DOSSIERS
Alle dossiers

Beslag  

IEF 14296

Beslag onder zichzelf ten laste van Stichting De Thuiskopie

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, IEF 14296 (importeur tegen Stichting De Thuiskopie)
Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer, Dennis van Tilborg en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD. Importeur van hard- en software verzoekt met succes verlof tot het leggen van beslag onder zichzelf ten laste Stichting De Thuiskopie in verband met gesteld ten onrechte betaalde thuiskopievergoeding. Een beroep wordt gedaan op de onterechte vergoeding, geïnd voor kopieën uit illegale bron IEF 13741 (ACI Amsterdam), en dat er geen onderscheid is gemaakt tussen Rome en niet-Rome visuele opnamen IEF 13278 (De Thuiskopie/Acer). De voorzieningenrechter acht het voorts aannemelijk dat indien de AMvB als basis voor het contract wordt aangetast, dit zijn weerslag zal hebben op de mogelijkheden voor verweerster om zich te beroepen op het verrekenings- en opschortingsverbod en de bezwaartermijn in het in dat geval op drijfzand berustende contract.

3.2.1. (...) De belangrijkste, door [verzoekers] in het verzoek en bij pleidooi meest uitgewerkte, reden is dat er in de thuiskopievergoeding mede een vergoeding voor privé-kopiëren uit illegale bron is verwerkt, hetgeen volgens het Hof van Justitie in strijd is met het Unierecht. Daarnaast hebben [verzoekers] aangevoerd dat ten onrechte geen onderscheid wordt gemaakt tussen Rome en niet-Rome visuele opnamen (zoals visuele opnamen van naburig rechthebbenden uit de VS). De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft voorlopig geoordeeld dat dit bezwaar zou kunnen leiden tot onverbindend verklaring van de AMvB.

3.2.2. [verzoekers] hebben tengevolge van de door hen gestelde onverbindendheid van de AMvB gedurende de periode vanaf de inwerkingtreding van de AMvB op 1 januari 2013 ten onrechte (althans een te hoog bedrag aan) thuiskopievergoeding afgedragen aan [verweerster 1].

4.3.
Het moge duidelijk zijn dat de voorzieningenrechter zich conformeert aan deze recente, op prejudiciële vragen van de Hoge Raad gegeven, uitspraak van het Hof van Justitie. Het Hof van Justitie heeft een duidelijk negatief oordeel gegeven over de wijze waarop de billijke compensatie als bedoeld in art. 5, lid 2, sub b, van de richtlijn bij de Nederlandse uitwerking van de richtlijn is bepaald. Dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 17 april 2014 tot de conclusie is gekomen dat de AMvB waarin de thuiskopievergoeding is neergelegd, moet worden aangepast, lag dan ook voor de hand.
(...)
4.5.
De voorzieningenrechter acht het voorts aannemelijk dat indien de AMvB als basis voor het contract wordt aangetast, dit zijn weerslag zal hebben op de mogelijkheden voor [verweerster 1] om zich te beroepen op het verrekenings- en opschortingsverbod en de bezwaartermijn in art. 6 van het in dat geval op drijfzand berustende contract.

4.10. Voorshands acht de voorzieningenrechter het standpunt van [verzoekers], dat de AMvB in de hoofdprocedure onverbindend zal worden verklaard, zozeer verdedigbaar, dat dit mede de basis kan vormen voor het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir eigenbeslag.

4.11. Daarnaast is er dan ook nog steeds de met het vonnis van 22 november 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag geslagen bres in de AMvB, waar het gaat om de in de thuiskopietarieven begrepen schade in verband met privékopiëren van audiovisuele opnamen uit niet-Rome landen. Afgewacht moet worden of [verweerster 1] deze bres in het bij het gerechtshof Den Haag aanhangige hoger beroep zal weten te dichten. De voorzieningenrechter constateert dat voorshands het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de Haagse voorzieningenrechter er ligt en dat hij gewicht aan het daarin gegeven oordeel mag toekennen. Overigens lijkt het wel aannemelijk dat het geldelijk belang van de problematiek van de downloads uit illegale bron groter is dan dat van de niet-Rome kwestie.
IEF 14168

