Slaafse nabootsing  

IEF 13268

Geen slaafse nabootsing medische stoel

Hof 's-Hertogenbosch 19 november 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5462 (Doge Collection B.V. tegen Rockmed Holding B.V. en Medical B.V.)
Uitspraak mede ingezonden door Dorus van der Burgt, VDB Advocaten Notarissen.
Geen slaafse nabootsing. Collection was octrooihouder voor het hef-kantelsysteem, Triptronic, gebruikt in de mobiliastoel. Later heeft zij op basis van Triptronic de medische stoel DOC-1 bestemd voor oogoperaties geproduceerd.

In een Joint Venture Overeenkomst Medical is Rockmed aangewezen als exclusief distributeur van de medische behandel- en operatiestoelen en hierin is een verbod tot slaafse nabootsing opgenomen. Rockmed verhandelt de iMoc en de voorzieningenrechter oordeelde (KG ZA 11-699) dat er geen sprake was van slaafse nabootsing, nu het niet aannemelijk is dat verwarringsgevaar bij het in aanmerking komende publiek te duchten valt.

Het hof bekrachtigt het vonnis in kort geding. Volgens het hof is het Rockmed niet verboden de Triptronic-techniek te gebruiken nu Collection geen recht meer kan ontlenen aan het octrooi, zelfs niet wanneer enkel als gevolg daarvan tussen de DOC-1 en de iMoc verwarring bij het publiek kan ontstaan.

Het hof vergelijkt verscheidende elementen van de iMoc en de DOC-1. Onder andere is geen sprake van slaafse nabootsing op het punt van de cirkelvorm van het onderstel, nu deze plaatsing is gekozen vanwege deugdelijkheid en bruikbaarheid. De kunststof kap geplaatst over het onderstel van de iMoc is verschillend van die van de DOC-1. De vormgeving van de kolom van de iMoc lijkt op die van de DOC-1, maar de totaalindruk is wel verschillend. Over het algemeen verschilt de totaalindruk van de iMoc aanmerkelijk van de DOC-1.

4.4.6. Het hof stelt voorop dat, aangezien het, in het algemeen gesproken, aan een ieder moet vrijstaan om aan zijn industriële producten een zo groot mogelijke deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven, het, nu [Collection] geen recht meer kan ontlenen aan het onder 4.1.1. genoemde octrooi, aan Rockmed en [Medical] niet is verboden om met dat doel, ten eigen voordele en mogelijk tot nadeel van [Collection], van in de DOC Classic geopenbaarde resultaten van inspanningen, inzicht of kennis gebruik te maken, zelfs niet wanneer enkel als gevolg daarvan tussen de DOC Classic en de iMoc bij het publiek verwarring zou kunnen ontstaan. Nabootsing van de DOC Classic door Rockmed en [Medical] is alleen dan ongeoorloofd, indien laatstgenoemden zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen evengoed een andere weg hadden kunnen inslaan en door dit na te laten verwarring stichten.

4.4.7. [Collection] heeft gesteld dat de vormgeving van het onderstel met de kolom een van de meest kenmerkende elementen van de stoel is.

Reeds in eerste aanleg hebben Rockmed en [Medical] betoogd dat voor de vormgeving van het onderstel van de iMoc, een halve cirkel, is gekozen vanwege deugdelijkheid en bruikbaarheid. In de pleitnota van Rockmed en [Medical] in eerste aanleg stellen zij dat door de plaatsing van de achterwielen voldoende loopruimte wordt gecreëerd om de stoel vrij van stootgevaar voort te duwen en in de memorie van antwoord wordt gesproken van beenruimte. [Collection] heeft niet gemotiveerd betwist dat deze vormgeving van de voet van de iMoc is gebaseerd op gronden van deugdelijkheid en bruikbaarheid; zij heeft slechts betoogd dat het voor Rockmed en [Medical], mede gezien de diversiteit in totaalindruk van mobiele operatie stoelen op de markt, mogelijk was geweest meer afstand van de vorm van de DOC Classic te houden.

Het voorgaande brengt mee dat van slaafse nabootsing op het punt van de cirkelvorm van het onderstel geen sprake is. Voor zover [Collection] met haar stelling, dat Rockmed en [Medical] exclusief distributeur waren van de DOC Classic en zeer gedetailleerde kennis van de DOC Classic hebben, wil betogen dat het Rockmed en [Medical] niet vrijstaat de halve cirkelvorm van de voet te gebruiken omdat zij geen gebruik maken van in de DOC Classic geopenbaarde resultaten van inspanningen, inzicht of kennis, maar van aan de samenwerking ontleende kennis, geldt dat [Collection] dit standpunt niet voldoende heeft onderbouwd.

4.4.7.a. De kunststof kap die over het onderstel van de iMoc is geplaatst is verschillend van de kunststof kap die over het onderstel van de DOC Classic is geplaatst. Beide kappen hebben de vorm van een halve cirkel, daar zij de vorm van het onderstel volgen. Eerstgenoemde kap is evenwel hoekig en glanzend, terwijl de kunststofkap van de DOC Classic egaal en mat is.

4.4.7.b. Aan [Collection] kan worden toegegeven dat de vormgeving van de kolom van de iMoc lijkt op de kolom van de DOC Classic. Naar het oordeel van het hof neemt dit evenwel niet weg dat de totaal indruk van iMoc, zoals hierna omschreven, een andere is dan de totaal indruk van de DOC Classic.

4.4.8. Ten aanzien van de andere door [Collection] genoemde elementen van de DOC Classic geldt het volgende.
De rugleuning en de zitting: Bij de DOC Classic bestaat het zit-/liggedeelte uit twee delen, namelijk de rugleuning en de zitting, die zo lang is dat daarop de benen en de voeten kunnen worden geplaatst. Het zit-/liggedeelte van de iMoc bestaat uit drie delen, te weten de rugleuning, de zitting voor het bovenste deel van het onderlichaam en een derde deel voor de onderbenen en voeten.

De rugleuning van de DOC Classic heeft een ronde vorm, terwijl de rugleuning van de iMoc rechte vormen heeft. De totaalindruk van de DOC Classic is ronder en kleiner dan de iMoc, die hoger, langer en hoekiger oogt. Voorgaande geldt zelfs indien op de DOC Classic een optioneel rechtere zitting wordt geplaatst. Deze optionele ter zitting getoonde rugleuning oogt kleiner en slanker dan de rugleuning van de iMoc.

