Slaafse nabootsing  

IEF 12899

Noot Melano sieraden van Paul Geerts

P.G.F.A. Geerts, Noot onder Hof ’s-Hertogenbosch 29 januari 2013 (Melano / Quiges Fashion Jewels) IER 2013/25, p. 222-228.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.

1. In deze korte noot zal ik (alleen) aandacht besteden aan het oordeel van het hof over de slaafse nabootsing (de derde grief) [IEF 12294].
2. Volgens het hof kan de op slaafse nabootsing gebaseerde vordering niet worden toegewezen (r.o. 7.6.4): “reeds omdat niet is komen vast te staan dat geïntimeerde de Melano sieraden heeft nagebootst. Geïntimeerde heeft reeds in eerste aanleg – door Melano onweersproken – gesteld dat hij de Eligo sieraden in november 2009 als gereed product heeft gekocht van een met name genoemde leverancier. Uit niets blijkt dat geïntimeerde zelf heeft nagebootst of heeft laten nabootsen”.
3. Het hof neemt tot uitgangspunt dat de slaafse nabootsingsjurisprudentie van de Hoge Raad alleen bescherming biedt tegen degene die zelf nabootst, dan wel daartoe opdracht geeft. Over dit oordeel van het hof kan ik kort zijn: het is een misvatting.

4. In de Spoorbundel heeft Gielen over deze kwestie het volgende geschreven. Ik citeer:

“Maar eerst iets over de terminologie. De kreet slaafse navolging of nabootsing wordt ook door de Hoge Raad gebruikt, maar kan naar mijn mening tot misverstanden aanleiding geven, met name over de vraag of de bescherming alleen wordt gegeven bij identieke producten (‘slaafs’) en/of alleen bij ontlening. Verder suggereert de kreet ‘navolging’ of ‘nabootsing’ voor de hier bedoelde vorm van onrechtmatig handelen veel teveel dat de onrechtmatigheid zit in de navolgingshandeling, maar dat is onjuist. Het is niet de navolgingshandeling die onrechtmatig is, maar het veroorzaken van verwarringsgevaar. Zoals de Hoge Raad zelf terecht aangeeft in het Borsumij/Stenman-arrest gaat het immers bij de in de rechtspraak ontwikkelde bescherming tegen slaafse nabootsing om ‘het verbod verwarring te stichten door na te bootsen op punten waar dat voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product niet nodig is’”.

5. In het onderhavige arrest is sprake van het misverstand waarvoor Gielen heeft gewaarschuwd. Het kan dus geen kwaad die waarschuwing hier nog eens te herhalen, met name ook omdat de redenering van het hof wel vaker wordt gevolgd. Gelukkig niet heel vaak, maar wel eens. Ik heb in ieder geval nog de volgende twee uitspraken gevonden: Vzr. Rb. Utrecht 27 april 2007, IEF 3893 (Heering/Milin) en Rb. Arnhem 29 september 2010, IEF 9126 (Zijlstra/Rolf Benz).

 

6. Kortom: de hier besproken beslissing van het hof moeten wij maar snel vergeten. Zij verdient in ieder geval geen navolging.

7. Ik laat hier verder onbesproken de vraag of door de implementatie van de Richtlijn OHP het slaafs nabootsen van andermans consumentenproduct Europees is geharmoniseerd en indien dat het geval is, welke gevolgen dat heeft voor de toepasbaarheid van de door de Hoge Raad ontwikkelde slaafse nabootsingsjurisprudentie. Die kwestie is onlangs in dit tijdschrift uitgebreid besproken en ik volsta hier gemakshalve met een verwijzing.


P.G.F.A. Geerts

IEF 12709

Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht

De Balie, Amsterdam, woensdag 19 juni van 12.00 tot 15.15 uur. 

Op woensdag 19 juni 2013 organiseert eduLex, onderdeel van deLex, wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tijdens deze bijeenkomst zullen Ilja Morée, Charles Gielen en Joris van Manen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.
Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Ilja Morée, De Brauw Blackstone Westbroek
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen, NautaDutilh / RUG
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Klik hier voor een routebeschrijving, onze parkeersuggestie.

Kosten deelname
€ 335,00 Per persoon
€ 285,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie en borrel, excl. BTW.
Kortingen kunt u via de vernieuwde webshop zelf aangeven.