Niet voldoende aannemelijk dat sprake is van merkinbreuk

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 3 september 2014, IEF 14168 (Bradford & Hamilton B.V. en Australian Gold tegen shops4youonline)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Christine Diepstraten, Bingh Advocaten en Iris Jansen en Rutger Van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Parallel import. Etikettering. Zie eerder op IE-Forum.nl Australian Gold. B&H is de enige distributeur voor de Benelux van Australian Gold producten. ASC behoort niet tot het dealernetwerk, maar verkoopt zonnecosmetica van Australian Gold aan particulieren en zonnestudio's via een winkel en via een webshop. Australian Gold heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van merkinbreuk. Dit kan in de bodemprocedure wel vast komen te staan, waardoor het bewijsbeslag gehandhaafd blijft. ASC moet zich nu wel onthouden van het ter verkoop aanbieden van Autralian Gold producten die niet (volledig) voldoen aan de etiketteringseisen en/of waarvan de uiterste houdbaarheidsdatum is verstreken.

5.4. Partijen twisten over de vraag of ASC (originele) Australian Gold producten verhandelt die zonder toestemming van de merkhouder binnen de EER in het verkeer zijn gebracht en op die wijze merkinbreuk pleegt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft B&H c.s. in het licht van de gemotiveerde betwisting door ASC onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dat het geval is. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan de merkhouder is om voldoende aannemelijk te maken dat er sprake is van merkinbreuk in de zin van artikel 9 lid 1 onder a GMVo. Pas als dat voldoende is komen vast te staan, komt de voorzieningenrechter toe aan beoordeling van het beroep van de handelaar op uitputting van de merkrechten ex artikel 13 lid 1 GMVo en de vraag of eventuele omkering van de bewijslast ter zake die uitputting aan de orde is.

5.8 De voorzieningenrechter gaat alleen over tot beoordeling van het onder 2 gevorderde bevel voor zover dat ziet op het zich onthouden door ASC van het ter verkoop aanbieden en/of in de handel brengen van Autralian Gold producten die niet (volledig) voldoen aan de etiketteringseisen en/of waarvan de uiterste houdbaarheidsdatum is verstreken. Voor het overige is het bevel te ruim en algemeen geformuleerd en ook niet nader gemotiveerd, zodat het reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komt.

5.9. Tussen partijen is niet in geschil dat de deurwaarder bij ASC Australian Gold producten heeft aangetroffen die niet conform de Europese en Nederlandse regelgeving zijn gelabeld, terwijl dit wel verplicht is, alsmede Australian Gold producten waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken. (...) Gelet op het belang dat de merkhouder heeft bij het op de juiste wijze in het handelsverkeer aanbieden van haar producten, zal de voorzieningenrechter het gevorderde verbod dan ook in zoverre toewijzen.

6.3. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt vooralsnog niet in voldoende mate is komen vast te staan dat ASC zich schuldig heeft gemaakt aan de door B&H c.s. gestelde merkinbreuk, maar niet valt uit te sluiten dat dit na nader onderzoek en bewijslevering in een bodemprocedure alsnog komt vast te staan. Gelet daarop heeft B&H c.s. belang bij het handhaven van het bewijsbeslag voor nader onderzoek, ter verdere veiligstelling van bewijs en ter bepaling van de omvang van haar schade. Nu het bewijsbeslag, naast een beperkt aantal producten, waarover hierna meer, slechts kopieën van papieren en/of digitale bescheiden betreft, wordt ASC door deze beslaglegging niet onevenredig in haar bedrijfsvoering geschaad. Alles overziend weegt het belang van B&H c.s. bij handhaving van het bewijsbeslag dan ook zwaarder dan het belang van ASC bij opheffing daarvan.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14069

Slechts auteursrechtinbreuk op een 'inbreukpaar' Havaianas slippers

Rechtbank Midden-Nederland 23 juli 2014, IEF 14069 (Alpargatas tegen Brands & Concepts)
Uitspraak ingezonden door Marc de Boer, Boekx Advocaten. Merkenrecht. Vergelijk IEF 13602. Alpargatas produceert slippers en is houder van het woordmerk HAVAIANAS. Brands & Concepts is een groothandel in overige consumentenartikelen en verkoopt slippers onder de merknaam 'Hollandaisas'. Brands & Concepts maakt slechts auteursrechtinbreuk op één zogenoemd inbreukpaar en moet alle bij haar in bezit zijnde inbreukmakende slippers afgeven. 'Hollandaisas' is geen merkinbreuk op 'HAVAIANAS', de gelegde derdenbeslagen zijn nietig.