De achterzijde van de rugleuning van de DOC Classic bestaat uit twee kleuren, twee witte vlakken met in het midden een blauw vlak. De achterzijde van de iMoc bestaat uit één wit vlak. Het verschil tussen rugleuning/zitting van beide stoelen is zo wezenlijk dat daardoor de totaal indruk van de stoelen wordt bepaald. Daarbij komt dat de stoelen een wezenlijk andere ligstand hebbben, waardoor het verschil tussen beide stoelen nog wordt benadrukt.

De bekleding van iMoc, die weliswaar dezelfde kleur heeft als die van de DOC Classic, heeft naar voor het hof duidelijk voelbaar was, een andere structuur dan de bekleding van de DOC Classic.

Aan [Collection] kan worden toegegeven dat de cupvormige hoofdsteun van de iMoc lijkt op die van de DOC Classic - de bevestiging van de hoofdsteun aan de stoel laat het hof buiten beschouwing, nu deze niet bijdraagt aan de totaal indruk van de stoel -; dit neemt evenwel niet weg dat ook de totaalindruk van de DOC Classic, als hiervoor omschreven, een andere is dan die van de iMoc.

4.4.9. Gezien het voorgaande is de slotsom dat geen sprake is van slaafse nabootsing. Daar de totaal indruk van de iMoc aanmerkelijk verschilt van die van de DOC Classic, is niet aannemelijk dat (op punten die niet de deugdelijkheid of bruikbaarheid van de stoelen betreffen) verwarring is te duchten bij het in aanmerking komende publiek, dat, naar ter zitting is besproken, bestaat uit artsen die met operatiestoelen werken en professionele inkopers van deze stoelen. Aan het voorgaande doet niet af dat de bestuurder van Rockmed, [bestuurder van Rockmed], zich, voor zover daar van moet worden uitgegaan, voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst had laten ontvallen na beëindiging van de samenwerking met kopieën van de DOC Classic op de markt te zullen komen. Nu het hof op grond van vaststellingen ter zitting oordeelt dat de iMoc geenszins als een kopie van de DOC Classic kan worden beschouwd, acht het hof, mede in dat licht, de enkele e-mail van [X.] van 21 november 2012 onvoldoende om daaruit af te leiden dat verwarring is te duchten bij het in aanmerking komende publiek.

IEF 13159

Ajax-merk geldig, maar geen monopolisering breed vlak op wit vest

Hof Amsterdam 15 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (AFC Ajax tegen ambulante handelaar)
Uitspraak ingezonden door Joël van der Goen, Van der Goen advocaten.
Ajax is houdster verschillende Beneluxmerken, waaronder een rechthoekig rood vlak met aan weerskanten een smaller rechthoekig wit vlak. X richt zich op groothandel- en ambulante verkoop van voetbal en Amsterdamsouvenirs. Sinds 1987 verkoopt hij voor, tijdens en na Ajaxwedstrijden op een kar buiten het stadion vesten. Ajax ziet de vordering tot staken van verkoop van de vesten toegewezen worden door de rechtbank, maar ook worden haar merken nietig verklaard.

Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat de ingeschreven merken rechtsgeldig zijn. Het gaat immers niet om een abstracte kleurcombinatie, maar om rood en wit in een concrete grafische voorstelling, echter de beschermingsomvang is beperkt. Het hof is van oordeel dat Ajax een breed rood vlak op een wit kledingsstuk niet kan monopoliseren [zie leestips hieronder]. Het hof vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen van Ajax alsnog af, heft het beslag op en verklaart dat Ajax aansprakelijk is voor de schade geleden door het gelegde beslag.

3.4.3 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Ajax het gebruik van een breed rood vlak op een wit kledingstuk niet kan monopoliseren en dat een derde dan ook in beginsel niet verboden is witte vesten te verkopen met daarop onder meer een brede rode baan, ook indien daardoor een verband wordt gelegd met de (clubkleuren van) Ajax. Hetzelfde geldt voor de drie (Andreas)kruizen en de aanduiding Pride of Mokum die op het kledingstuk zijn aangebracht, te meer nu deze versierselen, zeker door het algemene publiek en in combinatie met de in grote letters op de voorzijde van het vest aangebrachte naam van de stad, in de eerste plaats geassocieerd zullen worden met (het logo/wapenschild van) de stad Amsterdam.
Ajax heeft met betrekking tot de door het uiterlijk van het vest gewekte associatie met Ajax en jaar (officiële) merchandising producten ook gewezen op de in een gekantelde vierhoek geplaatste hoofdletter A (waardoor een verband zou worden gelegd met Aegon, de hoofdsponsor van Ajax) maar ook daarmee vertoont het uiterlijk van het vest niet een zodanig verwarringwekkende gelijkenis met de producten van Ajax dat, in verband met een te duchten misleiding van het publiek, de verkoop van het vest als ongeoorloofd moet worden beschouwd.

3.4.4. In dit verband merkt het hof op dat het enkele voor commerciële doeleinden als de onderhavige aanhaken bij de populariteit van een voetbalclub niet als ontoelaatbaar kan worden beschouwd en dat dit (in beginsel) niet anders is indien die voetbalclub ook zelf zijn populariteit uitbaat door (via licentiehouders) merchandising artikelen op de markt te brengen. Voorts verdient opmerking dat niet gebleken is dat Ajax, die op haar eigen vesten wijst, (eerder) een qua uiterlijk sterk gelijkend vest op de markt brengt of heeft gebracht, zodat in zoverre niet van (slaafse) nabootsing kan worden gesproken. (...)
Dat op het etiket "fansport, fanwear for fans" en op het prijskaartje "official licensed products" wordt vermeld en dat X het vest mede voor, tijdens en na Ajaxwedstrijden op een buiten de Amsterdam Arena geplaatste kar verkoopt waarop hij ook Ajax merchandising producten verkoopt, is onvoldoende om hierover anders te oordelen.
Lees de uitspraak:
ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (link)
ECLI:NL:GHAMS:2013:3474 (pdf)
zaaknr. 200.094.573/01 (afschrift - pdf)
IEF 13147

Geen bescherming voor sloepen

Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2013, zaaknr. 200.112.014 (Loendersloot Watersport tegen Prins Watersport)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen.
Zie eerder IEF 11277
. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Toets voor gebruiksvoorwerpen. Loendersloot is met Admiral een samenwerkingsverband aangegaan om een zevental typen sloepen te produceren, die vervolgens onder de naam ’Liberty’ en ’Escape’ in Nederland via een dealernetwerk van Loendersloot zijn verkocht. Er zijn hiervoor mallen gemaakt, deze zijn eigendom van Admiral. In of omstreeks augustus 2011 is Admiral zelf sloepen op de Nederlandse markt gaan brengen onder de naam ’Admiral’. Prins is distributeur van deze Admiralsloepen. Het samenwerkingsverband met Loendersloot is verbroken. De vorderingen in kort geding zijn afgewezen, het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter.

