DOSSIERS
Alle dossiers

Beslag  

IEF 12530

Beslag op printplaten niet opgeheven

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 april 2013, zaaknummer C/09/438181 / KG ZA 13-220 (XINGRAPHICS tegen AFGA Graphics NV)

Zie eerder o.a. IEF 12291. Geen opheffing van gelegde beslagen. Agfa is houdster van het Nederlandse deel van Europees octrooi EP 0 823 327 voor een “Method for making positive photosensitive lithographic printing plate”. Terwijl de procedure aanhangig is, heeft Agfa conservatoir (derden)beslag tot afgifte gelegd op partijen FITplaten. Xingraphics vordert opheffing van de gelegde beslagen op de FIT-, Primus dan wel digitale printplaten.

Gelet op de door het hof gegeven verklaring voor recht van indirecte inbreuk door Xingraphics en het bevel tot afgifte van de FIT-platen waarmee die inbreuk plaatsvindt, kan voorshands niet gezegd worden dat het door Agfa ingeroepen recht ondeugdelijk voorkomt. De vordering wordt afgewezen.

4.11. Iets anders is hoe de bewoordingen ‘alle genoemde FIT-platen’ moeten worden uitgelegd. Gelet op de overwegingen en het dictum van het hof (vgl. 2.7. en 2.8.) dient het bevel naar voorlopig oordeel zo te worden begrepen dat het (anders dan het ruimer geformuleerde verbod) beperkt is tot afgifte van de FIT-, FIT X-tra-, FIT Melior- en FIT X-tra Melior-platen, welke ook in de appelprocedure voor lagen. Zoals het hof - ‘om misverstanden te voorkomen’ - overwoog hebben de toe te wijzen vorderingen uitsluitend betrekking op het grondgebied van Nederland en berusten zij op indirecte octrooiinbreuk. Dit is het gevolg van de beperkte territoriale werking van de in artikel 73 Rijksoctrooiwet 1995 bedoelde middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding en het gebruik van die middelen voor toepassing van de uitvinding (namelijk: in Nederland). Alle grensoverschrijdende ‘inbreuk’ blijft dan ook buiten schot, wat, om met Huydecoper/Van Nispen te spreken2, aanzienlijke mogelijkheden voor ontduiking van deze regeling schept.

4.12. Hier wringt ook de schoen. Het is in het beperkte kader van dit kort geding, waarin geen plaats is voor nadere bewijsvoering, niet goed mogelijk te treden in de juistheid van Xingraphics’ (eerst in dit geding geponeerde) stelling dat de door Hudig gehouden platen (die eigendom zijn van Xingraphics) niet in Nederland maar uitsluitend daarbuiten zijn aangeboden en/of geleverd (zodat daarmee geen indirecte inbreuk is gemaakt en aldus niet onder het bevel tot afgifte zouden vallen), welke stelling door Agfa gemotiveerd wordt betwist. Dat Xingraphics dit standpunt in de bodemprocedure - zowel in eerste aanleg als appel - niet heeft ingenomen, terwijl zij nota bene, zoals Agfa naar voren heeft gebracht, in een eerdere vordering tot opheffing (vgl. 2.4.) wél heeft betoogd dat de bij Atece én Hudig gelegde beslagen ertoe leidden dat de levering van FIT-platen in Nederland per direct werd ‘lamgelegd’, komt ongerijmd voor en lijkt vooralsnog mogelijk een aanwijzing van het tegendeel te zijn.

4.14. Hoe dit alles ook zij, in het kader van de in dit geding te maken belangenafweging is de voorzieningenrechter, gelet op het feit dat de in het arrest bepaalde termijnen voor opgave en afgifte binnen afzienbare tijd verstrijken en niet kan worden uitgesloten dat het door Agfa geschetste gevaar van frustratie van het bevel tot afgifte zich inderdaad zal voordoen, van oordeel dat het belang van Agfa bij handhaving van de status quo aanzienlijk zwaarder weegt dan het door Xingraphics gestelde belang. Onder die omstandigheden is het bepaald aangewezen dat het beslag in ieder geval tot de voor opgave van informatie en afgifte in het arrest bepaalde termijnen zijn verstreken vooralsnog blijft liggen op de bij Hudig aangetroffen partij platen.
IEF 12513

Conversatoir beslag naar zijn aard niet uit te winnen

Vzr. Rechtbank Den Haag 29 maart 2013, zaaknr. C/09/436104 / KG ZA 13-99 (Inno Nautic Holding B.V. tegen Cuckoo Company B.V.)

Uit eerder vonnis [IEF 10013] volgt dat Cuckoo in opdracht van Inno Nautic, maar op eigen naam gedane octrooiaanvrage (nu: NL 185)en de PCT-aanvrage aan Inno Nautic dient over te dragen; door dit niet te doen is zij schadeplichting geworden. Het Hof heeft dit bekrachtigd [IEF 10088].