Beneluxwoordmerk
4.10. Allereerst heeft Alpargatas een beroep gedaan op artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een inbreuk op deze grond. Het Beneluxwoordmerk van Alpargatas 'Havaianas' en het teken c.q. woordmerk 'Hollandaisas' zoals dat wordt gebruikt door Brands & Concepts, zijn niet identiek aan elkaar danwel vertonen geen hoge mate van gelijkenis met elkaar in die zijn dat het verschil niet bij het publiek opvalt. (…)

4.11. (…) Auditief zijn de woorden 'Havaianas' en 'Hollandaisas naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk aan elkaar. De uitspraak van beide woorden is duidelijk verschillend wat betreft de klank. Visueel stemt het Beneluxwoordmerk 'Havaianas' niet in relevante mate overeen met het teken 'Hollandaisas'. De eerste letter en de laatste twee letters van de woorden zijn weliswaar gelijk aan elkaar, maar voor het overige zijn zij verschillen. Begripsmatig komen het Beneluxwoordmerk en het teken evenmin overeen. 'Hollandaisas' verwijst naar een Nederlands product terwijl 'Havaianas' juist niet verwijst naar een product afkomstig van een Braziliaanse onderneming. (…)

4.15. De rechtbank is van oordeel dat Alpargatas evenmin een geslaagd beroep kan doen op artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE. Hiervoor is het volgende redengevend. Ervan uitgaande dat 'Havaianas' als een bekend merk beschouwd dient te worden, is onvoldoende door Alpargatas aannemelijk gemaakt dat Brands & Concepts door het gebruik van het teken 'Hollandaisas' handelingen heeft verricht die schade toe hebben gebracht aan Alpargatas. (…)

Auteursrecht
4.21. (…) De kenmerkende vijf elementen van de 'Havaianas Brazil' slipper komen immers op (nagenoeg) dezelfde wijze terug in de 'Hollandaisas' slipper. De totaalindrukken van beide slippers verschillen te weinig om tot een ander oordeel te kunnen leiden, nu slechts het op de strap aangebrachte woord verschilt ('Hollandaisas' in plaats van 'Havaianas'). Daarbij telt ook dat het eerstgenoemde woord (hoewel geen woordmerkinbreuk opleverend) enige gelijkenis heeft met het laatstgenoemde woord (beide betreffen een in het Spaans/Portugees gestelde geografische aanduiding). Door het produceren en op de markt brengen van de 'Hollandaisas' slipper is aldus sprake van ongeoorloofde verveelvoudiging van het beschermde werk van Alpargatas.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT

IEF 14036

Conservatoir bewijsbeslag beschreven types distributieputten

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 juni 2014, IEF 14036 (Cavotec tegen Wauben Aviation)
Verzoek conservatoir bewijsbeslag, afgifte ter gerechtelijke bewaring en tot gedetailleerde beschrijving. Verlof voor het leggen van conversatoir bewijsbeslag is beperkt tot afschriften en digitale kopieën van documenten en bescheiden die ontleend (kunnen) zijn aan documenten en bescheiden die op de DVD zijn opgeslagen die als bijlage 8 is overlegd en betrekking hebben op de beschreven types distributieputten.

2.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat er inbreuk op haar rechten is gemaakt of dreigt te worden gemaakt. In het verzoekschrift zijn de in beslag te nemen zaken en documenten voldoende nauwkeurig omschreven voor zover het de in bijlage 8 opgeslagen documenten en de in bijlage 13 besproken types distributieputten betreft. Verzoekster heeft haar belang bij de beslaglegging en bewaring voldoende aannemelijk gemaakt. (...)

2.4. De voorzieningenrechter ziet, gegeven de onderbouwing van het verzoek, grond om het beslag te beperken tot documenten en bescheiden die (a) ontleend (kunnen) zijn aan documenten en bescheiden die op de DVD zijn opgeslagen die als bijlage 8 bij het verzoekschrift is overgelegd en (b) documenten en bescheiden die betrekking hebben op de in bijlage 13, appendix 1, 2 en 3 beschreven types putten.