Uit de toegelichte producties is gebleken dat alle genoemde elementen, met uitzondering van de trapeziumvormige achterrand van de zitting, in meer of mindere mate in het vormgevingserfgoed kunnen worden aangewezen. Voor zover de exacte uitvoering van die elementen afwijkt van de uitvoering in het vormgevingserfgoed, gaat het naar het voorlopig oordeel van het hof slechts om geringe afwijkingen. Daarbij komt dat het in overwegende mate gaat om functioneel bepaalde elementen, waarbij Loendersloot onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin zijn subjectieve en creatieve keuzes zijn gelegen. Indien het een gebruiksvoorwerp en/of een (combinatie van) elementen met een gebruiksfunctie betreft, zijn er  begrenzingen wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk.

4.7 Zoals uiteengezet in bet Stokke-arrest van de Hoge Raad (HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529), dient de vraag of een werk in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming te worden beoordeeld aan de hand van de volgende maatstaf. Vereist is dat het desbetreffende werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt(vgl. HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, Endstra). Het moet gaan om teen eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van die auteur (HvJEU 16juli 2009, UN BJ3749 (Infopaq I) en HvJEU 1 december 2011, C-145/10, Eva Maria Painer). Deze maatstaf geldt evenzeer indien het een gebruiksvoorwerp en/of een (combinatie van) elementen met een gebruiksfunctie betreft (vgl. BenGH 22 mei 1987, UN AK1803 en HR 15 januari 1988, UN AG5738, Screenoprints). Dit werkbegrip vindt haar begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten (vgl. HvJEU 22 december 2010, UN BPO405 (BSA) en HR 16juni 2006, UN AU8940, KecofalLancôme). Het feit dat bet werk voldoet aan technische en functionele eisen laat onverlet dat de ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zodanig kunnen zijn dat voldoende ruimte bestaat voor creatieve keuzes van de maker die een werk in auteursrechtelijke zin kunnen opleveren (vgl. HR 8 september 2006, UN AX3 171, Slotermeervilla’s).

4.9 Uit de ter zitting in hoger beroep nader toegelichte producties is gebleken dat alle onder 4.8 genoemde elementen, met uitzondering van de trapeziumvormige achterrand van de zitting, in meer of mindere mate in het vormgevingserfgoed kunnen worden aangewezen. Voor zover de exacte uitvoering van die elementen afwijkt van de uitvoering in het vormgevingserfgoed, gaat het naar het voorlopig oordeel van het hof slechts om geringe afwijkingen. Daarbij komt dat het in overwegende mate gaat om functioneel bepaalde elementen, waarbij Loendersloot onvoldoende heeft geconcretiseerd waarin zijn subjectieve en creatieve keuzes zijn gelegen terwijl de geconstateerde verschillen met die elementen uit het vormgevingserfgoed voorshands onvoldoende blijk geven van vrije en creatieve ontwerpkeuzen als bedoeld onder 4.7. Dit geldt ook voor de trapeziumvormige achterrand, waarvan ter zitting niet kon worden vastgesteld dat deze in de door Prins voor het vormgevingserfgoed overgelegde producties voorkwam. Ten slotte is ook ten aanzien van de - volgens Loendersloot unieke - combinatie van deze elementen naar het voorlopige oordeel van het hof geen sprake van "een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur". De grieven VII, VIII en IX falen.

4.10 Het voorgaande betekent dat de op auteursrecht gebaseerde vorderingen niet toewijsbaar zijn. De met de grieven VI en X aangevoerde stellingen omtrent het makerschap van Loendersloot behoeven dan ook geen verdere bespreking, evenals het (ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep nader toegelichte) verweer van Prins dat de (huidige, vernieuwde generatie) Admiralsloepen we! (in voldoende mate) afwijken van de Liberty- en Escapesloepen.

4.13 Naar bet voorlopig oordeel van het hof heeft Loendersloot zijn, door Prins gemotiveerd bestreden, stelling dat de Liberty en Escapesloepen onderscheidend vermogen bezitten en een eigen positie op de markt innemen, onvoldoende onderbouwd. Zoals overwogen, gaat het thans uitsluitend om de bescherming (tegen verwarringwekkende nabootsing) van de vormgeving van de sloepen, die door Prins onder een andere naam - Admiral - op de markt zijn gebracht. De vormgeving van de Liberty- en Escapesloepen is, gelet op de verschillende, onder 4.8 genoemde (combinaties van) vormgevingselementen waarop Loendersloot zich ook in dit verband heeft beroepen, voorshands niet (voldoende) onderscheidend van de rest van de markt. Ook voor zover Loendersloot zijn stellingen omtrent het door hem opgezette dealernetwerk, zijn promotieactiviteiten via brochures en de Hiswa en de succesvolle verkoop van de Liberty- en Escapesloepen heeft aangevoerd in verband met de eigen positie van de sloepen in de markt, schieten die stellingen tekort. Daaruit kan voorshands nog niet worden afgeleid dat die verworven marktpositie berust op de specifieke (beweerdelijk slaafs nagebootste) vorm van de sloepen, in het bijzonder op de hiervoor onder 4.8 genoemde combinatie van elementen.

4.14 Bij gebreke van een tot de vormgeving te herleiden onderscheidend vermogen en een eigen positie op de markt van de Liberty- en Escapesloepen faalt bet beroep op bescherming tegen slaafse nabootsing. De grieven IV en V falen, de grieven II, III en VI behoeven geen verdere bespreking.

IEF 13114

Een variatie binnen de Delftsblauw stijl is beschermd

Hof Amsterdam 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3205 (Bert van Loo Produkties B.V. tegen Souvenirindustrie Buis B.V.)
Uitspraak mede ingezonden door Kitty van Boven, I-ee.
Zie eerder IEF 12623.
Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Wel auteursrecht op afbeeldingen op onderzetters. Geen auteursrecht door sterke stilering foto's op sleutelhangers. Op de afbeeldingen op onderzetters in Delftsblauw stijl rust auteursrecht. Een stijl is niet beschermd, maar met een zodanige variatie binnen de Delfsblauw stijl kan aanvaard worden dat de twee afbeeldingen auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Het op de (toeristische) markt brengen van identieke onderzetters is onrechtmatig.