Hier aanmelden

IEF 12770

Nabootsing van bepaalde stijlkenmerken van rijstverpakking

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 mei 2013, LJN CA3188 (Tilda Ltd. tegen vennootschap 1)
Basmati RijstAuteursrecht rijstverpakking. Slaafse nabootsing. Stijlkenmerk. Geen inbreuk. Tilda is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en verkoopt wereldwijd rijstproducten. Haar producten worden met name afgenomen door een van oorsprong Aziatisch publiek. Onder dit publiek is Tilda het bekendste rijstmerk. Eén van de producten van Tilda is de zogenaamde ‘Pure Original Basmati rijst’. In 2008 heeft Tilda voor deze rijst een nieuwe verpakking ontwikkeld.

Aan Tilda kan worden toegegeven dat heel wel mogelijk is dat de maker van de Kisaan verpakking is geïnspireerd door de Tilda verpakking. Dat is echter onvoldoende om inbreuk op het auteursrecht van Tilda aan te nemen, aangezien, zoals gezegd, daarvoor is vereist dat de totaalindrukken van beide verpakkingen overeenstemmen. De vorm, de blauwe tint en de afbeeldingen zijn anders. Tilda's hersluitbare rits, wat direct in het oog springt, ontbreekt bij Kisaan. Zoals hiervoor reeds overwogen wijkt de verpakking van de Kisaan rijst op tal van punten af van die van Tilda en is er hooguit sprake van nabootsing van bepaalde stijlkenmerken die geen exclusief recht geven.

4.6.  Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op de auteursrechten van Tilda is bepalend of de totaalindruk van beide verpakkingen overeenstemt, waarbij de auteursrechtelijk beschermde elementen van de verpakking van Tilda bepalend zijn en in ogenschouw dient te worden genomen dat het hanteren van een bepaalde stijl niet auteursrechtelijk beschermd is en het voortborduren daarop dientengevolge ook niet als auteursrechtinbreuk kan worden bestempeld.

4.7.  Tilda heeft zich beroepen op de overeenstemmende trekken in de afbeeldingen op beide verpakkingen, te weten de blauwe achtergrondkleur, het zilverkleurig omrande frame, de tekst in het frame met witte letters en daaromheen de zilverkleurige illustraties die het zaaien, oogsten en nuttigen van rijst uitbeelden, alsmede de afbeelding van een Aziatisch ogend (groen) landschap, waarboven blauwe lucht. Aan Tilda kan worden toegegeven dat heel wel mogelijk is dat de maker van de Kisaan verpakking is geïnspireerd door de Tilda verpakking. Dat is echter onvoldoende om inbreuk op het auteursrecht van Tilda aan te nemen, aangezien, zoals gezegd, daarvoor is vereist dat de totaalindrukken van beide verpakkingen overeenstemmen. Evenals (de Indiase leverancier van) [vennootschap 1] acht de voorzieningenrechter dat hier niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen. Allereerst is de vorm van de verpakking verschillend, aangezien de Kisaanverpakking rijstzak smaller is en gaten in de bovenkant bevat en de verpakking van Tilda in tegenstelling tot de Kisaan verpakking is voorzien van een hersluitbare ‘rits’, wat direct in het oog springt. Voorts zijn de verpakkingen voorzien van een andere tint blauw als achtergrondkleur en een andere tint zilver, een ander lettertype, een andere merknaam, andere vormen van het frame en, voor wat betreft het landschap in het frame, van geheel andere afbeeldingen. Verder is op de Kisaanverpakking een bord met klaargemaakte rijst afgebeeld onderaan het pak, wat bij de Tilda verpakking niet het geval is en ontbreken op de Kisaan verpakking de pauw en het rode hart. Ook de onderdelen van de zilverkleurige tekeningen die op beide verpakkingen te zien zijn, waarnaar Tilda met name heeft verwezen (de ossenkar, de bergjes, de hand bij de rijstkom en de hand die de strohalmen vasthoudt), zien er verschillend uit. Ook als met name wordt gelet op de overeenstemmende trekken in beide verpakkingen, zijn de verschillen naar het oordeel van de voorzieningenrechter – anders dan Tilda heeft betoogd – niet ondergeschikt, maar vertonen beide verpakkingen een wezenlijk verschillende totaalindruk. Daar komt bij dat het afbeelden van zaaien, oogsten en nuttigen van rijst in de context van een Aziatisch ogend landschap niet ongebruikelijk is op rijstverpakkingen en een blauwe grondkleur evenmin, zoals [vennootschap 1] met ondersteuning van een aantal voorbeelden, terecht heeft aangevoerd.
De conclusie luidt dan ook dat voorshands moet worden aangenomen dat een inbreuk op de auteursrechten van Tilda niet aan de orde is.