In het onderhavige geschil strandt de vordering, daargelaten of een voor toewijzing daarvan vereist spoedeisend belang aanwezig is zoals Inno Nautic Holding stelt maar Cuckoo betwist, reeds op het niet voldoen aan het vereiste van voldoende aannemelijkheid, terwijl tevens van een restitutierisico sprake is (r.o. 5.2). De vordering tot medewerking aan de effectuering en uitwinning van de gelegde conservatoire (derden)beslagen stuit af op het feit dat een conservatoir beslag naar zijn aard niet valt uit te winnen.

6.2. Inhoudelijk geldt het volgende. De stelling dat de beslagen als bedoeld in 2.1. en 2.9. oneigenlijk en onrechtmatig zijn gelegd wordt verworpen nu Cuckoo bij arrest van het hof ’s-Gravenhage van 9 oktober 2012 is veroordeeld tot vergoeding van door Inno Nautic B.V. geleden schade. Ofschoon de precieze omvang van die schade in de schadestaatprocedure nog moet worden vastgesteld, kan niettemin voorshands van het bestaan van enige schade worden uitgegaan, zodat niet gezegd kan worden dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd.

5.5. Ten aanzien van de gevorderde medewerking aan ‘de effectuering en uitwinning’ van de gelegde conservatoire (derden)beslagen geldt dat zulks al afstuit op het feit dat een conservatoir beslag naar zijn aard niet valt uit te winnen.

IEF 12478

Provisionele voorziening gedurende bodemprocedure

Rechtbank Den Haag 20 maart 2013, LJN BZ7215 zaaknr. C/09/415861 / HA ZA 12-401 (Tommy Hilfiger tegen X c.s.)

Namaak. Merkenrecht. Kleding. Provisionele voorziening. Tommy Hilfiger heeft door Stichting Namaakbestrijding een testaankoop laten doen. Tommy Hilfiger heeft naar aanleiding van deze proefaankoop door een privédetective onderzoek laten verrichten naar de handel in namaakkleding. Tommy Hilfiger vordert merkinbreukverbod en verbod op onrechtmatig handelen in groepsverband dan wel individueel, opgave van leveranciers, herkomst, etc., een terugroepactie, inzage in de beslagen bestanden en documentatie, een bevel tot verschaffen van bescheiden en schadevergoeding.

In het incident wordt inzage in de in beslaggenomen bescheiden en digitale bestanden bevolen. De rechtbank houdt de zaak aan tot nadat de registeraccountant kennis heeft genomen van de in beslag genomen fysieke en digitale bestanden en zijn bevindingen aan TH heeft gerapporteerd. Bij wijze van provisionele voorziening gedurende de looptijd van de bodemprocedure dienen X, Q, Z en Dion onrechtmatig handelen jegens Tommy Hilfiger te staken en gestaakt te houden.

Waaronder begrepen betrokkenheid bij het bestellen, de aankoop, de distributie, het aanbieden, het verkopen, de opslag, het leveren en/of verhandelen, alles in de ruimste zin van het woord, van kleding voorzien van de merken die zonder toestemming van THL in de EER is.

In citaten:

4.10. Het verweer van [X] c.s. dat geen sprake is van merkinbreuk omdat TH geen, althans onvoldoende bewijs heeft overgelegd dat de bij de proefaankoop en de later in beslag genomen kleding namaak is, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank is met TH van oordeel dat het in deze zaak in beginsel niet relevant is of de kleding origineel is en afkomstig van de merkhouder dan wel namaak omdat [X] c.s. zich niet op een uitzondering zoals uitputting van de merkrechten van THL heeft beroepen. Dat genoemde kleding voorzien is van de merken is door [X] c.s. niet betwist. Daarmee staat al vast dat het zonder toestemming van THL binnen de EER verhandelen van deze kleding geldt als merkinbreuk.

4.11. Naar het oordeel van de rechtbank is vooralsnog niet vast komen te staan dat [X] aan de merkhouder voorbehouden handelingen heeft verricht zodat de rechtbank geen merkinbreuk kan aannemen. TH heeft wel voldoende onderbouwd dat [X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens TH door zijn betrokkenheid bij de door de privédetective opgezette transactie van de partij kleding die in Lelystad in beslag is genomen. Een provisioneel verbod is jegens [X] toewijsbaar. Een en ander wordt hierna verder toegelicht.

4.12. Ten aanzien van [Y], Wishful Business, Dreamer, Fashion Gate Group en [X] Beheer geldt dat vooralsnog niet vast is komen te staan dat zij merkinbreuk hebben gepleegd noch dat zij onrechtmatig jegens TH hebben gehandeld door betrokkenheid bij merkinbreuk door derden. Een provisioneel verbod is dan ook niet toewijsbaar. Zoals door de rechtbank nader zal worden gemotiveerd, heeft TH wel het vermoeden van merkinbreuk althans onrechtmatig handelen door [Y], Wishful Business, Dreamer, [X] Beheer en Fashion Gate Group voldoende onderbouwd voor toewijzing van een vordering tot inzage in de bescheiden die ten laste van [X] c.s. en [Q] zijn beslagen. Dit geldt ook voor het vermoeden van merkinbreuk door [X].