3.1. verleent verlof voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder gerekwestreerden op de twee in het verzoekschrift vermelde adressen onder de volgende voorwaarden:
3.1.1. het verlof is beperkt tot afschriften en digitale kopieën van documenten en bescheiden, waaronder ook elektronische documenten en data, die (a) ontleend (kunnen) zijn aan documenten en bescheiden die op de DVD zijn opgeslagen die als bijlage 8 bij het verzoekschrift is overgelegd en (b) documenten en bescheiden die betrekking hebben op de in bijlage 13, appendix 1, 2 en 3 beschreven types putten;
3.1.2. het beslag kan worden gelegd op werkdagen van 8.00 tot 17.00. Een éénmaal aangevangen beslag kan buiten die tijden worden voortgezet;

IEF 13924

Bodemprocedure merkenrechtelijke vervallenverklaring is eis in hoofdzaak

Rechtbank Overijssel 10 juni 2014, IEF 13924 (Twentse Damast tegen Koninklijke Ten Cate)
Beslagrecht. Twentse Damast en Koninklijke Ten Cate zijn beiden houder van woord en beeldmerkregistraties TEN CATE. Ten Cate vordert de vervallenverklaring van de TD-merken vanwege niet (normaal) gebruik. Ten Cate heeft bewijsbeslag gelegd. Het verzoek tot opheffing conservatoir beslag, vanwege verval van rechtswege nu er geen eis in de hoofdzaak is ingesteld, wordt afgewezen. De bodemprocedure wordt aangemerkt als eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv. Niet summierlijk is gebleken van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. De reconventionele vorderingen worden eveneens afgewezen.

5.3 Uit de tekst van art. 700 lid 3 valt niet af te leiden welke betekenis moet worden toegekend aan het begrip 'eis in de hoofdzaak' als gehanteerd in deze bepaling. Ook de wetsgeschiedenis geeft geen duidelijk antwoord. In de memorie van toelichting is het derde lid van art. 700 als volgt toegelicht (Parl. Gesch. Wijziging RvRv. e.a.w. (InvInv. 3, 5 en 6), blz. 310):

“Het derde lid (…) bevat een regel die door sommigen ook voor het huidige recht verdedigd wordt, hetzij in dier voege dat niet alleen binnen acht dagen een dagvaarding tot vanwaardeverklaring moet worden uitgebracht, maar ook de hoofdzaak zelf binnen die termijn aanhangig moet worden gemaakt (Star Busmann-Ariëns, nr. 487, en Hof Leeuwarden, 14 april 1954, NJ 1954, 581 en NJ 1955, 91), hetzij in dier voege dat de hoofdzaak in elk geval binnen een redelijke termijn zal moeten worden ingesteld op straffe van opheffing van het beslag door de rechter (Pres. Rb. Amsterdam 30 juli 1963, NJ 1963, 500). Het derde lid sluit daar in zoverre bij aan dat de president die verlof tot het leggen van het beslag verleent in een geval dat de hoofdzaak nog niet is ingesteld, een termijn van ten minste acht dagen vaststelt, waarbinnen dit alsnog dient te geschieden. Wanneer het gaat om een vordering die in Nederland voor de gewone rechter ingesteld kan worden, ligt het voor de hand dat een termijn van acht dagen in de regel voldoende zal zijn. Denkbaar is echter dat, bij voorbeeld krachtens verdrag of overeenkomst, slechts een buitenlandse rechter bevoegd is of dat de hoofdzaak aan arbitrage binnen of buiten Nederland is onderworpen. In zodanige gevallen dient de president de vrijheid te hebben een langere termijn vast te stellen (…).”

Gelet op het in deze passage gelegde verband met het oude beslagrecht, ligt het voor de hand dat de regering bij het bezigen van de termen “hoofdzaak” en “gewone rechter” een procedure voor ogen had, waarin door de rechter ten gronde wordt beslist over de deugdelijkheid van de vordering waarvoor het conservatoir beslag is gelegd (HR 26 februari 1999, NJ 1999, 717 (Ajax/Reule).

Tijdens de eis in de hoofdzaak in de vorm van een exhibitie-incident kan slechts voldoende aannemelijk worden dat sprake is van een rechtsbetrekking. Over de deugdelijkheid van de gestelde rechtsbetrekking zelf wordt pas ten gronde beslist in een daaropvolgende procedure. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de bedoeling die de wetgever met gebruikmaking van het begrip “hoofdzaak” heeft gehad, voortvloeit dat niet (slechts) de vordering op de voet van artikel 843a Rv als hoofdzaak dient te worden aangemerkt, maar (tevens) de procedure waarin de onderliggende rechtsbetrekking aan de orde wordt gesteld (net zo: mr. T.J.J. Bodewes, Bewijsbeslag. Grondslag en rechtsgevolgen van het conservatoir beslag tot afgifte van bescheiden, 2009, p. 65). Daar komt bij dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat het doel van een conservatoir (bewijs)beslag uitsluitend is om bewijsstukken veilig te stellen en dus de bestaande situatie te conserveren en niet om de beslaglegger de mogelijkheid te bieden om met het beslag inhoudelijk kennis te nemen van bewijsstukken en daarover de beschikking te krijgen. Gelet hierop merkt de voorzieningenrechter de door Ten Cate op 4 mei 2014 aanhangig gemaakte zaak (zaaknummer C/08/137880 / HA ZA 13-162) aan als de eis in de hoofdzaak en is het conservatoire bewijsbeslag niet van rechtswege vervallen.