4.8.  Behalve op haar auteursrechten heeft Tilda zich beroepen op de stelling dat [vennootschap 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de rijstverpakking klakkeloos na te bootsen, waardoor bij het publiek nodeloze verwarring kan ontstaan.
Zoals hiervoor reeds overwogen wijkt de verpakking van de Kisaan rijst op tal van punten af van die van Tilda. Hooguit is sprake van nabootsing van bepaalde stijlkenmerken, met name waar het de tekeningen naast en onder het frame betreft. Zoals hiervoor reeds overwogen geeft de Auteurswet echter geen exclusief recht aan degene die volgens een bepaalde, hem kenmerkende, stijl werkt. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen. Tegen deze achtergrond dient te worden geoordeeld dat het recht geen ruimte laat voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van artikel 6:162 BW (Burgerlijk Wetboek) tegen zogenoemde ‘slaafse nabootsing’ van een stijl of stijlkenmerken. Dit sluit niet uit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onder bijkomende omstandigheden onrechtmatig kan zijn, maar daartoe is niet toereikend dat de nabootsing nodeloos is en bij het publiek verwarring kan zaaien (wat daarvan in dit geval ook zij). Dat dergelijke bijkomende omstandigheden hier aan de orde zouden zijn is gesteld, noch gebleken.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Auteursrecht Op Productverpakkingen)

IEF 12753

Munt slaan uit slaafse nabootsing

Een bijdrage van Charlotte Meindersma, Charlotte's law & fine prints.

Al eerder (IEF 11712) schreef ik over verwisselbare elementen en onder meer slaafse nabootsing. Uit eerdere uitspraken bleek dat een beroep op slaafse nabootsing vooral slaagt wanneer er sprake is van slaafse nabootsing van een serie of productlijn. Nabootsen mag, maar met de verplichting af te wijken waar mogelijk zonder afbreuk te doen aan de bruikbaarheid of deugdelijkheid van het product. De Mi Moneda en Quoins sieraden bestaan telkens uit twee onderdelen: hangers en munten. Slaafse nabootsing van de hangers werd wel aangenomen. Slaafse nabootsing van de munten en de combinatie hangers en munten niet. Hoe staat dit in verhouding tot eerdere uitspraken?

Op 28 mei wees Hof Den Haag arrest in een geschil over hangers en munten (IEF 12704). De vraag was of er sprake was van slaafse nabootsing op de (a) afzonderlijke hangers, (b) de afzonderlijke munten en (c) de combinatie van munten en hangers. Nabootsing van een product waar geen absoluut recht van intellectuele eigendom op rust, is in beginsel toegestaan, zolang hierdoor geen verwarring bij het (relevante) publiek ontstaat. De concurrent moet er dan ook alles aan ‘doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat.’ Ook technische elementen of andere in de branche gebruikelijke elementen die op zichzelf geen bescherming verdienen en ook niet bijdragen aan de aan de eigen plaats in de markt van het product, kunnen in combinatie met elkaar wel zorgen dat zij een eigen gezicht in de markt innemen.

De hangers van Mi Moneda hadden volgens het Hof een eigen gezicht in de markt, ondanks dat de gebruikte scharnieren een veel gebruikt element zijn in de branche. Ook was het volgens het Hof mogelijk de technische elementen van sluiting en scharnier anders vorm te geven. Ondanks afwijkingen in de rand van de hangers en de achterkant van de hangers was er volgens het Hof sprake van verwarringsgevaar. Het Hof achtte met name de voorkant van de hangers hierbij van belang, omdat de sierraden op die wijze gedragen worden. Dutch Designz had met de Quoins hangers dan ook af kunnen wijken van de Mi Moneda hangers in de vormgeving zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid ervan. Volgens het Hof is er sprake van slaafse nabootsing door Dutch Designz.

Wat betreft de munten is er juist geen sprake van slaafse nabootsing. Immers is er geen sprake van bescherming van stijl. Bescherming tegen slaafse nabootsing is alleen mogelijk voor een afgebakend concreet product. Ronde munten, die bovendien dezelfde maat hebben als voormalig Nederlandse betaalmiddelen, zijn niet een voldoende afgebakend concreet product om voor deze bescherming in aanmerking te komen.

Slaafse nabootsing van combinaties zou veroorzaakt kunnen worden door de hangers, niet door de munten. De vordering met betrekking tot de combinatie werd dan ook niet toegewezen.