4.37. De rechtbank zal aldus, met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 843a lid 2 Rv, voorwaarden stellen aan de wijze waarop inzage wordt verschaft zoals hierna zal worden bepaald

4.37.2. De registeraccountant dient te onderzoeken of deze in conservatoir bewijsbeslag genomen fysieke bescheiden en/of digitale bestanden het vermoeden ondersteunen dat [X] c.s.
1) handelingen heeft verricht die aan de merkhouder zijn voorbehouden door gebruik te maken van de merken, waarbij onder gebruik met name wordt verstaan:
a. het aanbrengen van dit teken op de waren of op hun verpakking;
b. het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder dit teken;
c. het invoeren of uitvoeren van waren onder dit teken;
d. het gebruik van dit teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties; en/of
2) anderszins betrokken was bij de handel in kleding voorzien van de merken; en welke rol ieder van [X] c.s. bij het gebruik van de merken dan wel bij de betreffende handelingen speelde.

4.37.4. Als de registeraccountant in dat rapport concludeert dat de documentatie het vermoeden van inbreuk dan wel onrechtmatig handelen ondersteunt, zal de registeraccountant een afschrift van die delen van de documentatie die naar zijn oordeel relevant zijn voor die conclusie, aan TH verstrekken met afschrift aan [X] c.s. Uitsluitend in dat geval mag die selectie worden verstrekt. Voor het overige dient de registeraccountant de documentatie geheim te houden ten opzichte van TH en derden.

Lees de uitspraak zaaknr. C/09/415861 / HA ZA 12-401, LJN BZ7215

IEF 12418

Een schoolvoorbeeld van een totale ‘fishing expedition’

Rechtbank Oost-Nederland, locatie Almelo 20 februari 2013, LJN BZ3617 (eiseres tegen Flexxolutions GFS B.V.)

Vonnis in incident. Vordering op grond van artikel 843a Rv. De rechtbank wijst de incidentele vordering af nu niet is voldaan aan de eis van bepaaldheid. Ook ontbreekt het rechtmatig belang.

De bescheiden hebben betrekking op verschillende rechtsbetrekkingen, zijnde arbeidsovereenkomsten tussen [eiseres] en verweerders, de inbreuk op het auteursrecht door alle verweerders, slaafse nabootsing van producten, folders en tekeningen/modellen van eiseres door verweerders en de onrechtmatige daad van (alle) verweerders jegens eiseres. In dit geval is zelfs sprake van meer dan 6 ‘fishing expeditions’, aangezien ook beslag is gelegd op zaken, gegevensdragers en gegevens van derden.

Flexxolutions vordert in reconventie opheffing van alle gelegde beslagen. Artikel 10 van de Grondwet is geschonden nu lukraak alle computers, mobiele telefoons etc. zijn beslagen. De vorderingen in conventie en reconventie worden afgewezen.

Verweer:
3.14. Nergens anders in de dagvaarding is aangegeven welke door [eiseres] gepretenteerde intellectuele eigendomsrechten door Flexxolutions c.s. zouden zijn geschonden. De vorderingen betreffen vooral door [eiseres] gestelde onrechtmatige concurrentie door verweerders.

3.15. Er is geen enkele sprake van slaafse nabootsing van [eiseres]- producten. Flexxolutions ontwerpt, ontwikkelt en produceert alle producten zelf op grond van de eisen van afnemers. Bedrijfs- en productnamen zijn voldoende onderscheidend. Het ‘publiek’ is niet in verwarring over de hoedanigheid van partijen.
3.20. Uit de inhoud van het verzoekschrift tot beslaglegging en de beslag- en gerechtelijke bewaringsexploiten blijkt dat niet is voldaan een het vereiste dat sprake is van bepaalde bescheiden in de betekenis van artikel 843a Rv. Noch in het verzoekschrift noch in alle beslagexploiten is voldaan aan deze eis van concreetheid en selectie. Het betreft een schoolvoorbeeld van een totale ‘fishing expedition’. Uit niets blijkt dat een selectie is gemaakt ten aanzien van zaken- en gegevensdragers naar eigendom, bezit en/of feitelijk gebruik van de betreffende zaken en gegevens, doordat ook beslag is doorgevoerd op pc’s en laptops van derden- niet beslagenen. In dit geval is zelfs sprake van meer dan 6 ‘fishing expeditions’, aangezien ook beslag is gelegd op zaken, gegevensdragers en gegevens van derden.

