Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.981 artikelen gevonden
IEF 8947

Kronieken der Lage Landen

Joris Deene, Universiteit Gent & Storme Leroy Van Parys: Intellectuele rechten, kroniek 2009. Nieuw Juridisch Weekblad, nr. 225, 24 juni 2010.

Er werd uitspraak gedaan over rubikkubussen, blindengeleide honden en bongobonnen. Tussen de leden van een parenclub bestaat er geen quasi-familiale band, en de strijd tussen Maltesers en Kittekat lijkt voorbij. Beheersvennootschappen zullen het moeilijker krijgen om inbreukprocedures te voeren, daar waar houders van een bekend merk meer slagkracht krijgen. Kidibull heeft de strijd tegen Limoh Party gewonnen, maar een Steenbrugge drinken zal ondanks de pogingen van Leffe nog steeds op dezelfde wijze mogelijk blijven. Het systeem van ontradende schadevergoedingen lijkt door het Hof van Cassatie te zijn afgewezen, maar de lagere rechtbanken trekken zich hier weinig van aan.

Lees de gehele kroniek hier.

Dirk Visser, Universiteit Leiden & Klos Morel Vos & Schaap: Kroniek van de intellectuele eigendom 2009. Nederlands Juristenblad, NJB 2010/15.

Het IE-procesrecht wordt een aparte subwetenschap. Op het gebied van het octrooirecht Gebeurde er het afgelopen jaar niet veel, maar mogelijk komt het Europese Octrooi weer iets dichterbij. De ruime bescherming van bekende merken in Europa is helemaal terug en de harmonisatie van het merkenrecht via de rechtspraak van het HvJ EU nadert zijn voltooiing. De bescherming van het Lego-blokje in Europa is de facto afgelopen. De Europese harmonisatie van het auteursrecht via de rechtspraak van het HvJ EU begint op gang te komen, maar hoe het verder moet met het auteursrecht en internet weten we nog steeds niet.

Lees de gehele kroniek hier.

IEF 8946

Waarom verklaart de wetgever de filmmaker dood?

Gerben KorGerben Kor, Portal Audiovisuele Makers: Vermoeden van overlijden filmmaker? Korte beschouwing over artikel 45d in het nieuwe wetsvoorstel ‘auteurscontractenrecht’.

Het is bekend: er staat voor ons allen een internetconsultatie open voor het nieuwe wetsvoorstel ‘auteurscontractenrecht’. Er is al van alles over gezegd en het zal ook allemaal wel niet zo’n vaart lopen met die nieuwlichterij, maar mij moet toch iets van het hart. Waarom verklaart de wetgever de filmmaker dood?

Leest u mee. In artikel 2 lid 1 van het wetsontwerp staat geschreven:

1. Het auteursrecht gaat over bij erfopvolging en is, behoudens in de bij wet bepaalde gevallen, eerst na het overlijden van de maker vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht. (…)

Helder, lijkt mij (over ‘goed of slecht’ laat ik mij hier niet uit). Maar dan lezen wij verder in het wetsontwerp en dan zien wij artikel 45d:

1. Tenzij de makers en de producent schriftelijk anders zijn overeengekomen, worden de makers geacht aan de producent het recht overgedragen te hebben om vanaf het in artikel 45c bedoelde tijdstip het filmwerk te verhuren en anderszins openbaar te maken, dit te verveelvoudigen in de zin van artikel 14, er ondertitels bij aan te brengen en de teksten ervan na te synchroniseren.

Hoe kan dit? Hadden wij net niet in artikel 2 lid 1 gelezen dat gehele of gedeeltelijke overdracht van auteursrecht niet mogelijk is bij leven en welzijn van de maker? Bedoelt de wetgever hier misschien eigenlijk licentie in plaats van overdracht? Nou nee, we lezen verder, in 45d lid 3:

3. De producent is, zowel bij overdracht op grond van het eerste lid als in het geval een licentie is
verleend, aan de makers of hun rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd voor de
exploitatie van het filmwerk.