Opvallend is dat het Hof enerzijds aangeeft dat standaardelementen, zoals een scharnier en de hier gebruikte sluiting, op zich niet kunnen zorgen voor een eigen gezicht in de markt, maar dat anderzijds de concurrent niet voor deze standaardoplossing mag kiezen, als een andere vormgeving mogelijk is zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van het product. Het Hof houdt daarmee vast aan de regel dat afgeweken moet worden waar dat kan. De vraag is, m.i. of dit ook nog steeds ‘redelijkerwijs’ mogelijk is. Behoudens de zeven munten die inmiddels niet meer door Dutch Designz verkocht worden, zijn er geen concrete munten besproken. Ronde munten op zich zijn te banaal en triviaal om voor bescherming in aanmerking te komen. Afwijkingen zullen daarom plaats moeten vinden in het uiterlijk van de munten.

Kennelijk waren de afwijkingen in de hangers voor het Hof niet voldoende, terwijl er wel in onder meer breedte van de rand en achterkant andere keuzes in vormgeving zijn gemaakt. Rest de vraag wanneer deze afwijking wel voldoende is, om wel het standaardformaat munten in vast te kunnen zetten. Wat betreft de munten volgt het Hof eerdere uitspraken van de voorzieningenrechter en de rechtbank en is dit arrest vergelijkbaar met de uitspraak met betrekking tot de Noosa chunks (IEF 11678).

Charlotte Meindersma

IEF 12724

Geen slaafse nabootsing tulpvormige sfeerlichthouders vanwege verschil in uiterlijk, uitstraling en materiaalkeuze

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 mei 2013, LJN CA1664 (&Klevering WS B.V. tegen HEMA B.V.)
Uitspraak ingezonden door Michiel Odink, Baker & McKenzie.

Slaafse nabootsing. Hema bootst sfeerlichthouders van eiseres &Klevering niet slaafs na. Hema houdt door het gebruikte materiaal en model voldoende afstand. De vordering wordt afgewezen.

De sfeerlichthouders van &Klevering zijn gemaakt van mat, ongeglazuurd biscuitporselein, zo dun dat het licht doorlaat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand. De sfeerlichthouders ogen daardoor teer. De bakjes van Hema daarentegen zijn gemaakt van glanzend metaal, waardoor zij geen licht doorlaten. Dat metaal geen licht doorlaat, wordt bij een gemiddelde consument bekend verondersteld. De bakjes van Hema ogen onbreekbaar. Hierdoor, in combinatie met het feit dat zij iets lager en wijder zijn dan de sfeerlichthouders van &Klevering, zijn de bakjes van Hema ook geschikt om bijvoorbeeld borrelnootjes in te serveren, iets waarvoor de sfeerlichthouders van &Klevering niet gemaakt lijken te zijn.

Het materiaal van de sfeerlichthouders is daarvoor immers te kwetsbaar, ongeglazuurd porselein is niet geschikt voor ‘food’ producten en het model is daarvoor te nauw.

2.3.  Recent heeft [X] geconstateerd dat Hema in haar filialen en op haar website tulpvormige bakjes verkoopt die van dun metaal zijn vervaardigd, spierwit van buiten en met een contrasterende kleur aan de binnenzijde. Het metaal is niet lichtdoorlatend. Deze bakjes worden eveneens verkocht in twee maten, in de kleuren geel, roze, blauw, groen en grijs, en kosten ongeveer de helft van de sfeerlichthouders van [X].

2.2.  Sinds begin 2011 brengt [X] tulpvormige sfeerlichthouders op de markt, die gemaakt zijn van dun ongeglazuurd porselein, spierwit van buiten en met een contrasterende kleur aan de binnenzijde. Het porselein is zo dun dat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand, het licht daarvan door het porselein heen schijnt. De sfeerlichthouders worden in twee maten en in 26 kleuren gevoerd, waaronder de kleuren geel, roze, blauw, groen en grijs.

4.2.  [X] heeft er om haar moverende redenen voor gekozen om haar vordering niet (tevens) te gronden op auteursrechtinbreuk, maar alleen op slaafse nabootsing. Voor slaafse nabootsing geldt als uitgangspunt dat profijt trekken van de aantrekkelijkheid van het product van een ander op zichzelf niet in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook dan niet als dit profijt trekken de ander concurrentie aandoet en hem daardoor nadeel toebrengt. Van slaafse nabootsing is zelfs geen sprake wanneer bij het publiek verwarring kan ontstaan tussen beide producten. Het nabootsen is alleen dan ongeoorloofd, wanneer de navolger zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van zijn product afbreuk te doen op bepaalde punten net zo goed een andere weg had kunnen inslaan en hij door dit na te laten onnodig verwarring sticht. Van slaafse nabootsing is bijvoorbeeld sprake als het publiek het later in de markt geplaatste product voor het origineel kan houden, of wanneer de producten wel verschillen, maar toch zodanige overeenstemmende kenmerken vertonen dat het publiek kan menen dat beide producten door dezelfde producent zijn vervaardigd. Bij het voorgaande dient in het oog te worden gehouden dat stijlen, of kenmerken daarvan, in beginsel niet onder de bescherming van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek vallen. De vordering is dan ook alleen toewijsbaar indien Hema de sfeerlichthouders van [X] min of meer heeft gekopieerd.