Beoordeling
4.3. Uit genoemd artikel 843a lid 1 Rv volgt dat aan drie cumulatieve eisen moet worden voldaan om tot toewijzing van de vordering te komen. Er moet sprake zijn van bepaalde bescheiden bij de afgifte waarvan de eisende partij een rechtmatig belang heeft en het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Artikel 1019a bepaalt ten aanzien van schending van intellectuele eigendomsrechten in dit verband dat een schending daarvan heeft te gelden als rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv. 

4.10. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat - nu uit de processen-verbaal niet kan worden afgeleid welke documenten en bescheiden, die zich bevinden op de in beslag genomen zaken, precies door het beslag worden getroffen en in welke van deze gegevens [eiseres] nu concreet inzage of daarvan afschrift wenst, terwijl [eiseres] nalaat bij haar incidentele vordering behoorlijk te specificeren - afschrift of inzage in de stukken leidt tot een ontoelaatbare ‘fishing expedition’. Daarvoor zijn de artikelen 843a Rv jo, artikel 1019a Rv niet geschreven. Reeds omdat niet wordt voldaan aan de eis van bepaaldheid c.q. het ontbreken van rechtmatig belang, moet de vordering van [eiseres] worden afgewezen en kunnen de overige stellingen en verweren verder onbesproken blijven.

In reconventie:
4.11. De rechtbank zal de vordering in reconventie afwijzen, nu Flexxolutions onvoldoende concreet, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiseres], heeft onderbouwd waarom sprake zou zijn geweest van onrechtmatig gelegde beslagen. Voorts overweegt de rechtbank dat het in het licht van de beslissing op een incident als het onderhavige, niet aangewezen is om thans opheffing van de gelegde beslagen te vorderen, zolang op de vordering in de hoofdzaak niet is beslist.

IEF 12389

Tijdstip van de douanebestemming van goederen in tijdelijk opslag

Conclusie A-G HvJ EU 28 februari 2013, zaak C-542/11 (Staatssecretaris van Financiën tegen Codirex Expeditie BV) - dossier

Douane - Zoll - CustomsPrejudiciële vraag gesteld door de Hoge Raad der Nederlanden.

Als randvermelding. Vraag: Wat is het tijdstip waarop niet-communautaire goederen een douanebestemming verkrijgen in de zin van artikel 50 van het [douanewetboek], in een geval waarin goederen met de status 'in tijdelijke opslag' zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer?

Conclusie A-G:

„Niet-communautaire goederen met de status 'in tijdelijke opslag’ die zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer, verkrijgen een douanebestemming in de zin van artikel 50 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, wanneer de aangifte is aanvaard en de goederen zijn vrijgegeven.”

IEF 12355

Slechts de afbeelding van de inbreukmakende vuurkorf is uit de brochure gehaald

Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 15 februari 2013, zaaknr. C/18/138527 / KG ZA 13-11 (S&S Import & Export B.V. tegen Esschert Design B.V.)

Uitspraak ingezonden door Bert-Jan van den Akker, DOEN LEGAL.

Executiegeschil na Hof Leeuwarden, IEF 10762, betreft de auteursrechtelijke bescherming van een vuurkorf, de verpakking en de wikkel daarvan. Geen proceskostenveroordeling 1019h Rv.

S&S vordert opheffing van de gelegde beslagen en het treffen van (verdere) executiemaatregelen op grond van vermeende verbeurte van dwangsommen. Onderdelen van het dictum worden echter niet volledig tijdig nagekomen.

De afbeelding van de inbreukmakende vuurkorf is uit de brochure gehaald, maar de naam en productnummer zijn nog steeds vermeld en werden nog aangeboden en verhandeld. Dat het hof een korte termijn aan de veroordeling van het doen van schriftelijke opgave heeft verbonden, maakt het niet anders. S&S heeft nagelaten in de recallbrief te melden dat kosten voor afname, transport, enz. vergoed zouden worden.

Het onderhavige geschil betreft in wezen een executiegeschil, zodat voor een proceskostenveroordeling ex 1019Rv geen plaats is. De vorderingen worden afgewezen.

IEF 12138

Belang: beweerdelijk inbreuk in het verleden

Rechtbank 's-Gravenhage 12 december 2012, zaaknr. 395991 / HA ZA 11-1715 (HPS c.s. tegen Geddeg B.V./Bomée B.V.)

Octrooirecht. Procesrecht. Onrechtmatig beslag. Proceskosten. In opdracht van HPS c.s. is door Patentwerk ten aanzien van de geldigheid van EP1062095 een rapport opgesteld, daarin is geconcludeerd dat conclusie 1 en 12 zijn niet nieuw ten opzichte van EP’382 en het openbaar voorgebruik door Color Wings. Bovendien zijn deze conclusies niet inventief ten opzichte van de combinatie van de NUR Blueboard printer "(...) ben ik van mening dat EP’095 niet verleend had mogen worden omdat alle conclusies niet nieuw althans niet inventief zijn. EP’095 is dus nietig”.