Door de sterke stilering van de foto's van molens, die vereist was voor de productie van de sleutelhangers en door de wijze van afbeelding van slechts drie tulpen uit een heel veld, is de band met het oorspronkelijke werk vrijwel geheel verloren gegaan. Het eindresultaat is niet tot nauwelijks te onderscheiden van de vele andere sleutelhangers met molens en tulpen die op de Nederlandse souvenirmarkt worden gebracht. Daardoor kan niet meer kan worden gezegd dat sprake is van een intellectuele schepping waarin de persoonlijkheid van de fotograaf nog wordt weerspiegeld.

Ten aanzien van de afbeeldingen op de sleutelhangers verwerpt het hof derhalve het standpunt dat het zou gaan om auteursrechtelijk beschermde werken. Aan de sleutelhangers komt evenmin bescherming toe op grond van slaafse nabootsing.

2.8 (...) Een stijl op zich is niet beschermd en het stond de maker van de afbeeldingen enerzijds vrij in die stijl te werken maar anderzijds geeft hem dat nog geen bescherming in auteursrechtelijke zin. De maker van de afbeeldingen heeft echter binnen de beschreven stijl ook eigen keuzes gemaakt door steeds vrijwel de gehele afbeelding in blauw te schilderen, maar de gezichten en de een deel van de vrouwenkleding veelkleurig af te beelden. Verder zijn deze gezichten popperig maar het zijn geen kindergezichten. Het gaat op beide afbeeldingen om, zo lijkt het, een jong verliefd stelletje dat elkaar vanuit de ooghoeken toelonkt, op de ene afbeelding zittend op een bankje en op de andere schaatsend. Op beide afbeeldingen komt een derde adolescent voor –op de ene een jongen, op de andere een meisje- kennelijk om enige spanning aan de afbeeldingen te geven. Dat alles bijeen vormt een zodanige variatie binnen de eerder genoemde stijl dat kan worden aanvaard dat de twee afbeeldingen auteursrechtelijk beschermde werken zijn.

2.11 De conclusie van het voorgaande is dat [Y] door onderzetters in de handel te brengen voorzien van (delen van) afbeeldingen die gelijk zijn aan de afbeeldingen waarop aan [X] auteursrecht toekomt, onrechtmatig jegens deze heeft gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen. Daarnaast dient [Y] de schade die [X] daardoor heeft geleden te vergoeden.
[X] begroot haar schade ter zake op € 8.415,-- aan nettowinst die [Y] aan haar dient af te dragen en € 4.000,-- aan verlies aan debiet, in totaal derhalve € 12.415,-- (ex btw).

2.14 Niet in geschil is dat [X] auteursrecht heeft op de foto’s die ten grondslag hebben gelegen aan de afbeeldingen op de sleutelhangers. Door de sterke stilering van de molens die vereist was in verband met de techniek van reproductie van de sleutelhangers en door de wijze van afbeelding van slechts drie tulpen uit een heel veld, is de band met het oorspronkelijke werk vrijwel geheel verloren gegaan. De keuzes die zijn gemaakt, plaatsing van de molen op de sleutelhanger en de stand van de wieken, zijn voornamelijk ingegeven door de plaats die op de reeds bestaande hanger was open gelaten en de wijze van reproductie. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de drie tulpen op een reeds bestaand model sleutelhanger zijn afgebeeld. Het eindresultaat is niet tot nauwelijks is te onderscheiden van de vele andere sleutelhangers met molens en tulpen die op de Nederlandse souvenirmarkt worden gebracht, waardoor niet meer kan worden gezegd dat sprake is van een intellectuele schepping waarin de persoonlijkheid van de fotograaf nog wordt weerspiegeld. Ten aanzien van de afbeeldingen op de sleutelhangers verwerpt het hof derhalve het standpunt van [X] dat het zou gaan om auteursrechtelijk beschermde werken.
IEF 12976

Geen auteursrecht Charly en Chaplin-stoelen omdat verklaring tot behoud ontbreekt

Rechtbank Amsterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5211 (Charly en Chaplin-stoelen)
Auteursrecht. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Zie ook IEF 5590 en IEF 11813.
Rechtspraak.nl
: [naam 1] brengt door [naam 3] ontworpen stoelen onder de namen Charly en Chaplin op de markt. [naam 2] koopt partijen tweedehands Charly en Chaplin stoelen op, herstoffeert en herstelt ze zonodig, en biedt ze vervolgens te koop aan. De vordering van [naam 1] tot een verbod op deze handelwijze wordt door de rechtbank afgewezen.

Op het auteursrecht komt [naam 1] geen beroep meer toe. [naam 1] heeft in 1988 de betreffende stoelen als Beneluxmodel gedeponeerd, zonder de indertijd vereiste verklaring tot behoud van het auteursrecht te deponeren. Door het verloop van de termijn voor de modelbescherming is daardoor onder het toen geldende recht het auteursrecht in beginsel vervallen. Bij een rechtsreeks beroep op de BC komt aan de maker van een werk van toegepaste kunst, indien naar nationaal recht het auteursrecht is vervallen, slechts de in de BC verleende minimumbescherming van 25 jaar toe. Die termijn is inmiddels verstreken.

Ook op grond van het merkenrecht kan [naam 1] geen verbod krijgen, nu het gaat om door de merkhouder zelf in het verkeer gebrachte exemplaren. Weliswaar zijn die exemplaren bewerkt, maar [naam 2] heeft er alles aan gedaan om duidelijk te maken dat de betreffende exemplaren niet onder toezicht van [naam 1] zijn gereviseerd. In die omstandigheden kan [naam 1] zich tegen de verdere verhandeling niet verzetten. Wel wordt merkinbreuk aangenomen ten aanzien van een door [naam 2] verkocht niet authentiek exemplaar.

4.2. Auteursrecht
4.2.7. (...) De B.C. geeft voor werken van toegepaste kunst die hun oorsprong in en andere verdragsstaat hebben een minimumbescherming van 25 jaar. De B.C. verlangt niet dat aan buitenlandse werken een langere beschermingstermijn wordt verleend dan de in de conventie opgenomen minimumtermijn, indien aan binnenlandse werken geen grotere bescherming wordt verleend.
4.2.8. Uit het voorgaande volgt dat de beschermingstermijn onder het auteursrecht van de Charly maximaal 25 jaren was, zodat deze termijn 25 jaar na 1983, derhalve in 2008, is verstreken. Voor zover de vorderingen van [naam 1] hun grondslag vinden in het auteursrecht zullen ze dus moeten worden verworpen.

