierna: octrooi). Verzoeker betoogt dat nab-paclitaxel een nieuwe en op uitvinderswerkzaamheid rustende formulering is van een bestaande werkzame stof (paclitaxel) en dat artikel 3d ABC-verordening, aldus moeten worden uitgelegd dat het toestaat dat een ABC wordt afgegeven voor een product dat bestaat uit een nieuwe en op uitvinderswerkzaamheid berustende formulering van een bestaande werkzame stof. De hoor-medewerker stelde echter dat, ofschoon artikel 3d ABC-verordening de afgifte toestaat van een ABC voor nieuw en op uitvinderswerkzaamheid berustend therapeutisch gebruik, dit niet het geval was voor de afgifte van een ABC voor een nieuw en op uitvinderswerkzaamheid berustende formulering van een bestaande werkzame stof. Verweerder is het met de conclusie van de hoor-medewerker eens. Verzoeker heeft beroep ingediend tegen de beslissing van verweerder (26.10.2016) tot afwijzing van verzoekers ABC-aanvraag. 

Het eerste probleem is dat de ABC-verordening geen definitie bevat van de uitdrukking ‘werkzame stof’. Meer bepaald, wat is het standpunt ten aanzien van (i) substanties die, op enigerlei wijze, een werkzame stof ondersteunen om een bepaalde therapeutische werking te bewerkstelligen en (ii) combinaties van die substanties en die werkzame stof? Het tweede probleem is dat artikel 3d vereist dat de VHB waarvan wordt uitgegaan ‘de eerste vergunning is voor het in de handel brengen van het product als geneesmiddel’. Hoe moet dit vereiste worden uitgelegd in een situatie waarin voor dezelfde werkzame stof of combinatie van werkzame stoffen al eerder een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, maar de nieuwe vergunning voor een andere formulering of een ander therapeutisch gebruik van die werkzame stof of combinatie van werkzame stoffen is bestemd? Zoals wordt betoogd door verweerder, blijkt uit de arresten C-431/04, C-210/13 en C-631/13 dat ABC’s niet louter kunnen worden afgegeven voor nieuwe formuleringen. Maar aangezien dit onderwerp in geen van die arresten rechtstreeks en volledig wordt afgedaan, is dit standpunt niet duidelijk. Derhalve richt de verwijzende rechter een verzoek om een prejudiciële beslissing tot het Hof inzake de uitlegging van artikel 3d van de ABC-verordening over de gestelde vraag:

IEF 16587

Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen.

Geen schorsing vanwege nietigheidsprocedure of oppositieprocedure EOB

Rechtbank Den Haag 15 feb 2017, IEF 16587; ECLI:NL:RBDHA:2017:1345 (Plantlab tegen Deliscious c.s.), https://ie-forum.nl/artikelen/geen-schorsing-vanwege-nietigheidsprocedure-of-oppositieprocedure-eob

Rechtbank Den Haag 15 februari 2017, IEF 16587; ECLI:NL:RBDHA:2017:1345 (Plantlab tegen Deliscious c.s.) Procesrecht. Plantlab is houdster van NL2002091 voor een "klimaatcel" en heeft met Deliscious c.s. samengewerkt. In deze incidenten in de hoofdzaak [IEF 14304] vordert Plantlab niet-succesvol de schorsing ex artikel 83 lid 3 ROW; om het pleidooi in de hoofdzaak tegelijk te laten plaatsvinden met het pleidooi in de aanhangig gemaakte nietigheidsprocedure. Tevergeefs is ook het verzoek ex 83 lid 4 ROW hangende de oppositieprocedure bij het EOB. De voorwaarde voor treffen van voorlopige voorziening is niet in vervulling gegaan. Het bezwaar tegen de vermeerdering van de grondslag van eis, inhoudende de inroeping van PlantLabs Europees octrooi EP2348814, is onterecht. Procespartij staat het vrij om tijdens de loop haar eis te wijzigen of aan te vullen. Gedaagden hebben zich aangesloten bij het verzoek van Plantlab om pleidooi samen te laten lopen met het pleidooi in de VRO-nietigheidsprocedure. Zaak is naar de rol verwezen.