HPS vordert vernietiging van het Nederlandse deel en een verklaring dat Geddeg onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen en het betrekken van AVI, X en Y in kort geding. Geddeg stelt dat HPS inbreuk maakt op haar Nederlands octrooi met haar EU-octrooi. In reconventie vordert Geddeg verklaring voor recht dat er onrechtmatig is gehandeld door het openbaar voorgebruik te verzwijgen voor Color Wings.

Het in het geding gebrachte rapport is niet weersproken en de vernietigingsvordering wordt toegewezen. Dat HPS c.s. geen belang meer zou hebben, omdat EP 095 inmiddels is vervallen, wordt niet gevolgd nu de gevorderde vernietiging onder meer relevant is voor een schadevergoedingsvordering die ziet op beweerdelijk inbreuk in het verleden. Er is niet onrechtmatig gehandeld met het wapperen en entameren kort geding.

Evenmin weersproken is dat HPS c.s. het voormelde rapport van Patentwerk, waarin de nietigheid van het octrooi onderbouwd wordt toegelicht vier dagen voor het geappointeerde kort geding, aan Geddeg heeft doen toekomen. Dat is anders wat het door Geddeg gelegde conservatoir beslag. Volgens vaste jurisprudentie handelt degene die een beslag legt op eigen risico en is diegene, bijzondere omstandigheden daargelaten, gehouden de door het beslag geleden schade te vergoeden indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, zulks ook in het geval hij, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van beslag niet lichtvaardig te werk is gegaan.

Onder verwijzing naar HvJ Bericap-Plastinnova, waarover partijen zich nog niet hebben kunnen uitlaten en zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld, is de vraag of 1019h Rv van toepassing is wanneer uitsluitend de nietigheid van een IE-recht aan de orde is. Geddeg wordt in haar reconventionele vordering niet-ontvankelijk verklaard.

vernietiging Nederlands deel EP 095
4.2. HPS c.s. heeft betoogd dat het Nederlandse deel van EP 095 nietig is, vanwege een gebrek aan nieuwheid en inventiviteit, waarbij zij heeft verwezen naar het door haar als productie in het geding gebrachte rapport van Patentwerk. Nu dit door Geddeg in ieder geval wat het gebrek aan nieuwheid en inventiviteit ten opzichte van de in het rapport genoemde publicaties betreft in het geheel niet is weersproken (ten aanzien van het daarnaast gestelde openbaar voorgebruik refereert Geddeg c.s. zich), ligt de vordering tot vernietiging van het na gedeeltelijke afstand luidende Nederlandse deel van EP 095, althans voor de periode dat het octrooi van kracht is geweest, reeds om die reden voor toewijzing gereed. Het standpunt van Geddeg dat, zoals zij nog heeft aangevoerd, HPS c.s. geen belang meer zou hebben bij haar vordering, omdat EP 095 voor Nederland inmiddels is vervallen, wordt niet gevolgd. HPS c.s. heeft immers onweersproken gesteld dat de gevorderde vernietiging onder meer relevant blijft in verband met een mogelijk door Geddeg in te stellen schadevergoedingsvordering die ziet op beweerdelijke inbreuk in het verleden. De vordering tot vernietiging van het Nederlandse deel van EP 095 zoals dat luidt na de akte van afstand van 22 juni 2010 zal derhalve worden toegewezen als hierna in het dictum verwoord.

Wapperen/entameren kort geding
4.5. (...) Van een serieuze, niet te verwaarlozen kans dat het octrooi geen stand zou houden in een nietigheidsprocedure behoefde Geddeg naar het oordeel van de rechtbank op dat moment niet uitgaan. Daarbij is van belang dat Geddeg c.s. onweersproken heeft gesteld dat zij HPS c.s. voorafgaand aan het kort geding verschillende malen tevergeefs heeft verzocht om haar te voorzien van informatie waaruit de nietigheid van EP 095 zou blijken. Evenmin weersproken is dat HPS c.s. het voormelde rapport van Patentwerk, waarin de nietigheid van het octrooi onderbouwd wordt toegelicht, eerst op 4 december 2010, zijnde vier dagen voor het geappointeerde kort geding, aan Geddeg heeft doen toekomen. Dat Geddeg van de nietigheid van het octrooi al had uit te gaan uit andere bron, zoals HPS c.s. stelt, is door Geddeg c.s. betwist en vervolgens door HPS c.s. niet nader onderbouwd, zodat die stelling als ongegrond wordt verworpen. Datzelfde geldt voor de stelling dat Geddeg c.s. ook na december 2010 handelingen ter handhaving van haar octrooirecht heeft verricht, welke stelling, gelet op de betwisting daarvan door Geddeg c.s., onvoldoende is onderbouwd. De vordering tot een verklaring voor recht van onrechtmatig handelen en de gevorderde schadevergoeding zal in zoverre derhalve worden afgewezen.

kosten procedure in conventie tussen HPS c.s. en Geddeg
4.14. Het arrest dat het Hof van Justitie heeft gewezen in de zaak Bericap – Plastinnova (HvJ EU 15 november 2012, C-180/11) roept de vraag op of dat artikel grond biedt voor een volledige proceskostenveroordeling in een zaak waarin uitsluitend de nietigheid van een intellectueel eigendomsrecht aan de orde is, zoals in de onderhavige zaak in conventie. In dat arrest heeft het hof namelijk onder meer het volgende overwogen over het toepassingsbereik van de handhavingsrichtlijn, waarvan onder meer artikel 1019h Rv de implementatie vormt: (...)