Nee dus, de wetgever lijkt wel te weten dat er een verschil is tussen overdracht en licentie, ook voor filmmakers. Misschien biedt het bijgevoegde ‘Consultatiedocument voorontwerp auteurscontractenrecht’ soelaas? Daar lezen wij zijdens de wetgever het volgende over 45d:

‘Het wettelijk vermoeden van overdracht is nog steeds van regelend recht, zodat de makers en de producent schriftelijk anders overeen kunnen komen. Dergelijke schriftelijke overeenkomsten kunnen gelet op de niet-overdraagbaarheid van het auteursrecht bij leven van de maker slechts betrekking hebben op licentieovereenkomsten.’

Zelden heb ik twee zodanig slecht geredigeerde zinnen gelezen (en ik heb ooit lesgegeven aan eerstejaars rechtenstudenten). Er is dus sprake van een wettelijk vermoeden van overdracht, maar overdracht bij leven van de maker is wettelijk onmogelijk. Hoe fictief wil de wetgever zijn? We komen zo uit in “The Matrix’ als we niet oppassen. De laatste zin, waarin geruststellend staat dat dergelijke overeenkomsten slechts betrekking kunnen hebben op licentieovereenkomsten roep veel vragen op. Worden overeenkomsten nu overdraagbaar? Of wordt de licentie overdraagbaar? En hoe zit het nu met die rechtenoverdracht?

Ik wil zo graag vertrouwen op het vakmanschap van de wetgever. Daarom neem ik aan dat over dit kleine wetswijzigingsvoorstelletje goed nagedacht is. Ik wil graag geloven dat de wetgever niet bij artikel 45d al vergeten was dat zij artikel 2 veranderd had. Maar toch, maar toch… zou het dan echt zo zijn dat de wetgever de filmmaker dus een vermoeden van overlijden meegeeft in relatie tot het filmwerk? Zonder overlijden geen overdracht, dus als er een vermoeden van overdracht is, dan is er een vermoeden van overlijden. Sneu toch?.

Mr. Gerben Kor, Auteur (met Wouter Koster) van “Media- en entertainmentrecht’ (Coutinho 2010), bestuurslid Portal Audiovisuele Makers (PAM)

IEF 8945

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof Amsterdam, 9 februari 2010, LJN: BM9465, Eiser tegen de stichting Stichting Waterwijs & Het Oplaadpunt B.V.
 
Gemeenschapsmerk prevaleert in rangorde boven Benelux-merk. Geen relevant (voor)gebruik. Het enkele aandragen van een aanduiding maakt het depot daarvan als merk door een ander nog niet te kwader trouw. Kostenveroordeling deels volgens liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank Utrecht, 23 juni 2010, LJN: BM9448, Eiser tegen Gedaagde ()

Gebruikte domeinnaam en inhoud van de betreffende website onrechtmatig. Het belang van eiser op bescherming van zijn eer en goede naam wegen zwaarder dan het door gedaagde gestelde belang bij handhaving van de website en de uitlatingen daarop. De voorzieningenrecht beveelt daarom de website inclusief inhoud van het internet te verwijderen en verwijderd te houden. 
 
Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank Arnhem, 4 juni 2010,  LJN: BM9327, Eiser tegen Gedaagde

Eiser baseert zijn primaire vordering op een inbreuk op artikel 10 van de Auteurswet door de verveelvoudiging en/of openbaarmaking van het bouwontwerp zonder de toestemming van eiser, nu gedaagde het bij brief van (datum) gedane voorstel heeft aanvaard om de samenwerking te beëindigen zonder gebruikmaking van het ontwerp. De grondslag van de primaire vordering van eiser berust op de stelling dat partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de samenwerking zonder gebruikmaking van het ontwerp. Die grondslag kan niet slagen. De rechtbank leest de grondslag van de subsidiaire vordering zo, dat eiser op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht een redelijke vergoeding vordert voor de door hem in opdracht van gedaagde verrichte werkzaamheden. 
 
Lees het vonnis hier.

IEF 8944

Of en zo ja, in hoeverre

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 23 juni 2010, rolnr. 22-004285-07, Strafzaak Shareconnector (met dank aan Arnoud Engelfriet, Ius Mentis)

Auteursrecht. Tussenarrest in de strafzaak tegen beheerders Releases4u en Shareconnector (Rechtbank Rotterdam, 24 juli 2007, IEF 4427).