4.3. Merkenrecht I
4.3.3. Dat de toestand van de waren gewijzigd is, kan niet worden betwist. De Charlys die [naam 2] in het verkeer brengt zijn van een geheel nieuwe bekleding voorzien en veelal ook van een nieuwe schuimvulling en onder omstandigheden zijn er ook ander herstelwerkzaamheden aan verricht. Uitgangspunt is blijkens de jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (6 november 1992, NJ 1993, 454) dat het wederverkopen van gereviseerde waren die zijn voorzien van het oorspronkelijke merk en het in de handel brengen van waren onder dat merk, handelingen vormen waartegen de merkhouder zich kan verzetten. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk, een belangrijke eis daarbij is dat degene die de gereviseerde waren verhandelt bij die verhandeling alles doet wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde waren. Opmerking verdient dat [naam 2] de Charlys weliswaar als van [naam 1] afkomstige waren aan het publiek aanbiedt, maar dat de Charlys na revisie niet zijn voorzien van het merk [naam 1]. Bovendien blijkt uit de overgelegde advertenties zonneklaar dat [naam 2] er geen misverstand over laat bestaan dat er sprake is van door haar geherstoffeerde exemplaren. Ter comparitie heeft [naam 2] ook gesteld, en is door [naam 1] niet betwist, dat de geherstoffeerde Charlys als ze door [naam 2] in het verkeer worden gebracht steeds zijn voorzien van een label waarop duidelijk is vermeld dat het om door [naam 2] geherstoffeerde exemplaren gaat. [naam 1] heeft nog wel aangevoerd dat zo’n label na de verkoop van het meubel kan losraken, waardoor “post sale” verwarring zou kunnen ontstaan, maar naar het oordeel van de rechtbank kan dat niet afdoen aan de omstandigheid dat [naam 2] daarmee heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde waren.
4.3.4. De conclusie moet dan zijn dat de op het merkrecht gegronde vorderingen van [naam 1] moeten worden afgewezen, voor zover deze betrekking hebben op door [naam 2] geherstoffeerde oorspronkelijk door [naam 1] in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte exemplaren.

4.4. Merkenrecht II
4.4.3. Voor zover de vordering van [naam 1] ziet op een verbod aan [naam 2] tot het in het verkeer brengen onder het teken [naam 1] van niet door [naam 1] in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte meubelen van het type Charly of Chaplin zal deze worden toegewezen. Nu tegen de hoofdelijke veroordeling geen verweer is gevoerd, komt de vordering ook op dit punt voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom beperken en maximeren als in het dictum vermeld.
4.4.4. Niet gesteld of overigens aannemelijk is geworden dat [naam 2] meer niet-originele exemplaren in het verkeer heeft gebracht of thans in voorraad heeft dan de aan [naam 1] geleverde Chaplin en de aangetroffen poef. De rechtbank zal om die reden de vordering tot afgifte beperken tot de poef en de overige nevenvorderingen afwijzen.

4.5. Slaafse nabootsing
4.5.1. Tot slot heeft [naam 1] haar vorderingen nog doen steunen op onrechtmatige daad. Daartoe heeft [naam 1] gesteld dat de geherstoffeerde exemplaren moeten worden aangemerkt als slaafse nabootsingen van de door [naam 1] op de markt gebrachte meubelen.
4.5.2. De vorderingen van [naam 1], voor zover gegrond op slaafse nabootsing kunnen niet slagen. De door [naam 2] in het verkeer gebrachte Charly en Chaplin zijn immers geen nabootsingen van door [naam 1] op de markt gebrachte meubelen, maar gereviseerde originelen, zoals hiervoor onder 4.3 beschreven.

5 De beslissing

De rechtbank
5.1. veroordeelt [naam 2] hoofdelijk binnen 24 uur na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het onder nummer 0491696 ingeschreven Benelux woordmerk [naam 1] van [naam 1] Holding B.V. te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder te staken en gestaakt te houden het onder het merk [naam 1] verkopen of ter verkoop aanbieden of anderszins in het verkeer brengen van stoelen van het type Charly of Chaplin, zoals in dit vonnis in r.o. 2.2 afgebeeld, die niet door of met toestemming van de merkhouder [naam 1] Holding B.V. in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding of naar keuze van [naam 1] Holding B.V. voor ieder dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 25.000,00;
5.2. veroordeelt [naam 2] hoofdelijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [naam 1] af te geven de niet door of met toestemming van [naam 1] Holding B.V. in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte, poef, bedoeld in r.o.4.4.1. van dit vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [naam 2] nalatig is aan dit deel van het vonnis te voldoen, tot een maximum van € 5.000,00;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
5.5. compenseert de proceskosten, aldus dat ieder partij de eigen kosten draagt.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:5211 (pdf)

IEF 12899

Noot Melano sieraden van Paul Geerts

P.G.F.A. Geerts, Noot onder Hof ’s-Hertogenbosch 29 januari 2013 (Melano / Quiges Fashion Jewels) IER 2013/25, p. 222-228.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.

1. In deze korte noot zal ik (alleen) aandacht besteden aan het oordeel van het hof over de slaafse nabootsing (de derde grief) [IEF 12294].
2. Volgens het hof kan de op slaafse nabootsing gebaseerde vordering niet worden toegewezen (r.o. 7.6.4): “reeds omdat niet is komen vast te staan dat geïntimeerde de Melano sieraden heeft nagebootst. Geïntimeerde heeft reeds in eerste aanleg – door Melano onweersproken – gesteld dat hij de Eligo sieraden in november 2009 als gereed product heeft gekocht van een met name genoemde leverancier. Uit niets blijkt dat geïntimeerde zelf heeft nagebootst of heeft laten nabootsen”.
3. Het hof neemt tot uitgangspunt dat de slaafse nabootsingsjurisprudentie van de Hoge Raad alleen bescherming biedt tegen degene die zelf nabootst, dan wel daartoe opdracht geeft. Over dit oordeel van het hof kan ik kort zijn: het is een misvatting.