4.15. Aangezien dit arrest is gewezen nadat vonnis was bepaald, hebben partijen zich nog niet kunnen uitlaten over de consequenties van dit arrest voor deze zaak. Partijen zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld dat alsnog te doen bij akte, waarbij wordt opgemerkt dat de akte uitdrukkelijk tot dit onderwerp beperkt dient te blijven. Voor zover het meer omvat, kan de akte door de rechtbank geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Met het oog op de aktewisseling zal de beslissing over de proceskosten in conventie, ook die in de procedure tussen HPS c.s. en Bomée en Z, waarbij HPS c.s. als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, worden aangehouden.

IEF 12136

Prejudiciële vragen over toelaatbaarheid van bewijsbeslag in niet-IE-zaken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 1 november 2012, LJN BY6209 (Molenbeek Invest B.V. tegen gerequestreerden)

Als randvermelding. Prejudiciële vragen over toelaatbaarheid van bewijsbeslag in niet-IE-zaken.

Rechtspraak.nl: De eerste van twee tussenbeschikkingen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Verzoekster heeft verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag en conservatoir bewijsbeslag. Het verwijt van verzoekster jegens gerequestreerden komt er in de kern op neer dat zij vertrouwelijke en/of onjuiste informatie aan een derde hebben verstrekt, waardoor een deal met die derde niet is doorgegaan en dat gerequestreerden dat hebben gedaan met het oogmerk zichzelf te bevoordelen. Eén van de gerequestreerde zou over 16.000 e-mails beschikken die zijn gelijk zouden kunnen aantonen, maar hij was niet bereid die vrijwillig aan verzoekster te verstrekken. Het verzoek is bij beschikking van 1 november 2012 voorlopig toegestaan. Omdat het onder meer om een bewijsbeslag gaat dat geen betrekking heeft op rechten van intellectuele eigendom en in de rechtspraak daarover verschillend is geoordeeld, heeft de voorzieningenrechter in zijn beschikking van 1 november 2012 het voornemen bekend gemaakt om daarover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Na het leggen van de bewijsbeslagen zijn partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op die voorgenomen vragen.

De voorzieningenrechter is ambtshalve voornemens de navolgende vier prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de toelaatbaarheid van bewijsbeslag in niet-IE-zaken:

1.  Volgens artikel 1019b lid 1 jo. 1019c lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan bewijsbeslag gelegd worden in zaken met betrekking tot intellectuele eigendom. Bestaat in zaken die niet vallen onder deze bepalingen ('niet IE-zaken') ook de mogelijkheid voor het leggen van een bewijsbeslag?


Toelichting.
Verschillende gerechtshoven hebben verschillend over de mogelijkheid van een bewijsbeslag in niet-IE-zaken geoordeeld:
-  Hof 's-Hertogenbosch 30 mei 2007, LJN BA9007 (niet mogelijk)
-  Hof Leeuwarden 4 augustus 2009, LJN BJ4901 (niet mogelijk)
-  ’s-Gravenhage 29 maart 2011, LJN BQ1725 (wel mogelijk)

De praktijk neemt in meerderheid aan dat de grondslag voor een dergelijk bewijsbeslag kan worden gevonden in artikel 730 jo 843a Rv en hiervoor wordt dan ook met zekere regelmaat verlof verleend. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beslagsyllabus versie augustus 2012, p. 29-30 (bijgaand, tevens te vinden op www.rechtspraak.nl).

Het bewijsbeslag is een zeer ingrijpend middel. Zie bijvoorbeeld het door de voorzieningenrechter Amsterdam verleende verlof tot het leggen van bewijsbeslag bij een bank en het als vervolg daarop gevoerde kort geding tot inzage van het bewijs waarop het beslag rustte op grond van artikel 843a Rv en het daar weer uit voortvloeiende deurwaarderskortgeding. De genoemde uitspraken zijn bijgevoegd. Ze zijn ook op rechtspraak.nl gepubliceerd:
BY0184 KG RK 12-1416 beschikking beslagverlof
BY0185 KG ZA 12-1023 artikel 843a Rv procedure
BY0187 KG ZA 12-1343 deurwaarderskortgeding

2.  Indien bewijsbeslag in niet IE-zaken mogelijk is, moet er dan bijzondere terughoudendheid worden betracht bij het leggen van bewijsbeslag in woonhuizen? En als dit zo is, dient de voorzieningenrechter daarvoor in zijn beslagverlof bijzondere bepalingen op te nemen?