IEF 16585

Octrooien en aanvragen vallen onder Research Agreement

Rechtbank Den Haag 8 feb 2017, IEF 16585; ECLI:NL:RBDHA:2017:1107 (AIMM tegen Crucell), https://ie-forum.nl/artikelen/octrooien-en-aanvragen-vallen-onder-research-agreement

Rechtbank Den Haag 8 februari 2017, IEF 16585; LS&R 1427; ECLI:NL:RBDHA:2017:1107 en ECLI:NL:RBDHA:2018:13748 (AIMM tegen Crucell). Opeising octrooirecht en vordering naamsvermelding uitvinders. AIMM is een biotechnologisch onderzoeksbedrijf. 843a Rv exhibitie incident. Crucell is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de productie en marketing van antilichamen en vaccins tegen besmettelijke ziekten. Partijen hebben een Research Agreement gesloten, waarin zij zijn overeengekomen dat aanspraken op Octrooien en Aanvragen aan Crucell toekomen. Er zijn B-cellen opgekweekt en daaruit zijn 16 antilichamen geïsoleerd en geïdentificeerd. De reikwijdte van de ‘Research’ was niet beperkt tot de 10 Immunoglobuline M(IgM)’s , de 6 Immunoglobuline G (IgG)'s vielen daar ook onder. Crucell kan aanspraak maken op de Octrooien voor die uitvinding, ook als AIMM zou slagen in het bewijs dat de AIMM Medewerkers de uitvinding hebben gedaan. Dat betekent dat er geen recht tot opeising, onrechtmatig handelen en/of een toerekenbare tekortkoming is. Het door AIMM gelegde bewijsbeslag wordt opgeheven.

 
 
IEF 16583

FRANDheid van aangeboden 3G en 4G-licentie

Rechtbank Den Haag 8 feb 2017, IEF 16583; ECLI:NL:RBDHA:2017:1025 (Archos tegen Philips), https://ie-forum.nl/artikelen/frandheid-van-aangeboden-3g-en-4g-licentie

Rechtbank Den Haag 8 februari 2017, IEF 16583; ECLI:NL:RBDHA:2017:1025 (Archos tegen Philips) Octrooirechten. Contractenrecht. Philips is houdster van octrooien die zij essentieel acht voor de UMTS (3G) en LTE(4G)-standaarden voor mobiele communicatie, waaronder EP 1 440 525. Deze zijn aangemeld bij de standaardisatie-organisatie ETSI. Archos wenste de aangeboden licentie niet en doet een schriftelijk tegenaanbod van 0,071% van de netto-omzet voor de producten waarin de standaard wordt aangepast. Vanwege een kruislicentie van Philips met Qualcomm, zouden de toestellen met Qualcomm baseband chips zijn uitgeput; dat verweer is in de Duitse procedure al verworpen en nu niet nader onderbouwd. De koppeling van UMTS met LTE getuigt niet van niet-FRANDheid. Ondanks dat er niet gedifferentieerd wordt, want de LTE-standaard bouwt voort op de UMTS. Het absolute aantal SEPs in de UMTS-SEP-portfolio is een belangrijke factor bij de beoordeling van de FRANDheid van het aanbod van Philips. Archos wijst erop dat er de royalty niet gebaseerd moet zijn op de prijs van de gehele telefoon, maar op de SSPPU (Smallest Patent-Practising Unit). Echter de gevraagde royalty is een vast bedrag én het SSPPU-concept is op zijn minst aan discussie onderhevig onder juristen en economen. Er is onvoldoende aangegeven dat er sprake is van ontoelaatbare, zogenaamde "royalty stacking", een optelsom van alle licentievergoedingen die tot een ondraaglijke royalty last zouden zijn. Beroep op de “patent hold-up”, waarbij één SEP-houder in wezen de toepassing van de gehele standaard tegen houdt door een te hoge royalty te vragen, faalt. De rechtbank verdeelt de proceskosten bij helfte over de FRAND-procedure enerzijds en de inbreukprocedures anderzijds.

IEF 16581

Uitspraak ingezonden door Tjerk Sigterman en Otto Swens, Vondst advocaten.