5.4. Vervolgens is aan de orde of het conservatoire beslag dient te worden opgeheven. Krachtens artikel 705 lid 2 Rv dient een conservatoir beslag opgeheven te worden bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.

IEF 13846

Chinese strafrecht verbiedt het broncodedepot bij niet-geregistreerden van broncodes niet

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 mei 2014, IEF 13846 (AutoDesk tegen ZWSoft c.s.)
Auteursrecht. Zie eerder tussenvonnis IEF 13794. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd voor zover vorderingen betrekking hebben op inbreuken buiten Nederland en beveelt afgifte van kopie van de broncodes van ZWCAD+ 2012 en ZWCAD+ 2014, inclusief de build en mastering scripts, third party binary components en libraries. Dat het Chinese strafrecht het depot van de broncodes bij een niet-geregistreerde partij verbiedt, volgt niet uit verklaringen van de twee software-industrieverenigingen.

2.8. Naar aanleiding van het bezwaar van ZWSoft c.s. dat zij de broncode van haar programma niet buiten Chinees grondgebied mag brengen, is bij het tussenvonnis beslist dat de broncode dient te worden afgegeven aan een bewaarder in China. Na het tussenvonnis, in haar brief van 16 april 2014, heeft ZWSoft c.s. voor het eerst betoogd dat de Chinese autoriteiten het in bewaring geven van de broncodes aan een bewaarder die niet is geregistreerd bij en goedgekeurd door “de relevante Chinese toezichtorganen”, als een deponering buiten het grondgebied van China aanmerken. In verband met deze eisen zou ZWSoft c.s. zich naar eigen zeggen blootstellen aan strafrechtelijke vervolging als zij de broncodes aan Alvarez & Marsal zou verstrekken.

2.9. (...) De enige uitzondering doet zich volgens haar voor als het gaat om staatsgeheimen, maar gesteld noch gebleken is dat de te deponeren broncodes staatgeheimen bevatten. Dat het Chinese strafrecht het depot van de broncodes bij een niet-geregistreerde partij verbiedt, volgt ook niet uit de verklaringen van de Guangzhou Software Industry Association en de Chinese Software Industry Association die ZWSoft c.s. heeft gevoegd bij haar brief van 16 april 2014.

2.10. Gezien het vorenstaande zal de voorzieningenrechter A&M Shanghai benoemen tot gerechtelijk bewaarder van de broncodes van ZWCAD+ 2012 en ZWCAD+ 2014, inclusief de build en mastering scripts, third party binary components en libraries (zie r.o. 4.16 van het tussenvonnis).
IEF 13660

Omvangrijke schadestaatprocedure met herbegroting van vordering waarvoor beslag

Hof Den Haag 18 maart 2014, zaaknr. 200.126.944/01 (Inno Nautic tegen Cuckoo Company)
Uitspraak ingezonden door Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals. Het hof bekrachtigt het vonnis gewezen in conventie IEF 12513, maar vernietigt het vonnis in reconventie en herbegroot de vordering waarvoor beslag wordt gelegd van €850.000 tot €80.000. Een voorschot op schadevergoeding wordt geheel afgewezen. Een omvangrijke schadestaatprocedure, waarbij de betwisting valt te reduceren tot de volgende drie algemene verweren:

I stelling dat de tank een commercieel succes zou zijn geworden en met de verkoop daarvan (grote) winst zou zijn behaald;
II het causaal verband tussen het niet overdragen van de octrooiaanvrage in maart 2007 en een aantal schadeposten;
III een deel van de gestelde schade is geleden door Inno Nautic.

ad I: onvoldoende aannemelijk
ad II: niet aannemelijk
ad III: niet voldoende aannemelijk