4. In de Spoorbundel heeft Gielen over deze kwestie het volgende geschreven. Ik citeer:

“Maar eerst iets over de terminologie. De kreet slaafse navolging of nabootsing wordt ook door de Hoge Raad gebruikt, maar kan naar mijn mening tot misverstanden aanleiding geven, met name over de vraag of de bescherming alleen wordt gegeven bij identieke producten (‘slaafs’) en/of alleen bij ontlening. Verder suggereert de kreet ‘navolging’ of ‘nabootsing’ voor de hier bedoelde vorm van onrechtmatig handelen veel teveel dat de onrechtmatigheid zit in de navolgingshandeling, maar dat is onjuist. Het is niet de navolgingshandeling die onrechtmatig is, maar het veroorzaken van verwarringsgevaar. Zoals de Hoge Raad zelf terecht aangeeft in het Borsumij/Stenman-arrest gaat het immers bij de in de rechtspraak ontwikkelde bescherming tegen slaafse nabootsing om ‘het verbod verwarring te stichten door na te bootsen op punten waar dat voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product niet nodig is’”.

5. In het onderhavige arrest is sprake van het misverstand waarvoor Gielen heeft gewaarschuwd. Het kan dus geen kwaad die waarschuwing hier nog eens te herhalen, met name ook omdat de redenering van het hof wel vaker wordt gevolgd. Gelukkig niet heel vaak, maar wel eens. Ik heb in ieder geval nog de volgende twee uitspraken gevonden: Vzr. Rb. Utrecht 27 april 2007, IEF 3893 (Heering/Milin) en Rb. Arnhem 29 september 2010, IEF 9126 (Zijlstra/Rolf Benz).

 

6. Kortom: de hier besproken beslissing van het hof moeten wij maar snel vergeten. Zij verdient in ieder geval geen navolging.

7. Ik laat hier verder onbesproken de vraag of door de implementatie van de Richtlijn OHP het slaafs nabootsen van andermans consumentenproduct Europees is geharmoniseerd en indien dat het geval is, welke gevolgen dat heeft voor de toepasbaarheid van de door de Hoge Raad ontwikkelde slaafse nabootsingsjurisprudentie. Die kwestie is onlangs in dit tijdschrift uitgebreid besproken en ik volsta hier gemakshalve met een verwijzing.


P.G.F.A. Geerts

IEF 12709

Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht

De Balie, Amsterdam, woensdag 19 juni van 12.00 tot 15.15 uur. 

Op woensdag 19 juni 2013 organiseert eduLex, onderdeel van deLex, wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tijdens deze bijeenkomst zullen Ilja Morée, Charles Gielen en Joris van Manen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.
Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Ilja Morée, De Brauw Blackstone Westbroek
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen, NautaDutilh / RUG
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Klik hier voor een routebeschrijving, onze parkeersuggestie.

Kosten deelname
€ 335,00 Per persoon
€ 285,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie en borrel, excl. BTW.
Kortingen kunt u via de vernieuwde webshop zelf aangeven.

Hier aanmelden

IEF 12770

Nabootsing van bepaalde stijlkenmerken van rijstverpakking

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 mei 2013, LJN CA3188 (Tilda Ltd. tegen vennootschap 1)
Basmati RijstAuteursrecht rijstverpakking. Slaafse nabootsing. Stijlkenmerk. Geen inbreuk. Tilda is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en verkoopt wereldwijd rijstproducten. Haar producten worden met name afgenomen door een van oorsprong Aziatisch publiek. Onder dit publiek is Tilda het bekendste rijstmerk. Eén van de producten van Tilda is de zogenaamde ‘Pure Original Basmati rijst’. In 2008 heeft Tilda voor deze rijst een nieuwe verpakking ontwikkeld.

Aan Tilda kan worden toegegeven dat heel wel mogelijk is dat de maker van de Kisaan verpakking is geïnspireerd door de Tilda verpakking. Dat is echter onvoldoende om inbreuk op het auteursrecht van Tilda aan te nemen, aangezien, zoals gezegd, daarvoor is vereist dat de totaalindrukken van beide verpakkingen overeenstemmen. De vorm, de blauwe tint en de afbeeldingen zijn anders. Tilda's hersluitbare rits, wat direct in het oog springt, ontbreekt bij Kisaan. Zoals hiervoor reeds overwogen wijkt de verpakking van de Kisaan rijst op tal van punten af van die van Tilda en is er hooguit sprake van nabootsing van bepaalde stijlkenmerken die geen exclusief recht geven.

4.6.  Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op de auteursrechten van Tilda is bepalend of de totaalindruk van beide verpakkingen overeenstemt, waarbij de auteursrechtelijk beschermde elementen van de verpakking van Tilda bepalend zijn en in ogenschouw dient te worden genomen dat het hanteren van een bepaalde stijl niet auteursrechtelijk beschermd is en het voortborduren daarop dientengevolge ook niet als auteursrechtinbreuk kan worden bestempeld.

4.7.  Tilda heeft zich beroepen op de overeenstemmende trekken in de afbeeldingen op beide verpakkingen, te weten de blauwe achtergrondkleur, het zilverkleurig omrande frame, de tekst in het frame met witte letters en daaromheen de zilverkleurige illustraties die het zaaien, oogsten en nuttigen van rijst uitbeelden, alsmede de afbeelding van een Aziatisch ogend (groen) landschap, waarboven blauwe lucht. Aan Tilda kan worden toegegeven dat heel wel mogelijk is dat de maker van de Kisaan verpakking is geïnspireerd door de Tilda verpakking. Dat is echter onvoldoende om inbreuk op het auteursrecht van Tilda aan te nemen, aangezien, zoals gezegd, daarvoor is vereist dat de totaalindrukken van beide verpakkingen overeenstemmen. Evenals (de Indiase leverancier van) [vennootschap 1] acht de voorzieningenrechter dat hier niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen. Allereerst is de vorm van de verpakking verschillend, aangezien de Kisaanverpakking rijstzak smaller is en gaten in de bovenkant bevat en de verpakking van Tilda in tegenstelling tot de Kisaan verpakking is voorzien van een hersluitbare ‘rits’, wat direct in het oog springt. Voorts zijn de verpakkingen voorzien van een andere tint blauw als achtergrondkleur en een andere tint zilver, een ander lettertype, een andere merknaam, andere vormen van het frame en, voor wat betreft het landschap in het frame, van geheel andere afbeeldingen. Verder is op de Kisaanverpakking een bord met klaargemaakte rijst afgebeeld onderaan het pak, wat bij de Tilda verpakking niet het geval is en ontbreken op de Kisaan verpakking de pauw en het rode hart. Ook de onderdelen van de zilverkleurige tekeningen die op beide verpakkingen te zien zijn, waarnaar Tilda met name heeft verwezen (de ossenkar, de bergjes, de hand bij de rijstkom en de hand die de strohalmen vasthoudt), zien er verschillend uit. Ook als met name wordt gelet op de overeenstemmende trekken in beide verpakkingen, zijn de verschillen naar het oordeel van de voorzieningenrechter – anders dan Tilda heeft betoogd – niet ondergeschikt, maar vertonen beide verpakkingen een wezenlijk verschillende totaalindruk. Daar komt bij dat het afbeelden van zaaien, oogsten en nuttigen van rijst in de context van een Aziatisch ogend landschap niet ongebruikelijk is op rijstverpakkingen en een blauwe grondkleur evenmin, zoals [vennootschap 1] met ondersteuning van een aantal voorbeelden, terecht heeft aangevoerd.
De conclusie luidt dan ook dat voorshands moet worden aangenomen dat een inbreuk op de auteursrechten van Tilda niet aan de orde is.