4.3.  De voorzieningenrechter ziet aanleiding om eerst het subsidiaire verweer van Hema, dat er geen sprake is van onnodig verwarringsgevaar, te bespreken. Daartoe zullen beide producten met elkaar worden vergeleken. De sfeerlichthouders van [X] zijn gemaakt van mat, ongeglazuurd biscuitporselein, zo dun dat het licht doorlaat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand. De sfeerlichthouders ogen daardoor teer. De bakjes van Hema daarentegen zijn gemaakt van glanzend metaal, waardoor zij geen licht doorlaten. Dat metaal geen licht doorlaat, wordt bij een gemiddelde consument bekend verondersteld. De bakjes van Hema ogen onbreekbaar. Hierdoor, in combinatie met het feit dat zij iets lager en wijder zijn dan de sfeerlichthouders van [X], zijn de bakjes van Hema ook geschikt om bijvoorbeeld borrelnootjes in te serveren, iets waarvoor de sfeerlichthouders van [X] niet gemaakt lijken te zijn. Het materiaal van de sfeerlichthouders is daarvoor immers te kwetsbaar, ongeglazuurd porselein is niet geschikt voor ‘food’ producten en het model is daarvoor te nauw. Deze verschillen zijn ook waarneembaar wanneer de producten los van elkaar worden bekeken. Dat beide producten in twee maten worden gemaakt en in meerdere kleuren verkrijgbaar zijn, is – afgezet tegen het verschil in uiterlijk en uitstraling tussen beide producten – onvoldoende om bij de gemiddelde consument de indruk te wekken dat hij met een bakje van Hema een sfeerlichthouder van [X] in handen heeft, of dat beide producten dezelfde herkomst hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Hema het nodige gedaan om het gevaar dat beide producten onnodig met elkaar worden verward, te voorkomen. Vooralsnog is dan ook onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van slaafse nabootsing. Het primaire verweer van Hema, dat de sfeerlichthouders van [X] geen eigen plaats in de markt hebben, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking meer. De slotsom is dat de vordering zal worden afgewezen.

Lees de uitspraak  LJN CA1664 (pdf)

IEF 12707

Reacties van bijna-naamgenoten op Broeren/Duijsens

Een bijdrage van Sil Kingma, SOLV Samen op de reactie van Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.Dat voor mij bestemde complimenten bij mijn bijna-naamgenoot terecht komen [zie IEF 12691], zegt wel iets over de bekendheid van het merk ”Sikke Kingma” en geeft mij reden te twijfelen aan mijn eigen gezicht in de markt. Die bekendheid zal hij onder meer te danken hebben aan de kundige wijze waarop hij zaken in cassatie bepleit. Ook zijn reactie op mijn commentaar op het arrest Broeren/Duijsens getuigt hiervan.

Zijn standpunt dat de Hoge Raad in r.o. 3.6 – waarin de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing wordt afgewezen met de motivering dat anders "alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen" – doelt op de "rem op de culturele ontwikkelingen", is verdedigbaar. De betreffende overweging van de Hoge Raad zou inderdaad zo kunnen worden uitgelegd dat dit door het auteursrecht beschermde resultaat – de culturele ontwikkeling - niet via de achterdeur van de prestatiebescherming mag worden gedwarsboomd.

Mijn voornaamste punt van kritiek op het arrest van de Hoge Raad is echter dat het enkele feit dat het auteursrecht een bepaald resultaat wenst te beschermen en hiertoe de bescherming van stijlelementen uitsluit, nog niet (automatisch) inhoudt dat dit ook binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing moet gelden. Hetgeen een grammaticale interpretatie van arrest lijkt te suggereren. Bovendien valt het niet uit te sluiten dat bescherming van stijl onder het leerstuk van de slaafse nabootsing juist een positieve bijdrage aan de culturele ontwikkeling oplevert. Dit zal met name gelden waar het zogenoemde “eigenstijlelementen” betreft. Maar ook overigens valt er wel wat voor te zeggen om in ieder geval nodeloos verwarringstichtende stijlnabootsingen via de weg van prestatiebescherming te verbieden.