Schorsing vanwege aanhangige nietigverklaringsvordering in VRO-procedure

Rechtbank Den Haag 8 feb 2017, IEF 16581; ((Inashco tegen TU Delft) en (Bakker tegen Inashco)), https://ie-forum.nl/artikelen/schorsing-vanwege-aanhangige-nietigverklaringsvordering-in-vro-procedure

Rechtbank Den Haag 8 februari 2017, IEF 16581 (Inashco tegen TU Delft) en (Bakker tegen Inashco) Incident. Schorsing. Bakker en Inashco zijn verwikkeld in een octrooiconflict betreffende EP1800753 B1. Inashco heeft een onthoudingsverklaring ondertekend waarna Bakker een kort geding heeft ingetrokken. Bakker is vervolgens een bodemprocedure gestart tegen Inashco, waarin zij onder meer een verklaring voor recht, schadevergoeding en inzage in inbeslaggenomen stukken vordert. Inashco heeft vervolgens TU Delft in vrijwaring opgeroepen. Intussen is Urban Mining, een derde partij, een VRO-procedure gestart waarin de vernietiging van EP753 wordt gevorderd. Inashco en TU Delft stellen beide een incidentele vordering in waarin de rechtbank vragen de bodemprocedure en de vrijwaringsprocedure te schorsen totdat beslist is in de VRO-procedure. Bakker stelt dat schorsing niet opportuun is, omdat niet zeker is dat het vonnis in de VRO-procedure eerder afkomt dan het vonnis in de bodemprocedure en omdat Inashco ook zelf de geldigheid van EP753 kan betwisten. Subsidiair verzoekt Bakker de rechtbank pas te beslissen over de schorsing na de inhoudelijke behandeling van de bodemprocedure. Meer subsidiair verzoekt Bakker van de bodemprocedure te voegen met de VRO-procedure. TU Delft vordert dat deze zaak wordt geschorst op voet van artikel 83 lid 1 ROW totdat in de VRO-procedure vonnis is gewezen of anders is geëindigd. Vordering wordt toegewezen en de zaak wordt geschorst. Verzoek om schorsing ná inhoudelijke behandeling wordt niet gehonoreerd. De rechtbank schorst de bodemprocedure en wijst het verzoek tot voeging af.

IEF 16571

Artikel 23 ROW is niet voor correctie welbewuste opdracht niet betalen takse

Rechtbank Den Haag 5 okt 2016, IEF 16571; ECLI:NL:RBDHA:2016:16738 (Flawa tegen Octrooicentrum NL), https://ie-forum.nl/artikelen/artikel-23-row-is-niet-voor-correctie-welbewuste-opdracht-niet-betalen-takse

Rechtbank Den Haag 5 oktober 2016, IEF 16571; ECLI:NL:RBDHA:2016:16738 (Flawa tegen Octrooicentrum NL) Octrooirecht. Flawa dient een verzoek tot herstel in de vorige toestand van haar EP119927 dat per 1 november 2013 is vervallen ex 62 ROW 1995 vanwege het niet betalen van de jaarlijkse instandhoudingstaks. Partijen verschillen van mening of ex 23 ROW 1995 herstel mogelijk en geboden is. “Het criterium [van artikel 23 ROW 1995], dat de aanvrager alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid moet hebben betracht, is aan [red. Artikel 122 van] het Europees Octrooiverdrag ontleend. Men heeft in dat verdrag een materiële omschrijving van wat men excusabele omstandigheden achtte willen geven.” Deze artikelen dienen beperkt te worden uitgelegd. Verzuim of het abusievelijk missen van een (betalings)termijn waardoor het octrooi onbedoeld is komen te vervallen, in dit geval was er sprake van een welbewust verstrekte opdracht om de takse niet te betalen. Dat dit, achteraf bezien, het verkeerde besluit was, doet niet aan af. Artikel 23 ROW 1995 is niet voor deze situatie voor het opzettelijk missen van een termijn (vgl. T-413/91 en J-2/02). Geen proceskostenveroordeling.

 

IEF 16569

Vragen aan HvJ EU: Kan een ABC-houder import naar Duitsland uit toetredende EU-lidstaten tegenhouden, ondanks dat er een ABC-regeling was, maar geen basisoctrooi van de ABC in die landen bestond?