Het hof is van oordeel dat de officier van justitie ter terechtzitting moet worden gehoord met betrekking tot de vraag op basis van welke feiten en omstandigheden de officier van justitie heeft besloten om over te gaan tot het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden (in het licht van de verhouding tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke handhaving). 

Het hof van oordeel dat een aanvullend rapport dient te worden opgemaakt door de deskundige dr. J. Pouwelse ten aanzien van de navolgende vragen:
a. Of en zo ja, in hoeverre de termen hashcode en hashlink synoniemen van elkaar zijn.
b. Zo nee, wat het verschil is tussen een hashcode en een hashlink.
c. In hoeverre het ten tijde van de tenlastegelegde periode mogelijk was om door het aanklikken dan wel dubbelklikken op een hashcode of een hashlink op de website www.shareconnector.com direct toegang te krijgen tot een daarop geplaatst en/of aangeboden bestand.

Lees het tussenarrest hier.

IEF 8943

Niet beperkt

Benelux Gerechtshof, 24 juni 2010, A 2009/5/10, Van Hilst B.V. e.a. tegen The Jaguar Collection Ltd.  (met dank aan Monique Hennekens, Banning)

Merkenrecht. BMW, BVIE en TRIPs Antwoord op prejudiciële vragen (Hoge Raad,  26 juni 2009 IEF 8017) over de uitleg van art. 4, aanhef en onder 5, oud BMW voor de periode vóór inwerkingtreding van art. 16 lid 3 Trips-Verdrag. De nietigverklaring van een merkinschrijving wegens overeenstemming met een ouder bekend merk beperkte zich niet tot gevallen waarin het jongere merk voor dezelfde of soortgelijke waren werd gebruikt als het oudere. De term ‘verwarring’ in artikel 4 BMW  moet aldus worden uitgelegd dat het ook de zogeheten ‘indirecte verwarring’ omvatte.
 
Met betrekking tot de eerste vraag: 20. Voor de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding van art: 16 lid 3 TRIPS-Verdrag, moet art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling de bescherming die zij het algemeen bekende merk biedt, niet beperkt tot het recht zich te verzetten tegen inschrijving van dat merk door een ander voor gelijke of soortgelijke waren als waarvoor het algemeen bekende merk wordt gebruikt.

Met betrekking tot de tweede vraag: 21. Voor de bescherming op de voet van art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud) van het algemeen bekende merk als bedoeld in art. 6bis Verdrag van Parijs geldt de in de eerste vraag genoemde periode de eis dat het ingeschreven merk directe of indirecte verwarring kon stichten met het ingeroepen algemeen bekende merk. Bij de beoordeling van dit verwarringsgevaar kan de mate van gelijksoortigheid van de waren een rol spelen.

Lees het arrest hier.

IEF 8942

Inbreukmakende posters

Vzr. rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 25 juni 2010, Diageo North Americ Inc. tegen Hooghoudt B.V. (met dank aan Anne MarieVerschuur, NautaDutilh )

Merkenrecht. Ex Parte. Inbreuk op Diageo's SMIRNOFF merken door gebruik op denigrerende wijze (“Smirnoff is zóóó 2009”)  in advertentie voor de productlijn ‘Royalty Hooghoudt’. De rechter overweegt dat Hooghoudt "aanhaakt bij c.q. in het kielzog vaart van de reputatie van het Gemeenschapsmerk van verzoekster" en dat "het gebruik van het Gemeenschapsmerk (…) niet [valt] aan te merken als geoorloofde vergelijkende reclame, aangezien er geen vergelijking plaatsvindt, maar enkel wordt gesuggereerd dat het product van verzoekster niet meer populair zou zijn, ten gunste van het product van gerekewestreerde". Hooghoudt wordt daarom geboden om, op straffe van een dwangsom, de op dit moment bekende gevallen van "wildplakken" in Amsterdam en Zwolle te verwijderen en de poster op geen enkele andere locatie aan te brengen.

Lees de beschikking hier.

IEF 8941

Internetconsultatie ACTA

De ministeries van Economische Zaken, Financiën, Justitie en Ontwikkelingssamenwerking geven geïnteresseerden en belanghebbenden via de website www.internetconsultatie.nl de kans om te reageren op de onderhandelingstekst van de Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA).