Wat hier ook van zij, het was zuiverder geweest om te oordelen dat binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing, evenals binnen het auteursrecht, een rem op de culturele ontwikkeling moet worden voorkomen. Verder had de Hoge Raad er goed aan gedaan om toe te lichten waarom bescherming van dit resultaat ook binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing noodzakelijk is en had hij moeten uitleggen waarom hiertoe de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing moet worden afgewezen. Vooral dit laatste is wat mij betreft van belang.

Naar mijn idee is het dus niet zozeer mijn noot, maar het arrest van de Hoge Raad dat ter zake “onnodig verwarring” sticht, althans onvolledig is.

IEF 12704

Hanger slaafs nagebootst, ondanks duidelijk verschillende achterzijden

Hof Amsterdam 28 mei 2013, zaaknr. 200.110.656/01 (All Round Company Support tegen Dutch Designz B.V.)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Charlotte de Boer, Deterink N.V..
In navolging van IEF 9354 (Vzr), IEF 11436 (Rb) en IEF 11041 (Hof). Allround brengt de sieradenlijn "Mi Moneda" op de markt met verwisselbare onderdelen, DD doet dit onder de naam "Quoins". De grieven richten zich respectievelijk tegen het oordeel dat Quoins-hangers, -munten en de combinatie ervan niet als slaafse nabootsingen zijn aan te merken.

Het hof is van oordeel dat de Quoins-hangers (sec) wel en de Quoins-munten niet onrechtmatige slaafse nabootsingen zijn van de Mi Moneda-hanger (sec). DD zal geen combinaties op de markt kunnen brengen die een slaafse nabootsing vormen, er is geen belang bij toewijzing van deze vordering. Het hof vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis en beveelt staking van onrechtmatig handelen door het aanbieden van de hangers (houder zonder munt of schijf), het doen van opgave en beveelt een recall. Van een standaardisatiewens is geen sprake.

Hangers:

8. DD betwist a) dat de Mi Moneda hanger een eigen plaats op de markt in naam toen de Quoins hanger op de markt kwam in september 2010, b) dat sprake is van verwarringsgevaar en c) dat zij een andere weg had kunnen inslaan zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid.

Dat diverse elementen op zichzelf al bekend waren of niet voor bescherming in aanmerking kwamen, doet er niet aan af dat de Mi Moneda-hanger een eigen gezicht had, dat juist gelegen is in de combinatie van deze elementen. Ondanks duidelijke verschillen aan de achterzijde en de versiering is verwarring te duchten, de totaalindruk die bij het relevante publiek, vrouwen van 16 tot 40 jaar, wordt bepaald door de hanger die in het algemeen met de voorzijde naar voren wordt gedragen en aangeboden. Dat in winkels de collecties naast elkaar te koop zijn is onvoldoende reden om anders te oordelen.

In de branche van eenvoudig verwisselbare sieraden is een mate van standaardisatie niet ongewoon, echter er kan niet worden afgeleid dat bij het publiek de wens bestaat dat de hangers dezelfde vormgeving hebben.

Munten en combinatie: Het hof is van oordeel dat de vordering niet concreet is door niet de munten aan te duiden. Ronde munten met een bepaalde diameter, die bovendien dezelfde maat hebben als voormalige Nederlandse betaalmiddelen, verdienen zonder meer geen bescherming.

Er waren al eerder munten vóór 2010 op de markt, bovendien acht het hof de uit stukjes parelmoer bestaande munten banaal en triviaal. Er is geen sprake van slaafse nabootsing van de munten. DD zal geen combinaties op de markt kunnen brengen die een slaafse nabootsing vormen, er is geen belang bij toewijzing van deze vordering.

17. Tussen partijen staat vast dat de maten van de munten gelijk zijn aan de zilveren rijksdaalder sinds 1969 en het zilveren tientje.

Bij pleidooi in hoger beroep heeft DD onbetwist gesteld
- dat zij meer dan 1000 verschillende munten, waaronder zogenaamde kuipjes en cabuchons (bolvormige munten) op de markt brengt,
- dat All Round een aantal munten aanbiedt die overeenstemmen met de door DD eerder op de markt gebracht munten
- dat zij sedert het in kort geding gewezen vonnis van 20 januari 2011 de zeven voormelde munten niet meer aanbiedt.