24. Het hof deelt voorts het oordeel van de voorzieningenrechter dat er, gelet op de zeer moeizame liquiditeitspositie van INH, een aanzienlijk restitutierisico bestaat, hetgeen ertoe leidt dat de belangen van Cuckoo bij afwijzing dienen te prevaleren boven de belangen van INH bij toewijzing. De stelling van INH dat de financiële situatie en daarmee het restitutierisico het directe gevolg zijn van de schade die INH heeft geleden ten gevolge van het tekortschieten van Cuckoo acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende aannemelijk gemaakt, nog daargelaten dat in deze zaak geen schade aan de orde is die door INH (maar door Inno Nautic) is geleden. Ook in zoverre falen de principale grieven.
IEF 13629

Weigering verlof eigenbeslag door verzwijgen afwijzing bodemzaak

Rechtbank Noord-Holland 22 januari 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:416 (schending 21 Rv en beslagsyllabus)
Als randvermelding. Beslagrecht. Schending artikel 21 Rv en punt 2 beslagsyllabus. Strijd met goede procesorde. Verzoekster althans haar advocaat heeft in het verzoekschrift ten onrechte niet gemeld dat de vordering van verzoekster in een bodemzaak is afgewezen. Door het verzwijgen van deze essentiële informatie had de voorzieningenrechter kunnen worden misleid.

 Verzoekster vraagt verlof voor het leggen van beslag op een bedrag dat door haar ter voldoening aan een vaststellingsovereenkomst is of zal worden betaald, zodat in feite sprake is van eigenbeslag waarmee de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst die tot stand is gekomen in de zaak wordt gefrustreerd. Dit is zodanig in strijd met de goede procesorde dat om die reden het gevraagde verlof dient te worden geweigerd.

4.1. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht haar ter verzekering van voormelde vorderingen verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de Stichting Beheer Derdengelden Roest Singh Advocaten ten laste van het saldo ad € 180.000,- dat de stichting onder zich houdt voor [verweerder].

4.2. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat bij vonnis van deze rechtbank van 21 augustus 2013 in de zaak met nummer C/15/200199/ HA ZA 13-68 de vordering van [verzoekster] tot betaling van € 299.520,-- door [verweerder] reeds is afgewezen. [verzoekster], althans haar advocaat, heeft noch in het beslagrekest van 16 januari noch in dat van 21 januari 2014 melding gemaakt van dit vonnis. Deze essentiële informatie had gelet op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het bepaalde onder punt 2 van de beslagsyllabus in het beslagrekest moeten worden vermeld. Punt 2 van de beslagsyllabus (versie augustus 2013) vermeldt immers uitdrukkelijk dat in het beslagrekest melding gemaakt dient te worden van alle lopende, doorlopen of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak. Door het verzwijgen van deze essentiële informatie had de voorzieningenrechter kunnen worden misleid. Dit is zodanig in strijd met de goede procesorde dat reeds om die reden het gevraagde verlof dient te worden geweigerd.

4.3. Echter, ook op inhoudelijke gronden dient het verlof te worden geweigerd. In het vonnis van 21 augustus 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van [verzoekster] tot betaling van € 299.520,-- door [verweerder] moet worden afgewezen, omdat voor de vordering geen toereikende grondslag is gesteld. [verzoekster] heeft in het onderhavige beslagrekest de vordering opnieuw opgevoerd met precies dezelfde onderbouwing als in de bodemzaak. Nu [verzoekster] geen andere grondslag heeft gesteld dan in het vonnis in de bodemzaak, is volstrekt onvoldoende van de deugdelijkheid van de door haar ingestelde vordering gebleken.

4.4. Ten aanzien van de – voor het eerst in het aangevulde beslagrekest van 21 januari 2014 gestelde – vorderingen van in totaal € 210.157,-- overweegt de voorzieningenrechter dat de gestelde grondslagen van die vorderingen (toe-eigening van de eenmanszaak en gedwongen storting van de verkoopopbrengst van de woning en schenkingen) onvoldoende feitelijk zijn toegelicht. Dat geldt te meer nu dit betoog eerst in het aanvullende beslagrekest is gevoerd, hetgeen de ongeloofwaardigheid van het gestelde versterkt. De vorderingen zijn dan ook onvoldoende aannemelijk geworden, zodat ook hier onvoldoende van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht blijkt.