3.  Dient de voorzieningenrechter bij de beslaglegging (in geval van bewijsbeslag in niet IE-zaken) aanwezig te zijn? zo ja, geldt dit altijd of alleen als het gaat om beslag in woonhuizen. Zo nee, dient hij zich dan beschikbaar te houden voor vragen of problemen die zich tijdens de beslaglegging voordoen?

Toelichting vragen 2 en 3:
Het bewijsbeslag kan als het moet worden gelegd in een woonhuis praktisch gezien een soort 'civielrechtelijke huiszoeking' opleveren, zodat de vraag opkomt of dit evenals de strafrechtelijke huiszoeking moet worden voorzien van de waarborg dat (al dan niet 'ter plekke') onmiddellijk een rechterlijke toets kan worden ingeroepen. Overigens kan ook een bewijsbeslag in een bedrijfsruimte zeer ingrijpend zijn: veelal wordt een deel van het bedrijf praktisch stilgelegd en ook daar kunnen privacybelangen (bijvoorbeeld van werknemers) een rol spelen. De vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie is in die zin gewaarborgd dat in het verlof bepaald pleegt te worden dat de verzoeker niet bij de beslaglegging aanwezig mag zijn en dat de inzage pas plaatsvindt in het kader van de artikel 843a Rv procedure.

4.  Artikel 292 lid 5 Rv bepaalt: "De rechter houdt de beslissing op de eis of het verzoek aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen." Is met deze bepaling verenigbaar dat als de spoedeisendheid van een verzoek dit vereist, het verzoek voorlopig wordt toegewezen, waarbij de definitieve beslissing wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de te stellen prejudiciële vraag?

Toelichting
Vanuit de gedachte dat het meerdere het mindere omvat wordt soms een voorlopig verlof tot beslaglegging gegeven (zie Hof 's-Hertogenbosch 7 oktober 2010, LJN BN9816 en beslagsyllabus versie augustus 2012, pagina 9). Wat de rechtsgevolgen van het voorlopig beslagverlof zijn als het niet komt tot een definitieve verlening van het verlof is overigens nog niet uitgekristalliseerd.
Ook in het onderhavige geval is een voorlopig beslagverlof verleend, omdat het anders niet mogelijk zou zijn een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen zonder dat een onaanvaardbaar risico in het leven wordt geroepen dat het bewijsmateriaal waarop verzocht wordt beslag te mogen leggen verdwijnt. Op deze wijze kan de gerequestreerde ook de rol spelen die hem in art. 292 lid 2, 393 lid 1 en 7 en 394 lid 1 Rv, zoals ingevoerd krachtens de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad is toegedacht. Als eerst vragen zouden worden gesteld aan de Hoge Raad en het antwoord daarop zou worden afgewacht alvorens verlof te verlenen, zou immers gerequesteerde genoemde rol niet spelen.

IEF 11963

Overeenstemming over verdeling beslagen goederen

Vzr. Rechtbank Groningen 19 oktober 2012, LJN BY2155 (A en B tegen C)

Kleding ruil feestjeKort geding opheffing beslag. Overeenstemming bereikt, alleen proceskostenveroordeling: iede draagt eigen kosten. A en B zijn met C overeengekomen om een kledinglijn te ontwikkelen. De ontwerpen voor de kleding zouden van de hand van C komen en B en A zou zorg dragen voor de benodigde machines, stoffen en overige materialen. Voor de uitvoering van de werkzaamheden heeft C zijn woning beschikbaar gesteld. C wordt vervolgens opgenomen in het ziekenhuis, tijdens het ziekenhuisverblijf heeft B goederen uit het huis van C naar eigen woning gebracht. C had daar geen toestemming voor gegeven en doet aangifte van diefstal door B. Er wordt beslag gelegd op de goederen, inmiddels in de woning van A en B. Kort geding opheffing beslag.

Partijen bereiken ter zitting overeenstemming over de wijze waarop de beslagen goederen tussen hen zullen worden verdeeld. Zodat enkel nog een oordeel dient te worden gegeven over de proceskosten. Iedere partij draagt de eigen kosten.

4.3. Voor een beslissing over de proceskosten dient de voorzieningenrechter zich (alsnog) te buigen over de vraag of het beslag rechtmatig is gelegd en of toewijzing van de aanvankelijk gevorderde opheffing ervan in de rede had gelegen. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt. De opheffing van een beslag kan onder meer worden bevolen indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. De gehele beoordeling kan niet geschieden zonder afweging van de wederzijdse belangen.