4.8.  Behalve op haar auteursrechten heeft Tilda zich beroepen op de stelling dat [vennootschap 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de rijstverpakking klakkeloos na te bootsen, waardoor bij het publiek nodeloze verwarring kan ontstaan.
Zoals hiervoor reeds overwogen wijkt de verpakking van de Kisaan rijst op tal van punten af van die van Tilda. Hooguit is sprake van nabootsing van bepaalde stijlkenmerken, met name waar het de tekeningen naast en onder het frame betreft. Zoals hiervoor reeds overwogen geeft de Auteurswet echter geen exclusief recht aan degene die volgens een bepaalde, hem kenmerkende, stijl werkt. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen. Tegen deze achtergrond dient te worden geoordeeld dat het recht geen ruimte laat voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van artikel 6:162 BW (Burgerlijk Wetboek) tegen zogenoemde ‘slaafse nabootsing’ van een stijl of stijlkenmerken. Dit sluit niet uit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onder bijkomende omstandigheden onrechtmatig kan zijn, maar daartoe is niet toereikend dat de nabootsing nodeloos is en bij het publiek verwarring kan zaaien (wat daarvan in dit geval ook zij). Dat dergelijke bijkomende omstandigheden hier aan de orde zouden zijn is gesteld, noch gebleken.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Auteursrecht Op Productverpakkingen)

IEF 12753

Munt slaan uit slaafse nabootsing

Een bijdrage van Charlotte Meindersma, Charlotte's law & fine prints.

Al eerder (IEF 11712) schreef ik over verwisselbare elementen en onder meer slaafse nabootsing. Uit eerdere uitspraken bleek dat een beroep op slaafse nabootsing vooral slaagt wanneer er sprake is van slaafse nabootsing van een serie of productlijn. Nabootsen mag, maar met de verplichting af te wijken waar mogelijk zonder afbreuk te doen aan de bruikbaarheid of deugdelijkheid van het product. De Mi Moneda en Quoins sieraden bestaan telkens uit twee onderdelen: hangers en munten. Slaafse nabootsing van de hangers werd wel aangenomen. Slaafse nabootsing van de munten en de combinatie hangers en munten niet. Hoe staat dit in verhouding tot eerdere uitspraken?

Op 28 mei wees Hof Den Haag arrest in een geschil over hangers en munten (IEF 12704). De vraag was of er sprake was van slaafse nabootsing op de (a) afzonderlijke hangers, (b) de afzonderlijke munten en (c) de combinatie van munten en hangers. Nabootsing van een product waar geen absoluut recht van intellectuele eigendom op rust, is in beginsel toegestaan, zolang hierdoor geen verwarring bij het (relevante) publiek ontstaat. De concurrent moet er dan ook alles aan ‘doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat.’ Ook technische elementen of andere in de branche gebruikelijke elementen die op zichzelf geen bescherming verdienen en ook niet bijdragen aan de aan de eigen plaats in de markt van het product, kunnen in combinatie met elkaar wel zorgen dat zij een eigen gezicht in de markt innemen.

De hangers van Mi Moneda hadden volgens het Hof een eigen gezicht in de markt, ondanks dat de gebruikte scharnieren een veel gebruikt element zijn in de branche. Ook was het volgens het Hof mogelijk de technische elementen van sluiting en scharnier anders vorm te geven. Ondanks afwijkingen in de rand van de hangers en de achterkant van de hangers was er volgens het Hof sprake van verwarringsgevaar. Het Hof achtte met name de voorkant van de hangers hierbij van belang, omdat de sierraden op die wijze gedragen worden. Dutch Designz had met de Quoins hangers dan ook af kunnen wijken van de Mi Moneda hangers in de vormgeving zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid ervan. Volgens het Hof is er sprake van slaafse nabootsing door Dutch Designz.

Wat betreft de munten is er juist geen sprake van slaafse nabootsing. Immers is er geen sprake van bescherming van stijl. Bescherming tegen slaafse nabootsing is alleen mogelijk voor een afgebakend concreet product. Ronde munten, die bovendien dezelfde maat hebben als voormalig Nederlandse betaalmiddelen, zijn niet een voldoende afgebakend concreet product om voor deze bescherming in aanmerking te komen.

Slaafse nabootsing van combinaties zou veroorzaakt kunnen worden door de hangers, niet door de munten. De vordering met betrekking tot de combinatie werd dan ook niet toegewezen.

Opvallend is dat het Hof enerzijds aangeeft dat standaardelementen, zoals een scharnier en de hier gebruikte sluiting, op zich niet kunnen zorgen voor een eigen gezicht in de markt, maar dat anderzijds de concurrent niet voor deze standaardoplossing mag kiezen, als een andere vormgeving mogelijk is zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van het product. Het Hof houdt daarmee vast aan de regel dat afgeweken moet worden waar dat kan. De vraag is, m.i. of dit ook nog steeds ‘redelijkerwijs’ mogelijk is. Behoudens de zeven munten die inmiddels niet meer door Dutch Designz verkocht worden, zijn er geen concrete munten besproken. Ronde munten op zich zijn te banaal en triviaal om voor bescherming in aanmerking te komen. Afwijkingen zullen daarom plaats moeten vinden in het uiterlijk van de munten.