18. Het bovenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat de vordering met betrekking tot de niet concreet aangeduide munten al moet worden afgewezen omdat deze geen betrekking hebben op concreet aangeduide producten. Ronde munten met een bepaalde diameter, die bovendien dezelfde maat hebben als voormalige Nederlandse betaalmiddelen, verdienen zonder meer geen bescherming.

IEF 12691

Napleiten is doorgaans niet mijn stijl

Redactionele bijdrage van Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.
Met enige regelmaat ontvang ik complimenten voor artikelen die - tot mijn herhaalde teleurstelling - niet door mij, maar door mijn bijna-naamgenoot Sil Kingma (SOLV Samen) blijken te zijn geschreven. Gelukkig is onder het leerstuk van de slaafse nabootsing het enkele profiteren van andermans prestatie niet voldoende voor onrechtmatigheid, zo schrijft Kingma terecht in zijn recente noot (IEF 12683) onder het arrest Broeren/Duijsens.

Napleiten – in de genoemde cassatiezaak trad ik op voor eiser tot cassatie – is doorgaans niet mijn stijl, maar wellicht mag ik toch opmerken dat in genoemde noot sprake lijkt te zijn van enige "nodeloze verwarring": de annotator leest in het arrest van de Hoge Raad de redenering dat stijlelementen niet voor prestatiebescherming vatbaar zijn omdat dergelijke kenmerken ook geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Dat lijkt hem onjuist, want ook (andere) niet oorspronkelijke elementen zouden in dat geval prestatiebescherming ontberen, aangezien ook hiervoor binnen het auteursrecht geen plaats is.

Ik heb het arrest iets anders begrepen: de Hoge Raad overweegt (r.o. 3.5) dat volgens vaste rechtspraak het auteursrecht stijlkenmerken (op zichzelf) niet beschermt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag, aldus de Hoge Raad, dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen. Waar de Hoge Raad in r.o. 3.6 de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing afwijst met de motivering dat anders "alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen", doelt hij volgens mij op de "rem op de culturele ontwikkelingen".

Stijlbescherming onder het leerstuk van de slaafse nabootsing wordt dus niet zozeer afgewezen omdat het auteursrecht stijlkenmerken niet beschermt, maar om dezelfde reden waarom het auteursrecht stijlkenmerken niet beschermt. Zoals A-G i.b.d. Verkade het verwoordt in zijn conclusie (onder 3.6): de "bezwaren tegen auteursrechtelijke stijlbescherming vormen even zware argumenten tegen een aanvulling van het auteursrecht door het gemene recht (art. 6:162 BW) waardoor de auteur die stijlbescherming daaraan wél zou kunnen ontlenen."

Sikke Kingma
IE- en cassatieadvocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn

IEF 12683

Noot: Het leerstuk van de slaafse nabootsing; aanvullende werking, zelfstandige norm

Noot van Sil Kingma, Het leerstuk van de slaafse nabootsing; aanvullende werking, zelfstandige norm, IE-Forum.nl IEF 12683
Een redactionele bijdrage van Sil Kingma, SOLV Samen.
Noot bij:  HR 29 maart, LJN BY8661, IEF 12509 (Broeren tegen Duijsens)
IE-rechten - Voor een succesvol beroep op merk- en modelrechtelijke bescherming, is voorafgaande registratie van het ontwerp vereist. Omdat registratie kosten met zich meebrengt  en ontwerpen in de meubel- en kledingbranche een steeds kortere houdbaarheidsdatum hebben, wordt registratie veelal achterwege gelaten.

Gelukkig is registratie voor verkrijging van een auteursrecht geen voorwaarde. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, moet een ontwerp evenwel oorspronkelijk zijn. Verder moet het  op basis van creatieve keuzes van de maker tot stand komen. Overigens vallen (onder andere) door stijl bepaalde kenmerken erbuiten. Dergelijke  kenmerken mag een concurrent, wat het auteursrecht betreft, in beginsel dus ongestraft in zijn ontwerpen overnemen.

In beginsel, want de stijl van een bepaald ontwerp kan wel degelijk bijdragen aan de oorspronkelijkheid ervan. Het feit dat twee ontwerpen die ook overigens in zekere mate overeenstemmen een aantal stijlelementen gemeen hebben, kan daarom van belang zijn voor de vraag of er sprake is van inbreuk. 

(dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage hier, of klik op de citeerwijze)

 

Stijlelementen
Tot voor kort was het onduidelijk of stijlelementen van door het auteursrecht beschermde ontwerpen voor prestatiebescherming in aanmerking kunnen komen. Aan deze onduidelijkheid lijkt een einde te zijn gekomen. Onlangs lag bij de Hoge Raad namelijk de vraag voor of de onmogelijkheid in het auteursrecht om in een schilderij opgenomen stijlelementen te beschermen, bescherming ervan op basis van het leerstuk van de prestatiebescherming in de weg staat.

Hoewel de Hoge Raad niet geheel uitsluit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onrechtmatig kan zijn, luidt zijn antwoord op deze vraag bevestigend. Volgens de Hoge Raad laat het recht geen ruimte voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van artikel  6:162 BW tegen zogenaamde slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken. Een ander oordeel zou meebrengen dat langs die weg alsnog het resultaat zou worden bereikt dat het auteursrecht heeft willen uitsluiten, aldus de Hoge Raad.

Deze conclusie lijkt mij enigszins kort door de bocht. Hoewel wordt aangenomen dat het leerstuk van de prestatiebescherming het IE-systeem aanvult, geldt het wel degelijk als een aparte zelfstandige norm. Kort gezegd moet worden nagegaan of er een onderscheidend ontwerp met een eigen plaats in de markt is nagebootst waardoor verwarring bij het publiek wordt gesticht of valt te duchten en de nabootser niet alles heeft gedaan om deze verwarring te voorkomen.

Wat mij betreft had de Hoge Raad hier dan ook beter het oordeel van het Hof, dat de norm van de slaafse nabootsing heeft toegepast en in een aantal gevallen oordeelde dat er sprake was van slaafse nabootsing, kunnen volgen.

Sil Kingma

IEF 12674

Algemene indruk: met alle zichtbare zijden rekening houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 mei 2013 (bij vervroeging), KG ZA 13-291 (Hovicon International B.V. tegen Apparatenfabriek Bereila B.V.)
Uitspraak ingezonden door Alexandra van Beelen, Trip advocaten.

Modelrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Zowel Hovicon als Bereila houden zich bezig met het ontwerpen, produceren en verhandelen van 'saussystemen'. Hovicon is houder van een Gemeenschapsmodel voor een sausdispenser, 'Hovicon Continental'. Op 27 november 2012 heeft Bereila een eerste prototype van een voor Remia ontwikkelde dispenser aan Remia getoond. Hovicon vordert thans een verbod op productie en verhandeling van deze Bereila-dispenser. Zij voert aan dat de Bereila dispensers inbreuk maken op haar modelrecht en haar auteursrecht met betrekking tot de Hovicon Continental.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de Bereila-dispenser voldoende af van het model van Hovicon. Er is sprake van een andere algemene indruk. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van de kenmerkende behuizing geen relevant verschil is, aangezien deze niet zichtbaar is in het vooraanzicht, wordt afgewezen. Bij de bepaling van de algemene indruk moet rekening worden gehouden met alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. De vorderingen van Hovicon worden afgewezen.

4.2. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Hovicon moeten worden afgewezen omdat de Bereila-dispenser naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker dan het model. Niet in geschil is dat de geïnformeerde gebruiker in dit geval een inkoper bij sausfabrikant is of een medewerker van een horecabedrijf.

4.3. De dispenser van Bereila wekt naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk bij die geïnformeerde gebruiker omdat bij de dispenser van Bereila, in tegenstelling tot het model, de dikke cilinder met de ruimte voor de sausbokaal en de dunne cilinder met het spuitelement niet zijn opgenomen in één behuizing. Juist de behuizing die beide cilinders omvat is naar voorlopig oordeel karakteristiek voor het model. Het opnemen van de twee cilinders inn één vloeiend vormgegeven behuizing is namelijk in belangrijke mate bepalend voor de 'strakke vormgeving' die, ook volgens Hovicon, kenmerkend is voor het model.

4.4. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van dergelijke behuizing geen relevant verschil is omdat die niet zichtbaar is in het vooraanzicht van de dispenser, moet naar voorlopig oordeel worden verworpen. Bij de bepaling van de algemene indrukken die het model en de dispenser wekken bij de geïnformeerde gebruiker, moet naar voorlopig oordeel worden gelet op alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. Daaronder valt niet alleen het vooraanzicht, maar ook het bovenaanzicht en zijaanzicht. Ook de vanuit de laatstgenoemde perspectieven waarneembare kenmerken, waaronder het al dan niet gebruiken van één behuizing, dienen dus te worden meegenomen bij vaststelling van de beschermingsomvang.