HvJ EU 6 feb 2017, IEF 16569; (Pfizer tegen Orifarm), https://ie-forum.nl/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-kan-een-abc-houder-import-naar-duitsland-uit-toetredende-eu-lidstaten-tegenhouden

HvJ EU 6 februari 2017, IEF 16569; IEFbe 2080; LS&R 1424; C-681/16 (Pfizer tegen Orifarm) ABC. Octrooirecht. Verzoekster is een in IER gevestigde onderneming van het Pfizer-concern. Zij is in het octrooiregister ingeschreven als houdster van een ABC dat is 31-03-2006 afgegeven door het DUI patentbureau voor het in DUI geldende basisoctrooi (voor TNF-bindende eiwitten), in 1989 afgegeven aan AHP Manufacturing en vervallen op 31-08-2010. Het ABC beschermt Etanercept (werkzame stof van het geneesmiddel Enbrel) en geldt als vergunning voor het in de handel brengen. De eerste vergnning voor Enbrel is op 01-02-2000 in ZWI afgegeven en zo geldig voor de EU. Het ABC was in DUI geldig tot 01-02-2015, en na een ‘pediatrische verlenging’ (Vo. 1901/2006) tot 01-09-2015 niet meer geldig. Verweerster (Orifarm in Leverkusen/DUI) maakt deel uit van de DEN Orifarm groep, actief in de parallelimport (uit landen waar de prijzen lager liggen). Zij maakt bij brief van 27-06-2013 aan verzoekster haar voornemen bekend parallelimport te beginnen vanuit EST en LET, en later ook uit andere NLS (BUL, KRO, LIT, POL, ROE, SLW, SLV, TSJ en HON). In april 2015 ontdekt verzoekster op de DUI markt verpakkingen waarop verweerster als parallelimporteur wordt genoemd. Zij start een procedure waarin zij betoogt dat verweerster het ABC heeft geschonden en verzoekt om informatie, terugroeping en vernietiging alsook om vaststelling van de schadevergoedingsplicht. Zij is van mening dat de regelingen van de specifieke mechanismen, die zijn opgenomen in de toetredingsakten van de NLS, op het onderhavige geval van toepassing zijn waardoor verweerster zich niet op het argument van uitputting kon beroepen. Verweerster stelt dat de specifieke mechanismen om verschillende redenen niet van toepassing zijn. (zie de noot van de vertaler onderaan pagina 4 voor wat betreft het verschil in de DUI versie van de toetredingsakten van de begrippen “Besonderen Mechanismus” en “Speziellen Mechanismus”.) Gestelde vragen:

1. Kan degene aan wie een aanvullend beschermingscertificaat is verleend voor de Bondsrepubliek Duitsland zich op de regelingen van de specifieke mechanismen beroepen om te verhinderen dat producten uit de nieuwe lidstaten Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije, Roemenië, Bulgarije en Kroatië (bijlage IV bij de toetredingsakte van 2003, PB 2003, L 236, blz. 797, zoals gewijzigd bij PB 2004, L 126, blz. 4, voor Estland, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Hongarije, Slowakije en Tsjechië; deel I, bijlage V, punt 1, van de toetredingsakte van 2005, PB 2005, L 157, blz. 268, voor Roemenië en Bulgarije; bijlage IV bij de toetredingsakte van 2011, PB 2012, L 112, blz. 60, voor Kroatië) in de Bondsrepubliek Duitsland worden ingevoerd, wanneer het aanvullende beschermingscertificaat in de Bondsrepubliek Duitsland werd aangevraagd op een tijdstip waarop in die nieuwe lidstaten (die toen nog toetredende landen waren) al regelingen bestonden voor de verkrijging van een dergelijk aanvullend beschermingscertificaat, maar een dergelijk certificaat in die staten niet kon worden aangevraagd door of verleend aan de houder van het voor de Bondsrepubliek Duitsland afgegeven beschermingscertificaat, aangezien deze in de betrokken staten niet beschikte over een basisoctrooi, wat nodig was om een aanvullend beschermingscertificaat te kunnen verkrijgen?