De consultatie dient om alle belanghebbenden te informeren over ACTA en hen in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op het concept-verdrag – versie april 2010.  De reacties mogen betrekking hebben op alle onderdelen van het concept-verdrag – versie april 2010.  Reacties worden gepubliceerd nadat de consultatie is gesloten. Alleen die reacties worden gepubliceerd waarvan is aangeven, door de inzender, dat deze openbaar mogen zijn.

De Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) is een initiatief van Japan en de VS, genomen in 2007. Het idee hierachter is, tezamen met andere landen, te komen tot een standaard op het gebied van handhaving van intellectuele eigendomsrechten teneinde namaak en piraterij effectief te bestrijden. Behalve Japan en de VS nemen Australië, Canada, de EU en de lidstaten, Marokko, Mexico, Nieuw-Zeeland, Singapore, Zuid-Korea en Zwitserland deel aan deze besprekingen.

Lees hier meer.

IEF 8940

De curvilineaire langsvorm

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 juni 2010, KG ZA 10-660, Landor & Hawa Internationl Ltd tegen Dugros B.V. c.s.

Octrooirecht. EP koffer. Eerst even voor jezelf lezen. Vorderingen afgewezen. “Niet-inbreukargumentatie” slaagt. Cursivering voorzieningenrechter:

4.3. Op dit niet-inbreuk argument is door Landor bij repliek of anderszins in het geheel niet gereageerd. Als aldus niet weersproken en - voorshands oordelend - voldoende aannemelijk gemaakt, is er in dit kort geding mitsdien van uit te gaan dat de koffers van Duifhuizen c.s. niet voldoen aan vorenbedoeld kenmerk. Deze vallen dan ook buiten de beschermingsomvang van het octrooi. Een (uitgewerkt) equivalentiebetoog is niet gevoerd door Landor – maar voorshands valt ook niet in te zien welke maatregel equivalent zou moeten zijn aan dit curvilineaire kenmerk dat gewoonweg ontbreekt in de Duifhuizenkoffers.

(…) 4.5. Andermaal is op dit niet-inbreukargument vervolgens – behalve als hiervoor in 4.4 aangegeven – door Landor in het geheel niet (meer) gereageerd bij repliek of anderszins. Evenmin is terzake een (uitgewerkt) equivalentiebetoog gevoerd. Ook overigens valt niet in te zien welke maatregel in de Duifhuizenkoffer equivalent zou moeten zijn aan de stiffening ribs.

(…) 4.7. Alleen al op grond van deze voorshands steekhoudend geoordeelde tweeledige niet-inbreukargumentatie dienen de gevraagde voorzieningen te worden geweigerd. De nietigheidskwesties kunnen zodoende blijven rusten tot de aangekondigde oppositieprocedure in München en/of de bodemprocedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 8939

De staat Argentinië kan zich niet verzetten

Rechtbank ’s-Gravenhage, rolbeslissing van 23 juni 2010, zaken HA ZA 05-2885 en HA ZA 06-2576, Monsanto technology  tegen Cefetra & de Staat Argentinië resp. tegen Vopag Agencies Rotterdam c.s.

Octrooirecht, Rolbeslissing. “De staat Argentinië kan zich niet verzetten tegen intrekking van de vorderingen en de wens van de overige partijen tot doorhaling van de zaak. Omdat de staat Argentinië geen zelfstandige vorderingen heeft ingesteld en tegen hem geen vorderingen zijn ingesteld resteert in de procedure met rolnummer 05-2885 nog slechts een beslissing over de door hem gemaakte proceskosten. (…) Aldus verleent de rolrechter in beide zaken Monsanto akte houdende intrekking van eis en haalt de zaak tussen Monsanto en Cefetera cs en de zaak tussen Monsanto en Vopak en ACTI door. De zaak Monsanto tegen de staat Argentinië wordt verwezen naar rol (…) voor akte houdende uitlating proceskosten aan de zijde van de staat Argentinië.

Lees de rolbeslissing hier.