4.5. De voorzieningenrechter constateert tot slot dat [verzoekster] verlof vraagt voor het leggen van beslag op een bedrag dat kort daarvoor door haar ter voldoening aan een vaststellingsovereenkomst is of zal worden betaald, zodat in feite sprake is van eigenbeslag waarmee de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst die tot stand is gekomen in de zaak tegen de dochter wordt gefrustreerd. Ook om die reden dient het gevraagd verlof te worden geweigerd.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBNHO:2014:416
(link)
ECLI:NL:RBNHO:2014:416 (pdf)

IEF 13570

Inbreuk op Dick van Hoff Outdooroven

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 29 januari 2014, KG ZA 13-352 (Dick van Hoff Outdooroven)
Uitspraak ingezonden door Nina Hillebrand en Juliette van Balen, IP advocaten.
Auteursrecht. Werkbegrip. Opheffing beslag. Beide partijen handelen in outdoorovens. Van Hoff vordert succesvol gedaagde verhandeling te verbieden van de inbreukmakende oven. In reconventie wordt Van Hoff veroordeeld het gelegde auteursrechtelijke beslag op te heffen. De specifieke combinatie van elementen is het resultaat van subjectieve, creatieve keuzes van Van Hoff. Deze combinatie is voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar. Enkel van de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven kan worden gezegd dat deze zozeer zijn bepaald door de gekozen techniek, dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen.

De verschillen van type 1 zijn onvoldoende teneinde een nieuw en oorspronkelijk werk te maken. De combinatie van de elementen die de Outdooroven tot een werk maken is in die mate terug te vinden, dat de totaalindrukken van beide sterk overeenstemmen.

5.11. Volgens Van Hoff heeft de Outdooroven de volgende kenmerkende elementen:
1. de naam Weltevree geperforeerd in het staal van de Outdooroven tussen de twee compartimenten;
2. de rechthoekige perforatiegaten aan de zijkanten van de oven;
3. de vorm van de pootjes;
4. de vormgeving en plaatsing van de scharnieren en het sluitingspunt van het schermdeur;
5. de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven.
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van Van Hoff, (...) aldus dat hij niet betoogt dat deze volgens hem kenmerkende elementen van de Outdooroven op zichzelf auteursrechtelijke bescherming zouden genieten, maar dat de specifieke combinatie van die elementen wel het resultaat is van de subjectieve, creatieve keuzes van Van Hoff, zodat deze combinatie van elementen in de Outdooroven wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

5.12. [gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat al deze elementen functioneel dan wel technisch bepaald zijn en/of stijlkenmerken zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan echter enkel van de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven gezegd worden dat deze laspunten zozeer bepaald zijn door de gekozen (las)techniek dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen. Van de overige elementen kan niet gezegd worden dat de vormgeving en de plaatsing van deze elementen zozeer het resultaat is van een door technische, functionele of stilistische uitgangspunten beperkte keuze dat de Outdooroven niet als een auteursrechtelijk beschermd werk kan worden aangemerkt. Uit de door Van Hoff overgelegde voorbeelden van andere buitenkachels en buitenkachels annex ovens, blijkt dat er tal van manieren zijn waarop een buitenkachel annex oven -ook binnen dezelfde stijl- vormgeven kan worden en dat op zeer veel punten creatieve keuzes mogelijk zijn en door Van Hoff bij het ontwerpen van de Outdooroven ook zijn gemaakt. Zo zijn er diverse soorten pootjes mogelijk en bestaan er ten aanzien van de vormgeving van de perforatiegaten, de plaatsing daarvan en het aantal perforatiegaten ook diverse creatieve keuzemogelijkheden. Niet gebleken is dat de Outdooroven in de specifieke vorm (...) al eerder bestond. Weliswaar heeft [gedaagde] (...) afbeeldingen van diverse rechthoekige houtkachels en houtkachels annex ovens overgelegd, maar hoewel deze wellicht op bepaalde punten overeenstemmen met de Outdooroven is de totaalindruk niet hetzelfde. Zo heeft bijvoorbeeld de (...) genaamd Guido van Dick Geurts andere poten, andere scharnieren van de ovendeur en een andere sluiting van de ovendeur [..] en zit de sluiting van de ovendeur aan de linkerkant in plaats van aan de rechterkant (...). Dit geeft een wezenlijk andere totaalindruk dan de Outdooroven. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de OUtdooroven door de combinatie van de in r.o. 5.11 onder 1 tot en met 4 opgesomde elementen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

5.14. [..] De combinatie van de elementen die de Outdooroven tot een auteursrechtelijk beschermd werk maken als hiervoor omschreven zijn in die mate in [..] terug te vinden dat de totaalindrukken van beide kachels sterk overeenstemmen.