Kennelijk waren de afwijkingen in de hangers voor het Hof niet voldoende, terwijl er wel in onder meer breedte van de rand en achterkant andere keuzes in vormgeving zijn gemaakt. Rest de vraag wanneer deze afwijking wel voldoende is, om wel het standaardformaat munten in vast te kunnen zetten. Wat betreft de munten volgt het Hof eerdere uitspraken van de voorzieningenrechter en de rechtbank en is dit arrest vergelijkbaar met de uitspraak met betrekking tot de Noosa chunks (IEF 11678).

Charlotte Meindersma

IEF 12724

Geen slaafse nabootsing tulpvormige sfeerlichthouders vanwege verschil in uiterlijk, uitstraling en materiaalkeuze

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 mei 2013, LJN CA1664 (&Klevering WS B.V. tegen HEMA B.V.)
Uitspraak ingezonden door Michiel Odink, Baker & McKenzie.

Slaafse nabootsing. Hema bootst sfeerlichthouders van eiseres &Klevering niet slaafs na. Hema houdt door het gebruikte materiaal en model voldoende afstand. De vordering wordt afgewezen.

De sfeerlichthouders van &Klevering zijn gemaakt van mat, ongeglazuurd biscuitporselein, zo dun dat het licht doorlaat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand. De sfeerlichthouders ogen daardoor teer. De bakjes van Hema daarentegen zijn gemaakt van glanzend metaal, waardoor zij geen licht doorlaten. Dat metaal geen licht doorlaat, wordt bij een gemiddelde consument bekend verondersteld. De bakjes van Hema ogen onbreekbaar. Hierdoor, in combinatie met het feit dat zij iets lager en wijder zijn dan de sfeerlichthouders van &Klevering, zijn de bakjes van Hema ook geschikt om bijvoorbeeld borrelnootjes in te serveren, iets waarvoor de sfeerlichthouders van &Klevering niet gemaakt lijken te zijn.

Het materiaal van de sfeerlichthouders is daarvoor immers te kwetsbaar, ongeglazuurd porselein is niet geschikt voor ‘food’ producten en het model is daarvoor te nauw.

2.3.  Recent heeft [X] geconstateerd dat Hema in haar filialen en op haar website tulpvormige bakjes verkoopt die van dun metaal zijn vervaardigd, spierwit van buiten en met een contrasterende kleur aan de binnenzijde. Het metaal is niet lichtdoorlatend. Deze bakjes worden eveneens verkocht in twee maten, in de kleuren geel, roze, blauw, groen en grijs, en kosten ongeveer de helft van de sfeerlichthouders van [X].

2.2.  Sinds begin 2011 brengt [X] tulpvormige sfeerlichthouders op de markt, die gemaakt zijn van dun ongeglazuurd porselein, spierwit van buiten en met een contrasterende kleur aan de binnenzijde. Het porselein is zo dun dat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand, het licht daarvan door het porselein heen schijnt. De sfeerlichthouders worden in twee maten en in 26 kleuren gevoerd, waaronder de kleuren geel, roze, blauw, groen en grijs.

4.2.  [X] heeft er om haar moverende redenen voor gekozen om haar vordering niet (tevens) te gronden op auteursrechtinbreuk, maar alleen op slaafse nabootsing. Voor slaafse nabootsing geldt als uitgangspunt dat profijt trekken van de aantrekkelijkheid van het product van een ander op zichzelf niet in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook dan niet als dit profijt trekken de ander concurrentie aandoet en hem daardoor nadeel toebrengt. Van slaafse nabootsing is zelfs geen sprake wanneer bij het publiek verwarring kan ontstaan tussen beide producten. Het nabootsen is alleen dan ongeoorloofd, wanneer de navolger zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van zijn product afbreuk te doen op bepaalde punten net zo goed een andere weg had kunnen inslaan en hij door dit na te laten onnodig verwarring sticht. Van slaafse nabootsing is bijvoorbeeld sprake als het publiek het later in de markt geplaatste product voor het origineel kan houden, of wanneer de producten wel verschillen, maar toch zodanige overeenstemmende kenmerken vertonen dat het publiek kan menen dat beide producten door dezelfde producent zijn vervaardigd. Bij het voorgaande dient in het oog te worden gehouden dat stijlen, of kenmerken daarvan, in beginsel niet onder de bescherming van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek vallen. De vordering is dan ook alleen toewijsbaar indien Hema de sfeerlichthouders van [X] min of meer heeft gekopieerd.

4.3.  De voorzieningenrechter ziet aanleiding om eerst het subsidiaire verweer van Hema, dat er geen sprake is van onnodig verwarringsgevaar, te bespreken. Daartoe zullen beide producten met elkaar worden vergeleken. De sfeerlichthouders van [X] zijn gemaakt van mat, ongeglazuurd biscuitporselein, zo dun dat het licht doorlaat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand. De sfeerlichthouders ogen daardoor teer. De bakjes van Hema daarentegen zijn gemaakt van glanzend metaal, waardoor zij geen licht doorlaten. Dat metaal geen licht doorlaat, wordt bij een gemiddelde consument bekend verondersteld. De bakjes van Hema ogen onbreekbaar. Hierdoor, in combinatie met het feit dat zij iets lager en wijder zijn dan de sfeerlichthouders van [X], zijn de bakjes van Hema ook geschikt om bijvoorbeeld borrelnootjes in te serveren, iets waarvoor de sfeerlichthouders van [X] niet gemaakt lijken te zijn. Het materiaal van de sfeerlichthouders is daarvoor immers te kwetsbaar, ongeglazuurd porselein is niet geschikt voor ‘food’ producten en het model is daarvoor te nauw. Deze verschillen zijn ook waarneembaar wanneer de producten los van elkaar worden bekeken. Dat beide producten in twee maten worden gemaakt en in meerdere kleuren verkrijgbaar zijn, is – afgezet tegen het verschil in uiterlijk en uitstraling tussen beide producten – onvoldoende om bij de gemiddelde consument de indruk te wekken dat hij met een bakje van Hema een sfeerlichthouder van [X] in handen heeft, of dat beide producten dezelfde herkomst hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Hema het nodige gedaan om het gevaar dat beide producten onnodig met elkaar worden verward, te voorkomen. Vooralsnog is dan ook onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van slaafse nabootsing. Het primaire verweer van Hema, dat de sfeerlichthouders van [X] geen eigen plaats in de markt hebben, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking meer. De slotsom is dat de vordering zal worden afgewezen.

Lees de uitspraak  LJN CA1664 (pdf)