IEF 16568

Uitspraak ingezonden door Maarten Rijks, Taylor Wessing.

Het is denkbaar dat een ander procedé voor productie gel is ontwikkeld

Rechtbank Gelderland 30 jan 2017, IEF 16568; ECLI:NL:RBGEL:2017:550 (Secmatix tegen Noviotech), https://ie-forum.nl/artikelen/het-is-denkbaar-dat-een-ander-proced-voor-productie-gel-is-ontwikkeld

Vzr. Rechtbank Gelderland 30 januari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:550 (Secmatix tegen Noviotech) Octrooirecht. Contractenrecht. Secmatix ontwikkelt producten voor geneesmiddelenonderzoek en heeft voor een nieuw molecuul, polyisocyanopeptide (PIC), een octrooi aangevraagd: "Method for the preparation of high molecular weight oligio(alkylene glycol) functionalized polisocyanopeptides". Aan gedaagde is een licentie afgegeven om de PIC-technologie te gebruiken voor het verrichten van research en development, alsmede de vervaardiging en verkoop van producten onder gebruikmaking van de technologie. Secmatix stelt dat NovioTech in strijd met de Company Sublicense Agreement (CSA) en termsheet PIC heeft laten produceren en voor welke toepassing(en) vertrouwelijke informatie aan Novioponics en Syncom heeft verstrekt met voor de productie van PIC’s. NovioTech betwist dat gemotiveerd en stelt dat Syncom een eigen procedé heeft ontwikkeld dat geheel afwijkt van het procedé uit de octrooiaanvraag. Het is goed mogelijk dat NovioTech gebruik heeft gemaakt van informatie om PIC’s te produceren, maar het is ook denkbaar dat er een ander procédé is ontwikkeld of informatie openbaar toegankelijk is, via tijdschriftartikelen en de gepubliceerde octrooiaanvraag. Toewijzing van enig deel van het gevorderde op dit punt zou ertoe kunnen leiden dat NovioTech genoopt zou kunnen worden vertrouwelijke informatie over dat procedé prijs te geven aan Secmatix. De vordering tot nakoming van CSA en termsheet, onder meer inhoudende het overleggen van stukken en het houden van een audit, wordt afgewezen.

IEF 16560

Hogere voorziening tegen mededingingsrechtelijk besluit vanwege octrooischikkingen met Lundbeck

HvJ EU 25 nov 2016, IEF 16560; (Xellia c.s. tegen Europese Commissie), https://ie-forum.nl/artikelen/hogere-voorziening-tegen-mededingingsrechtelijk-besluit-vanwege-octrooischikkingen-met-lundbeck

Hogere voorziening HvJ EU 25 november 2016, IEF 16559; IEFbe 2077; C-611/16 P (Xellia c.s. tegen Europese Commissie) en vgl. C-586/16 P (Sun Pharmaceutical) Octrooirecht. Mededingingsrecht. Beperking markttoegang vanwege bestaande octooirechten. Tot staving van de hogere voorziening voeren rekwirantes negen gronden aan, gebaseerd op onjuiste rechtsopvattingen van het Gerecht. Het Gerecht heeft de verkeerde juridische maatstaf toegepast om te beoordelen of Alpharma een potentiële concurrent was in de context waarin haar producten inbreuk maakten op Lundbecks octrooien. Bij het ontbreken van bewijs dat Lundbecks octrooien zwak waren, moeten de octrooien worden vermoed geldig te zijn en moet toetreding tot de markt met een inbreukmakend product worden geacht onwettig zijn.

Hoewel het Gerecht erkent dat Alpharma pas vlak voor de schikking ontdekte dat Lundbecks octrooi zou worden verleend en dat haar producten inbreuk maakten op Lundbecks octrooien, heeft het verzuimd te beoordelen of de Commissie had bewezen dat toetreding tot de markt voor Alpharma een economisch haalbare strategie bleef in het licht van deze bijkomende belemmeringen voor toegang. In plaats daarvan steunde het Gerecht op bewijs dat niet in het litigieuze besluit was genoemd en heeft het ten onrechte de bewijslast naar rekwirantes verschoven, opdat zij de stelling van de Commissie weerleggen dat Alpharma een potentiële concurrent was.