4.4. Gesteld noch gebleken is dat vormvoorschriften zijn geschonden of dat het beslag onnodig is gelegd. Wat betreft de summierlijk te blijken ondeugdelijkheid van de gepretendeerde vordering overweegt de voorzieningenrechter dat voorshands niet kan worden geoordeeld dat (zondermeer) sprake is van een onrechtmatig door [C] ten laste van [B] en [A] gelegd beslag. [A] en [B] stellen weliswaar dat de goederen (waar uiteindelijk beslag op is gelegd) op basis van een met [C] gemaakte afspraak uit de woning zijn gehaald, maar [C] heeft het bestaan van deze afspraak gemotiveerd weersproken. De juistheid van de stelling van [B] en [A] kan derhalve niet zonder nader feitelijk onderzoek c.q. nadere bewijsvoering worden vastgesteld. Aangezien een procedure in kort geding zich niet leent voor nadere bewijsvoering, dient de stelling van [B] en [A] te worden gepasseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden niet worden geoordeeld dat een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat het beslag onrechtmatig is gelegd, althans dat de vordering tot opheffing ervan zondermeer moet worden toegewezen.

Evenwel blijkt uit het verhandelde ter zitting dat een deel van de beslagen goederen in eigendom toebehoren aan [B] en [A] en niet, zoals in het aan het beslag ten grondslag liggende verzoekschrift is verklaard, aan [C]. Toewijzing van tenminste een deel van de gevorderde opheffing van het beslag zou - voor zover dat rust op aan [B] en [A] in eigendom toebehoren goederen - derhalve in de rede hebben gelegen. Dit rechtvaardigt echter niet een proceskostenveroordeling zoals door [B] en [A] gevorderd. Dat geldt evenzeer - voor zover gehandhaafd - voor de in reconventie gevorderde proceskostenveroordeling,

4.5. De voorzieningenrechter ziet in het vorenstaande en in het feit dat partijen hun vorderingen over en weer hebben ingetrokken aanleiding de proceskosten te compenseren aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.


5. De beslissing:
In conventie en in reconventie
5.1. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,

IEF 11710

Weliswaar inbreuk, maar niet onrechtmatig

Rechtbank Arhnem, 29 augustus 2012, LJN BX7475 / HA ZA 11-1402 (Zoontjes Beton B.V. tegen Livingroof v.o.f)

Uitspraak ingezonden door Paul Mazel, Trip Advocaten & Notarissen.

In't kort: Merkenrecht (afgewezen). Auteursrecht (ja, maar niet onrechtmatig). Beslagen ten onrechte (maar octrooiprocedure wordt voorbereid en daardoor mogelijk niet onrechtmatig).

Zoontjes is houdster van het woordmerk DNS voor niet metalen bouwmaterialen in het bijzonder dakbedekkingsmaterialen. Livingroof legt zich toe op o.a. het betegelen van daken. Zij is in het verleden door Zoontjes als onderaannemer ingehuurd. Livingroof is houdster van een beeldmerk "ONS" [links]. Op de website van Livingroof staat een foto van een door Zoontjes gerealiseerd project, deze is - na sommatie - verwijderd.

Een beroep door Livingroof op het zogenaamde 'de minimis non curat praetor'-beginsel [zeer bescheiden inbreuken] leidt, aldus de rechtbank, niet tot niet-ontvankelijkheid van Zoontjes.

Het woordmerk DNS is niet louter beschrijvend voor daknivelleringssysteem. Niettemin kan van het onderhavige woordmerk DNS naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het grote bekendheid geniet bij het relevante publiek, waaronder maar niet beperkt tot dakdekkers, architecten, aannemers en bouwondernemingen. De rechtbank merkt het woordmerk DNS dan ook aan als een zwak merk. Hoewel beide merken voor dezelfde waren of diensten worden gebruik (ONS voor ophoog- en nivelleersysteem) kan er geen verwarring ontstaan.

De blote betwisting van makerschap kan in het licht van de verklaring niet slagen. Dat er geen huisstijl valt te herkennen in de kleine afdruk wordt verworpen. Er is naast de huisstijl en kwaliteitsuitstraling van Zoontjes rekening gehouden met belichting en invalshoek van de foto, deze elementen zijn ook na de verkleining van de foto zodanig waarneembaar. Er wordt een verklaring voor recht gegeven. Er wordt geen onrechtmatig handelen aangenomen. Weliswaar is er auteursrechtinbreuk gepleegd, maar dat is van beperkte omvang en het betreft foto's van projecten die Livingroof ook onweersproken zelf heeft uitgevoerd.

In reconventie wordt over de gelegde beslagen geoordeeld dat zij ten onrechte en daarmee onrechtmatig zijn gelegd gezien het in conventie bepaalde. Echter of Livingroof een inbreuk heeft gemaakt op een aan Zoontjes toekomend octrooirecht (waar momenteel een dagvaarding voor wordt opgesteld en bij de rechtbank 's-Gravenhage wordt aangebracht) moet nog blijken. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of de gelegde beslagen onrechtmatig zijn gelegd voor een belangrijk deel afhangt van de in 's-Gravenhage aanhangig gemaakte octrooirechtprocedure. Op dit punt wordt de zaak naar de parkeerrol gezet.

Lees hier de grosse HA ZA 11-1402,