Lees hier de uitspraak:
KG ZA 13-352 (pdf)

IEF 13478

Octrooiinbreuk op dispenser en doosjes vloeipapier

Rechtbank Den Haag 29 januari 2014, HA ZA 12-359, (Future Holding B.V. & Future Bags B.V. tegen A.B.K. Producten)
Uitspraak ingezonden door Otto Swens, Vondst Advocaten.
Octrooirecht. Future Holding is houdster van NL 2003451, 'dispenser for dispensing sheets'. Future Bags brengt onder het merk FUTUROLA een dispenser en doosjes vloeipapier volgens het octrooi op de markt. ABK brengt de ABK-doos met vloeipapier op de markt, die kan worden gebruikt in combinatie met de door Future Bags op de markt gebrachte FUTUROLA dispenser. Future heeft ten laste van ABK beslag tot afgifte gelegd op een aantal dozen en bewijsbeslag gelegd op een aantal e-mailberichten.

Future stelt dat ABK met de verhandeling van de dozen inbreuk maakt. Zij vordert succesvol een inbreukverbod en een gebod tot het toestaan van inzage in het inbeslaggenomen bewijsmateriaal en een recallactie. Het bewijsbeslag wordt opgeheven. ABK wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot vernietiging van NL 2003451 in gewijzigde vorm.

4.11. Uit het voorgaande volgt dat de wijziging van conclusie 9 niet tot uitbreiding van de beschermingsomvang van het octrooi leidt.

4.12. Het beroep op niet-nawerkbaarheid van de gewijzigde conclusie 9, dat berust op de onder (vii) vermelde vervanging van het woord ‘behuizing’ door ‘doos’, moet worden verworpen alleen al omdat deze kennelijke verschrijving in de gewijzigde conclusies II gecorrigeerd.

4.13. Evenzeer moet de stelling worden verworpen dat de materie van de gewijzigde conclusie 9 niet nieuw en inventief zou zijn ten opzichte van de eerste Futurola-doos. De gewijzigde conclusie 9 houdt in als maatregel dat de tweede zij muur twee flenzen omvat. Met Future c.s. is de rechtbank van mening dat in de eerste Futurola-doos dergelijke flenzen voor de gemiddelde vakman niet, laat staan duidelijk en ondubbelzinnig, zijn waar te nemen. De gewijzigde conclusie 9 is dus nieuw. De stelling dat de materie van conclusie 9 niet inventief zou zijn, is niet gemotiveerd en dient alleen al daarom te worden verworpen.

4.14. Overige bezwaren tegen de geldigheid van gewijzigde conclusie 9 zijn niet aangevoerd, zodat deze voor geldig moet worden gehouden. Nu bovendien de inbreuk als zodanig niet is bestreden, kan het in conventie gevorderde in beginsel worden toegewezen. De geldigheid van de overige conclusies is verder niet relevant voor de beslissing in conventie.

4.15. Future c.s. heeft geen belang bij het gevorderde verbod op indirecte inbreuk en betrokkenheid bij inbreuk omdat niet is gesteld dat sprake is van (dreigende) indirecte inbreuk of enige andere te verbieden betrokkenheid bij octrooi-inbreuk. De termijnen voor het doen van opgave en afgifte van inbreukmakende producten worden ter voorkoming van executiegeschillen verruimd. De gevorderde opgave en afdracht van de genoten bruto winst is niet toewijsbaar omdat volgens vast rechtspraak de winst dient te worden verminderd met bepaalde kosten. De gevorderde recali wordt beperkt tot het door Future c.s. genoemde inbreukmakende product. Aan het provisioneel gevorderde wordt niet toegekomen omdat terstond eindvonnis wordt gewezen.

4.18. In reconventie moeten de gevorderde verklaring voor recht en het verbod op handhaving van het octrooi worden afgewezen. De gevorderde vernietiging van het octrooi (zowel zoals verleend als het gewijzigde) stuit - zoals future c.s. terecht heeft aangevoerd - af op het ontbreken van het in artikel 76 lid 1 ROW 1995 bedoelde advies. ABK c.s. dient in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.19. Nu de onderhavige procedure voor wat betreft het gelegde bewijsbeslag heeft te gelden als hoofdzaak en geen inzage in het in beslaggenomen bewijs wordt toegewezen, dient zoals gevorderd het bewijsbeslag te worden opgeheven. Dat geldt niet voor het conservatoir beslag tot afgifte van inbreukmakende producten omdat in dit vonnis de afgifte van die producten wordt bevolen.

4.20. ABK c.s. moet zowel in conventie als in reconventie worden aangemerkt als de (hoofdzakelijk) in het ongelijk gestelde partij. [..]