Hoge Raad: geschil tussen advocaten
HR 18 november 2022, IEF 21153, IT 4187; ECLI:NL:HR:2022:1697 (appellanten tegen geïntimeerde) Geschil tussen advocaten. Advocaat A is advocaat van Springfield en verweerder 3. Advocaat B1 is samen met advocaat B2 advocaat van Faraday en Hampton. Springfield heeft op grond van een schriftelijke geldleningsovereenkomst betaling gevorderd van Faraday en Hampton. Volgens Faraday en Hampton is de geldleningsovereenkomst vals. Hierover ontstaat een geschil, advocaat B1 beschuldigt in zijn pleitnota advocaat A van valsheid in geschrift. Appellanten vorderen advocaat B1 de beschuldigingen in te trekken, tot schriftelijke rectificatie over te gaan en zich te onthouden van smadelijke en negatieve uitlatingen over advocaat A. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, het hof vernietigt dit vonnis. De Hoge Raad oordeelt dat de in het dictum van de bestreden uitspraak bedoelde uitlatingen niet door advocaat B1 zelf zijn gedaan. Het oordeel van het hof dat uit het samenstel van alle uitlatingen volgt dat advocaat B1 advocaat A ervan beschuldigt dat hij zijn cliënten heeft aangezet tot het vervalsen van de geldleningsovereenkomst en dat de uitlatingen aan advocaat B1 kunnen worden toegerekend is onbegrijpelijk.