IEF 8938

Alleen algemene overwegingen zijn onvoldoende

HvJ EU, 24 juni 2010, zaak C-51/09, Harman International Industries, Inc. tegen Barbara Becker

Gemeenschapsmerken. Persoonsnamen. Oppositie tegen woordmerk ‚Barbara Becker’ op grond van oudere gemeenschapswoordmerken ‚BECKER’ en ‚BECKER ONLINE PRO’. Het Hof vernietigt het arrest van het Gerecht. Het Gerecht, dat de oppositie toewees, heeft niet alle relevante factoren van het  concrete geval onderzocht. “Rekening moet ook worden gehouden met de mogelijke bekendheid van de persoon die verzoekt om de inschrijving als merk van zijn voornaam en zijn familienaam in hun geheel, aangezien het voor de hand ligt dat deze bekendheid een weerslag op de perceptie van het merk door het relevante publiek kan hebben.”

35 In casu heeft het Gerecht, na alle in de punten 30 tot en met 33 van het onderhavige arrest uiteengezette regels in herinnering te hebben gebracht, in het kader van zijn beoordeling van de begripsmatige overeenstemming van de conflicterende merken in wezen geoordeeld, ten eerste, dat aangezien de consument in een deel van de Unie doorgaans in een merk een groter onderscheidend vermogen aan de familienaam toekent dan aan de voornaam, aan het element „Becker” van het aangevraagde merk mogelijkerwijs een groter onderscheidend vermogen zal worden toegekend dan aan het element „Barbara”, ten tweede, dat de omstandigheid dat mevrouw Becker in Duitsland beroemd is de overeenstemming tussen de conflicterende merken onverlet liet aangezien deze naar dezelfde familienaam verwijzen en het element „Barbara” gewoon een voornaam is, en ten derde, dat het element „Becker” een zelfstandige onderscheidende plaats in het samengestelde merk behield aangezien het als een familienaam zal worden opgevat.

36. Ook al bezit in een deel van de Unie de familienaam mogelijkerwijs meer onderscheidend vermogen dan de voornaam, dient niettemin rekening te worden gehouden met de specifieke elementen van de aan de orde zijnde zaak en inzonderheid met de vraag of de betrokken familienaam weinig dan wel veel voorkomt, hetgeen een invloed op dit onderscheidend vermogen kan hebben. Voor de naam „Becker”, waarover de kamer van beroep heeft opgemerkt dat deze veel voorkomt, is dat het geval.

37. Rekening moet ook worden gehouden met de mogelijke bekendheid van de persoon die verzoekt om de inschrijving als merk van zijn voornaam en zijn familienaam in hun geheel, aangezien het voor de hand ligt dat deze bekendheid een weerslag op de perceptie van het merk door het relevante publiek kan hebben.

38. Verder moet worden geoordeeld dat een familienaam in een samengesteld merk niet in alle gevallen een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt, louter omdat deze als een familienaam zal worden opgevat. Tot een dergelijke plaats kan immers enkel worden geconcludeerd nadat alle relevante factoren van het concrete geval zijn onderzocht.

39. Bovendien zouden, zoals de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie in wezen heeft aangegeven, de door het Gerecht geformuleerde gronden om tot het bestaan van begripsmatige overeenstemming tussen de conflicterende merken te concluderen, indien deze gronden conform artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 zouden worden bevonden, ertoe leiden dat elke familienaam die een ouder merk vormt, kan worden tegengeworpen aan de inschrijving van een merk dat uit een voornaam en uit die naam bestaat, ook al komt laatstgenoemde naam bijvoorbeeld veel voor of beïnvloedt de toevoeging van de voornaam de perceptie van het relevante publiek van het aldus samengestelde merk vanuit begripsmatig oogpunt.

40. Uit een en ander volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn beoordeling van de begripsmatige overeenstemming van de merken op aan de rechtspraak ontleende algemene overwegingen te baseren, zonder alle relevante – voor de onderhavige zaak specifieke – elementen te hebben onderzocht, in weerwil van het vereiste dat het gevaar voor verwarring globaal dient te worden beoordeeld, met inaanmerkingneming van alle relevante factoren van het concrete geval en op basis van de door de conflicterende merken opgeroepen totaalindruk.

41. Hieruit volgt dat het aan schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 ontleende middel van de hogere voorziening moet worden toegewezen en dat het bestreden arrest dus moet worden terugverwezen naar het Gerecht.

Lees het arrest hier.